Nieuwsbrief Oncologisch Centrum December 2012 Nr. 3 De vele facetten van borstkanker 1 ques De Prof. Jac Grève Voorwoord Beste collega In dit derde nummer van de nieuwsbrief van het Oncologisch Centrum UZ Brussel en VUB is de focus gericht op borstkanker. In de laatste jaren heeft de benadering van deze ziekte een belangrijke transformatie ondergaan zowel wat de diagnose betreft als de behandeling. We beginnen met de radiologische (mammo/echo/MRI) en pathologische diagnose die beide de eerste cruciale stappen zijn in het ontwikkelen van een individuele behandelingsstrategie. De radiologie speelt een dubbele rol: in de bevolkingsstrategie en in de individuele diagnostiek. De pathologische diagnose wordt meer en meer aangevuld met moleculaire diagnoses en daarom moeten extra inspanningen geïmplementeerd worden om de weefselverwerking optimaal te maken. Bovendien wordt nu stelselmatig naast tumorweefsel ook normaal DNA van de patiënten verzameld (met specifieke 'informed consent') teneinde ook een genomische diagnose (gemuteerde kankergenen) te kunnen maken. De MRI van de borsten heeft een toenemende rol door de hogere sensitiviteit van het onderzoek, zowel in het oplossen van klinisch-radiologische discrepanties als in de vroegtijdige opsporing van genetische borstkanker. De heelkunde van de borst wordt meer en meer een behandeling op maat en een belangrijke interactie met de systemische behandelingen. Het toepassen van meer neoadjuvante systemische behandelingen (voor de heelkunde) is veilig en heeft vele voordelen: invloed op de uitgebreidheid van de heelkunde, informatie over de werkzaamheid van de behandeling en snellere ontwikkeling van nieuwe behandelingen. De reconstructieve heelkunde heeft belangrijke vorderingen gemaakt met indrukwekkende functionele en esthetische resultaten dankzij de aanwezigheid van expertise van wereldniveau in ons Centrum. De oncoplastische heelkunde zorgt voor een goede samenwerking tussen de oncologische en plastische heelkunde. Reconstructieve heelkunde in het geval van borstkanker of voor de voorkoming van borstkanker is geen luxe ingreep en onze patiënten hebben recht op een betere terugbetaling hiervoor dan vandaag het geval is. Voor patiënten met refractair en hinderlijk lymfoedeem kan de lymfosuctie ook soelaas brengen, een optie die nogal eens over het hoofd wordt gezien. De radiotherapie heeft een doorgedreven sofisticatie ondergaan zodat de behandelingen steeds efficiënter, patiëntvriendelijker en geïndividualiseerder worden. Radiotherapie is ook een modaliteit die een rol kan spelen in focale problemen bij een gevorderde borstkanker. De algemene behandeling van borstkanker is in een stroomversnelling terechtgekomen. Niet alleen zijn er voor de chemotherapie verschillende mogelijkheden naargelang het patiëntenprofiel, maar ook de doelgerichte behandelingen zijn in volle opmars, zowel voor de hormoongevoelige als voor de HER2-neu positieve borstkanker. Ons Centrum besteedt veel aandacht, zowel klinisch als wetenschappelijk, aan erfelijke borstkanker omdat in die families gerichte preventie een hoge impact kan hebben en specifieke behandelingen ontwikkeld worden. De levenskwaliteit van zowel de patiënten onder actieve behandeling als de kankeroverlevers is van groot belang en wordt geïllustreerd in bijdragen over revalidatie inspanningen na het beëindigen van de behandelingen, de preventie en opvang van lymfoedeem (niet enkel in de arm, maar ook in de borst) en de psychologische opvang en het Mindfulness zelfzorgprogramma. We hebben ook een nieuwe rubriek kankeronderzoek. De onderzoeksgroepen van het oncologisch centrum werken samen binnen het 'Oncology Research Center'. In elk nummer zal telkens één van de groepen zijn werk toelichten. De eerste groep die aan bod komt is de Onderzoeksgroep Hematologie en Immunologie, een groep met wereldfaam die onze inzichten in de biologie van het Multiple Myeloma in belangrijke mate heeft doen toenemen. Ook recent afgelegde doctoraten (PhD’s) worden vermeld. U bent ook uitgenodigd op onze MOC-vergaderingen en (Engelstalige) seminaries (programma verderop in de nieuwsbrief) en op onze LOK-bijeenkomsten. De data en onderwerpen van deze LOK-vergaderingen worden meegedeeld via www.oncologischcentrum.be. Met vriendelijke en collegiale groeten Prof. Jacques De Grève Voorzitter klinische afdeling van het Oncologisch Centrum 2 Inhoud • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • Voorwoord .................................................................................................................................................................................................... 2 Inhoud ............................................................................................................................................................................................................. 3 Diagnostiek van borstkanker .................................................................................................................................................... 4 - 5 Heelkunde voor borstkanker: behandeling op maat .................................................................................................. 6 - 7 Wat na oncologische borstchirurgie?................................................................................................................................ 8 - 10 Radiotherapie: onmisbaar bij de behandeling van borstkanker .................................................................... 11 - 13 De algemene behandeling van borstkanker .................................................................................................................. 14 - 16 Lopende studies ivm borstkanker ................................................................................................................................................ 17 Erfelijke borstkanker ................................................................................................................................................................ 18 - 20 Chronometers in het operatiekwartier voor een optimale bepaling van receptorstatus bij borstkanker ......................................................................................................................................................................................... 21 Revalidatie van borstkankerpatiënten .......................................................................................................................... 22 - 23 Behandeling van lymfoedeem na behandeling voor borstkanker ............................................................... 24 - 25 Mindfulness en borstkanker ................................................................................................................................................ 26 - 27 'Oncology Research Centre' corner ............................................................................................................................................ 28 Multidisciplnair Oncologisch Consult (MOC) ...................................................................................................................... 29 Borstkliniek: het multidisciplinair team ................................................................................................................................. 30 Familiale Kankerkliniek ....................................................................................................................................................................... 31 Multidisciplinair oncologisch handboek ................................................................................................................................ 32 Bericht: Elektronische toegang voor huisartsen ............................................................................................................... 32 Doctoraatsthesissen in de oncologie ........................................................................................................................................ 33 Seminars in oncology. Oktober 2012 - Februari 2013 .................................................................................................. 34 Seminars in oncology. March 2013 - June 2013 .............................................................................................................. 35 3 Diagnostiek van borstkanker Dr. Catherine Breucq Dienst Radiologie en Medische Beeldvorming UZ Brussel ucq erine Bre Dr. Cath Mammografie De echografie Een mammografie is een al dan niet digitale röntgenfoto van de borst(en). Enerzijds wordt een mammografie uitgevoerd voor screening van vrouwen die geen specifieke klachten hebben. Vrouwen in de leeftijdsgroep van 50 tot en met 69 jaar kunnen dat onderzoek om de 2 jaar kosteloos laten uitvoeren. Na het bekijken van de mammografie kan de radioloog beslissen dat een aanvullende echografie nodig is. De densiteit van het borstweefsel is bij elke patiënt immers sterk verschillend en variërend volgens de leeftijd, waardoor de mammografie alleen soms onvoldoende informatie verschaft aan de radioloog. Anderzijds is de mammografie (figuur 1) het allereerste diagnostisch onderzoek dat zal worden uitgevoerd als vrouwen een zichtbaar of voelbaar borstletsel hebben of als de aanwezigheid ervan moet uitgesloten worden. Die indicatie staat uiteraard los van de leeftijd van de patiënte. Een niet dringende mammografie bij vrouwen die de menopauze nog niet bereikt hebben, wordt best uitgevoerd in de 2de of 3de week van de menstruatiecyclus. Om de echografie voor te bereiden brengt de radioloog eerst een geleidende gel aan op de borst(en) en wordt het onderzoek nadien uitgevoerd met een sonde die onschadelijke geluidsgolven uitzendt. De terugkaatsing van de geluidsgolven (de echo) in het borstweefsel wordt in beeld omgezet en wordt door de radioloog onmiddellijk bekeken op het echotoestelscherm. Magnetische resonantie van de borsten Naast mammografie en echografie is de magnetische resonantie (MR) van de borsten een derde mogelijk onderzoek ter evaluatie van het borstklierweefsel. Gedurende het onderzoek, dat in totaal ongeveer 15 tot 20 minuten duurt, ligt de patiënte in buiklig op een aangepaste tafel (figuur 2). Vrouwen die nog hun menstruele cyclus hebben, moeten dat ook vooraf melden. Het onderzoek dient in dat geval immers te gebeuren tijdens de 2de week van de cyclus. De eerste dag van de cyclus is de eerste dag van de menstruatie. MR wordt aangewend in geval van discrepantie tussen mammografie en echografie, ook bij patiënten met een genetische achtergrond van borstkanker. MR heeft tevens zijn nut ter evaluatie van prothesen en uiteraard ook in een pre-operatieve setting. Figuur 1: Mammografie 4 Punctie - biopsie methoden ter oppuntstelling Behalve de verschillende onderzoeken die borstletsels ‘macroscopisch’ in beeld brengen, kan ook microscopisch onderzoek nodig zijn vooraleer de precieze diagnose en de juiste behandeling gekend zijn. Er wordt dan ofwel een punctie, ofwel een weefselbiopsie uitgevoerd. In een klein aantal gevallen kunnen ze beiden noodzakelijk zijn. Bij letsels die echografisch zichtbaar zijn, wordt meestal een fijne naaldpunctie uitgevoerd. De meeste puncties worden uitgevoerd door de seno-radioloog gedurende het echografisch nazicht. Als het letsel goed voelbaar is, kan de punctie ook op de raadpleging gebeuren door de gynaecoloog of de chirurg. Figuur 2: Houding van de patient bij MR van de borsten Een weefselbiopsie (trucut) is vooral aangewezen: • • bij letsels die enkel mammografisch zichtbaar zijn. indien er na een eerste punctie meer specifieke informatie nodig is over de aard van de kanker, de graad, de gevoeligheid van de kankercellen voor hormonen enz. In het tweede geval kan de biopsie zowel onder echografie als onder mammografie gebeuren, al naargelang het letsel het duidelijkst in beeld te brengen is. Een weefselbiopsie gebeurt ambulant en kan uitgevoerd worden volgens de klassieke echografische procedure of via de stereotactische mammotoomprocedure. Mammotoomborstbiopsie Met deze biopsie kunnen we een borstletsel snel onderzoeken zonder operatie. De mammotoombiopsie gaat door in de Borstkliniek, maar vooraf is het mogelijk dat het nodig is eerst twee bijkomende foto’s te nemen op de dienst radiologie. Het onderzoek gebeurt in buiklig. Er wordt een eerste foto genomen om te controleren of de positie van de borst goed is. Als dat het geval is, worden twee nieuwe foto’s genomen om hetzelfde letsel vanuit verschillende hoeken te bekijken (= stereobeeld). Daardoor kan de computer de exacte positie van de biopsienaald bepalen. Na het inbrengen van de biopsienaald worden opnieuw foto’s genomen om de positie van de naald te controleren. Als de juiste naaldpositie bevestigd is, worden de weefselstukjes genomen. In sommige gevallen wordt de biopsieplaats aangeduid met een titaniumnietje en wordt na een week een controleradiografie uitgevoerd. Deze biopsiemethode vervangt het vroegere open biopt. Figuur 3: Houding van de patient bij mammotoomborstbiopsie 5 Heelkunde voor borstkanker: behandeling op maat Dr. Marian Vanhoeij, prof. Jan Lamote Borstkliniek UZ Brussel oeij an Vanh Dr. Mari De locoregionale behandeling van borstkanker wordt steeds meer geïndividualiseerd maar daardoor ook ingewikkelder. De keuze is afhankelijk van een aantal persoons- en tumorgebonden factoren (figuur 1). Nieuwe inzichten in het aanwenden van een adjuvante systemische behandeling hebben eveneens een verandering in het locoregionaal beleid teweeg gebracht. Grotere tumoren kunnen dankzij een preoperatieve, neo-adjuvante behandeling verkleind worden zodat nadien borstsparende heelkunde kan toegepast worden. De preoperatieve behandeling kan bestaan uit hormonotherapie of chemotherapie, al dan niet gekoppeld aan monoclonale antilichamen zoals trastuzumab. Anderzijds kunnen door het gebruik van plastisch- heelkundige technieken bij borstsparende heelkunde betere esthetische resultaten worden verkregen zonder de oncologische veiligheid van een tumorresectie in het gedrang te brengen (figuur2). Het aanwenden van technieken uit de plastische heelkunde tijdens een oncologische ingreep wordt 'oncoplastische heelkunde' genoemd. Heelkunde wordt minder gebruikt als diagnostisch middel bij het vaststellen van een borstkanker. Dankzij de routinematige preoperatieve weefseldiagnose door core naaldbiopsie weten we preoperatief nu veel meer over de biologie van de tumor (differentiatiegraad, hormonale gevoeligheid, HER 2/neu amplificatie, histologisch type). Indien daarenboven de preoperatieve echografie en punctie van de okselklieren eventuele lymfekliermetastasen aantoont, kan de patiënt geïnformeerd worden over bijkomende behandelingen zoals het plaatsen van een poortcatheter en chemotherapie. We streven er naar om de kans op een tweede ingreep zoveel mogelijk te verkleinen. Een bijkomende ingreep kan nodig zijn bij ingenomen sentinelklier of bij nipte of ingenomen snijranden. Er is een duidelijke trend naar minder agressieve locoregionale behandeling. De borstsparende heelkunde is daar een goed voorbeeld van, maar er wordt ook gestreefd naar een maximaal sparen van de lymfeklieren in de ipsilaterale oksel. 6 De schildwachtklierprocedure (ook sentinelklierprocedure genoemd) heeft over de jaren heen zijn waarde als correcte stagingprocedure aangetoond. Uitgebreid wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat een negatieve schildwachtklier in meer dan 95% der patiënten een correcte weergave is van de lymfeklierstatus. Deze kliernegatieve status biedt ons dan voldoende informatie en zekerheid om het verdere adjuvante beleid (deels) te bepalen. Bij schildwachtklier-negatieve patiënten is er GEEN plaats meer voor een volledig axillaire uitruiming. Figuur 1: Beïnvloedende factoren voor de keuze van behandeling • de familiale en persoonlijke voorgeschiedenis van de patiënte, • de voorkeur van de patiënte, • de verhouding grootte van het tumoraal proces ten opzichte van de grootte van de borst, • de lokalisatie van de tumor, • de verhouding klier- en vetweefsel in de borst, • de biologische kenmerken van het kwaadaardig proces: hormoongevoeligheid HER2-amplificatie histologisch type differentiatiegraad proliferatievermogen (ki67) Prof. Ja n Lamo Er bestaat anderzijds (inter)nationaal grote twijfel over de noodzaak van een volledige okseklieruitruiming na het vinden van een door tumor ingenomen schildwachtklier.1,2 In het algemeen worden de richtlijnen van het College voor Figuur 2: Voorbeelden van verbeterde esthetische resultaten danzij de toepassing van oncoplastische technieken te Oncologie en KCE gevolgd: hierbij wordt geadviseerd een okselklieruitruiming uit te voeren wanneer de schildwachtklier, bij per- of postoperatief pathologisch onderzoek, een micro- of macrometastase bevat (figuur 3). Prospectieve studies zullen ongetwijfeld verder licht laten schijnen over bijvoorbeeld okselklieruitruiming en micrometastasen.2 Zolang hierover echter geen duidelijk wetenschappelijk bewijs is gebracht dient tijdens een multidisciplinair consult voor elke patiënt(e) individueel de wenselijkheid van een verdere axillaire heelkunde te worden overwogen. Figuur 3: Indicaties voor een okselklieruiruiming Macrometastase: tumordeposit in de lymfeklier >2mm } Micrometastase: >0.2mm, <2mm Submicrometastase: <0.2mm Isolated tumor cells: ……. Worden als kliernegatief beschouwd. Er volgt geen okselklieruitruiming Referenties 1. 2. Giuliano AE, et al. Axillary dissection vs no axillary dissection in women with invasive breast cancer and sentinel node metastasis: a randomized clinical trial. JAMA 2011;305(6):569-75. Smeets A, et al. The changing role of the axillary dissection in the treatment of breast cancer. Belg J Med Oncol 2012; 6:87-95. 7 Wat na oncologische borstchirurgie? Prof. Moustapha Hamdi, dr. Barbara Craggs, dr. Bert Vanmierlo, dr. Assaf Zeltzer Dienst Plastische Heelkunde UZ Brussel ustapha Prof. Mo Hamdi In Vlaanderen heeft een vrouw een kans van 1 op 8 om borstkanker te krijgen in haar leven. Een grote meerderheid van de vrouwen hecht belang aan een esthetisch verantwoord resultaat na oncologische borstheelkunde. Het is hun recht tijdig geïnformeerd te worden over de verschillende reconstructieve mogelijkheden, en dit vóór de ablatieve ingreep plaatsvindt. Ook patiënten die kiezen voor een preventieve ('risk-reducing') mastectomie, zoals dragers van specifieke mutaties in het BRCA-gen, komen best op voorhand in contact met een plastisch chirurg. Oncologische borstchirurgie kent een multidisciplinaire aanpak. Het is de taak van alle betrokken disciplines om de patiënt preoperatief zo volledig mogelijk te informeren zodanig dat in onderling overleg en in samenspraak met de patiënte een weloverwogen en medisch verantwoorde behandelingsstrategie kan uitgewerkt worden. voordeel is dat de patiënte twee operaties tijdens één narcose kan laten uitvoeren en niet geconfronteerd wordt met een afwezige of gemutileerde borst. Het esthetisch resultaat is meestal beter omdat de natuurlijke huidenveloppe zoveel mogelijk bewaard wordt en de littekens zich grotendeels beperken tot een zone rond het tepelhof. In deze selectieve gevallen zijn er minder wondhelingsproblemen, ondermeer omdat de weefsels nog niet onderworpen werden aan radiotherapie. Beslissing van de patiënte • De beslissing om al dan niet over te gaan tot borstreconstructie ligt steeds bij de patiënte zelf, weliswaar nadat zij correct geïnformeerd werd over alle mogelijkheden met hun voor- en nadelen. De oncologische opvolging staat helemaal los van deze beslissing en verschilt niet tussen patiënten met en zonder reconstructie. De levensverwachting bij beide patiëntengroepen is dezelfde. Voor- en nadelen van borstreconstructie Borstkanker en zijn behandeling zijn niet alleen fysiek, maar ook psychologisch erg zwaar. Een oncologische ingreep aan de borst kan mutilerend zijn. Dit kan een weerslag hebben op het zelfbeeld van de patiënte. Borstreconstructie biedt hier soelaas: het helpt een vrouw om zich opnieuw meer ‘vrouw’ te voelen, en hierdoor niet langer belemmerd te zijn in haar familiale, sociale en professionele activiteiten. Toch zijn we van mening dat wanneer een patiënte de uitdrukkelijke wens tot borstreconstructie uitdrukt, de balans ruimschoots overhelt in de richting van de reconstructie en dat we met de wens van de patiënte rekening moeten houden. Timing van reconstructie Zoals eerder vermeld verandert een borstreconstructie niets aan het verloop van de ziekte, maar heeft het wel een belangrijk effect op de levenskwaliteit. Een borstreconstructie kan onmiddellijk na het verwijderen van de tumor gebeuren. Dit wordt een primaire reconstructie genoemd. Het grootste 8 Type reconstructie Welk type reconstructie het beste resultaat geeft, is afhankelijk van verschillende factoren zoals leeftijd, lichaamsbouw, vorm en grootte van de borsten, voorgaande operaties, type oncologische ingreep en eventuele nabehandeling. Reconstructie na borstsparende heelkunde We spreken van borstsparende heelkunde, als slechts een gedeelte van de borst verwijderd wordt. De associatie van borstsparende heelkunde met onmiddellijke reconstructie noemen we ‘oncoplastische borstchirurgie’. Het type reconstructieve techniek dat in de oncoplastische borstchirurgie gebruikt wordt is in hoofdzaak afhankelijk van het volume van de borst enerzijds en van de grootte en de localisatie van het gecreëerde weefseldefect anderzijds. Wanneer minder dan 30% van de borstklier weggenomen wordt, kunnen we het resterende weefsel danig remodelleren dat een symmetrische vorm en volume bekomen wordt, vergelijkbaar met de contralaterale borst. Een alternatief bij deze patiënten is gebruik maken van de bestaande borstreductietechnieken. Indien de borst een zekere ptose heeft, kan dit tezelfdertijd gecorrigeerd worden. Als het gecreëerde defect meer dan 30% van het totale borstvolume uitmaakt, is het soms nuttig om gebruik te maken van gesteelde flappen uit de directe omgeving om de borst extra volume te geven. • Reconstructie na mastectomie Grosso modo bestaan er twee technieken voor reconstructie na mastectomie: reconstructie met lichaamsvreemd (borstimplantaat) en lichaamseigen materiaal. 1. Reconstructie met borstimplantaat 2. Reconstructie met lichaamseigen materiaal Reconstructie aan de hand van implantaten heeft een aantal voordelen: het is een chirugisch-technisch snelle en eenvoudige procedure, het gaat gepaard met een korte revalidatie. Toch zijn er ook nadelen verbonden aan deze reconstructieve modaliteit. Een implantaat is lichaamsvreemd. Het lichaam reageert hierop door het in te kapselen. Bij sommige patiënten is deze reactie zodanig uitgesproken dat het implantaat zelf vervormt, hetgeen aanleiding geeft tot hardheid van de borsten en pijn (kapselcontractuur). De patiënte moet in acht nemen dat de implanta(a)t(en) om deze reden waarschijnlijk in de loop van haar leven nog één of verschillende malen zullen moeten gewisseld worden. Globaal genomen kunnen we stellen dat het esthetisch resultaat van een reconstructie met implantaten vaak inferieur is aan een reconstructie met lichaamseigen weefsel. Door de te verwachten heringrepen is het totale kostenplaatje op lange termijn ook in het voordeel van de reconstructie met lichaamseigen weefsel. Reconstructie met lichaamseigen weefsel kunnen we op zijn beurt in twee groepen verdelen: gesteelde flappen, zoals de LD flap en vrije flappen. Een gesteelde flap is een eenheid weefsel die wordt vrijgemaakt van het lichaam teneinde haar te kunnen mobiliseren, maar ten allen tijde aan het lichaam verbonden blijft via de voedende vaatsteel. Bij een vrije flap wordt de voedende vaatsteel doorgenomen en vervolgens in de directe omgeving van de borst (retrosternaal of oksel) ingehecht. De meest gebruikte vrije flap is de DIEP-flap (deep inferior epigastric artery perforator flap), vernoemd naar de voedende arterie. De DIEP-flap bestaat uit subcutaan onderbuiksvet- en huid. De elevatie van de flap resulteert postoperatief in een ‘vlakke buik’ met een litteken dat volledig bedekt is door een normale slip of bikini (figuur 1 en 2). Reconstructie met lichaamseigen weefsel staat bovendien garant voor een langdurig mooi en natuurlijk resultaat. Het gebruik van het zachte onderbuiksvet voor reconstructie van de borst steunt op een algemeen geldend principe binnen de plastische chirurgie: ‘replace like with like’. Toch ook enkele bemerkingen: vrije flap borstreconstructie noodzaakt een microchirurgische sutuur tussen vaatsteel van de flap en een geschikte arterie en vene in de buurt van de borst. Figuur 1: Grafisch voorbeeld van een DIEP-flap uitsluitend gebaseerd op de perforator uit de diepe epigastrische slagader. De rectus abdominis spier wordt gespaard met zijn fascia en motorische zenuwen. Figuur 2: Voorbeeld van een bilaterale borst reconstructie met DIEP flap: laattijdige reconstructie rechts en onmiddellijke reconstructie links. vervolg op p.10 9 Thrombose van deze vaatsutuur kan leiden tot verlies van de flap. Door onze uitgebreide routine in de borstreconstructie en in de microchirurgie, zijn we in ons Centrum in staat om de incidentie van flapfalen te reduceren tot minder dan 2%. We concluderen dat vrije flap borstreconstructie in vergelijking met reconstructie aan de hand van een implantaat, initieel gepaard gaat met een licht hogere complicatieratio, een langere operatieduur en een langere revalidatie. Op lange termijn daarentegen is de techniek superieur. Vrije flap borstreconstructie is in West-Europa (en ook in ons Centrum) het afgelopen decennium uitgegroeid tot de gouden standaard. Deze techniek bestaat erin dat we enkele oppervlakkige lymfeklieren uit de lies ‘en bloc’ met de DIEP-flap transfereren naar de oksel (figuur 3, 4 en 5). De gevasculariseerde lymfekliertransfer wordt gedaan naar de okselvaten, terwijl de DIEP vaten worden geanastomoseerd met de mammaria interna vaten. • Een andere techniek die aangewend kan worden voor de behandeling van lymfoedeem is de lymfo-veneuze shunt. Deze techniek bestaat erin dat gestuwde lymfevaten in de arm geanastomoseerd worden met naburige oppervlakkige venen. Ook hier wordt het meest succes geboekt bij lymfoedeem in een vroeg stadium. Indien lymfoedeem langer bestaat, treedt er een evolutie op naar geïnstalleerde fibrose en vethypertrofie. In dit stadium kan lymfoliposuctie een uitweg bieden. Liposuctie – een veel gebruikte techniek uit de esthetische chirurgie – kan voor een belangrijke vermindering zorgen van het oedeem. In tegenstelling tot de eerder vermelde technieken, noodzaakt lymfoliposuctie doorgedreven lymfedrainage en het dragen van een steunkous. Lymfoedema chirurgische behandeling Bij patiënten met lymfoedeem van de arm na een okselklieruitruiming (BCRL of breast cancer-related lymphedema) kunnen we bovendien een gevasculariseerde lymfekliertransfer uitvoeren. Figuur 3: De oppervlakkige lies lymfklier word getransfereerd 'en bloc' met de DIEP flap. Figuur 4: De gevasculariseerde lymfekliertransfer word gedaan naar de okselvaten, terwijl de DIEP vaten worden geanastomoseerd met de mammaria interne vaten. 10 Dit leidt tot een significante reductie van de zwelling van de arm en een daaruit voortvloeiende verbetering van de functionaliteit. Het is belangrijk om bij optredend lymfoedeem in te grijpen tijdens het eerste jaar voor het stadium van geïnstalleerde fibrose. De resultaten die zo worden bekomen zijn beter. Referenties http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Ziekten/Kanker/Borstkanker-mortaliteit-versus-incidentie/ Hamdi M, Luyten A, Blancquaert L. Twee Borsten, reconstructie van een vrouw. Globe 2007, ISBN 978 90 5466 965 4 http://www.plasticsurguzbrussels.com/wat-we-doen/ http://www.ibreast.be/ Figuur 5: 'All in One' microchirurgische technieken bieden borstreconstructie en ook axillair lymfeklierherstel simultaan aan. Radiotherapie: onmisbaar bij de behandeling van borstkanker Dr. Mia Voordeckers, prof. Mark De Ridder Dienst Radiotherapie UZ brussel Dr. Mia In 1895 werden door Wilhelm Conrad Röntgen 'X-stralen' ontdekt: een ‘magisch’ iets waarmee men door een vast object kon stralen. Bovendien kon op een fotografische plaat een beeld van de inwendige structuren van dat object vastgelegd worden. Deze X-stralen betekenden een enorme vooruitgang voor de geneeskunde: de radiologie werd geboren. Verleden en heden In 1896 deed Henri Becquerel, een natuurkundige, een opzienbarende ontdekking. Hij stelde vast dat bepaalde stoffen, met name uranium, een natuurlijke radioactiviteit bevatten. Na verloop van tijd ontdekte men nog meer isotopen zoals vb. Cobalt en Thorium. Men leerde dat Röntgenstralen niet alleen een diagnostische toepassing hebben, maar ook therapeutisch aangewend kunnen worden. Het eerste gebruik waarbij stoffen met een natuurlijke radioactiviteit (isotopen) werden aangebracht op de plaats van een gezwel dateert van 1903-1906. De radiotherapie zag het daglicht. Eén van de eerste Cobalt-60 toestellen voor het behandelen van kankerpatiënten werd gebouwd in 1952. In 1954 werd voor het eerst een toestel ontworpen om hoogenergetische gamma-straling op elektrische wijze te creëren. Een dergelijk bestralingstoestel wordt een lineaire versneller genoemd. Onze Dienst (Campus UZ Brussel en Campus ASZ Aalst) beschikt over 7 lineaire versnellers, waarvan 5 hightech toestellen van de laatste generatie. Deze laten toe om via rotationele intensiteitsgemoduleerde radiotherapie de tumor met hoge precisie te bestralen en dit met minimale beschadiging van de gezonde weefsels rond de tumor en dus met minimale neveneffecten. Een exacte positionering wordt verzekerd dankzij een CT-scan die geïntegreerd is in hetArmsteun bestralingstoestel. Het principe van radiotherapie Voordec k ers Radiotherapie bij borstkliercarcinomen Verschillende studies van de 'Danish Breast Cancer Cooperative Group', uitgevoerd tussen 1977 en 2007, hebben aangetoond dat door postoperatieve radiotherapie toe te voegen aan de behandeling van patiënten met een borsttumor niet alleen het risico op lokaal recidief verminderd met 70 à 75%, maar dat ook de overleving verbeterd. Een studie uitgevoerd in het UZ Brussel toonde gelijkaardige resultaten1. Om te komen tot een accurate radiotherapeutische behandeling waarbij het 'planning target volume' (PTV), in dit geval de borst/ thoraxwand en drainerende klierregio's, de voorgeschreven dosis krijgt en waarbij de omliggende gezonde weefsels zoals hart en longen een zo laag mogelijke dosis krijgen, moeten verschillende stappen doorlopen worden. Eerst en vooral wordt het te bestralen volume afgetekend op de huid nadat patiënt in de juiste bestralinghouding wordt gelegd (de simulatie) (figuur 1). Daarna gebeurt een CT-scan in bestralingshouding. Deze wordt gebruikt voor het berekenen van de bestralingsdosis (figuur 2). Sinds de jaren 1980 wordt een standaard fractionatie-schema gebruikt: 50 Gy in 25 fractions van 2 Gy, 5 dagen per week. In geval van borstsparende heelkunde zal ter hoogte van het oorspronkelijke tumorbed een supplementaire dosis (boostdosis) van 16 Gy in fracties van 2 Gy toegediend worden (figuur 3). Laterale bundel Mediale bundel Laterale bundel Mediale bundel Het biologisch effect van radiotherapie bestaat uit het veroorzaken van schade in het DNA van cellen, met als resultaat dat die cellen zich niet meer vermenigvuldigen en uiteindelijk sterven. Stralingsschade zal dus toegebracht worden zowel aan het DNA van kankercellen als aan het DNA van gezonde cellen. Maar, het effect zal meer uitgesproken zijn bij maligne cellen met een intense celdeling hebben, terwijl hun herstelmechanismen minder performant zijn dan in gezonde cellen. Bovendien wordt er in de praktijk naar gestreefd om de gezonde cellen zo veel mogelijk buiten het te bestralen gebied te houden, opnieuw om complicaties van de behandeling te beperken. Figuur 1: Simulatie: bestralingshouding bepalen en aftekenen van mediale en laterale tangentiële bestralingsveld. vervolg op p.12 11 Prof. dr. Mark De Ridder Figuur 2: Planning CT-scan met bestralings-isodosen Bij de start van de behandeling zijn verificaties van de bestralingsdosis en patiëntpositionering ten opzichte van de bestralingsbundel voorzien. We beschikken over een eigen ontwikkeld systeem: het SAS-systeem (Semi Automatic Setup). Hiermee wordt vóór elke bestralingssessie de positie van de patiënt online gecontroleerd en zo nodig aangepast (figuur 4). Zo kan met de grootste zekerheid het doelvolume perfect bestraald worden, terwijl de gezonde weefsels optimaal gespaard worden. Figuur 4: On-line verificatie van patiëntpositionering Technische ontwikkelingen van de laatste decennia Door het ontwikkelen van betere technische onderzoeken zoals CT-scan, MRI en PET evolueerde externe radiotherapie van een 2 dimensionele (2DRT) naar een 3 dimensionele conformele behandeling (3DCRT). Conformele radiotherapie wil zeggen dat het bestralingsveld zo veel mogelijk aangepast wordt aan de vorm van de tumor, of in dit geval de borst. Vroeger werden loodblokken gebruikt. Een meer recente (midden jaren 80) en elegantere manier om conformeel te werken is de multileaf collimator (MLC) (figuur 5). A B 12 Figuur 3: Voorbeeld van een boostbestraling d.m.v. electronen (A) of fotonen (B) Figuur 5: de multileaf collimator (MLC). Deze bestaat uit verschillende individuele plaatjes die computergestuurd voor de stralingsbundel kunnen geschoven worden. Zo kan vanuit elke bundelrichting een willekeurige opening, die de vorm aanneemt van het te bestralen volume, ingesteld worden. Enkele jaren later ontwikkelde zich hieruit de 'Intensity Modulated Radiation Therapy' (IMRT). Het basisidee is dat één bestralingsbundel wordt opgedeeld in meerdere kleine bundels waarbij de bestralingsintensiteit van deze kleine bundels varieert zodat het omliggende gezonde weefsel nog beter gespaard kan worden (figuur 6). Figuur 6: Intensity Modulated Radiation Therapy (IMRT) Recente ontwikkelingen i.v.m. bestralingsschema's: pro's en contra's Geaccelereerde partiële borstbestraling (APBI): APBI is een techniek waarbij over een korte periode slechts een gedeelte van de borst, namelijk het oorspronkelijke tumorbed, bestraald wordt. Deze behandeling kan technisch uitgevoerd worden door multicatheter brachytherapie (3.5 - 6 dagen), confomele externe radiotherapie of door intra-operatieve radiotherapie (1 dag). Deze technieken vragen toch de nodige terughoudendheid. Gezien slechts een beperkt deel van de borst bestraald wordt, dienen strikte patiëntenselectiecriteria gehanteerd te worden. Na review van 340 teksten over APBI werden door de 'Breast Cancer Working Group' richtlijnen opgesteld. Buiten studieverband zou APBI enkel gebruikt mogen worden bij patiënten ouder dan 50 jaar en een unifocale niet-lobulaire invasieve tumor < 3cm, met negatieve snijranden (≥ 2mm), zonder in situ component en zonder lymfovasculaire invasie. De meeste publicaties tonen dat dat deze techniek praktisch uitvoerbaar is, de cosmetische resultaten zijn goed, maar de follow-up periode is nog kort. Over laattijdige cosmetische effecten en het risico op herval zijn maar weinig gegevens beschikbaar: voorzichtigheid is zeker noodzakelijk. Hypofractionatie (HFRT): Een verkorting van de totale behandelingsduur wordt bekomen door dagelijks een grotere fractie te geven (>2Gy). Vijftig jaar geleden werd HFRT al gebruikt maar, vergeleken met het standaard fractionatie schema (2 Gy/dag), zag men meer toxiciteit axillair en supraclaviculair. HFRT werd daarom weer opzij geschoven: de kortere bestralingsduur (± 3 weken) werd niet weerhouden als voordeel gezien de hogere toxiciteit. De laatste jaren krijgt HFRT opnieuw meer aandacht. Door technische verbeteringen op vlak van dosisberekening en bestralingstechniek worden gezonde weefsels beter gespaard. De 'Ontario trial' (42.5 Gy in 16 fracties over 22 dagen) en de UK START trials (41.6 Gy in 13 fracties over 5 weken ofwel 40 Gy in 15 fracties over 3 weken) stellen dat HFRT even effectief is als conventionele RT wat betreft locale controle en overleving. Ook hier is informatie over laattijdige toxiciteit zeer beperkt gezien de nog relatief beperkte follow-up. Bovendien zijn de gebruikte bestralingsschema's en bestralingstechnieken in deze studies telkens verschillend. Hierdoor wordt het moeilijk om resultaten te vergelijken. Daarbij komt nog dat in deze studies een zeer geselecteerde patiëntenpopulatie behandeld wordt. Vrouwen met grote borsten, jonge leeftijd, na mastectomie, een positieve klierstatus, een hooggradig carcinoma of ductaal carcinoma in situ, of patiënten met adjuvante chemotherapie worden in deze studies niet geïncludeerd. We mogen stellen dat het op dit ogenblik nog niet mogelijk is om een optimaal hypofractionatieschema voor te stellen of laattijdige neveneffecten te voorspellen. De standaard radiotherapie blijft voorlopig een conventionele fractionatie van 45-50 Gy in 25-28 fracties van 1.8-2.5 Gy, 5 dagen per week, gegeven over de volledige borst of thoraxwand, met na borstsparende heelkunde een boostdosis van 16-20 Gy in fracties van 2 Gy. In studieverband, bij hoog bejaarde patiënten, patiënten in zeer slechte algemene toestand, of patiënten met een sterk beperkte mobiliteit, kan een hypofractionatieschema overwogen worden. Referentie Voordeckers M, et al. Adjuvant radiotherapy after mastectomy for pT1-pT2 node negative (pN0) breast cancer: is it worth the effort? Radiotherapy and Oncology 2003;68(3):227-31. 13 De algemene behandeling van borstkanker taine stel Fon Dr. Chri De algemene behandeling van borstkanker omvat drie pijlers: de chemotherapie, de hormonale therapie en de (nieuwere) moleculaire behandelingen gericht tegen voor de kanker belangrijke eiwitten (producten van kankergenen). Deze drie behandelingen worden ingezet zowel bij gelokaliseerde als lokaal gevorderde borstkanker (adjuvante behandeling) als bij uitgezaaide borstkanker (figuur 1, 2 en 3). De adjuvante behandeling kan gegeven worden voor (neoadjuvant) als na de lokale behandelingen (heelkunde en radiotherapie). De chemotherapie is voornamelijk gericht tegen delende cellen en maakt hierin geen onderscheid tussen normale en kwaadaardige cellen. Vandaar bijvoorbeeld bijwerkingen zoals inhibitie van de uitrijping van de stamcellen in het beenmerg (neutropenie), de aantasting van de gastrointestinale mucosa (diarrhoea) en van de haarfollikels (alopecia). De meest actieve cytostatica zijn de alkylerende middelen (bijvoorbeeld cyclophosphamide, de topo-isomerase II remmers waaronder de anthracyclines (bijvoorbeeld epirubicine), de microtubulaire inhibitoren zoals de taxanen ( paclitaxel en docetaxel) en de vincalcaloiden (navelbine) . De chemotherapeutica leiden tot schade aan het genetisch materiaal van de kankercel en andere celstructuren, met de celdood tot gevolg.1 De introductie van taxanen in de adjuvante behandeling van borstkanker (2007) heeft ons toegelaten om, naast een bijkomende overlevingswinst, de mogelijke cardiotoxiciteit van antracyclines tot een minimum te reduceren.2 Ook in gevorderde en uitgezaaide borstkanker zijn de anthracyclines en taxanen de hoofdrolspelers in de behandeling. De behandeling kan wekelijks of om de drie weken worden toegepast naargelang de toestand van de patiënt. Bij fragiele of oudere patiënten kunnen we ook beroep doen op zachtere maar efficiënte cytostatica zoals vinorelbine of de antimetabolieten waaronder capecitabine (orale prodrug van 5-fluoruracil). Borstkanker is een relatief gevoelige kanker voor chemotherapie en vele patiënten kunnen herhaaldelijk voordeel halen uit vele lijnen chemotherapie (vaak meer dan 10-15 als men ook de hormonale behandelingen meerekent) met nog steeds een positief evenwicht tussen efficiëntie en toxiciteit. De supportieve middelen die we ter beschikking hebben, hebben de tolerantie van de chemotherapie drastisch verbeterd zoals bijvoorbeeld de nieuwere anti-emetica zoals de neurokinine 1 blokkers of aprepitant. Figuur 1: Postoperatieve behandeling van borstkanker 14 Dr. Christel Fontaine, dr. Lore Decoster, prof. Jacques De Grève Dienst Medische Oncologie UZ Brussel Voor de hormoongevoelige borstkanker (aanwezigheid van oestrogeenreceptoren in de immunohistochemie) kunnen we ofwel de receptor blokkeren of degraderen (prototype tamoxifen), of de aanmaak van vrouwelijk hormoon verhinderen: de LH-RH agonisten die gonadale depletie teweegbrengen en de aromatase remmers die de aanmaak van oestrogeen verhinderen en in derde lijn beschikken we over progestativa waarvan het werkingsmechanisme nog steeds vrij vaag is. Tamoxifen wordt door CYP2D6 cytochroom p450 omgezet tot zijn actieve vorm, endoxifen, zodat combinatie met medicatie die interfereert met dit enzym moet worden vermeden zoals: fluoxetine, cimetidine, haloperidol, cordarone, sertraline en paroxetine.3 De voornaamste bijwerkingen zijn opvliegers, verdikking en eventueel mogelijke degeneratie van het endometriumslijmvlies (<1%), een verhoogde kans op diepe veneuze tromboses en longembolen (<5%). De transformatie van het endometrium is gemakkelijk vroeg te diagnosticeren (vaginale bloedingen en een transvaginale echografie). Fulvestrant is een nieuwere variant die niet alleen de oestrogeenreceptor blokkeert, maar ook leidt tot receptordestructie. Het grote voordeel is de 4-wekelijkse intramusculaire toediening. Fulvestrant wordt gebruikt na falen van tamoxifen en aromatase inhibitoren.4,5 De aromataseremmers zorgen voor hormonale depletie door het specifiek blokkeren van het enzym aromatase dat testosteron omzet in oestradiol en androsteendion in oestron. De niet-steroidale aromatase inhibitoren zoals letrozole en anastrozole gaan een omkeerbare binding aan met het enzym, in tegenstelling tot exemestane die het enzym irreversibel gaat binden. In de praktijk is er geen significant verschil in klinische activiteit tussen de drie moleculen. Letrozole is in vitro meer actief in vergelijking met anastrozole en exemestane. Sinds 2007 zijn de aromatase remmers terugbetaald in de adjuvante setting bij hoogrisico patiënten met borstkanker op voorwaarde dat ze in menopauze verkeren.6-9 In gevorderde borstkanker zijn ze pas toegelaten na falen van tamoxifen. De meest vermelde bijwerkingen zijn artralgiën, vaginale atrofie en osteoporose door toename van het calciumverlies.10 De adjuvante hormonale therapie wordt steeds gestart na het beëindigen van de chemotherapie. Volgens onze mening is de therapie switch van tamoxifen na 2 jaar naar exemestane zinloos. Bij de initiële diagnose wordt immers het risicoprofiel bepaald. Als hoog risico (zie ook terugbetalingscriteria) wordt letrozole gegeven; indien lager risico op herval, tamoxifen. Bij twijfel doen we beroep op www.adjuvantonline.com, die ons toelaat aan de hand van enkele gegevens- zoals leeftijd, de gradatie en grootte van de tumor, het al dan niet aanwezig zijn van hormoonreceptoren en lymfeklieren- het nut van de chemotherapie op de tumorspecifieke en globale overleving te bepalen. Dr. Lore Decoste r HER2 + = amplificatie HER-2 gen ER+ = aanwezigheid oestrogeenreceptor Figuur 2: Systemische Behandeling van vroege of locoregionaal gevorderde borstkanker Figuur 3: Systemische behandeling van gevorderde borstkanker Premenopauzale vrouwen met een hormoongevoelige borstkanker worden best behandeld met een combinatie van een LH-RH agonist en tamoxifen en dat geldt zowel voor de gelokaliseerde als de gemetastaseerde gevallen.11 De LHRH agonist wordt 3 jaar gegeven, de tamoxifen 10 jaar, altijd in functie van de tolerantie. (voorlopig buiten studie enkel beschikbaar in gemetastaseerde borstkanker).18 Een andere belangrijke vordering is de realisatie van de 'magic bullet' behandeling (een concept dat al meer dan dertig jaar bestaat, maar technisch moeilijk te realiseren was). Het gaat om T-DM1, een chemotherapeuticum, emtansine, gekoppeld aan trastuzumab. Na falen van multipele voorafgaande behandelingen geeft dit nog steeds een respons van 35 tot 40%, met nauwelijks bijwerkingen van het sterke chemotherapeutisch deel (trombopenie en vermoeidheid).19 Bevacizumab (Avastin®), gericht tegen de vasculaire endotheliale groeifactor of VEGF (vascular endothelial growth factor), is effectief in combinatie met wekelijks paclitaxel. Het wordt in België enkel terugbetaald voor de eerstelijnsbehandeling van aggressieve triple negatieve borstkankers in de welke het een belangrijke verlenging van de overleving geeft.20 Dit zijn de borstkankers die ongevoelig zijn voor hormonale behandeling en ook geen overexpressie van het Her2/ neu oncogen vertonen. De voornaamste mogelijke bijwerkingen van Avastin® of bevacizumab zijn arteriële hypertensie, arteriële of veneuze tromboses, en proteïnurie. Everolimus is een blokker van mTOR (mammalian target of rapamycin), een intracellulair signaaltransductiemolecule dat een belangrijke rol speelt op groeifactor signaaltransductiepaden en een rol speelt in het weerstandig worden van de gemetastaseerde borstkanker aan endocriene therapie. De combinatie met tamoxifen of exemestane heeft weerom geleid tot een belangrijke verbetering van de therapeutische effecten, ook als er al weerstand was aan die endocriene behandelingen.21,22 De meeste innovatie en perspectieven worden aangebracht door de zogenaamde moleculaire behandelingen. De doelwitten zijn de geactiveerde signaaltransductiepaden in de kankercel. De geneesmiddelen zijn gehumaniseerde monoklonale antilichamen en de kleine moleculen. Trastuzumab (Herceptin®) heeft een sterke track record en is in staat om het negatieve prognostische effect van HER2 overexpressie door genamplificatie te annuleren. Samen met de chemotherapie heeft trastuzumab een belangrijke impact op de progressievrije en globale overleving van een kwart van alle borstkanker patiënten, zowel in de adjuvante setting als bij patiënten met een gemetastaseerd Her2/neu geamplifieerde borstkanker.12-17 Het wordt meestal om de drie weken toegediend en vergt enige preventieve aandacht voor mogelijke cardiotoxiciteit bij een kleine minderheid (<5%) van de patiënten, vooral bij patiënten voorafbehandeld met anthracyclines, met arteriële hypertensie en op oudere leeftijd. Het werkingsmechanisme is vooral gebaseerd op het uitschakelen van de HER2 signaaltransductie en mogelijk ook voor een deel door de recrutering van immuunafweercellen. Pertuzumab is een nieuwer antilichaam dat samen met trastuzumab wordt toegediend en een drastische versterking geeft van het therapeutische effect met een verlenging van de mediane ziektevrije overleving in eerste lijn met 6 maand vervolg op p.16 15 e Grève cques D Ja Prof. dr. Besluit Referenties Ondanks de hoge incidentie van borstkanker in Vlaanderen, zien we sinds de jaren negentig de mortaliteit met 30% afnemen, dankzij zowel de screening als gestage verbetering in de systemische behandeling. Het goede nieuws geldt niet alleen voor de gelokaliseerde borstkankerpatiënten, maar ook voor de patiënten met uitzaaiingen mede dankzij uitgebreid translationeel onderzoek. Nieuwe moleculaire behandelingen zijn in ontwikkeling. De 'next generation sequencing' technologie (die nu ook wordt geïnstalleerd in het UZ Brussel) zal verder leiden tot de ontrafeling van de kankergenmutaties in borstkanker en uiteindelijk tot weer nieuwe behandelingen. Dit betekent ook dat de behandelingen steeds meer gepersonaliseerd zullen worden, op basis van het kankergenoom van de individuele patiënt. Ook in het oncologisch centrum nemen we deel aan internationale studies zodat patiënten vroegtijdig gebruik kunnen maken van de nieuwe moleculen die worden ontwikkeld. Niet te versmaden is ook het nut van een gezonde levenstijl voor onze borstkankerpatiënten, zoals dagelijks actief sporten en het veroberen van veel fruit en groenten, zal de kans op herval met 30% verminderen; alsook de inname van omega-3 vetzuren, die de vermoeidheid na de systemische behandeling effectief kan aanpakken.23 1. Chemotherapy source book 2008; 4the edition, Michael C. Perry. 2. EBCTCG. Lancet 2012; 379: 432-44. 3. Zembutsu H, et al. Expert Rev Anticancer Ther 2011; 11: 185-93. 4. Howell A, et al. Cancer 2005; 104: 236-9. 5. Neven P, J, De Grève J et al. Breast Cancer Res Treat 2008; 109: 59-65. 6. Regan MM, et al. Lancet Oncol 2011; 12: 1101-18. 7. Cuzick J, et al. Lancet Oncol 2010; 11: 1135-41. 8. Coombes RC, et al. Lancet 2007; 369: 559-70. 9. Boccardo F, et al. Cancer 2007 ; 109 : 1060-67. 10. Fontaine C, et al. Breast 2008 ; 17 : 376-81. 11. Gnant M, et al. Lancet Oncol 2011 ; 12 : 631-41. 12. Slamon D, et al. N Engl J Med 2011 ; 365 : 1273-83. 13. Perez EA, et al. J Clin Oncol 2011 ; 29 : 3366-73. 14. Gianni L, et al. Lancet Oncol 2011 ; 12 : 236-244. 15. Joensuu H, et al. J Clin Oncol 2009 ; 27 : 5685-92. 16. Marty M, et al. J Clin Oncol 2005; 4265-74. 17. Slamon DJ, et al. N Engl J Med 2001; 344: 783-92. 18. Baselga J, et al. N Eng J Med 2012; 366: 109-19. 19. Burris HA, et al. J Clin Oncol 2011; 29: 398-405. 20. Thornssen C, et al. Oncology 2012 ; 82 : 218-227. 21. Bachelot T, et al. J Clin Oncol 2012 ; 30 : 2718-2724. 22. Baselga J, et al. N Eng J Med 2012; 366: 520-9. 23. Alfano CM, et al. J Clin Oncol 2012; 30: 1280-1287. Noot Waarom we geen expressie profielen gebruiken in het UZ Brussel voor het bepalen van adjuvante behandelingen. In de Verenigde Staten en sommige Europese landen worden de primaire kankers geanalyseerd met expressie profielen (voorbeelden: Mammaprint en Oncotype DX test). Deze zijn duur en worden niet terugbetaald. Of ze iets toevoegen aan de klassieke histochemische parameters (inclusief Ki67 proliferatieindex), wat voorlopig nog niet is aangetoond, dient nog uitgemaakt te worden in prospectieve studies. 16 Lopende klinische studies i.v.m. borstkanker 1. A phase III randomized, double blind placebo controlled study of BKM120 with fulvestrant, in postmenopausal women with hormone receptor-positive HER2-negative locally advanced or metastatic breast cancer which progressed on or after aromatase inhibitor treatment. 2. A phase III, randomized, double-blind, placebo-controlled, multicentre study to evaluate the efficacy and safety of bevacizumab, and associated biomarkers, in combination with paclitaxel compared with paclitaxel plus placebo as first line treatment of patients with Her2-negative metastatic breast cancer. 3. Randomized, open-label study of abiraterone acetate (JNJ-212082) plus prednisone with or without exemestane in postmenopausal women with ER+ metastatic breast cancer progressing after letrozole or anastrozole. 4. A multicenter open-label study of single arm pertuzumab, trastuzumab and a taxane in first line in patients with Her2 amplified breast cancer. 5. Screening and management of cardiovascular risk in Belgian women aged ≥ 65 years with metastatic breast cancer before and after anthracycline treatment. 6. A randomized phase III study comparing trastuzumab plus docetaxel (HT) followed by 5-FU, epirubicin, and cyclophosphamide (FEC) to the same regimen followed by single-agent trastuzumab as adjuvant treatments for early breast cancer. 7. Comparison of IL-6 and other serum inflammatory cytokines in postmenopausal early breast cancer patients treated with an AI and developing an arthralgia G2 or G3 with patients experiencing no complaints of arthralgia. In case of arthralgia G2 or 3 Arantal, a dietary supplement, shall be started and levels of IL-6 and other serum inflammatory cytokines as well as the response on Arantal shall be evaluated in these patients. 8. An open label, multicenter, expand access study for postmenopausal women with estrogen receptor positive locally advanced breast cancer or metastatic breast cancer who have progressed following prior endocrine therapy, investigating the treatment of everolimus in combination with exemestane. 17 Erfelijke borstkanker Prof. Jacques De Grève, dr. Sophie Joris, prof. Maryse Bonduelle, dr. Marian Vanhoeij, prof. Moustapha Hamdi, dr. Philippe De Sutter, mevr. Ingrid Pauwels, dr. Erik Teugels Familiale Kanker Kliniek, Oncologisch Centrum UZ Brussel ques De Prof. Jac Grève Een kwart van alle borstkankers komt voor in een familiale context waarin dus een genetische aanleg een rol kan spelen. In 5-10% van de gevallen lijkt het overervingspatroon dominant. In de andere gevallen is er een minder sterke familiale aggregatie van borstkanker met of zonder andere kankers. Sinds 1995 heeft het Oncologisch Centrum een bijzondere interesse ontwikkeld voor deze problematiek zowel naar diagnose en dienstverlening naar die families toe als naar onderzoek. De borstkankergenen Sinds de oorspronkelijke ontdekking van de sterk penetrante BRCA1/2 genen in de jaren ‘90 zijn er intussen meer dan twintig borstkanker predispositiegenen geïdentificeerd. Kiemcel mutaties ('germline mutaties') kunnen worden opgespoord in het DNA van de witte bloedcellen na een eenvoudige bloedafname (EDTA tube) om zo tot een risicopredictie te komen. Niet elke mutatiedraagster zal een kanker ontwikkelen; de individuele bijkomende factoren die hierin een rol spelen kennen we vandaag nog niet. De meest frequente borstkankergenen zijn BRCA1/2 die zeer hoge risico’ s op kanker inhouden voor de mutatiedraagsters. De eiwitten aangemaakt door deze genen bewaken de integriteit van het genoom door hun rol in het herstel van DNA dubbelestrand breuken (DSB). Wanneer deze genen geïnactiveerd zijn ontstaan mutaties in andere kankergenen verantwoordelijk voor de kwaadaardige pathogenese. Het zijn recessieve genen: beide allelen moeten worden geïnactiveerd. Ondanks het recessief mechanisme op het cellulaire niveau, lijkt het patroon van klinische overerving dominant, als gevolg van een hoge waarschijnlijkheid van het verlies van het tweede allel wat een hoge klinische penetrantie geeft. Ouders die drager zijn van een mutatie hebben een risico van 50% om die door te geven aan ieder kind. Het doorgeven van een mutant gen is niet synoniem met het doorgeven van de ziekte, enkel een verhoogde aanleg tot de ziekte. Sommige zeldzamere gemuteerde genen geven een hoog kankerrisico, maar een bescheiden verhoogd risico op borstkanker (bv. HNPCC genen, Lynch syndroom) terwijl sommige erg zeldzaam gemuteerde genen een sterk borstkanker risico geven vergelijkbaar met BRCA1/2 (bijvoorbeeld BARD11). In het zeldzame Li–Fraumeni syndroom, veroorzaakt door p53 germline mutaties, is borstkanker de meest voorkomende kanker in vrouwelijke draagsters, maar het spectrum omvat ook sarcomen, hersentumoren, leukemie, lymfomen, melanoom en bijnierschorscarcinoom. Het risico op borstkanker voor vrouwen met het zeer zeldzame Cowden syndroom (PTEN mutatie, 18 associatie met colorectale neoplasie) is ongeveer 25– 50%; Voor een breder overzicht en oplijsting verwijzen we naar de literatuur.2 In het UZ Brussel worden de genen BRCA1/2 en een aantal zeldzamere borstkanker predispositie genen (CHEK2, BARD1, PALB2) onderzocht na het stellen van een indicatie voor mutatieanalyse binnen het familiaal kankerteam; indien er specifieke aanwijzingen zijn voor mutaties in andere, zeldzame genen worden die ook onderzocht. De kankerrisico’s Mutatiedragers hebben een matig tot sterk verhoogd risico op de ontwikkeling van borstkanker en een lager risico voor andere vormen van kanker. Vrouwelijke draagsters van een mutatie hebben de grootste risico’s. De grootte van het risico is afhankelijk van welke gen gemuteerd is. De BRCA1/2 genen, maar ook zeldzame genen zoals bv BARD1 geven een zeer hoog risico (> 80% kans op borstkanker). Andere genen zoals CHEK2 geven een licht tot matig verhoogd risico (20% risico op borstkanker). Dragers van een BRCA1 gen mutatie ontwikkelen borstkanker op een jongere leeftijd (premenopauzaal) en hebben een hoog risico op eierstokkanker. Ze hebben ook een verhoogd risico op darmkanker en prostaatkanker. Dragers van een BRCA2 gen mutatie hebben een even groot risico op borstkanker, maar gemiddeld op oudere leeftijd, en hebben een iets kleiner risico voor het ontwikkelen van eierstokkanker. Ook de kans op mannelijke borstkanker, prostaat, larynx en pancreaskanker is wat verhoogd. BRCA1 mutante borstkankers zijn voornamelijk van het basale type of 'triple negatief' (ER-, PR-, HER2 neu-) en vaak agressief. BRCA2 gekoppelde borstkankers lijken meer op sporadische postmenopauzale borstkanker, komen voor op gemiddeld oudere leeftijd en zijn vaak hormoonreceptor positief. De preventieve mogelijkheden Voor vrouwelijke draagsters van een BRCA1/2 of een andere hoogrisicogenmutatie bestaan er verschillende opties. Het meest efficiënte is het preventief wegnemen van de borsten en, op latere leeftijd, ook de eierstokken. Een volledige mastectomie met latere reconstructie is quasi 100% efficiënt. Profylactische chirurgie komt met een prijs van cosmetische complicaties en mogelijke psychologische schade, aantasting van het lichaamsbeeld en seksualiteit. Vrouwen die een profylactische bilaterale borstamputatie hebben ondergaan zijn nochtans achteraf tevreden over hun beslissing. Het is belangrijk dat de vrouw ondubbelzinnig de preventieve operatie Figuur 1: Familie met hoog risico op borstkanker (BRCA1 mutatie) en hoge mortaliteit illustreert de noodzaak voor predictieve genetische testing, counseling en preventie. Figuur 2: Ook eierstokkanker komt voor in BRCA1/2 families kiest. Een grote bonus is de verwijdering van risico en angst die verpletterend kan zijn bij een beladen familiale geschiedenis. De meer vriendelijke ingrepen, waarbij bv huidweefsel wordt achtergelaten geven een esthetisch veel beter resultaat (bv. DIEP Flap methode) maar laten nog een residueel borstkanker risico dat enkele percenten bedraagt, wat al minder beangstigend is, maar toch nog verdere screening nodig maakt. Het alternatief voor preventieve heelkunde is intense screening: borst zelfonderzoek maandelijks, halfjaarlijks klinisch onderzoek en halfjaarlijks afwisselend mammografie/echografie en MRI vanaf jonge leeftijd (>25 jaar). De borst MRI is veel gevoeliger dan mammografie in deze populatie. Screening is wat minder zeker dan preventieve heelkunde en laat een risico dat een kanker, i.h.b. bij BRCA1 mutatiedraagsters, niet meer in een vroegtijdig stadium wordt ontdekt omdat er onvermijdelijk intervalkankers zullen zijn, sommige erg agressief. Het is belangrijk dat deze draagsters ook psychologisch ondersteund worden, zeker wanneer er een psychisch beladen achtergrond is of de mutatiedraagster jong is (de mutatietesting wordt alleszins pas gedaan bij volwassenen (ouder dan 18 jaar). Draagsters van risicovolle mutaties moeten zoveel mogelijk worden geïnformeerd over de verschillende opties; zij moeten hun eigen beslissing autonoom op hun eigen tempo kunnen maken. Overhaaste beslissingen voor preventieve heelkunde moet worden vermeden en herziening van in eerste instantie genomen conservatieve opties (screening) moet mogelijk zijn met de tijd. Preventieve opties voor dragers van mutaties in andere genen met een matig verhoogd borstkankerrisico Een laparoscopische salpingo-oöforectomie (BSO) wordt aangeraden bij de voltooiing van vruchtbare leeftijd. Gecoördineerde profylactische bilaterale mastectomie en BSO is haalbaar bij geselecteerde vrouwen. De psychologische impact van BSO is aanzienlijk minder uitgesproken dan van een preventieve mastectomie. Een lage dosis hormonale substitutietherapie (HST) tot de leeftijd van 50 jaar is veilig, zodat de belangrijkste bijwerkingen van de ovariëctomie kunnen opgevangen worden. Er blijft wel nog een restrisico voor peritoneale carcinomatosis (3%). Voordien wordt aangeraden om toch een screening te doen, hoewel die niet volledig betrouwbaar is: jaarlijks een gynaecologisch onderzoek, endovaginale echografie en CA125 meting. Nieuwe therapeutische gevolgen Prenatale testen en genetische diagnose voor inplanting (PGD) Indien er kinderwens is kunnen ouders waarvan één (man of vrouw) drager is van een mutatie, een keuze maken voor prenatale diagnostiek of voor genetische diagnose op het embryo, via een IVF procedure. Hier beperken we ons tot het aanraden van screening, te starten in functie van de familievoorgeschiedenis, ook qua leeftijd, voor initiatie van de preventie. Wat met orale contraceptiva? Contraceptivagebruik, voornamelijk voor de eerste voldragen zwangerschap, kan worden geassocieerd met een licht toenemend risico van borstkanker bij BRCA1/2 mutatiedraagsters. Het lijkt verstandig orale anticonceptiva niet langer dan 5 jaar te gebruiken en over te schakelen naar alternatieven, zoals een intra-uterien spiraaltje of MIRENA (progesteron spiraal) waar mogelijk. Implicaties naar behandeling Het type ingreep bij een borstkankerpatiënte met familiale antecedenten kan worden beïnvloed door de wens om meteen ook preventieve mastectomie te voorzien indien ze een mutatiedraagster is en in het licht daarvan wordt de mutatietesting soms met spoed doorgevoerd. PARP inhibitoren zijn geneesmiddelen die een DNA herstel enzym (PARP1) gaan blokkeren. In normale cellen heeft dit geen zichtbare gevolgen. In kankercellen van mutatiedraagsters met volledig verlies van de BRCA1 of 2 functie is er geen herstel van de dubbelstrandige DNA breuken die het gevolg zijn van de farmacologische PARP1 inhibitie en zullen de kankercellen afsterven. Men noemt dit 'synthetische letaliteit'. In de normale weefsels is er geen zichtbaar effect en bijgevolg wordt dit geneesmiddel uitermate goed verdragen, zozeer zelfs dat we in gerandomiseerde studies nauwelijks de placebo behandelde patiënten van de actief behandelde patiënten konden onderscheiden. Sinds 2006 kennen we olaparib, een PARP1 inhibitor PARP1 inhibitor, dat zeer doeltreffend blijkt bij de behandeling van eierstokkanker eierstokkanker in BRCA1/2 mutatiedraagsters en ook in BRCA1/2 mutante borstkankers. Ons centrum heeft meegewerkt aan dit onderzoek.3 Door een moeilijke wisselwerking tussen geneesmiddelen ontwikkeling en markt gedreven ontwikkelingsstrategieën is dit waardevolle geneesmiddel tot op vandaag niet beschikbaar voor deze patiënten, wat zeer betreurenswaardig is. vervolg op p.20 19 Prof. M aryse B Figuur 3: Ook enkelvoudige borstkankergevallen in kleine, niet-informatieve families kunnen te wijten zijn aan een BRCA1/2 gen mutatie Aan wie moeten genetische testen aangeboden worden? Over de jaren zijn de beperkingen over wie al dan niet een mutatie opsporing kan krijgen progressief losser geworden. Vandaag screenen we al vanaf twee eerstegraadsverwanten en zelfs in individuele jonge borstkankerpatiënten zonder familievoorgeschiedenis (soms omdat de familie te klein is en niet informatief). Het gebruik van strakke algoritmen hebben we verlaten omdat ze moeilijk toepasbaar zijn in kleine families en de mutatieanalyse nu technisch vlotter kan. We gebruiken eenvoudige criteria gebaseerd op de leeftijd van incidentie, het fenotype van kanker als een selectiecriterium en de motivatie van de proband voor mutatietesting. Onderzoek in onze instelling Het multidisciplinaire team familiale kanker heeft zowel een klinische als laboratorium onderzoeksactiviteit. De counseling in deze families vereist aandacht voor de psychologische behoeften en ethische dimensies.4 De verspreiding van deze kritische genetische informatie binnen de getroffen families is belangrijk zodat alle relevante leden toegang krijgen tot levensreddende voorspellende testen. Verspreiding van de informatie van de genetische aanleg in de familie is ineffectief wanneer deze uitsluitend via de proband (het familielid dat als eerste in de familie op de raadpleging familiale kanker komt) gaat, zelfs met ondersteuning door het team.5 Daarom hebben we een eigen model ontwikkeld om vanuit het centrum de relevante familieleden met hulp van de proband en van andere familieleden op te sporen en te informeren over de mogelijkheid van mutatietesting, steeds met inachtneming van de privacy van elk familielid en op een voorzichtige wijze zodat ook diegenen die geen predictieve testing willen gerespecteerd worden. Er blijft nog een belangrijke uitdaging naar het zoeken van de verantwoordelijke genen in die families waar tot nu geen mutaties in gekende genen worden gevonden. Ons team werkt hieraan in nationale en internationale context. Hiervoor wordt de 'next generation sequencing technologie' ingeschakeld (NGS) waarmee het hele genoom kan worden onderzocht. Vandaag kennen we alleen monogene predisposities. Ook zwakkere genen die, wanneer ze samen voorkomen, een risico creëren zullen hiermee uiteindelijk aan het licht kunnen komen. Wanneer nieuwe nuttige informatie uit dit onderzoek komt worden de betrokken families hierover ingelicht, indien ze die wens te kennen gegeven hebben. We hebben ook onze samenwerking aan buitenlandse centra verleend. In Portugal hebben we een nieuwe founder mutaties gevonden via Portugese immigranten en in Slovenia hebben we de ontwikkeling van de mutatie testing en counseling begeleid. 20 onduell e Sociale gevolgen Het is belangrijk dat de vertrouwelijkheid van de gevoelige informatie bekomen met genetische testen maximaal wordt gewaarborgd ten opzichte van buitenwereld, maar ook binnen de familie. In België is de voorspellende genetische informatie wettelijk beschermd tegen verzekeraars en werkgevers en kan een mutatiedrager niet verplicht worden om deze informatie te verschaffen. Kernpunten Naast de BRCA1 en BRCA2 genen, zijn meer dan 20 andere predisponerende borstkankergenen met variërende penetrantie en mutante alleel frequentie geïdentificeerd. Nieuwe high-throughput en comprehensieve genomische technieken laten toe om de selectiecriteria voor mutatie testing geleidelijk te versoepelen en bovendien het aantal genen dat wordt nagezien drastisch uit te breiden zodat ook zeldzame mutaties kunnen teruggevonden worden. Profylactische mastectomie is de meest effectieve preventie van genetische borstkanker, maar de meeste mutatiedraagsters kiezen voor een screeningprogramma waarin regelmatige MRI van de borst het centrale onderzoek is. Specifieke gerichte therapieën met hoge activiteit in genetische borstkanker zijn in opkomst. Verhoogde inspanningen moeten worden geleverd om de verspreiding van de informatie over de mogelijkheid tot predictieve testing binnen de familie te verbeteren. Ook de professionele gemeenschap moet verder bewust gemaakt worden van het nut van predictieve genetische testen voor familiale borstkanker en de eraan verbonden levensreddende counseling en preventie. De komende uitdading is de ontdekking van de genetische etiologie in die families waarin we vandaag nog geen mutatie vinden. Referenties 1. De Brakeleer S, et al. Cancer predisposing missense and protein truncating BARD1 mutations in non-BRCA1 or BRCA2 breast cancer families. Hum Mutat. 2010;31(3):E1175-85. 2. De Grève J, et al. Hereditary breast cancer: from bench to bedside. E Curr Opin Oncol. 2008;20(6):605-13. Review. 3. Fong PC, e al. Polymerase inhibition: frequent durable responses in BRCA carrier ovarian cancer correlating with platinum-free interval. J Clin Oncol. 2010;28(15):2512-9. 4. Goelen G, et al. Ethical issues in breast and ovarian cancer genetic counseling. J Genet Couns. 1997;6(4):497-8. 5. Sermijn E, et al. The impact of proband mediated information dissemination in families with a BRCA1/2 gene mutation. J Med Genet. 2004;41(3):e23. Chronometers in het operatiekwartier voor een optimale bepaling van de receptorstatus bij borstkanker Prof. Anne Hoorens Dienst Anatomo-pathologie UZ brussel Dhr. Jan Sadones, Manager tumorbank UZ Brussel Borstkanker wordt geklasseerd in categorieën gebaseerd op verschillende parameters: het histopathologisch type (in situ carcinoma versus invasief carcinoma, al of niet aanwezigheid van perineurale en lymfovasculaire invasie), de graad van de tumor (goed, matig of weinig gedifferentieerd), het tumorstadium (TNM-stadium) gebaseerd op de afmetingen van de tumor (T)en de al of niet aanwezigheid van uitzaaiingen naar locoregionale klieren (N) of metastasen op afstand (M )en de receptorstatus (ER+ of ER-/PR+ of PR-/HER2+ of HER2-). Het belangrijkst voor het bepalen van de prognose en de keuze van behandelingen bij borstkanker is de gradering en staging van de tumor. Welke adjuvante therapie bij een welbepaalde patiënt met borstkanker aangewezen is, wordt bepaald door de receptorstatus van de tumor (expressie van oestrogeen- en progesteronreceptoren (figuur 1) en van humane epidermale groeifactor receptor 2 -HER2) (figuur 2 en 3) (tabel1). De tijd tot fixatie en fixatieduur zijn van groot belang voor een correcte bepaling van de receptorstatus en HER2-status van borstweefsel. De fixatieduur moet minstens 6 uur bedragen en mag niet langer zijn dan 48 uur. De tijd tot fixatie dient zo kort mogelijk te zijn en in ieder geval minder dan één uur.1 Gezien de impact van deze biomarkers op de therapiekeuze voor de patiënt wordt hierop nauwkeurig toegezien en wordt ook deelgenomen aan externe kwaliteitsprogramma’s. In het Universitair Ziekenhuis Brussel werd sinds 2011 het Prof. An ne Hoore ns gebruik van chronometers geïmplementeerd om de tijd tot fixatie te meten. De chronometers worden gebruikt om een correcte meting van deze tijd tot fixatie te verzekeren. Het principe is heel eenvoudig: in het operatiekwartier wordt de startknop van de chronometer ingedrukt van zodra een tumorweefsel uit het lichaam wordt genomen. De laborant brengt het weefsel van het operatiekwartier naar het laboratorium anatomo-pathologie terwijl de chronometer blijft lopen tot het borstweefsel in het labo gefixeerd wordt (figuur 4). Op deze manier kunnen we in het laboratorium perfect meten wat de tijd tot fixatie is zodat we dit ook in het protocol kunnen vermelden. Wij hebben op dit moment 32 chronometers in gebruik voor 12 operatiekwartieren. Van zodra de chronometertijd genoteerd werd, wordt de chronometer terug naar het operatiekwartier gebracht. We zijn in 2011 begonnen met dit project. We hebben het principe eerst uitgelegd aan de chirurgen, en daarna ook het praktisch gebruik en rationale aan het verplegend personeel in het operatiekwartier. Het is immers de operatieverpleegkundige die deze chronometers zal indrukken en ervoor zal zorgen dat deze samen met het weefsel worden opgehaald. De verpleegkundigen van het operatiekwartier hebben zelf het initiatief genomen om dit te integreren in hun instructiepresentatie die continu in hun pauzelokaal draait. In de toekomst gaan we ook werken met een elektronisch aanvraagformulier voor labo-analyse. Daarbij zal de chirurg ook de tijd van resectie dienen aan te geven waardoor we zullen beschikken over een dubbele controle van de tijd tot fixatie! De chronometers worden niet enkel gebruikt voor borstweefsels, maar ook voor andere tumorweefsels. Tabel 1: Biomerkers die bepaald worden op borstkankerweefsel en bepalend zijn voor de prognose en de keuze van (neo) adjuvante therapie. Figuur 1: kleuring voor oestrogeen immunohistochemische receptoren op borstkankerweefsel. Figuur 2: Immunohistochemische kleuring voor HER2 op borstkankerweefsel. Figuur 3: FISH (fluorescente in situ hybridisatie) voor HER2 met amplificatie op borstkankerweefsel. Figuur 4: De chronometer wordt gestart in het OK op moment van resectie van het weefsel en blijft bij het weefsel (hier een partieel mastectomiespecimen en sentinelklieren) tijdens het transport naar het laboratorium anatomo-pathologie, waar de tijd geregistreerd wordt. MERKER OPSPORINGSMETHODE ER Oestrogeenreceptoren Immunohistochemie PR Progesteronreceptoren Immunohistochemie HER2 Human Epidermal growth Immunohistochemie & factor Receptor 2 In Situ Hybridisatie Ki67 Proliferatie index ( graad 2 tumoren) Immunohistochemie Referentie Khoury T et al. Delay to formalin fixation effect on breast biomarkers. Modern Pathology 2009;22:1457-1467. 21 Revalidatie van borstkankerpatiënten Mevr. Sophie Hanssens Coördinator oncologische revalidatie UZ Brussel nssens phie Ha Mevr. So Met de verbeterde overlevingsperspectieven voor kankerpatiënten krijgt de kwaliteit van leven en reïntegratie in de maatschappij toenemende aandacht. Daarbij wordt er steeds vaker erkend dat kankerpatiënten na de behandeling klachten overhouden, die hen belemmeren bij het opnieuw vormgeven aan hun leven. Bostkankerpatiënten kampen tijdens en na de behandeling vaak met klachten zoals vermoeidheid, conditieverlies, lymfoedeem, pijn, angst, menopausale klachten, slaapproblemen, concentratie- en geheugenstoornissen, emotionele instabiliteit, verstoord lichaamsbeeld, relationele en sociale problemen, etc. Deze klachten houden soms lang aan na het beëindigen van de behandeling. Dit kan de levenskwaliteit van de patiënt en zijn/ haar reïntegratie in het gewone leven bemoeilijken. Zowel nationaal als internationaal wordt er steeds meer aandacht besteed aan revalidatie van borstkankerpatiënten. Uit verschillende studies kan geconcludeerd worden dat revalidatieprogramma’s significant bijdragen aan de kwaliteit van leven. Zij leiden tevens tot een verbetering van het fysiek functioneren en tot een vermindering van de vermoeidheidsklachten.1-6 Fysieke training na het beëindigen van de kankerbehandeling heeft ook gunstige effecten op de spiermassa en de cardiorespiratoire functie van de patiënten. Significante verbeteringen worden vastgesteld voor maximaal zuurstofverbruik (VO2 max), maximale fysieke weerstand, maximale hartslag en longcapaciteit.7 Sinds de start van de oncologische revalidatie in het UZ Brussel (november 2007) hebben er meer dan 200 patiënten hieraan deelgenomen. De meerderheid van de deelnemers zijn borstkankerpatiënten (75%). Een longitudinale cohort studie werd geïnitieerd waarbij de patiënten een vragenlijst en een fysieke test ondergingen bij de aanvang van de revalidatie en bij het beëindigen ervan (na drie maanden). Met dit revalidatieprogramma werden volgende resultaten bereikt: de kwaliteit van leven (p=0,000) en de fysieke conditie verbeterden significant (p=0,007) en de vermoeidheidsklachten verminderden significant (p=0,010). Verdere informatie is terug te vinden in het artikel 'Short term evaluation of a comprehensive post treatment rehabilitation program for cancer patients treated with curative intent'.8 Verschillende studies tonen tevens aan dat fysieke training aangewezen is bij patiënten met lymfoedeem. Oefentherapie geeft geen verhoogde kans op lymfoedeem en verergert het bestaande lymfoedeem niet. Borstkankerpatiënten dienen aangezet te worden tot bewegen.9-12 Oncologische revalidatie leidt tevens tot statistisch significante 22 en klinisch belangrijke verbeteringen van de schoudermobiliteit; zelfs tot zes maanden na de revalidatie. Vroege implementatie van oefeningen heeft een significant gunstig effect op de schoudermobiliteit.9-10 Tijdens de oncologische revalidatie in het UZ Brussel werd een studie uitgevoerd waarbij de schoudermobiliteit en het lymfoedeem geëvalueerd werden bij borstkankerpatiënten die deelnamen aan het revalidatieprogramma versus een controle groep. Na drie maanden is er een verbetering in schoudermobiliteit te merken voor de patiënten uit de oefengroep en het lymfoedeem blijft stabiel. De kwaliteit van leven is significant verbeterd voor de patiënten die regelmatig oefenen. Oefeningen voor de bovenste ledematen blijken gunstige effecten te hebben op de schoudermobiliteit en de kwaliteit van leven en zijn veilig voor het lymfoedeem. Deze resultaten werden gepresenteerd op het Breast Cancer Congres in september 2012, 'The effect of a varied exercise program on shoulder function and lymphedema in breast cancer survivors: a pilot study'.13 Oncologische revalidatie beoogt eveneens een vlotte reïntegratie in zowel het sociale als het professionele leven. De meerderheid van de borstkankerpatiënten kunnen na hun behandeling het werk terug hervatten. Verschillende problemen en/of klachten kunnen de terugkeer naar het werk vertragen en soms zelf belemmeren. Een pilootstudie werd gestart bij borstkankerpatiënten na het beëindigen van het revalidatieprogramma om de factoren die de terugkeer naar het werk belemmeren te identificeren en de gemiddelde duur van afwezigheid te registreren. De gemiddelde duur van afwezigheid bedraagt in totaal 12 maanden en 6 maanden na het beëindigen van hun therapie. Fysieke klachten zoals vermoeidheid, arthralgieën en lymfoedeem zijn de meest belemmerende factoren om het werk te hervatten. Andere klachten zoals stress en angst zijn tevens factoren die een negatieve invloed hebben op de vlotte terugkeer naar het werk. De meerderheid van de patiënten gaf aan dat de revalidatie hen had geholpen bij het sneller hernemen van hun werk. Deze resultaten werden voorgesteld op de ECCO in september 2011, 'The role of a three month intervention program on the professional reintegration of cancer survivors: a pilot study'.14 Alhoewel bewegen gunstige effecten heeft, zijn er maar weinig kankersurvivors die regelmatig fysieke activiteiten uitvoeren. Na kanker is het soms moeilijk voor patiënten om voldoende te bewegen, maar verschillende strategieën moeten gevonden worden om kankersurvivors te stimuleren tot meer beweging. Referenties 1. Courneya KS, et al. Randomized controlled trail of exercise training in postmenopausal breast cancer survivors: cardiopulmonary and quality of life outcomes. Journal of Clinical Oncology 2003;21(9):1660-1668. 11. Sagen A, et al. Physical activity for the affected limb and arm lyphedema after breast cancer surgery. A prospective, randomized controlled trail with two years follow-up. Acta Oncologica 2009;48(8):1102-10. 2. Courneya KS. Exercise in cancer survivors: an overview of research. Medicine & Science in sports & exercise. Official Journal of the American College of Sports Medicine 2003;1846-1852. 12. Irwin ML. Physical activity interventions for cancer survivors. British Journal of Sports Medecine 2008;43:32-38. 3. Segal RJ, et al. Resistance exercise in men receiving androgen deprivation therapy for prostate cancer. Journal of Clinical Oncology 2003;21:1653-1659. 4. Young-McCaugham S, et al. Change in exercise tolerance, activity and sleep patterns, and quality of life in patients with cancer participating in a structured exercise program. Oncology Nursing Forum 2003;30:441-454. 13. Hanssens S, et al. The effect of a varied exercise program (VEP) on shoulder function and lymphedema (LE) in breast cancer survivors (BCs): A pilot study. J Clin Oncol 30, 2012 (suppl 27; abstr 82). 14. Hanssens S., et al. The Role of a 3 Month Intervention Program on the Professional Reintegration of Cancer Survivors: a Pilot Study. European Journal of Cancer 2011;vol. 47, pp. S322-S322. 5. Korstjens I, et al. Quality of life of cancer survivors after physical and psychosocial rehabilitation. European Journal of Cancer Prevention 2006;15:541-547. 6. Van Weert E, et al. Physical functioning and quality of life after cancer rehabilitation. International Journal of Rehabilitation research 2004;27:27-35. 7. De Backer, IC, et al. Long-term follow-up after cancer rehabilitation using high-intensity resistance training: persistent improvement of physical performance and quality of life. British Journal of Cancer 2008;99:30-36 8. Hanssens S, et al. Evaluation of a comprehensive rehabilitation program for post-treatment patients with cancer. Oncology Nursing Forum 2011;38(6):E418-24. 9. McNeely ML, et al. Exercise interventions for upper-limb dysfunction due to breast cancer treatment. Cochrane Database Systematic Review 2010, 16(6):CD005211. 10. Chan D, et al. Effectiveness of erxercise programmes on shoulder mobility and lymphoedema after axillary lymph node dissection for breast cancer : systematic review. Journal of Advanced Nursing 2010;66(9):1902-1914. 23 Behandeling van lymfoedeem na behandeling voor borstkanker Prof. Nele Adriaenssens Kinesitherapeute Borstkliniek UZ Brussel, vakgroep KINE VUB enssens le Adria Prof. Ne In het Koninklijk Besluit van 26 april 2007 - houdende de vaststelling van de normen waaraan het gespecialiseerd oncologisch zorgprogramma voor borstkanker moet voldoen om te worden erkend - is bij wet bepaald dat 'elke borstkliniek dient te beschikken over kinesitherapeuten die gespecialiseerd zijn in de preventie van post-operatoir en post-radiotherapeutisch lymfoedeem en van stijfheid van de schouder'. Anno 2012 is het duidelijk geworden dat de functie van de kinesitherapeut veel meer inhoudt dan bovenstaande. Chirurgische en toxische borstkankerbehandelingen zijn positief geëvolueerd in de afgelopen decennia, waardoor de mortaliteit significant gedaald is. Mede hierdoor is de levenskwaliteit van het toenemende aantal borstkankeroverlevers een hot topic geworden en zijn lymfatische- en neuromusculoskeletale neveneffecten ten gevolge van de behandeling van borstkanker goed gedocumenteerd. Desondanks zijn er met de evolutie van de behandelingstechnieken, nieuwe complicaties en nieuwe risicofactoren voor behandelingsgerelateerde morbiditeit ontstaan.1 Met de introductie van de borstsparende behandeling is het borstkanker gerelateerd lymfoedeem van de behandelde borst ontstaan. Subjectieve klachten aan de behandelde borst zijn zwelling, peau d’orange, zwaartegevoel, roodheid en pijn. De incidentie van borstoedeem, tot 5 jaar na de operatie, met een opvallende piek na de radiotherapie, bedraagt 75.5% en het heeft een significant negatieve invloed op de levenskwaliteit.2 Aangezien er geen objectieve diagnostische methode bestond voor borstoedeem, hebben we hiervoor een nieuwe en unieke techniek ontwikkeld met ultrageluid elastografie om de diagnose van het borstoedeem objectief te kunnen stellen en de evolutie ervan op te volgen voor, tijdens en na de kinesitherapeutische behandeling.3 Door deze resultaten kan voortaan ook de behandeling van borstoedeem goedgekeurd worden door de mutualiteiten voor een E-pathologie, zonder een verschil van 10% in volume tussen beide armen. Anderzijds is dankzij de introductie van de sentinelklierprocedure het risico op borstkanker gerelateerd lymfoedeem van de arm gedaald, maar spijtig genoeg blijft het een en invaliderende complicatie van een borstkankerbehandeling. Desondanks, bestaat er in het wetenschappelijke onderzoek en de klinische praktijk nog steeds geen consensus over standaardisering van meetinstrumenten en diagnostische criteria voor borstkanker gerelateerd lymfoedeem van de extremiteiten. De Borstkliniek van het UZ Brussel heeft daarop ingespeeld door het gebruik van de Perometer, een infrarode opto-elektronischevolumeter, die de meest betrouwbare, valide en accurate 24 methode is om snel en efficiënt volumes en omtrekken van extremiteiten te meten (figuur 1). De aankoop van dit toestel kwam er na een onderzoek waarbij het nieuwe toestel vergeleken werd met de waterverplaatsingsmethode en de berekeningen met de lintmeter en er als beste uitkwam.4 Voortaan gebeuren armvolumemetingen voor de mutualiteit en verzekering dus heel snel en probleemloos in de Borstkliniek van het UZ Brussel. Doorheen de evolutie van de borstkankerchirurgie, is de kans op scapula alata, het axillair web syndroom, sensibiliteitsstoornissen en chirurgisch gecreëerde belastingsasymmetrie van het bovenlichaam (figuur 2) echter blijven bestaan en wordt noodzakelijk onderzoek hiernaar gevoerd in de Borstkliniek van het UZ Brussel.5-6 In het algemeen heeft de huidige trend naar minder invasieve chirurgie ter behandeling van borstkanker, het risico op schouder-arm morbiditeit verminderd. Adjuvante radiotherapie bij de behandeling van borstkanker is eveneens geëvolueerd en blijft evolueren naar minder agressieve technieken. Meer doelgerichte bestraling, waardoor het omringende gezonde weefsel (risico-organen, maar ook bijvoorbeeld het lymfestelsel) zoveel mogelijk gespaard wordt, draagt ook bij aan verminderde schouder-arm morbiditeit. Uit onderzoek van het Oncologisch Centrum van het UZ Brussel, hebben we kunnen concluderen dat één van de recentste ontwikkelingen in de radiotherapeutische technieken, namelijk hypofractinatie helicale tomotherapie (image-guide intensity modulated radiation therapy), geen hogere incidentie schouderarm morbiditeit veroorzaakt in vergelijking met conventionele post chirurgische radiotherapie, hoewel verder onderzoek met langere opvolging in dit stadium nog noodzakelijk is.7 Met de introductie van adjuvante taxanen in het UZ Brussel in 2007, werd er een hogere incidentie borstkankergerelateerd lymfoedeem van de arm aan de aangedane zijde vastgesteld.8 Dit waarschuwt voor een nauwere opvolging van deze patiënten door de kinesitherapeut. Fundamenteel onderzoek wordt opgestart in het Oncologisch Centrum van het UZ Brussel, in samenwerking met het laboratorium van Prof. dr. P. Lievens, vakgroep KINE van de VUB, om de biochemische mechanismen hiervan te achterhalen. Hormonale therapie draagt ook bij aan een hogere incidentie musculoskeletale stoornissen, zoals arthralgie en myopathie.9 Klinisch onderzoek wordt opgestart in het Oncologisch Centrum van het UZ Brussel in samenwerking met de vakgroep KINE van de VUB, om de invloed van hormonale behandeling op schouderarm morbiditeit te achterhalen. Onderzoek naar effectiviteit en sensitiviteit van 5 jaar en 10 jaar hormonale behandeling worden momenteel onderzocht in het Oncologisch Centrum van het UZ Brussel in het kader van de SOLE studie. Uit wetenschappelijk onderzoek van de Borstkliniek van het UZ Brussel is dus gebleken dat de innovatieve chirurgische en toxische behandelingen van borstkanker, lymfatische en neuromusculoskeletale stoornissen kunnen veroorzaken aan de behandelde zijde, maar ook aan de contralaterale zijde.9 Daarom bestaat er sinds 2005 een consultatie ‘Lymfoedeem’ in de borstkliniek van het UZ Brussel, die ondertussen uitgegroeid is tot een gespecialiseerde consultatie ‘Oedeem’, waar niet enkel borstkankergerelateerde lymfoedemen van de arm, maar ook andere oedemen, zoals post irradiatie oedeem na melanomen, vasculair oedeem, borstoedeem, congenitale oedemen, oedeem na plastische heelkunde, lipoedemen, subjectieve oedemen en dergelijke meer onderzocht, (preventief en curatief) behandeld en opgevolgd worden door een multidisciplinair team. behandelingsmethoden recent uitgebreid met de nieuwe Coban compressietherapie van 3M (www.3M.nl/gezondheidszorg) en de Caroskin SilWrap Therapie van Tricolast (www.caroskin.com), waardoor de range of motion van de gebandageerde segmenten vergroot en de levenskwaliteit van de patiënten verhoogt. Voor het aanmeten van steunmouwen werken we samen met Tricolast, omwille van hun huidvriendelijk materiaal en custom-made service. Daarnaast werd recent de toepassing van lymftaping (www.fysionair.com) onderzocht op gezonde proefpersonen en ondertussen al toegepast bij onze patiënten. De bij- en nascholingen van ons multidisciplinair team zijn talrijk, maar we doen alles in functie van een betere zorg voor onze patiënten. Onze kennis en werkwijze van de consultatie wordt minstens jaarlijks multidisciplinair geüpdatet door de werkgroep ‘Richtlijnen Borstkanker van het UZ Brussel’, maar ook door het actief lidmaatschap van de European Society of Lymphology en het Belgian Lymphatic Framework. Hierdoor zijn onze Figuur 2: Chirurgisch gecreëerde belastingsasymmetrie van het bovenlichaam Referenties 1. 2. 3. Figuur 1: Perometer 4. 5. 6. 7. 8. 9. Adriaenssens N. ISBN: 9789057181344, VUBPRESS Silhouet, Maldegem, 2012, 320 pagina’s. Adriaenssens N, et al. Lymphology 2012;0024-7766. Adriaenssens N, et al. Radiology and Oncology 2012;46: in press. Adriaenssens N.et al. Lymphology, accepted for publication February 2012. Adriaenssens N, et al. World Journal of Surgical Oncology 2012;10(1):86. Adriaenssens N, et al. Under review at Physiotherapy. Adriaenssens N, et al. JBH 2012;8(2):68-75. Fontaine C, et al. The European Journal of Lymphology and related problems 2011;22(64):20-24. Adriaenssens N, et. Breast Cancer 2012;6:79-93. 25 Mindfulness en borstkanker Mevr. Ineke Van Mulders, prof. Chris Schotte Borstkliniek UZ Brussel, Dienst Klinische Psychologie UZ Brussel ulders e Van M ek Mevr. In Geconfronteerd worden met (borst)kanker is een ingrijpende ervaring die meestal gepaard gaat met intense emoties en psychosociale stress. De diagnose krijgen van kanker is vanwege het levensbedreigende karakter van de ziekte een traumatisch gebeuren dat een crisisperiode in het leven inleidt, zowel voor de patiënt als zijn familie. Het verdict ‘kanker’ brengt de dood plots heel dichtbij en triggert sterke gevoelens van angst, spanning, ongeloof, onmacht, opstandigheid, leven tussen hoop en vrees. oorspronkelijk ontwikkeld is door Jon Kabat-Zinn, arts-moleculair bioloog aan het Universitair Medisch Centrum te Massachusetts (1979), specifiek voor patiënten met chronische pijn en andere lichamelijke klachten. Het programma, dat in Vlaanderen door psychiater Edel Maex geïntroduceerd werd, is een unieke synthese van in oosterse tradities gewortelde meditatietechnieken en yoga, en westerse medische en gezondheidspsychologie. Het bestaat uit 8 wekelijkse groepssessies, die progressief didactisch opgebouwd zijn. Je kunt de golven niet tegenhouden, maar je kunt wel leren surfen (Jon Kabat-Zinn) In talrijke wetenschappelijke studies en meta-analyses werd aangetoond dat MBSR een positieve invloed heeft op diverse gezondheidsparameters, o.m. emotioneel welbevinden, stressbeleving, kwaliteit van leven, en symptomen zoals pijn, slaapstoornissen en vermoeidheid. Positieve effecten van mindfulness training werden eveneens vastgesteld op niveau van hersenstructuren die aandachtsfuncties en emotieregulatie mediëren, en op biologische processen die te maken hebben met stress en immuniteit. Deze studies leidden tot een proliferatie van Mindfulness-Based Interventies (MBI) in de gezondheidszorg wereldwijd. Na een heelkundige ingreep is er de confrontatie met het geschonden lichaam, het litteken, hetgeen vraagt om aanpassing en verwerking. Radio- en chemotherapie kunnen emotioneel een zware tol eisen. Lichamelijke bijwerkingen en de verenging van het dagelijks leven en het toekomstperspectief werken demoraliserend. Patiënten kunnen gevoelens van onmacht, eenzaamheid, frustratie ervaren bij het gevoel dat hun leven tijdelijk on hold staat terwijl rondom hen alles en iedereen gewoon doorgaat. Voor veel mensen is het na behandeling niet evident om de draad weer op te nemen. De gevolgen van kanker vergen dus veel van het aanpassings- en verwerkingsvermogen. Vaak slagen mensen erin op eigen kracht, en met steun van hun omgeving, dit aanpassingsproces door te maken en hun leven weer op te nemen. Een aanzienlijk aantal patiënten ervaart echter problemen om de gevolgen van kanker in hun leven te integreren: 20 à 30% ontwikkelt 1 à 2 jaar na de diagnose nog psychische klachten. Tegenwoordig voorziet de overheid, binnen het kader van het Kankerplan, in professionele psychosociale ondersteuning door psychologen en sociaal werkers. Daarnaast vinden heel wat mensen baat bij aanvullende behandelingen om hun stress te verlichten en de kwaliteit van hun leven te verhogen. Een complementair zorgprogramma dat de laatste jaren in de belangstelling staat is Mindfulness training. In de Borstkliniek van het UZ Brussel wordt sinds 2010 met subsidies van het Kankerplan ‘Mindfulness training’ aangeboden aan patiënten en hun naasten als extra ondersteuning in het leven met de gevolgen van (borst)kanker. Het doel van dit gestructureerde groepsprogramma is vaardigheden aan te leren om beter om te gaan met de stress, fysieke klachten, moeilijke emoties en gedachten, die onvermijdelijk gepaard gaan met een ziekte als kanker. Ons programma is gebaseerd op de ‘Mindfulness-Based Stress Reduction’ (MBSR) training zoals die 26 Wat is mindfulness? Mindfulness verwijst naar een praktijk van aandachttraining die geworteld is in een meditatietechniek. Het houdt in dat de aandacht gericht wordt op je ervaring in het huidige moment, waarbij je op een open, milde, niet-oordelende wijze observeert wat er omgaat. Zodoende breid je je bewustzijn uit van wat er gaande is, innerlijk en rondom je. Je merkt én de prettige én de onaangename of moeilijke ervaringen op. Door open en oordeelvrije aandacht te geven aan wat er in het moment gebeurt, krijg je zicht op een vollediger plaatje en geef je jezelf de kans om er zo adequaat mogelijk mee om te gaan. Door er meer bewust bij te zijn leer je je eigen stressreacties en gedrags- en denkpatronen kennen en herkennen, en kan je bijsturen indien nodig. Je krijgt zicht op de cascade van lichamelijke sensaties, gedachten en gevoelens in stressvolle en emotionele situaties. Je leert gedachten en emoties zien als ‘voorbijgaande gebeurtenissen in de geest’ die niet noodzakelijk gelijk zijn aan de realiteit, wat vaak helpt wanneer zorgen, angst of andere sterke emoties de aandacht gijzelen. Mindfulness is een vorm van mentale training en absoluut geen vreemde, alternatieve, zweverige of religieuze praktijk. Het is ook geen relaxatietherapie; het doel is niet het streven naar een ontspannen toestand of je terugtrekken uit de realiteit. Mindfulness gaat integendeel over meer aanwezig zijn bij wat zich hier en nu in je leven voordoet. Prof. C hris Sc Mindfulness betekent dus niet passief de dingen over je laten gaan. Het is een actief, intentioneel proces waarbij je telkens opnieuw de aandacht brengt bij het hier en nu, je openstelt voor de volledige waaier van ervaringen, zowel de positieve, angename aspecten als de moeilijke, de pijn, de angst. Het moeilijke leren erkennen zonder je erdoor te laten in beslag nemen en tegelijk het prettige niet uit het oog verliezen. Mindfulness is telkens opnieuw je aandacht open maken, verruimen. Mindfulness betekent zeker ook met mildheid, zorgzaamheid, compassie omgaan met pijnlijke ervaringen, emoties, een ziek of gekwetst lichaam, …. Het gaat om vriendschap sluiten met de dingen zoals ze zijn, in de eerste plaats jezelf. Telkens weer de neiging tot kritisch (ver)oordelen opmerken en vervangen door mildheid en mededogen. Mindfulness is geen egoïstische praktijk. De vriendelijke, zorgzame aandacht die we cultiveren dringt door in de manier waarop we ons verhouden tot alles wat er in ons leven toe doet: onszelf, ons lichaam, onze dierbaren, onze medemensen, ons milieu …. Mindfulness en (borst)kanker De toepassing van mindfulness bij kanker is bedoeld als complementair zelfzorgprogramma: het biedt patiënten een methode om een actieve rol op te nemen in hun stressmanagement, emotieregulatie en coping met lichamelijke klachten. Wat maakt mindfulness bijzonder geschikt voor de thema’s en problemen waar kankerpatiënten mee kampen? Mindfulness promoot een specifieke en constructieve benadering van moeilijke ervaringen, nl. open aandacht en acceptatie. Dit heeft een paradoxaal effect: door verontrustende gedachten, angsten, pijnlijke sensaties e.d. milde aandacht te geven en te erkennen voor wat ze zijn (i.p.v. ze te negeren of onderdrukken), zullen ze vanzelf verzachten of worden ze tenminste niet verder gevoed, en zijn ze minder overheersend in de geest. De MBSR training is een evindence-based interventie: de wetenschappelijke publicaties naar het effect van mindfulness bij kanker zijn de laatste jaren exponentieel toegenomen. Meta-analyses wijzen steeds weer op positieve effecten op o.a. stemming en distress (angst, depressie, angst voor herval), levenskwaliteit, coping, stress, immuniteit, slaap, vermoeidheid. In eigen onderzoek – gebaseerd op een niet-gecontroleerd pre-post interventie design – bij 37 patiënten met een diagnose van borstkanker die deelnamen aan de 8-weken MBSR training, noteerden we gunstige effecten op depressieve gevoelens, stressbeleving, coping met kanker en levenskwaliteit. De deelnemers kennen tevens een hoge waardering toe aan de training. hotte Nieuw project in de steigers Het klassieke MBSR 8-weken programma blijkt voor de meeste patiënten tijdens de periode van medische behandelingen zoals chemotherapie te intensief en inhoudelijk minder geschikt om te volgen. Daarom wordt met steun van het Kankerplan een nieuwe aangepaste mindfulness interventie ontwikkeld als ondersteuning voor patiënten in de initiële periode van medische behandeling. Het mindfulness programma in de Borstkliniek en het Oncologisch Centrum van het UZ Brussel • • • • • • • Voor patiënten met (borst)kanker en hun naasten Gestructureerd groepsprogramma (max 10 deelnemers) 8 wekelijkse sessies van 2,5 uren Geen praatgroep, therapie of cursus, wel een training waarin oefenen centraal staat Het echte leerproces gebeurt thuis: wie deelneemt, verbindt zich ertoe dagelijks ong. een uur te oefenen m.b.v. een werkboek en cd’s. Vooral geschikt voor de periode na medische behandeling, als ondersteuning bij herstel en reïntegratie Info en inschrijven: [email protected] of 02 476 36 68 27 'Oncology Research Centre' corner erkerken rin Vand Prof. Ka In deze rubriek licht één van de onderzoeksgroepen van het ORC (Oncology Reseaerch center) hun werkzaamheden toe: Onderzoeksgroep 'Hematologie en Immunologie' Het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek in de onderzoeksgroep 'Hematologie en Immunologie (HEIM)' aan de VUB richt zich reeds 30 jaar op de pathobiologie van multiple myeloma. Multiple myeloma is een B-cel maligniteit, biologisch gekarakteriseeerd door de groei van de myelomacellen in het beenmerg, waar de cellen zeer sterk interageren met verschillende celtypes in de locale micro-omgeving. Dit leidt enerzijds tot de overleving en groei van de tumorcellen en anderzijds tot de bescherming tegen chemotherapie-geïnduceerde celdood en tot verandering van de micro-omgeving door osteolyse en angiogenese. Klinisch reflecteert deze interactie met de micro-omgeving tot ontwikkeling van resistentie tegen bestaande chemotherapie (vooral in refractaire fase) en ontwikkeling van osteolyse, gepaard gaande met botpijn en pathologische fracturen. Verschillende gepubliceerde of nog lopende studies zijn gericht op het identificeren en karakteriseren van de 'kanker stamcel' in myeloom. Een exacte identificatie van deze stamcel zou kunnen leiden tot de ontwikkeling van een zeer gerichte therapie om deze cel specifiek uit te schakelen (en zo resistentie te overkomen) en zo ook ziekteherval bij de patiënten te vermijden. In verschillende projecten werd in het verleden nagagaan waarom de myeloomcellen specifiek naar het beenmerg gaan (homing) en welke moleculen hiervoor verantwoordelijk zijn. Eens in het beenmerg moduleren de myeloomcellen op hun beurt deze omgeving. Een voorbeeld hiervan is het induceren van de typische myeloom botziekte door het activeren van de osteoclasten en anderzijds het onderdrukken van de osteoblasten. Een ander voorbeeld is de aanmaak van nieuwe bloedvaten die de aanvoer van zuurstof en nutriënten bevorderen (een proces dat angiogenese genoemd wordt). In de andere richting gaat de beenmerg micro-omgeving de myelomacellen steunen in hun overleving en groei. Hierbij wordt onderzocht welke interacties verantwoordelijk zijn en hoe deze gereguleerd zijn (vooral onderzoek rond epigenetische regulatie). 28 Meer recent werd ook onderzoek gestart naar het gebruik van mesenchymale stamcellen voor experimentele stamceltherapie bij myeloompatiënten. Deze stamcellen kunnen uit beenmerg afgezonderd worden en beschikken over de eigenschap in verschillende celtypes te kunnen differentiëren waaronder osteoblasten. Er wordt onderzocht of deze stamcellen in staat zijn te migreren naar plaatsen in het beenmerg waar myeloomcellen gelokaliseerd zijn en ook kunnen bijdragen tot het afremmen of corrigeren van de tumor-geïnduceerde botafbraak. Het uiteindelijk doel van de verschillende projecten is om nieuwe doelwitten te vinden die kunnen gebruikt worden voor het ontwikkelen van nieuwe therapieën en het verbeteren van de huidige therapieën. Om dit te onderzoeken heeft onze onderzoeksgroep enerzijds humane myeloma cellijnen en biologische stalen van patiënten ter beschikking en anderzijds hebben we een uniek muizenmodel dat de ziekte zeer sterk nabootst. Dit muizenmodel biedt het grote voordeel dat er continu biologisch materiaal beschikbaar is, maar vooral dat het gebruikt kan worden in preklinisch onderzoek. In dit laatste worden myeloma dragende muizen behandeld met verschillende therapieën (die ofwel zelf ontwikkeld zijn, ofwel ontwikkeld zijn in biotechnologische of farmaceutische bedrijven). Na behandeling wordt er gekeken of de dieren minder tumor ontwikkeld hebben en of dit ook leidt tot een significante overleving. Deze onderzoeken zijn reeds gebeurd in samenwerking met verschillende Belgische en internationale bedrijven. Wanneer positieve resultaten gevonden worden, kunnen deze therapieën verder geëvalueerd worden in klinische studies om de efficiëntie in de behandeling van myeloompatiënten verder te bewijzen. Het onderzoek binnen ons centrum gebeurt in samenwerking met verschillende groepen in binnen – en buitenland. De financiering van dit onderzoek gebeurt door zowel Belgische fondsen (VUB, FWO-Vlaanderen, Stichting tegen Kanker, …) als internationale fondsen (EU, Association for International Cancer Research, Multiple Myeloma Research Foundation-USA, International Myeloma Foundation). Multidisciplinair Oncologisch Consult (MOC) Na de diagnosestelling d.m.v. beeldvormende technieken en histologisch onderzoek wordt een behandelingsplan voor de patiënt voorgesteld. In het UZ Brussel wordt dit behandelingsplan besproken in een zogenaamd ‘multidisciplinair oncologisch consult (MOC)’. Dat is een overleg tussen specialisten uit verschillende disciplines. Bij dit overleg zijn minstens de orgaanspecialist, chirurg, radiotherapeut, medisch oncoloog betrokken en vaak ook de diagnostische specialiteiten. Samen staan zij in voor het voorstellen van de meest aangewezen behandeling in een specifieke situatie. Ook de huisarts kan het multidisciplinair oncologisch consult bijwonen. Dit is immers voorzien in het Koninklijk Besluit van 21 maart 2003 dat de normen bepaalt waaraan het zorgprogramma oncologie moet voldoen om erkend te worden. Het MOC-besluit wordt via Medibridge elektronisch verzonden naar de huisarts of indien gewenst met de gewone post. Huisartsen kunnen ook patiënten aanmelden voor de verschillende MOC-besprekingen. Dit kan gebeuren via het telefoonnummer 02 477 61 45 (Sven D’haese) of 02 477 61 46 (Marleen Van Roy). MOC-vergaderingen MOC - senologie Iedere donderdag om 11 uur Coördinator: prof. Jan Lamote MOC - schildklier Iedere donderdag om 11.30 uur Coördinator: prof. Brigitte Velkeniers MOC vergadering - pneumologie Om de 2 weken, dinsdag om 17 uur Coördinator: dr. Marc Meysman MOC - hematologie Iedere woensdag om 9 uur Coördinator: prof. Rik Schots MOC - pediatrie Maandelijks, vrijdag om 11.30 uur Coördinator: prof. An Van Damme MOC - dermatologie Om de 2 weken, woensdag om 13.45 uur Coördinator: dr. Arlette De Coninck MOC - KNO Iedere donderdag om 13 uur Coördinator: prof. Olaf Michel MOC - gynaecologie Iedere woensdag om 13.30 uur Coördinator: dr. Philippe De Sutter MOC - neuro-oncologie Iedere donderdag om 8.30 uur Coördinator: prof. Bart Neyns MOC - digestieve oncologie Iedere vrijdag om 16 uur Coördinator: prof. Mark De Ridder MOC - urologie Iedere maandag om 13.30 uur Coördinator: prof. Dirk Michielsen MOC - oncologie Iedere vrijdag om 15.30 uur Coördinator: prof Jacques De Grève 29 Borstkliniek Afspraak Borstkliniek 02 477 60 15 Secretariaat Borstkliniek Mevr. Carine Schollaert 02 477 62 75 Secretariaat prof. Jan Lamote Mevr. Patricia Van Onsem 02 477 56 56 Borstkanker: het multidisciplinair team Borstheelkunde Prof. dr. Jan Lamote [email protected] 02 477 60 12 Dr. Guy Verfaillie [email protected] Dr. Marian Vanhoeij [email protected] Dr. Michele Leunen [email protected] Radiotherapie Dr. Mia Voordeckers [email protected] 02 477 60 41 Dr. Hilde Van Parijs [email protected] Prof. dr. Mark De Ridder [email protected] Medische Oncologie Dr. Christel Fontaine [email protected] 02 477 60 40 Dr. Lore Decoster [email protected] Prof. dr. Jacques De Grève Jacques.DeGrè[email protected] Prof. dr. Moustapha Hamdi Dr. Bert Vanmierlo [email protected] [email protected] Dr. Wim Van Hecke [email protected] Dr. Marie Chintinne [email protected] Prof. dr. Anne Hoorens [email protected] Dr. Catherine Breucq [email protected] Dr. Ann Schiettecatte [email protected] Dr. Jan Jonckheere [email protected] Prof. dr. Johan De Mey [email protected] Borstverpleegkundigen Mevr. Magda Boels [email protected] 02 477 60 15 Mevr. Viviane Janssens [email protected] Mevr. Claudia Housen [email protected] Hoofdverpleegkundige VP41 Mevr. Annick Luppens [email protected] Kinesitherapie Prof. dr. Pierre Lievens [email protected] 02 477 48 84 Prof. dr. Nele Adriaenssens [email protected] Psychologe Mevr. Ineke Van Mulders [email protected] Plastische en Reconstructieve Heelkunde Anatomopathologie Medische Beeldvorming 02 477 77 41 30 Familiale Kankerkliniek Afspraak Familiale Kanker 078 100 014 Email: [email protected] Coördinator Prof. dr. Jacques De Grève Jacques.DeGrè[email protected] Counseling Prof. dr. Maryse Bonduelle [email protected] Moleculaire Oncologie Dr. Sci. Erik Teugels [email protected] Anatomo-pathologie Prof. dr. Anne Hoorens [email protected] Gynaecologische Oncologie AZM Prof. dr. Amin Makar [email protected] Gynaecologische Oncologie UZB Prof. dr. Philippe De Sutter [email protected] Heelkunde Dr. Marian Vanhoeij [email protected] Medische Oncologie Prof. dr. Bart Neyns [email protected] Kinesitherapie Prof. dr. Pierre Lievens [email protected] Gastroenterologie dr. Alexandra Sermeus [email protected] Psychologe Plastische en reconstructieve heelkunde Mevr. Sabien Bauwens [email protected] Prof. dr. Moustapha Hamdi [email protected] Onco-psychologie Mevr. Sabien Bauwens Mevr. Ineke Van Mulders [email protected] [email protected] 31 Multidisciplinair oncologisch handboek In het kader van de wetgeving op de oncologische zorgprogramma's moet een ziekenhuis om erkend te worden en te blijven, beschikken over een kwaliteitshandboek dat richtlijnen bevat over de diagnosestelling, behandeling en opvolging van patiënten. Deze richtlijnen werden opgesteld door multidisciplinair samengestelde werkgroepen. Ze worden op geregelde basis aangepast aan de meest recente evidentie. De richtlijnen van het Oncologisch Centrum kunnen ingekeken worden op de UZ Brussel website via deze link http://www.uzbrussel.be/u/view/nl/172051-Richtlijnen.html Bericht: Elektronische toegang voor huisartsen Huisartsen kunnen toegang hebben tot het Klinisch Werkstation via het portaal AMIS. Hiervoor dient de huisarts zich te registreren via http://www.uzbrussel.be/u/view/nl/135644-AMIS.html Na registratie heeft de huisarts toegang tot de informatie van ‘zijn’ patiënten. Hiermee bedoelen we dat hij enkel aan de patiëntengegevens kan van patiënten waarbij hij als ‘behandelend geneesheer’ ingebracht is in het KWS. 32 Doctoraatsthesissen in de oncologie (Vrije Universiteit Brussel) Naam: Titel: Datum: Promotor: Co-promotor: Xu Song Biological properties of mesenchymal stem cells in the multiple myeloma tumor microenvironment 13 september 2012 Prof. Ivan Van Riet Prof. Karin Vanderkerken Naam: Titel: Datum: Promotor: Co-promotor: Sabine Allard Feasibility, safety and immunogenicity of a dendritic cell-based immunotherapeutic approach in HIV-1-infected patients 17 september 2012 Prof. Kris Thielemans Prof. Joeri Aerts Naam: Titel: Datum: Promotor: Co-promotor: Gang Chen New strategies of targeting the Epidermal Growth Factor Receptor in non-small cell lung cancer cells to overcome Tyrosine Kinase Inhibitors resistance. 10 oktober 2012 Prof. J. De Grève Prof. P. Kronenberger, dr. E. Teugels Naam: Titel: Datum: Promotor: Co-promotor: Shasha Lv PhD thesis: Role of molecular alterations in targeted therapies of patients with recurrent glioma. 10 oktober 2012 Prof. J. De Grève Prof. B. Neyns, dr. E. Teugels 33 Seminars in oncology Oktober 2012 - Februari 2013 Dinsdag: 17.00 - 18.00 uur Oncologisch Centrum UZ Brussel, niveau -1 Seminarielokaal Prof. W. Smets Laarbeeklaan 101 1090 Brussel 23/10/2012 Clinical trials: new proposals & update 06/11/2012 Research in the Radiotherapy department: an overview Mark De Ridder 15/11/2012 Exploring the rectal cancer transcriptome to predict radiosensitivity (12.30 - 13.30 u.) Enzo Medico (Institute for Cancer Research and Treatment, Torino (Italy)) 04/12/2012 New perspectives in the medical treatment of metastatic castrate resistant prostate cancer Dennis Schallier (UZ Brussel, VUB) 11/12/2012 Small airways function in breast cancer patients before and after radiotherapy Sylvia Verbanck 18/12/2012 Clinical trials: new proposals & update 08/01/2013 Frameless radiosurgery: less invasive, more accurate Thierry Gevaert 15/01/2013 Vero: experience with Dynamic Tracking Tom Depuydt, Kenneth Poels 22/01/2013 The use of molecular imaging in evaluating drug efficacy Patrick Flamen (Institut Jules Bordet, Brussels) 29/01/2013 Clinical trials: new proposals & update 05/02/2013 Neo-adjuvant treatment of esophageal cancer Benedikt Engels, David Van Brummelen 19/02/2013 Innovations in radiotherapy for non-small cell lung cancer Christine Collen 26/02/2013 Clinical trials: new proposals & update Navormingsverantwoordelijke: Prof. dr. Mark De Ridder Accreditatie werd aangevraagd 34 Seminars in oncology March 2013 - June 2013 Dinsdag: 16.00 - 17.00 uur Oncologisch Centrum UZ Brussel, niveau -1 Seminarielokaal Prof. W. Smets Laarbeeklaan 101 1090 Brussel 05/03/2013 Pain management Milica Matic 12/03/2013 Frailty in the geriatric oncology patient Katrien Van Puyvelde 19/03/2013 Challenges, development and prognosis of European oncology: how far can we go? (Ethics & Economy) Guy Storme 26/03/2013 Clinical trials: new proposals & update 16/04/2013 Implementation of personalized treatments: opportunities and hurdles (Ethics & Economy) Jacques De Grève 30/04/2013 Clinical trials: new proposals & update 07/05/2013 Radiotherapy for breast cancer: comparison of different techniques Hilde Van Parijs, Truus Reynders 14/05/2013 Linking tumor immunity to radioresponse through the L-arginine metabolism Wim Leonard 21/05/2013 Dendritic cell vaccination in multiple myeloma Karel Fostier 28/05/2013 Clinical trials: new proposals & update 04/06/2013 Renaissance of X-ray brachytherapy Femke Steenbeke, Mark De Ridder 11/06/2013 Postoperative complications in rectal cancer Georges Delvaux 25/06/2013 Clinical trials: new proposals & update Navormingsverantwoordelijke: Prof. dr. Mark De Ridder Accreditatie werd aangevraagd 35 Colofon Deze nieuwsbrief is een realisatie van het oncologisch centrum ondersteund door de dienst communicatie van het UZ Brussel. Verantwoordelijke uitgever: Jacques De Grève, Laarbeeklaan 101, 1090 Brussel. December 2012 Voor overname van artikels: contacteer voorafgaand de auteur. 36