BESLUIT van de VLAAMSE REGERING van 16 juni 1998 tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van de centra voor ontwikkelingsstoornissen Publicatie B.S.: 3.10.1998 Err 13.11.1998 Inwerkingtreding: 1.1.1998 Hoofdstuk I. - DEFINITIES Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° de Vlaamse minister: het lid van de Vlaamse regering, bevoegd voor de bijstand aan personen; 2° [het agentschap: het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap] (B.V.R. 10.7.2001) (B.V.R. 18.7.2008) 3° het centrum: het centrum voor ontwikkelingsstoornissen dat de opdrachten, bedoeld in artikel 2, vervult ten aanzien van haar cliënten; 4° de cliënt: de minderjarige bij wie een hoog risico op een ontwikkelingsstoornis blijkt, of bij wie dergelijke stoornis wordt vermoed of vastgesteld en bij wie een multidisciplinair onderzoek wordt opgestart, alsmede zijn/haar ouders of de wettelijke vertegenwoordigers; 5° het kind: de minderjarige of verlengd minderjarig verklaarde persoon; [6° het multidisciplinair onderzoek: een afgerond geheel van twee of meer gecombineerde deelonderzoeken op medisch, paramedisch, psychologisch, pedagogisch of sociaal vlak met betrekking tot één cliënt, samengevoegd tot een geïntegreerd multidisciplinair verslag.] (B.V.R.17.7.2000) 7° de bezetting: het aantal opgestarte multidisciplinaire onderzoeken op jaarbasis; 8° het kwaliteitsdecreet: het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen; 9° [...] (B.V.R.15.7.2002) [10° het deelonderzoek: het onderzoek op medisch, paramedisch, psychologisch, pedagogisch of sociaal vlak met betrekking tot één cliënt en uitgevoerd door één persoon. Indien twee of meer personen behorend tot een verschillende discipline een onderzoek uitvoeren bij één cliënt, wordt dit beschouwd als twee of meer deelonderzoeken.] (B.V.R.17.7.2000) Hoofdstuk II. - DE CENTRA VOOR ONTWIKKELINGSSTOORNISSEN: OPDRACHT, DOELSTELLINGEN EN DOELGROEP Art. 2. [§ 1. Het centrum heeft als opdracht multidisciplinaire onderzoeken uit te voeren bij kinderen die behoren tot de doelgroepen, genoemd in artikel 3.] (B.V.R.17.7. 2000) § 2. Bij het uitvoeren van die opdracht houdt het centrum rekening met de volgende vier belangrijke doelstellingen: 1° detectie; 2° diagnosestelling; 3° oriëntering; 4° toegepast wetenschappelijk onderzoek. § 3. Onder detectie wordt verstaan: kinderen met ontwikkelingsstoornissen zo vroegtijdig mogelijk opsporen. § 4. Onder diagnosestelling wordt verstaan: 1° al dan niet bevestigen van het vermoeden van een ontwikkelingsstoornis; 2° de graad en de ernst van de handicap vaststellen; 3° bijkomende problemen opsporen en karakteriseren; 4° de oorzaak van de stoornis opsporen; 5° residuele mogelijkheden van het kind evalueren; 6° aanvullend diagnostisch onderzoek coördineren. § 5. Onder oriëntering wordt verstaan: 1° de behoefte aan therapie en/of specifieke pedagogische aanpak beoordelen; 2° over het gebruik van hulpmiddelen adviseren; 3° naar geschikte voorzieningen voor behandeling, onderwijs en/of begeleiding oriënteren. § 6. Onder toegepast wetenschappelijk onderzoek wordt verstaan: de aangemelde hulpvragen, met het oog op verdere studie over specifieke ontwikkelingsproblemen bij kinderen en het opsporen van leemtes binnen de hulpverlening aan die kinderen, systematisch registreren en opvolgen. Art. 3. Het centrum richt zich tot de volgende doelgroepen: 1° kinderen bij wie een ontwikkelingsstoornis of -achterstand werd vastgesteld en bij wie een grondig multidisciplinair onderzoek aangewezen is om reden van: a) de complexiteit van de stoornissen, hetzij bij meervoudige handicap, hetzij doordat de leeftijd van het kind en/of de aard van de stoornis aangepaste onderzoekstechnieken of een aangepast onderzoekskader vereisen; b) blijvende onduidelijkheid over de aard van de vastgestelde ontwikkelingsstoornissen, of de weerslag ervan op de verdere ontwikkeling van het kind; 2° kinderen bij wie door hun voorgeschiedenis, familiale anamnese of uit klinisch onderzoek een hoog risico blijkt of een sterk vermoeden bestaat op een ernstige, eventueel meervoudige ontwikkelingsstoornis of handicap en waar een hooggespecialiseerd onderzoek is vereist om afwijkingen vroegtijdig op te sporen en aangepaste maatregelen te treffen; 3° kinderen bij wie een sterk vermoeden bestaat dat ze lijden aan een ernstige ontwikkelingsstoornis en voor wie om dit vermoeden te kunnen bevestigen of ontkennen, een onderzoekskader nodig is waarover de verwijzende eerstelijnsdiensten niet beschikken; 4° kinderen met autisme of een vermoeden van autisme, voor wie de centra een specifieke deskundigheid opbouwen. Hoofdstuk III. - DE ERKENNING Afdeling 1. - De erkenningsvoorwaarden. Art. 4. Om als centrum voor ontwikkelingsstoornissen erkend te kunnen worden of erkend te kunnen blijven, moet het centrum aan de volgende erkenningsvoorwaarden voldoen: 1° het voldoet aan de bepalingen van hoofdstuk II; 2° het is opgericht als of door een vereniging die geen winst nastreeft; 3° het is verbonden aan een dienst kindergeneeskunde van een universitaire medische faculteit; 4° het beschikt over een multidisciplinair team dat bestaat uit ten minste vertegenwoordigers van de medische, psychologische en pedagogische, paramedische en sociale disciplines; 5° [...] (B.V.R. 17.7.2000) [6° a) het een financiële bijdrage vraagt van de cliënt, die niet hoger mag zijn dan [62,88 euro] per opgestart multidisciplinair onderzoek; b) uit de rekening van het afgelopen werkjaar van het centrum blijkt dat een gemiddelde bijdrage van meer dan [31,44 euro] per opgestart multidisciplinair onderzoek werd geïnd.] (B.V.R. 17.7.2000) (B.V.R. 19.9.2011) 7° het bevordert de betrokkenheid van de cliënt bij beoordeling, oriëntatie en therapeutische en opvoedkundige aanpak, om na inschatting van de mogelijkheden en de draagkracht van het gezin, in overleg met de betrokkenen te komen tot een optimale verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen het gezin en andere, al dan niet professionele hulpverleners; 8° [voldoen aan de bepalingen van het kwaliteitsdecreet van 29 april 1997 inzake kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen. De Vlaamse minister bepaalt de minimale kwaliteitseisen en de minimale vereisten waaraan het kwaliteitshandboek en het kwaliteitssysteem moeten voldoen. Het centrum moet een kwaliteitshandboek opmaken overeenkomstig de door de Vlaamse minister vastgestelde componenten en moet de sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen die de Vlaamse minister heeft vastgesteld, naleven. Vanaf het jaar dat volgt op het jaar waarin het kwaliteitshandboek wordt opgemaakt en voor het eerst in het jaar 2004, bezorgt het centrum voor ontwikkelingsstoornissen jaarlijks vóór 1 april de kwaliteitsplanning voor het lopende jaar aan het [agentschap]] (B.V.R. 15.7.2002) (B.V.R. 18.7.2008) 9° het voert onderzoek uit ongeacht ras, politieke, filosofische of godsdienstige overtuiging van de cliënt; 10° [de bepalingen over de herkenbaarheid van de financiering door het agentschap, vermeld in artikel 3 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 6 december 2002 houdende diverse maatregelen inzake de herkenbaarheid van de financiering door het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, nakomen.] (B.V.R. 18.7.2008) Art. 4bis. [ De centra voor ontwikkelingsstoornissen berichten het [agentschap] wanneer zij werken met Europese middelen. Het [agentschap] bepaalt de modaliteiten, de inhoud en de elementen die hiervan kenbaar moeten gemaakt worden] (B.V.R.10.7.2001) (B.V.R. 18.7.2008) Afdeling 2. - De erkenningsprocedure. Art. 5. § 1. Een erkenning als centrum voor ontwikkelingsstoornissen gaat altijd in op 1 januari van een welbepaald jaar en geldt voor onbepaalde tijd. § 2. Per universitaire medische faculteit kan slechts één centrum erkend worden. [§ 3. Een erkenning als centrum voor ontwikkelingsstoornissen of een wijziging van de erkenning wordt steeds toegekend voor een welbepaalde capaciteit en met in acht name van een minimum capaciteit per centrum van 200 multidisciplinaire onderzoeken gedurende het eerste jaar en 400 multidisciplinaire onderzoeken vanaf het tweede jaar van de erkenning. § 4. Onder wijziging van erkenning wordt verstaan wijziging van de capaciteit. § 5. Om erkend te blijven moet een centrum na één jaar, te rekenen vanaf de datum van het erkenningsbesluit, blijvend voldoen aan alle erkenningsvoorwaarden.] (B.V.R. 17.7.2000) Art. 6. Een erkenning als centrum voor ontwikkelingsstoornissen kan enkel worden verleend voorzover de programmatienorm niet wordt overschreden en indien het centrum: 1° een ontvankelijke aanvraag heeft ingediend; 2° voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in afdeling 1. [De programmatienorm wordt voor het jaar 2008 bepaald op 4172 multidisciplinaire onderzoeken als maximale totale erkende capaciteit. De programmatienorm wordt vanaf 1 januari 2009 bepaald op 4322 multidisciplinaire onderzoeken als maximale totale erkende capaciteit. De programmatienorm wordt vanaf 1 januari 2011 bepaald op 4582 multidisciplinaire onderzoeken als maximale totale erkende capaciteit] (B.V.R. 17.7.2000) (B.V.R. 17.12.2004) (B.V.R. 15.12.2006) (B.V.R. 18.7.2008)(B.V.R. 19.9.2011) Art. 7. [De aanvraag voor erkenning dient de volgende gegevens en stukken te bevatten:] 1° een schriftelijke bewijsvoering waaruit blijkt dat aan de erkenningsvoorwaarden, bedoeld in artikel 4 is voldaan, of een planning in dat verband; 2° een verslag van de activiteiten van het centrum tijdens het jaar dat aan de aanvraag voorafgaat; 3° een behoeftestudie en verantwoordingsnota; 4° een afsprakennota met de andere erkende centra over het territoriale werkgebied van de diverse centra; 5° [het kwaliteitshandboek, voor iedere aanvraag die na 1 januari 2003 wordt ingediend;] (B.V.R. 25.2.2000) (B.V.R. 15.7. 2002) Art. 8. § 1. De administratie van het [agentschap] onderzoekt de aanvraag en kan indien nodig verzoeken om extra inlichtingen of ambtenaren aanwijzen die inlichtingen inwinnen. § 2. Het [agentschap] beslist over de erkenning binnen drie maanden nadat het aanvraagdossier volledig is. § 3. Bij weigering van de erkenning wordt de beslissing met redenen omkleed. § 4. De beslissing houdende erkenning of weigering wordt bij aangetekende zending betekend aan de aanvrager vóór het einde van de maand die volgt op de beslissing. § 5. In geval van weigering van erkenning kan het centrum beroep aantekenen volgens de bepalingen van artikel 17 van het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 1993 tot vaststelling van de algemene regels inzake het verlenen van vergunningen en erkenningen door het [Vlaams Agentschap voor Personen met een handicap]. (B.V.R. 15.7. 2002) (B.V.R. 18.7.2008) Art. 9. […] (B.V.R. 15.7. 2002) Art. 10. […] (B.V.R. 15.7. 2002) Art. 11. Als het [agentschap] de erkenning heeft geweigerd, kan de organisatie geen nieuwe gelijksoortige aanvraag indienen, tenzij ze aantoont dat de reden voor de weigering niet langer geldt. (B.V.R. 15.7.2002) (B.V.R. 18.7.2008) HOOFDSTUK IV. - DE SUBSIDIËRING Art. 12. Binnen het begrotingskrediet en overeenkomstig de bepalingen van dit besluit kan [het agentschap] subsidies toekennen aan de centra voor ontwikkelingsstoornissen. (B.V.R. 15.7. 2002) (B.V.R. 18.7.2008) Art. 13. Die subsidies worden toegekend op voorwaarde dat het centrum: 1° aan alle erkenningsvoorwaarden voldoet; [2° jaarlijks, vóór 30 april aan [het agentschap] een jaarverslag bezorgt, dat minstens een gedetailleerd overzicht geeft van de inhoudelijke werking, onder meer wat betreft de bezetting, de bereikte populatie, het aantal deelonderzoeken en multidisciplinaire onderzoeken, de samenwerkingsverbanden en aandachtspunten voor de toekomst; (B.V.R. 10.7.2001) (B.V.R. 18.7.2008) 3° [een boekhouding voert overeenkomstig het door [het agentschap] vastgelegde model;] (B.V.R. 10.7.2001) (B.V.R. 18.7.2008) 4° minimaal 85 % van de som van de subsidie krachtens dit besluit en de bijdrage van de cliënt zoals bepaald in artikel 4, 6° van dit besluit besteedt aan personeelskosten. Art. 14. § 1. De subsidie bestaat uit een enveloppe die wordt bepaald door de vermenigvuldiging van het subsidiebedrag per capaciteitseenheid met de erkende capaciteit. Elk centrum dient jaarlijks minimaal 90 % en maximaal 110 % van de haar toegekende capaciteit te realiseren. Indien een centrum minder dan 90 % realiseert van de haar toegekende capaciteit wordt de subsidie-enveloppe berekend op de gerealiseerde bezetting en niet op de erkende capaciteit. Indien de bezettingsgraad gedurende twee opeenvolgende jaren minder dan 90 % bedraagt, wordt de erkende capaciteit verminderd tot 110 % van de gemiddelde bezetting tijdens deze twee opeenvolgende jaren. (B.V.R.17.7. 2000) § 2. [Het subsidiebedrag per capaciteitseenheid wordt vastgesteld op 724,09 euro] (B.V.R. 19.9.2011) § 2bis. […] (B.V.R. 19.9.2011) § 2ter. [Om het effect van de anciënniteitsstijging, namelijk de ontwikkeling van het verloop van de gemiddelde geldelijke anciënniteit die de personeelsleden jaarlijks hebben opgebouwd, op te vangen, kunnen de bedragen, vermeld in §2 en §2bis, binnen de perken van de begrotingskredieten, met ingang van 1 januari 2009 aangepast worden, rekening houdend met een anciënniteitsparameter. De stijging van de anciënniteit kan niet meer dan twaalf maanden per jaar bedragen. De anciënniteitsparameter wordt vastgesteld door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen.] (B.V.R. 18.7.2008) § 3. [Het agentschap] bepaalt per centrum de erkende capaciteit. (B.V.R. 15.7.2002) (B.V.R. 18.7.2008) Art. 15. Als de som van [de financiële bijdrage, vermeld in artikel 4, 6°, en de subsidies, toegekend met toepassing van artikel 14] meer bedraagt dan de reële uitgaven voor de uitvoering van zijn opdrachten van dat kalenderjaar, bouwt het centrum reserves op. De opgebouwde reserve mag maximum 50 % bedragen van de jaarlijks, conform artikel 14 berekende subsidie. Het deel van deze reserve dat dit percentage overtreft wordt teruggestort aan [het Fonds]. (B.V.R. 17.7. 2000) (B.V.R. 10.7.2001) (B.V.R. 19.9.2011) [De samenstelling en het gebruik van de reserves moet worden aangetoond in het jaarverslag, vermeld in artikel 13, 2°] (B.V.R. 19.9.2011) Art. 16. De reserves kunnen uitsluitend worden aangewend om uitgaven te financieren die bijdragen tot het vervullen van de opdrachten van het centrum, zoals bepaald in hoofdstuk II. Art. 17. [De bedragen, vermeld in artikel 4, 6° en in artikel 14, § 2, zijn gekoppeld aan het prijsindexcijfer dat berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen. De basisindex is de spilindex die van toepassing is op 1 januari 2011. De bedragen, vermeld in het eerste lid, worden aangepast overeenkomstig de aanpassing die bepaald is in de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, voor de toelagen, tegemoetkomingen en vergoedingen, vermeld in artikel 1, § 1, a), 5) en 6), van de voormelde wet.] (B.V.R. 19.9.2011) Art. 18. Elk centrum krijgt voor het einde van de tweede maand van het kalenderjaar een terugvorderbaar voorschot van 40 % op het subsidiebedrag conform artikel 14, § 1 en 17, voor het einde van de vierde maand van het kalenderjaar een tweede voorschot van 30 % op het subsidiebedrag conform artikel 14, § 1 en 17 en voor het einde van de zevende maand van het kalenderjaar een derde voorschot van 20 % op het subsidiebedrag conform artikel 14, § 1 en 17. Het totaal van deze voorschotten komt in mindering van de vereffening van de totale jaarlijkse subsidie. Het saldo wordt vereffend tijdens het volgend kalenderjaar na de goedkeuring door [het agentschap] van het jaarverslag zoals bepaald in artikel 13, 2°. (B.V.R. 10.7. 2001) (B.V.R. 18.7.2008) Als na de definitieve vaststelling, na toepassing van artikel 15 en artikel 14, § 3, blijkt dat het centrum een deel van de subsidie terug moet betalen, kan de Vlaamse minister aan het centrum toestemming verlenen het verschuldigde bedrag in maandelijkse afbetalingen terug te betalen over een periode van maximaal drie maanden. Hoofdstuk V. - HET TOEZICHT Afdeling 1. - Erkenning. Art. 19. [[De personeelsleden van het bevoegde agentschap],[] controleren ter plaatse of op stukken of de erkende centra of de organisatie die een erkenning aanvraagt, de erkenningsvoorwaarden naleven. (B.V.R. 15.7. 2002) (B.V.R. 26.3. 2004) (B.V.R. 18.7.2008) De erkende centra of de organisatie die een erkenning aanvraagt verlenen hun medewerking aan de uitoefening van het toezicht. Ze bezorgen aan de personeelsleden, bedoeld in het eerste lid, als ze daarom verzoeken, de stukken die met de erkenningsaanvraag of de erkenning verband houden. Art. 20. Als een centrum niet langer voldoet aan één of meer erkenningsvoorwaarden, kan de erkenning worden opgeschort of ingetrokken. De beslissing tot opschorting of intrekking wordt met redenen omkleed en in een aangetekende brief aan het centrum meegedeeld. (B.V.R. 15.7.2002) Tegen een beslissing tot opschorting of intrekking kan beroep worden aangetekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 17 van voormeld besluit van de Vlaamse regering van 15 december 1993. Art. 21. In afwijking van de bepalingen van artikel 19 en 20, de bepalingen van Hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 2000 betreffende de kwaliteitszorg in de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap gelden, voor wat het toezicht op de naleving van de erkenningsvoorwaarden inzake kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 4, 8°, betreft. (B.V.R. 15.7. 2002) Art. 22. […] (B.V.R.15.7.2002) Art. 23. […] (B.V.R.15.7.2002) Afdeling 2. - Subsidiëring. Art. 24. [[De personeelsleden van het bevoegde agentschap], [] controleren ter plaatse of op stukken of de erkende centra de subsidiëringsvoorwaarden naleven. (B.V.R. 15.7.2002)(B.V.R. 26.3. 2004) (B.V.R. 18.7.2008) De erkende centra verlenen hun medewerking aan de uitoefening van het toezicht. Zij bezorgen aan de personeelsleden bedoeld in het eerste lid, als ze erom verzoeken, de stukken die met de subsidiëring verband houden. Art. 25. [Als een centrum niet langer voldoet aan één of meer subsidiëringsvoorwaarden kan het Fonds de subsidiëring voor een termijn die het [agentschap] zelf kan bepalen, volledig of gedeeltelijk stoppen en/of de al verleende subsidies geheel of gedeeltelijk terugvorderen.] (B.V.R. 15.7.2002) (B.V.R. 18.7.2008) De volledige stopzetting van de subsidiëring en de terugvordering van alle verleende subsidies is enkel mogelijk na het uiten van het voornemen tot intrekking van de erkenning of bij vastgestelde subsidiefraude. De gedeeltelijke stopzetting van de subsidiëring en de gedeeltelijke terugvordering van al verleende subsidies is enkel mogelijk na het uiten van het voornemen tot intrekking van de erkenning, bij vastgestelde subsidiefraude of als een centrum de subsidievoorwaarden genoemd in artikel 13, 2°, 3° en 4° niet naleeft. HOOFDSTUK VI. - SLOTBEPALINGEN Art. 26. Het besluit van de Vlaamse regering van 26 april 1995, houdende de erkenning en subsidiëring van de centra voor ontwikkelingsstoornissen, wordt opgeheven. Art. 27. Alle erkenningen, verleend krachtens het besluit van de Vlaamse regering, genoemd in artikel 26, blijven gelden. Art. 28. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1998, met uitzondering van artikel 4, 10° en artikel 7, 5°, die in werking treden op 1 januari 2001. Art. 29. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit. Gewijzigd: B.V.R. 25.2.2000 (B.S. 3.6.2000) B.V.R. 17.7.2000 (B.S. 26.10.2000) B.V.R. 10.7.2001 (B.S. 19.9.2001) B.V.R. 15.7.2002 (B.S. 31.8.2002) B.V.R. 19.7.2002 (B.S. 31.8.2002) B.V.R. 6.12.2002 (B.S. 21.1.2003) B.V.R. 18.7.2003 (B.S. 15.9.2003) B.V.R. 26.3.2004 (B.S. 6.5.2004) B.V.R. 28.5.2004 (B.S. 5.8.2004) B.V.R. 17.12.2004 (B.S. 13.1.2005) B.V.R. 8.9.2006 (B.S. 7.12.2006) B.V.R. 15.12.2006 (B.S. 2.2.2007) B.V.R. 18.7.2008 (B.S. 6.11.2008, uitwerking 1.1.2008) B.V.R. 19.9.2011 (B.S. 20.10.2011, uitwerking 1.1.2011)