Gelukkige en ongelukkige kinderen - Dit was een lezing, vandaar dat het af en toe telegramstijl is - Welke kind is gelukkig, welk kind ongelukkig? Unicef heeft een onderzoek gedaan naar het welbevinden van kinderen in 21 rijke landen. Het algemene resultaat voor Nederland is heel positief. Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft in haar rapport Kinderen in Nederland (2005) hetzelfde geconstateerd: 85 % van de kinderen tot twaalf jaar heeft geen grote problemen 5 % van de kinderen heeft psycho-sociale problemen 5% van de kinderen ervaart opvoedingsmoeilijkheden 5% van de kinderen heeft meerdere zware problemen Los van deze cijfers heeft ongeveer 12 % van de kinderen tot twaalf jaar een ziekte, aandoening of handicap. De helft daarvan kan er goed mee leven. Ik heb zelf al twintig jaar geleden geleerd: Van 28 leerlingen (een klas dus) op de middelbare school zijn op een willekeurig moment 21 leerlingen gelukkig (75%), hebben vijf leerlingen problemen van voorbijgaande aard (18%) en twee leerlingen ernstige problemen, die hulp noodzakelijk maken (7%). Opmerkelijk feit is dus dat we ons over ongeveer 80% van de kinderen geen zorgen hoeven te maken. De overige 20% betreft overigens nog wel heel veel kinderen (er zijn nu 2,5 miljoen kinderen beneden de twaalf jaar!) De Amerikaan Kenneth Condrell, hoogleraar ontwikkelingspychologie heeft in het boek ‘The unhappy child’ onderzocht wanneer kinderen zich ongelukkig voelen, door het gewoon aan ze te vragen. Hij komt tot het volgende lijstje van oorzaken van ongeluk: 1. Echtscheiding 2. Ouders met depressie 3. Een negatief zelfbeeld 4. Geen vrienden 5. Ouders die ruzie maken 6. Ander kind is favoriet 7. te veel verwend worden 8. Ongewenst stiefgezin 9. Slechte band broer/zus 10. Boosheid bij ouders Condrell komt ook tot een omgekeerd rijtje. Kinderen zijn het gelukkigst in een gezin waarin - beide ouders elkaar positief waarderen ouders hun kinderen positief waarderen ouders hun kinderen stimuleren ouders hun kinderen respectvol behandelen plezier wordt gemaakt tradities en regels belangrijk zijn veel wordt gecommuniceerd familieleden en vrienden in hoog aanzien staan 1. Echtscheiding (er is sprake van een ‘slechte’ echtscheiding, te plotseling, met verwijten aan andere ouders. Maar elke echtscheiding is slecht, zelfs al heerst er opluchting na jarenlange narigheid; juist die opluchting verhindert weer het rouwen en de eerlijke klacht van het gemis van de vertrokken partner) 2. Ouders met depressie (Als moeder ongelukkig is, is het gezin ongelukkig. Dat is zelfs al zo bij voorbijgaande stemmingen van ouders. KOPP-kinderen hebben het zwaar) 3. Een negatief zelfbeeld (Veel kinderen voelen zich mislukt. Dat heeft te maken met de eisen die ouders, docenten, vrienden, de samenleving stellen) NB ieder kind moet er doorheen 4. Geen vrienden (geen vrienden, sterker nog afgewezen worden of nog sterker gepest worden door leeftijdgenoten; maar weinig kinderen blijven daaronder onbewogen. Let wel: echte vrienden komen later pas) 5. Ouders die ruzie maken (sfeer verknalt, lieve kinderen gaan zich schuldig voelen, deprigevoelens; angst voor scheiding; ouders tonen geen normaal probleemoplossend vermogen, geven slechte voorbeeld) 6. Ander kind is favoriet (leidt tot minderwaardigheidsgevoelens, kind voelt zich niet geliefd en wordt wantrouwig en depressief. Stief en adoptie vergroten dit risico) 7. Te veel verwend worden (wel materieel, niet emotioneel gesteund worden; of de te vrije opvoeding. Als alles mag en een kind alles mag hebben, leert het nooit grenzen en sociale vaardigheden en zal het in de buitenwereld vastlopen) 8. Ongewenst stiefgezin (gedwongen samenleven met de derde vriend van mamma met zijn kinderen is heel zwaar. Kinderen zoeken de anderen niet uit of hebben er zelfs een hekel aan. Het goed opschieten met stiefouders geeft juist weer schuldgevoelens ten op zichte van de eigen ouders 9. Slechte band broer/zus (pesterijen, agressie, misbruik thuis door gezinsleden, al dan niet stief) 10. Boosheid bij ouders (een negatieve ouder, mopperen, boos zijn, tegenover jan en alleman – het hoeft niet eens tegen het kind – heeft een negatief effect op het kind) Kinderen zijn het gelukkigst af in een gezin waarin a. beide ouders elkaar positief waarderen (het grootste geschenk dat ouders hun kinderen kunnen geven is een goed huwelijk; voorbeeld, warmte, basis) b. ouders hun kinderen positief waarderen (onvoorwaardelijke liefde – kritiek mag dan ook. Houd het meest van ze als ze dat het minst verdienen want dan hebben ze dat het hardste nodig.) c. ouders hun kinderen stimuleren (vroeger vooral door hen niet te snel te prijzen, geen complimenten te geven. Nu niet doorschieten naar andere uiterste. Stimuleren zonder te hoge eisen te stellen.) d. ouders hun kinderen respectvol behandelen (psychische en lichamelijke integriteit respecteren; niet vernederen of treiteren, hen serieus nemen. Gesprek op niveau dat past) bij de leeftijd. e. plezier wordt gemaakt (gezelligheid, leuke dingen doen; tijd maken voor elkaar) f. tradities en regels belangrijk zijn (geloof en levenswandel) g. veel wordt gecommuniceerd (nonverbaal is dat altijd het geval, maar ook verbaal, en dat moet een eenheid zijn; je kunt bij problemen vechten, je terugtrekken in jezelf of communiceren. h. familieleden en vrienden in hoog aanzien staan (geïsoleerde gezinnen worden toneelgezinnen en soms probleemgezinnen; voorbeeld sociale vaardigheden; kijk uit voor roulerende rekening; kinderen gaan hetzelfde gedrag vertonen als ouders met hun familie; ellende door echtscheidingen e.d; verbreek banden nooit, al kan afstand nemen tijdelijk verlichting geven) Opdracht: zet eens kruisjes voor wat u in de bovenstaande tekst herkent in uw gezin. Leg dat uit aan degene met wie u over dit thema nadenkt. Bijlage (let op de jaartallen) Met de meeste kinderen van 0-12 jaar gaat het goed; met circa 5% zijn er serieuze problemen Kinderen in Nederland. Tenminste 85% van de ruim 2,5 miljoen kinderen van 0-12 jaar heeft geen grote problemen; 12% van de kinderen van 0-12 jaar heeft een langdurige ziekte, aandoening of handicap. Ruim de helft van hen wordt in hun ontwikkeling niet ernstig door deze ziekte of handicap belemmerd; Circa 5% van de kinderen van 0-12 jaar heeft volgens hun ouders psychosociale problemen. Volgens medewerkers van de jeugdgezondheidszorg kampt 5% van de ouders van kinderen van 0-12 jaar met ernstige opvoedproblemen; Ten hoogste 5% van de kinderen van 0-12 jaar kampt met meerdere problemen tegelijk; Eén op de tien kinderen in de hoogste klassen van de basisschool wordt twee keer per maand of vaker gepest; Van de 8-12 jarigen is 77% lid van een sportvereniging. Dit zijn enkele conclusies uit de SCP/TNO-publicatie Kinderen in Nederland die op woensdag 6 april jl. is aangeboden aan staatssecretaris drs. C.I.J.M. Ross-Van Dorp van VWS. Het rapport is opgesteld door onderzoekers van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en TNO -Kwaliteit van Leven. In het rapport geven dr. Elke Zeijl, dr. Matty Crone, drs. Karin Wiefferink, dr. Saskia Keuzenkamp en prof.dr. Menno Reijneveld een beeld van de leefsituatie, het welbevinden en het voorzieningengebruik van Nederlandse kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar. Het is voor het eerst dat een landelijke representatieve steekproef van alle kinderen van 0-12 jaar op een groot aantal aspecten wordt onderzocht. In totaal ging het om een kleine 5.000 kinderen, waarvan de 8-12-jarigen zelf een vragenlijst invulden. Aan het onderzoek werd verder meegewerkt door de ouders van de kinderen en deskundigen van de jeugdgezondheidszorg (jgz)), zoals medewerkers van consultatiebureaus en de GGD. Met de meeste kinderen van 0-12 jaar in Nederland gaat het goed. Eén van de belangrijkste conclusies van het rapport is dat het met de meeste 0-12-jarige kinderen in Nederland ( ruim 2,5 miljoen) goed gaat. Van tenminste 85% van de ruim 2,5 miljoen kinderen in deze leeftijdscategorie geven zowel ouders als medewerkers van de jeugdgezondheidszorg (jgz) aan dat zij geen al te grote problemen hebben. Van 95% van de kinderen zeggen de ouders dat hun kind op school gemiddeld of hoger presteert. Veel ouders hebben dus een wat al te positief beeld van de schoolprestaties van hun kind. 12% van de kinderen van 0-12 jaar heeft lichamelijke problemen 12% van de ouders geeft aan dat hun kind een langdurige ziekte, aandoening of handicap heeft. Ruim de helft van deze kinderen wordt in hun ontwikkeling niet ernstig door deze ziekte of handicap belemmerd. Ziekten en handicaps komen meer voor bij kinderen op de basisschool (13%) dan bij baby’s en peuters (9%). Circa 5% van de kinderen van 0-12 jaar heeft psychosociale problemen Volgens de ouders heeft 4% van de kinderen van 14 maanden psychosociale problemen (zoals eetstoornissen, excessief huilen) en 6% van de kinderen van 3 tot 12 jaar (zoals angsten, agressief gedrag en taal- en ontwikkelingsproblemen). Medewerkers van de jeugdgezondheidszorg signaleren vaker psychosociale problemen bij kinderen dan de ouders. Hierbij gaat het vooral om lichte gevallen. Bij lichte gevallen wordt het kind niet gehinderd in het functioneren en wordt ervan uitgegaan dat het probleem door het kind en/of de ouders zelf kan worden opgelost. Het percentage zware gevallen, dat niet zonder hulp kan worden opgelost, komt niet boven de 3%. Overigens worden bij jongens vaker psychosociale problemen geconstateerd dan bij meisjes. 5% van de ouders van 0-12 jarigen kampt met ernstige opvoedproblemen Medewerkers van de jeugdgezondheidszorg signaleren ernstige opvoedproblemen bij 5% van de ouders met kinderen in de leeftijd van 0-12 jaar. Deze problemen worden doorgaans veroorzaakt door emotionele of gedragproblemen bij het kind en beperkte opvoedvaardigheden van de ouders. 6% van de ouders is ontevreden over de opvoeding, vindt deze belastend en zwaar, maakt zich veel zorgen over de ontwikkeling van hun kind en kampt vaak met onzekerheden. Meerdere problemen tegelijk bij ten hoogste 5% van de kinderen van 0-12 jaar Bij ten hoogste 5% van de kinderen in de leeftijdscategorie van 0-12 jaar is sprake van meerdere problemen tegelijk. Hoewel dit percentage relatief laag is, gaat het in absolute aantallen toch om een aanzienlijke groep van ongeveer 130.000 kinderen. Zo hebben ouders met een kind met emotionele of gedragsproblemen vaker een negatieve beleving van de opvoeding dan andere ouders. Zo ook hebben kinderen met een langdurige handicap of ziekte in de peuter- en basisschoolleeftijd vaker last van emotionele problemen dan andere kinderen. Risicogroepen Ouders met een zwakkere maatschappelijke positie (niet-westerse ouders, ouders die met het gezin onder de armoedegrens leven, ouders met een lage opleiding, alleenstaande ouders) hebben een verhoogd risico op opvoedproblemen en problemen met de psychosociale gezondheid van hun kind. In al deze gezinnen komen deze problemen vaker voor dan in andere gezinnen, maar de kans daarop neemt vooral toe als meerdere van deze kenmerken tegelijkertijd voorkomen in één gezin (bijvoorbeeld een éénoudergezin met een laagopgeleide moeder en een inkomen onder de armoedegrens). Eén- en tweeverdieners en het welzijn van kinderen In Kinderen in Nederland zijn maar weinig verschillen gevonden tussen gezinnen met één en met twee werkende ouders. Zo zijn er geen verschillen als het gaat om de tevredenheid van de ouders met de opvoeding, de mate waarin zij zich hierover zorgen maken of hoe zeker zij zijn in verschillende opvoedsituaties. Ook de meningen van de kinderen over de thuissituatie wijken niet veel af. Bovendien zijn er tussen de twee gezinssituaties geen verschillen gevonden waar het gaat om het welzijn van de kinderen of de mate waarin zij psychosociale problemen hebben. Wel is er een verschil tussen ouders uit één- en tweeverdienergezinnen als het gaat om de mate waarin zij de opvoeding belastend en zwaar vinden. Verrassend genoeg blijkt dat juist ouders uit éénverdienergezinnen de opvoeding vaker als belastend ervaren dan ouders uit tweeverdienersgezinnen. Ook hebben ouders uit éénverdienergezinnen vaker het gevoel te weinig aan andere zaken toe te komen en de zorg voor hun kinderen ook niet goed te kunnen combineren met andere bezigheden. Dat heeft mogelijk ook te maken met het feit dat er onder deze groep meer gezinnen met drie of meer kinderen voorkomen. Pesten Aan de kinderen in de hoogste klassen van de basisschool is gevraagd hoe zij aankijken tegen de school, hun klasgenoten en hun leerkrachten. De meeste kinderen vinden het (heel) leuk op school, voelen zich geaccepteerd door hun klasgenoten en hebben nauwelijks ruzie met docenten. Opvallend is dat jongens over de gehele linie een iets minder gunstige kijk op deze zaken hebben dan meisjes. Toch geeft één op de drie kinderen aan in de afgelopen maanden gepest te zijn. Van deze kinderen wordt één op de tien structureel gepest, dat wil zeggen twee keer per maand of vaker. Verenigingslidmaatschap Veel basisschoolkinderen zijn lid van een vrijetijdsvereniging. Sportverenigingen zijn daarbij het meest populair: 77% van de 8-12-jarigen is hier lid van. Kinderen die lid zijn van een vereniging vervelen zich minder dan kinderen die dat niet zijn. Verder blijkt uit het onderzoek dat vrijwel alle kinderen van drie jaar en ouder regelmatig buiten spelen. SCP/TNO-publicatie 2005/4, Kinderen in Nederland, Elke Zeijl, Matty Crone, Karin Wiefferink, Saskia Keuzenkamp, Menno Reijneveld, Den Haag/Leiden, Sociaal en Cultureel Planbureau/TNO-Kwaliteit van Leven, april 2005, ISBN 90 377 0209 0, prijs EUR 14,90. De publicatie is verkrijgbaar bij de boekhandel of te bestellen bij het SCP via fax 070 – 340 7044,