Samenvatting Interdisciplinaire Linguïstiek Hoofdstuk 1: Taal in Linguïstiek en Psycholinguïstiek Communicatie veronderstelt kennis van de systematiek van de taal. Deze mentale functie leent zich tot experimenteel taalpsychologisch onderzoek, tot hoe ver taal verklaren als interactie tussen verschillende mentale vermogens? 1,1 Het verschijnsel taal vragen: Waar komt taal vandaan? Hoe evolueert de taal? ... taal = verschijnsel met zeer veel facetten, te maken met communicatiegedrag concreet en abstract aspect: observeerbare tekens en de niet waarneembare voorschriften over de vorm en betekenis van die tekens. Geheel van die voorschriften = nodig in taalkennis van de taalgebruiker. 1,2 Taalkennis en taalsystematiek taal = een syteem. de taalkundige moet correct observeren + systematiseren. lijsten met gesystematiseerde observaties. daar generaliserende uitspraken (regels) aan toevoegen. grammatica = geheel. verband taalkennis/grammatica, leidt gram. tot theorie over taalkennis? 2 visies: Instrumentalisme vs. Realisme Grammatica beschouwen als instrumentalistische theorie, die niet per se waar hoeft te zijn. Grammatica beschouwen als realistische theorie= hypothese doen over mentale werkelijkheid van de taalgebruiker(dus niet puur descriptief). 1,3 Psychologische realiteit realisten ≈ mentalisten. grammatica in de geest van de spreker. Cognitieve psychologie als studie van taal als een van de meest spectaculaire cognitieve functies van de mens. Grammatica als cognitiefpsych. hypothese. Hypotheses liggen niet vast! Taal kan niet los gezien worden van andere geestesvermogens ! 1,4 Taalpsychologie Chomsky: taalkennis (competence) is slechts deel van het taalgebruik (performance), waarbij ook perceptie en geheugen een rol spelen. Taalkundigen + Psychologen => nieuwe disc.=cognitieve taalpsychologie. 1,5 Menselijke informatieverwerking: geheugen ↕ => i/o-mechanisme => Processor => i/o-mechanisme => 1 info van buiten, maar ook van binnen (gegevens + procedures) trade-off (wat men al weet, moet men niet meer uitrekenen. Meer dan één taak tegelijk: time sharing. versch. taken alternerend . Multiple processing mbv versch. processoren. Parallel mogelijk, de processoren hoeven niet gelijkwaardig te zijn. top-down vs. bottom-up. data-driven / event-driven vs. concept driven Mens: interactie van diverse parallele processoren die soepel kunnen overschakelen van data-driven naar concept-driven. 1,6 Een voorbeeld: patroonherkenning zintuiglijke waarnemingen als tastbare manifestaties van mentale categorien. - via template matching (kinderpuzzel), mogelijke afwijkingen maken groot aantal sjablonen ofwel preprocessing nodig! - via feature analysis (distinctieve kenmerken). Minder kenmerken dan sjablonen nodig. Test: kortstondige letters, alleen verwandte letters. Dataverwerking echter ook top-down concept-driven (verwachting)! 1,6,1 Schrift-klank omzetting. Lijst om schrift naar klank te vertalen. Maar: veel letters klinken op meerdere manieren. Regel-gebaseerde aanpak: Inspiratie: regels opstellen voor omstandigheden, waarin een bepaalde klank moet worden gegenereerd, bv in open/gesloten lettergreep. Regelproliferatie indijken door eerst woorden opdelen in stammen, voor- en achtervoegsels, ook lettergreepgrens speelt een rol. Opdelen woorden: woordenboek nodig (verschil bever/beven?) woorden opdelen in kleinere eenheden (lijst met stammen, voor- en achtervoegsels), waarvan uitspraak opgezocht wordt. Niet zo succesvol ! Immers: wanneer verschillende opdelingen met bijhorende uitspraak (bv ik beken/het beken? ww/N) Oplossing: automatische zinsontleding ? Moeilijk, nog problemen (dubbelster) CONTEXT: mbv artificieel intelligente computers Data-gebaseerde aanpak: een groot aantal woorden en hun goede uitspraak doorzoeken naat patronen van spelling en uitspraak. Regels waar een taalkundige nooit op zou komen! (-orgster/-ergster) Gaat simpeler dan vanuit taalkundige regels! Gebruikt de mens taalkundige regels bij het voorlezen van teksten? Patroonherkennermachines worden onbegrijpelijk als het fout gaat! (quiche=kwg). Regelgebaseerd systeem: meer kans dat men de bedoelde uitkomst bij een fout kan raden. 2 De voorlezende mens pakt het uitspraakprobleem fundamenteel anders aan. De voorlezer maakt tegelijktertijd een syntactische ontleding van de zin en interpreteert de tekst! Hoofdstuk : Generatieve Grammatica 2,1 Historische ontwikkeling - traditionele grammatica: atomaire benadering op zoek naar samenhang - structuralisme, systematiek / taxonomisch - generatieve grammatica: Syntactic Structures ‘57/ Aspects ‘65 observationele / descriptieve / verklarende adequaatheid divergenties (GB ‘81,word grammar, casusgrammatica..) 2,1,1 Kernbegrippen: Government (regeren, bel.bij syntactische verschijnselen) and Binding (interpretatie anaforen) 2,1,2 Generatieve taalkunde: wat? doel: verklaring natuurlijke taal. Kernvraag: hoe leren kids taal zo snel? Beperkingen tot: – menselijke taal - natuurlijke taal (niet kunsttaal) – gesproken - competence – structureel (niet betekenis) - synchrone aspecten 2,1,3 Generatieve Grammatica: wat en hoe? moet observationeel / descriptief / verklarend adequaat zijn. (vb hoofzin / bijzin kwestie.) 2,1,4 Aangeboren taalvermogen Mentalistische visie: gram beschrijft psych. werkelijkheid, is gedeeltelijk aangeboren (innateness). empiristische visie vs rationalistische visie (+++) - geen algemeen geldende gram. principes - taalbeheersing is menselijk - taalverwervingsproces is vrij homogeen - weinig (invloed van) correctie omgeving - taalaanbod is laag van kwaliteit TG: taal als vrij uniek mens. verschijnsel impliceert speciale UG(vermogen) bij alle mensen !! 2,1,5 Universele grammatica - observationeel: abstracte voorschriften waardoor het mog is om een gram van een bep taal te verwerven. Maar theorie kan veranderen ! - verklarend: onderzoek = falsificatiemethode op basis van grondige studie van enkele talen (hypothese, tegenhypothese, bijstellen) 3 - Taalverwerving UG = aantal keuzes op basis alg. UG-principes, positieve evidentie voor specifieke keuzes (leren van een taal) Algemene principes laten toch nog variatieruimte (parameters), dimensies van keuze in het UG-systeem (dipswitches) naast de taalspecifieke regels die men op basis van positieve evidentie leert. TGG-schema Chomsky (DS-SS-OS) met transformaties. 2,3 Evaluatie van de TG vanuit psycholinguïstisch perspectief kernvraag: syntactische kwestie, impliceert het begrijpen van een uiting dat de luisteraar er een syntactische analyse van maakt? 1,) Niet nodig, semantisch comprehensieproces. 2,) a.) deze is wel nodig en moet zeer grondig gebeuren, de OS wordt van achteren naar voren tot een DS ge-de-transformeerd. b,) deze is nodig, maar een analyse van de OS volstaat, er worden slechts enkele elementaire strategieen toegepast om inzicht te krijgen. Het transformationele model: TG is psych. reëel, dus oplossing 2a! Dit kan echter niet, want: I.) T-regels veranderen structuren dwz er moet eerst een ‘pre-analyse’ van de OS gebeuren, en dan deze omzetten. Eindbewerking=triviaal. II.) T-regels zijn niet zonder meer omkeerbaar !! Analyse-door-synthese: analysator maakt zelf hypothese en checkt deze tegen de input. Probleem: eerst alle in de taal mogelijke structuren genereren en dan vergelijken, voor beperking weeral ‘pre-analyse’ nodig, same problem Derivational Theory of Complexity Als reconstructie transformatie gebeurt: het zal langer duren als deze moeilijker is, omdat de mentale operaties meer tijd in beslag zullen nemen. Juist ! Ook: wanneer maar een transformatie: gemakkelijker verwarring. Passieftransformatie als mentale operatie is eveneens aangeduid. Maar: passieftransformaties duren Altijd langer !! Maar: passieve zinnen zijn slechts complexer dan actieve indien ze omkeerbaar zijn. Maar: T-zinnen zijn soms makkelijker te begrijpen dan niet-T zinnen! Hoofdstuk 3 : De mens als spreker Taal wordt gebruikt naast andere functies (waarneming, handelingen..) Taal gebeurt niet autonoom. Taal is héél ruim en niet alleen doorgeven van informatie, de mens is ook tegelijk receptief en actief! Dat maakt de taalgebruiker complex. Beschrijven is beperken. Het gaat over de individuele mens die een bepaalde werkelijkheid waarneemt en die door middel van taal tot uiting brengt resp. ontvangt en interpreteert. 4 Verschillende componenten bij de spreker die redelijk autonoom werken. gecontroleerd: genereren van de boodschap, monitoring (bv iets NIET uitspreken) automatisch: grammaticale codering, vormcodering, articulatie. taalverwerking is combinatie van parallelle en seriële verwerking, verschillende stadia en verwerkingscomponenten. = INCREMENTEEL = steeds grotere delen van de boodschap construeren en niet wachten op de afwerking van alle onderdelen van de basisinformatie. Alle tussenrepresentaties heben eigen eenheden, die niet samenvallen en in allerlei tussengeheugens opgeslagen kunnen worden. 3,1 De structuur van boodschappen representaties zijn propositioneel (hebben waarheidswaarde+info) en semantisch (als input voor de formulator) compatibel met formulator. boodschap kan ook aanwijzen of modificeren (gn volledige proposities) soorten boodschappen (hier.structuren) = klein # fundamentele relaties: DO (x,y), CAUSE (x,y), FROM (x), TO (y) Een boodschap wordt ook altijd bijgeschaafd voor de luisteraar(selectie). De boodschap wordt bijgeschaafd voor de formulator(het taalsysteem), bv aanduiding declaratief/imperatief, deictische elementen... 3,2 Van intentie naar preverbale boodschap intenties > communicatieve intenties > illocutionaire intenties illoc.intenties opdelen in subdoelen (info infereerbaar?) MACRO-PLANNING => speech acts = input voor speech acts info verdelen en aanpassen (topic, nieuw/oud) = input voor MICRO-PLANNING => preverbale boodschappen Micro/Macro sterk context-afhankelijk 3,2,1 De spreker maakt een discourse-model gesprekssituatie (college, café) / onderwerp / focus nu / de lett.woorden nu 3,2,2 Macro- en Micro-planning gedetailleerd Macro-planning informatie indelen bij types en infereren, info voor luisteraar selecteren, redundantie (teveel info)=herhalen, linearisering (bv tijdslijn). Beperking is het werkgeheugen. 5 Micro-planning = boodschap inpassen in het gramework ter beschikking gesteld door het taalsysteem waarin de expressie plaatsvindt. accessibility index (in focus, in discourse model, elders, nergens), topicaliseren, verschil tussen oude en nieuwe info vastleggen, propositioneel formaat kiezen (perspectief, relaties en hun referentiepunten..=invloeden), plaatsen taalafhankelijke info (bv tijdsinfo) 3,3 Het formuleren grammaticale codering > OS > fonologische codering Bresnan: gram. theorie, lexicaal-functioneel model - expliciete theorie - lexicale basis, lemma’s= drijvende kracht concept.info “lemma” = concept.info + gram.functie => OS - te verzoenen met taalgebruikssystemen zoals IPG 3,3,1 Het ophalen van lexicale lemma’s extreem snelle toegankelijkheid (5/sec). opslag lexicale info omvat ook betekenis, syntactischen morfologische en fonologische info. Er is verschil tussen lemma met info / alle woordvormen. Lexicale toegang heeft parallelle verwerking, van dikwijls méér dan 1 item. Er is convergentie: men komt héél snel tot één item. De gebruiksfrequentie speelt een rol in de lexicale toegang. Lemma’s worden gezocht vanuit de woordbetekenis. 3,3,2 Het genereren van de OS op basis van de boodschap, automatisch en niet-intentioneel gramm.codering gaat van een semantisch blok naar het volgende. = verschil met syntactische OS uit DS topic staat vooraan, regels voor verdeling verdere argumenten Het syntactische frame kan worden aangepast ifv fonologische codering! 3,3,3 Fonetische plannen voor woorden en verbonden spraak (fon.)vormeigenschappen woorden staan bij de lemma’s in het lexicon. Bij verbinding fon.plannen krijgen ze segmentele, ritmische en melodische eigenschappen. fonologische codering => articulatorisch getinte plannen = subvocale spraak. 3,4 INCREMENTAL PROCEDURAL GRAMMAR IPG taalgebruiksaspecten tonen kenmerken van het functioneren van de taalgebruiker (de processor) =/= linguïstische theorien, die de taalsystematiek beschrijven. Taalgebruikssysteem bestaat uit de 2! Uiteraard weerspiegelt de taalsystematiek eveneens eigenschappen van het taalgebruik. Procedurele grammatica heeft al voorwaarden dat erbij zijn: - vormeisen die door de grammaticale regels omschreven worden - structuur en het functioneren van de syntactische processor 6 3,4,2 IPG: Het systeem theorie die zinsproductie beregelt. Mens kan met zin beginnen voor volledige betekenis vastligt. Mens bouwt zin uit apart ontwikkelde stukken. claim: IPG psychologisch plausibel IPG sluit aan bij transformatietheorien IPG kan op computer geimplementeerd worden. concept: active parallel procedures (routines) + stack 3,4,2,2 De bouw en de werking van het systeem (algemeen) Categoriale procedures CPROC : phrasal of lexical, zijn opbouwprocedures voor verschillende soorten syntactische structuren of woordsoorten Functionele procedures FPROC : leggen grammaticale of relationele relaties tussen structuren (subj, obj, bepaling..) Opbouw van zinnen in de productie a.) de lexicalisator De lexicalisator start de opbouw van de boomstructuur. conceptuele structuur => zoeken in het geheugen naar een lemma (einde conc.structuur =/= generatieve semantiek waar structuur blijft). eerst: procedure oproep PROC(cp, <synspec>) cp=conceptual pointer / syntactic specification => Lexical entry met andere procedure-oproepen b.) opbouw van een hierarchie van procedure-oproepen Appointment Rules met condities, bepalen hoe de relaties zijn tussen de procedures en de boom. PROC1, PROC2, <cond1, cond2, ... , condn> -- PROC3 >> PROC2 [bv om link te leggen tussen resultaat lexicalisering(V) en de lexicaliseerprocedure (S)] c.) Functorizering = een verfijning van de verzameling procedure-oproepen die in een lemm aanwezig zijn. De verfijning kan gebeuren dmv. inflecties of functiewoorden. bv: NL: verleden tijd = inflecties, toekomst met hulpww = functiewoorden. dwz: er wordt een functie toegevoegd aan de synspec-lijst of er is sprake van een bijkomende procedure-oproep (de functiewoorden). Functorizeringsregels gelijken sterk op Appointment Rules bv 7 S, V, <Time-past..> --> V(nil, <... tense-imperfect...>), waarbij <Time-past>= lijst van condities die verband houden met de conceptuele structuur die de lexicalisering probeert uit de drukken. Functorizering moet plaatsgrijpen voor de Appointment Rules hun werk doen omdat functorizering af en toe bijkomende procedure-oproepen levert, die een plaatsje horen te krijgen in de hele lexicalisering. d.) Het combineren van deelbomen topprocedure creëert een holder met genummerde slots voor deelbomen. Het opvullen correspondeert met ‘node attachment’. De keuze van de slots gebeurt op basis van woordorderegels (hierarchie): analoog zinscomponenten PS-grammar. opwaartse pijlen = richting doel (S) (+/-) = niet-terminale symbolen voor eigenschappen van procedures, die - een waarde toegeleverd krijgen (destination) - een waarde zijn (source). Voornaamste activiteiten van syntactische procedures: a: declare and initialize variables b: create a holder c: evaluate cp and synspec arguments d: lexicalize cp e: apply functorization rules f: apply appointment rules g: run subprocedures in parallel h: apply word order rules to receive subtrees i: apply destination rules j: return holder with contents to destination k: exit Terminal (lexical) procedures skip steps d through i. 3,4,2,3 Een voorbeeld (lezen) 3,4,3 Commentaar IPG sluit aan bij de menselijke taalgebruiker. vertrekpunt IPG= horizontaal systeem, maar dit gaat over in een gradueel bouwsysteem dat van links naar rechts werkt. Onderzoek wijst uit dat het menselijke taalsysteem niet zuiver lineair werkt. De wijze waarop parallele verwerking in IPG voorgesteld wordt, komt overeen met de informele voorstelling die we van het menselijke taalsysteem hebben. IPG maakt verantwoording mog. van afwijkingen in het taalgebruik (fouten). Model moet mogelijkheid bevatten om snel voorrangselementen te bepalen, zodat de articulator al kan werken terwijl de formulator nog aan het werk is. Verdere consequenties: 8 Passiefvorming als gevolg van de selectie van het eerste nomen; is dus een effect van topicselectie (informatiestructuur van de uiting). Maar: geen aandacht aan taalverwerving. Maar: uitwerking computersimulatie nog niet volledig/compleet. voldoend om communicatieve eigenschappen menselijk taalgebruiker te simuleren? model als ontvanger? Model als onderdeel van een groter geheel met een conceptualizor, een formulator en een articulator. Hoofdstuk 4: De taal van mensen en dieren Verschillen dierlijke en menselijke communicatiesystemen slechts gradueel (kwantitatief) of fundamenteel (kwalitatief)? 4,1 Het ontstaan van taal de meer ontwikkelde vocale taalcode is niet ouder dan 40 - 50,000 jaar. Eerst gebarentaal en vocale taal naast elkaar. Gaandeweg nemen bepaalde geluiden de betekenis over van wat voorheen door mimiek uitgedrukt werd. Voordeel in de struggle-for-life, handen vrij + uit zicht mogelijk (op jacht). Homo Sapiens = mens met hoog ontwikkelde cognitieve vermogens, maakt van primitief vocaal repertoire een medium voor complexe code van de taal. 4,2 Dierlijke communicatie deze heeft essentieel te maken met biologische behoeften. De signalen waarmee dergelijke info wordt overgedragen kan van verscheiden aard zijn: geuren, houdingen, gebaren, geluiden. 4,2,1 Bijentaal rondedans (-10m), sikkeldans (10-100m), kwispeldans (>100m). hoe minder rondjes per minuut: hoe verder weg + info suikergehalte/kwaliteit voeding communicatiecode is volledig aangeboren, kan verschillen in versch. regios. 4,2,2 Vogeltaal akoestische code: de roep vs de zang a.) De roep mussen: drie soorten roep ivm coordinatie gezamelijke vluchten geroep met alarmerende functie, grote gelijkenis tussen versch. soorten! b.) De zang kenmerk mannetje, lokt wijfjes (paring) en markeert territorium typische roep ouders moet bij zeekoeten aangeleerd worden (nog in ei!). kuiken leert die roep als “ouder” te identificeren. leerfase: boekvink tot 13 maanden 9 Niet alle vogels moeten hun zang leren, bij sommigen is hij aangeboren. 4,2,3 Apentaal visuele code enkel als er ook werkelijk visueel contact is. specialisatie in de akoestische code (bv alarm cobra/slang) 4,3 Het verschil tusen dierentaal en mensentaal dierencommunicatie: roep / houding (statisch) vs. zang/gebaar/dans (veranderlijk) typisch: woorden worden nooit tot zinnen gecombineerd. Ook: zinnen worden nooit gesegmenteerd in hun constituenten. dierencommunicatie is niet gestructureerd !! Mensentaal: 2 structurerende principes vertikaal: artic. kenmerk, fonem, morfem, woord horizontaal: diverse woorden naast elkaar om zinnen te vormen ! Dwz: het kenteken van de menselijke taal is de syntaxis, waarbij de combinatiemogelijkheden van de bouwstenen onbeperkt zijn. De relatie tussen vorm en betekenis is ook veel complexer. Taal refereert ! Het ontstaan van menselijke taal heeft nauwelijks iets te maken met de ontwikkeling van de spreekorganen. Het verschil tussen mensentaal en dierentaal is fundamenteel, en het gevolg van cognitieve verschillen. 4,4 Chimpanzees en menselijke taal: kan een aap een natuurlijke, menselijke taal leren? En op grond waarvan? Anatomie van chimpanzee is anders!! Echter: anatomisch en neurologisch zou hij kunnen spreken, alleen doet hij het niet. Washoe: American Sign Language. (775 tekens) + dialoog trainers. 2/3/4-woord-zinnen, creatief taalgebruik (combinatie namen). kritiek: - zijn de neologismen systematisch of toeval - 25% van de tekens zijn irrelevant - communiceren met vreemde gesprekspartner moeilijk (clever hans?) - bewijs dat ze syntaxis heeft geleerd, ontbreekt! - gedrag kan evengoed geconditioneerd zijn. - gedrag kan associatie in ver doorgedreven vorm zijn (circusnummer?) Sarah: abstracte concepten / tekens geleerd aan chimp. Maar: bij complexe syntactische instructies uren intensieve training op dat specifiek probleem nodig, geen aanwijzing tot spontaan overdragen geleerd materiaal op nieuwe situaties. Twijfels aan fundamenteel inzicht in talige structuren. Lana: is systematisch in staat om nieuwe woorden=namen te vormen. Heeft spontaan om naam gevraagd. 10 Vraag: Kan een mensaap causale verbanden inzien, abstracte ruimtelijke representaties ontwikkelen, distinctieve kenmerken van objecten ontdekken.. Terrace/Bever: Belangrijkste voorwaarde voor het gebruik van taal is het vermogen tot zelfbewustzijn. Als dat aanwezig is, heeft het structuur aan de wijze waarop we onszelf, de wereld en de relatie tussen beide ervaren. Kan ‘Nim’ naar zijn eigen emoties verwijzen en emoties in anderen herkennen? Kanzi Maar: Is het getoonde vermogen taalvermogen of gaat het om intelligentie in de zin van probleemoplossend vermogen? Opmerking: Mensapen zijn zonder twijfel in staat om symbolen te hanteren: ze hebben geleerd dat objecten, handelingen e.d. een naam hebben. Of ze ook abstracte relaties tussen die symbolen (syntaxis dus) systematisch kunnen hanteren is niet voldoende aangetoond. 4,5 Over apen en mensentaal: tot slot De Hypothese achter het onderzoek over “signing apes” H: Mens en Aap hebben een gemeenschappelijke afstemming en zullen dus gelijkaardig gedrag vertonen. Deze hypothese gaat echter uit van een theorie, die gedragsovereenkomsten voorspelt. De gewone evolutietheorie ondersteunt gedragsovereenkomsten in elk geval niet direct! Van de Hypothese naar het onderzoek: Redenen waarom apen niet tot een natuurlijke taal gekomen zijn? 1) Als Communicatiegedrag overeenkomstig bij mensen en apen: apen zijn er dus gewoon nog niet. 2) Apen verkeren niet in de geschikte omstandigheden om een taal te leren. 3) apen hebben niet de geschikte fysiologie om nat.taal te produceren. 4) Apen hebben wél een taalsysteem, maar wij kunnen het niet verstaan. Problemen met de resultaten: Taalvaardigheid wordt te ruim bemeten, en de prestaties van de apen worden te ruim gescoord. Naming: strategie(veel woorden, een juist..) / associatie? Wat hebben de apen dan wel geleerd? Ze hebben geleerd om taaltekens te gebruiken als instrument (tool use). Kanzi: duidelijke modificatie en denotationele vaardigheid 11 taal en cognitie: ligt cognitie aan de basis van natuurlijke taal, of gaat het bij natuurlijke taal om een apart, specifiek vermogen? Conclusie: Er is bij apen geen sprake van taalvermogen. Het taalvermogen is kennelijk een soort-specifiek vermogen, eigen aan de mens. Daarmee is niet uit te sluiten, dat niet-talige cognitieve vermogens toch een rol spelen in de menselijke taalverwerving en taalontwikkeling! Addendum: Slides 4,1 In de loop van de geschiedenis aantal theorien over oorsprong van de taal: - gods gave aan de mens (band met de magische kracht van het woord / effect van schelden / afkloppen van woorden / vloeken / taboes) vaak aparte taal voor erediensten - feit: taalfamilies bestaan. Geloof in monogenetische oorsprong van taal duidt misschien op geloof in monogenetische oorsprong van de mens? Nu: mens is op verschillende plaatsen ontstaan, taal idem. Echte basis voor ontwikkeling van natuurlijke taal in de mens: - Klanknabootsing: komt wel voor in de natuur, maar taal >> vocabels. - De orale-gebaren theorie van Piaget: generalisatie van onbewuste pantomimische gebarentaal waarin onder meer ook de articulatieorganen een rol spelen. - Luria: ontstaan uit communicatie-behoefte: (ritmiek/dans), dan scheiding.. Belangrijk: ontstaan van taal(vermogen) kent ook evolutie(voorgangers) Hoofdstuk 6 Psycholinguïstiek (D.Sandra) Taalgebruik lijkt ‘vanzelfsprekend’, taal lijkt te alledaags om onderzocht te worden (in vgl. met natuurfenomenen). Taalgebruik is echter een comlexe reeks van mentale processen. Demonstraties: a.) de spraakproductie: Heel complexe mechanismen zijn vereist om tegen een normaal tempo te kunnen spreken. Versprekingen duiden op ontsporingen daarin. Diverse types versprekingen kunnen tot een model van spraakproductie: - Woorden geven de indrukken dat het eenheden zijn, omdat ze tussen twee spaties staan. Soms gaan er détails mis: woorden bestaan uit delen! - De volgorde kan verkeerd zijn, er zijn concurrerende vormen, dwz twee uitdrukkingen voor één bedoeling (onbewust samen gebruiken). Wat gebeurt er allemaal? 1,) Concept kiezen, dan woordvorm (morfemen juist!), volgorde, Uitspreken. alles gebeurt automatisch! 2,) Spraakperceptie: uit een ambigue spraakstroom de juiste woorden eruithalen, segmenteren (=parseerprobleem van de luisteraars). 12 3,) Schrijfproces: grafemen soms raar (d / t / dt) 4,) Leesproces. Taalproductie en –perceptie ontsnapt in hoge mate aan bewuste controle (kleuren lezen). Lijkt op een reflex, zeker bepaalde deelprocessen (woordherkenning). Taalgedrag is in zeer hoge mate reflexmatig! Het leren Lezen Hoe leest een ervaren lezer? Hoe leert een kind/volw.analfabeet lezen? Iets leren kan op veel manieren: bv van buiten leren / zelf deduceren.. Welke inzichten hebben kinderen nodig om vlot te kunnen lezen? STROOP task Woorden: gekoppeld aan schriftsystemen = gecodeerde info - ifv betekenis (chinees) - ifv syllabe (japans) - ifv klank (nl) Aard van het schriftsysteem moet men onder de knie krijgen: grafemen, fonemen, een generatief systeem (leren schrijven) Woordherkenning: supersnel, automatisch, bijna geen aandacht nodig. Suggereert: globale perceptie ipv aandacht aan stukjes woord Hypothese 1: grafemen en fonemen spelen een verwaarloosbare rol. wooren als visuele gestalts. Men neemt 5 wooren per seconde op, dus 0,2sec tijd om te onderzoeken wat er gebeurt. Gebruik van woordcontouren? => woordcontour(=silhouet) vernietigen. test: letteridentificatie in woorden en pseudo-woorden => men herkent beter een letter in een woord dan in een pseudo-woord! (subliminale perceptie). Woorden zijn superieur, woordcontouren hebben geen effect ! Contourinformatie is dus geen cruciale leescue. Bij het vlot lezen speelt het maken van predicties en/of het opbouwen van een verwachtingspatroon een rol. Context => woordrepresentatie <= geschreven woord in 0,2sec! bottom-up vs top-down. Lezers gebruiken de context, THE CAT = zelfde teken als 2 letters gelezen Maar gebruiken lezers effectief de context tijdens het echte (on-line) lezen? Test auditieve context + visuele toevoeging, kan / kan niet. Cruciaal aspect: Er zijn goede / zwakke lezers! Waarom? Assumptie: Goede lezers zullen een woord in de juiste context rapper herkennen, en zwakke lezers zullen het even rap herkennen als in een foute context. 13 Maar: zwakke lezers kunnen niet goed met letters overweg en maken daarom net meer gebruik van de context, ze compenseren door educated guessing. Hoe beter je leest, hoe minder men gebruik maakt van de context, en dus hoe minder men top-down leest. De mogelijkheid is er, maar men gebruikt ze niet, men heeft daar tijdens het lezen geen tijd voor! Belangrijk: er zijn mensen die dor hun zwak lezen ontzettend traag leren!! Er is ook dikwijls een immense discrepantie tussen leesvaardigheid en IQ! Bv dyslexie: normaal intelligent met een uitzonderlijk laag leesvermogen. 5-10% van de bevolking is dyslectisch ! Goede lezers vertrouwen dus blijkbaar sterk op letterinformatie. Dit wordt bevestigd door oogbewegingsonderzoek. Onze ogen slaan bijna niets over, ze staan op bijna elk woord stil, ook als men weet wat gaat komen. Letterinformatie is cruciaal, afdekken van 1 letter per woord => halve snelheid Hypothese 2: grafemen en fonemen spelen een cruciale rol bij de woordherkenning Assumptie: leren lezen impliceert het bewustzijn dat er letters, fonemen en verbanden tussen de twee zijn. Strijd: hoe moeten kinderen leren lezen: - overal stickers met naam opplakken (woordbeelden)? Later mog. verwarring ‘stoer’ als ‘stoel’ lezen. - Ineens grafemen als letters leren? Kinderen hebben moeite met segmenteren (kat als ‘k’ ‘a’ ‘t’ spellen). De letters kan men zien; ze zijn visueel gescheiden en naast elkaar geplaatst. Als de assumptie correct is zal men ook de fonemen moeten kunnen onderscheiden in gesproken woorden. Aldus kan fonologisch bewustzijn cruciaal zijn om te leren lezen. 1,) impliciet bewustzijn 2,) expliciet bewustzijn. 1,) Implicit awareness mogelijkheid om fonologisch onderscheid te kunnen maken (mat/kat). Categorische perceptie: bv verschil b/p door voice onset time. Het kantelpunt b/p bewijst dat het brein niet in staat is om daartussen nog verschil te maken. Ofwel is het b, ofwel p. => categorien. Gefixeerde attentionele reserves in werkgeheugen: normaal: 90% betekenis, 10%vorm teveel focus op de vorm betekent dus een verlies van betekenis. Dit is het probleem bij het aanleren van een vreemde taal. 14 2,) Explicit awareness Er is expliciet bewustzijn nodig om de fonemen aan de grafemen te kunnen koppelen! De reden is dat dit voor de natuurlijke communicatie niet nodig is. Dwz dat leren lezen eigenlijk betekent, dat kinderen een ‘unnatural act’ moeten leren uitvoeren, dwz de continue spraakstroom onderbreken. Dit is niet evident! spraakvorm= continu spraakfunctie= betekenis !! Echter, als men de klanken niet aan de letteren leert koppelen, kan men alleen op de woordbetekenissen afgaan en leert men al radend lezen... en dat is niet de bedoeling. Dus: HYPOTHESE 2 is correct !! Hoofdstuk 3bis: Sociolinguïstiek en taalplanning taal als effect op de samenleving. Ter illustratie: De zuid-afrikaanse taalplanning als toeg.sociolinguïstiek vb: Zuid-Afrika met 11 provincies en onderwijs in het engels en afrikaans, maar niet in één van de moedertalen zoals bv Zulu. => minder dan de helft van de studenten erdoor is op het eindexamen van de middelbare school, en dit is maar een fractie van zij die ooit een opleiding hebben aangevangen!! Werkeloosheid=+/-30% !! Hier evolueert taalplanning. Er is daar kritiek op, bv waarom überhaupt onderwijs in het Nederlands? Men wil in de richting van een meertalig onderwijs (vb ESMol). Gastcollege Neville Alexander project taalonderwijs in Zuid-Afrika. Muni-talen verenigen door language engineering toe te passen op het onderwijs (20m. mensen!!= de moeite!) studie centrum = actiecentrum voor taalpolitiek. The situation in South Africa: - political transformation to a democratic system. There is a need for planning ifv a common goal. The plan is a series of steps to achieve that goal, it is a self-fulfilling prophecy. Question: Can we plan and be democratic in it? - historical process: 1983-1993 language planning from below. There was a lot of field research combined with a national language project. All this happened before the negotiations started, it lends a legitimacy to the group to deal with this question. - Languages in South Africa: 11 official, but there are still more. Why? Passion of the white Afrikaans speakers ! 15 - - - Under the ANC the official language was English, later: whites demand that Afrikaans should still be official language, next to other ones. Only 8% have english as mother tongue Political will: language as a criterium for class position. As a politician, it is important to speak the language of the ruling class. But: language entrenches elite in their ruling position. Argument against change: if we make eg Xhosa official language, then speakers other languages angry. Totally out of context ! Argument against change: change would take too long, we must step into world market now! All this= Static Maintenance Syndrome. No belief that african languages can evolve as european ones once did.= social pathology. Appeals by PanSALB= Pan South African Language Board. Politicians should use mother tongue! Psychological reason: in english more fluent in certain domain in english then in mother tongue. Simple matter of learning vocabulary !! English should not disappear (5th largest language), ideal= trilingual citizen, mother tongue / english / 2nd african tongue. Harmonisation: overlap in languages (≈Schwäbisch&High German), goal is standardisation towards one written ‘Nguni’ form. Diversity / Ethnic chauvinism / Tribalism: Diversity is essential for languages, languages are stores of ethnic knowledge that should be kept alive. Bad reason: regeneration of a dead language for maintenance of a special set of economic interests or political circumstances. [background: from 1875 onwards afrikaans promoted by power-group, till 1925 still english/afrikaans official languages, but after that: policy= if there is a word used by whites (=afrikaans) and a word used by blacks, use the white word !! Now: KILL AFRIKAANS as counter-reaction - Fear: once the racial issues are no longer so important, languages might become separating factors. There is a need for and a present reality of subnational identies, however, these should not be closed but open boundaries!! The accepting of afrikaans as a language (many speak it!!) should happen not forcably (by policy) but spontaneously. South Africa is a good study case for language planning as a conscious activity. - there is info from all over the country via subcommittees - in 1996 there is a gigantic meeting with world-wide language experts - there is a report to the minister - there is still refining to the report to finally be able to put forward a National Languages Act (2004?) - there is in the meantime a huge organization, which is supported by the government - there is still active development of languages happening - the eventual cost of implementing multi-lingualism is extremely low: 16 less than 0,5% additional budget costs over ten years. The social costs of not implementing the system would be a lot higher: drop-outs, workless, drugs/crime, extra teachers... Hoofdstuk 3bis: “Sociolinguïstiek en taalplanning”: de slides Sociolinguïstiek: onderzoekskwesties, concepten, benaderingen 1,) Taal en linguïstiek: de plaats van de sociolinguïstiek Begin 1952 Haver Currie (ontbrekende aandacht sociale dimensie) Hymes 1972: communicatieve competence (context, stiltes, welke taal) Sociolinguïstiek en taalsociologie (betwist verschil): beter: macro- en microsociolinguïstiek Macro: grootschalige patronen, link sociale structuren bv meertaligheid Micro: fijnere patronen in context bv conversationele structuren/accenten 2,) Relaties tussen taal en maatschappij Taal is ook indexicaal (klasse, positie), belangrijk: koning spreekt ook vlaams! - invloed van (soc)herkomst op taal, en duiding (soc)herkomst vanuit taal - taal als soc.constructie (identiteit van de staat). talen worden gemaakt! bv serbocroatisch 3,) Prescriptivisme en descriptivisme: taalpolitiek bv sexisme, waardering van kleurtermen 4,) Standardisering, gesproken en geschreven taal iedereen mobieler maken door standaardtaal voor iedereen mogelijk te maken, bv in het belang van unitair onderwijs debat: volkeren mogen door standardisering eigen identiteit niet verliezen! 5,) Taalbenaderingen altijd binnen sociologische theorieen/ideologieen: - functionalisme 40-60 samenleving hangt samen (cultuur, socialisatie) bv: 2 mensen met zelfde dialect: wanneer overschakelen? - marxisme, macht v/d taal en taal van de macht+ dominantie via taal, - interactionisme, bv interactie als bron voor taal (bij dokter: patient moet alles vaag houden en alleen gaten invullen die de dokter openlaat) bv klasinteractie (oplossingen en taal van de leerkracht zijn juist en dus na te volgen) bv identiteitsopbouw (wijze waarover je over jezelf praat) bv afstand door taal 6,) Eéntaligheid en meertaligheid - ééntaligheid vaak als vanzelfsprekend aangenomen 17 - 50% wereld twee-/meertalig gevoelige schoolcontext (kost geld) Diglossie: twee talen naast mekaar met verschillende functies (L/H) - tweetaligheid zonder diglossie (naast elkaar in alle functies) bv duits-engelse tweetaligheid in Duitsland tweetaligheid met diglossie bv Xhosa-Engelse tweetaligheid in Zuid-Afrika diglossie zonder tweetaligheid bv omgangstaal in Vlaanderen geen diglossie / geen tweetaligheid = uitzonderlijk op wereldschaal, bv Frankrijk un pays avec une langue! Taalplanning Def.: Opzettelijke Inspanningen om gedrag van anderen te beinvloeden ten aanzien van verwerving, structuur of functionele toekenning van taalcodes. Statusplanning: selectie: (decision procedures) keuze van taal voor land door politieke leiders, meestal met vastleggen norm. Deze kan onduidelijk zijn (vlaams wordt in brussel niet overal gewaardeerd). Basis voor selectie: politieke neutraliteit, dominantie (#sprekers), prestige, traditie/affiniteit met het gebied. Kan als statement zijn (anti-kolonialistisch) of leiden tot situaties in EU (recht op antwoord brief in EU-taal). Statusplanning: implementatie: (educational spread) onderwijs heel belangrijk: zorgen dat een taal correct en op de juiste plaats gebruikt wordt. Correcties moeten de sociale ongelijkheid niet vergroten. opleiding moet de invoering begeleiden en evalueren (language board) Corpus planning: (standardisation procedures) taalinterne ingrepen, typisch door taalacademies (Academie Francaise) - graphisation = spelling vastleggen - grammatication = uitschrijven normatieve/pedagogische grammaticas - lexication = woordenschat voor bepaalde gebieden uitbreiden (techn.) Corpus planning: elaboration / functional development - terminologische modernisering (controversieel) - stilistische ontwikkeling: voor verschillende genres/gebruiken - internationalisering: aanpassing van internationale taal aan verschillende lokale eisen (bv Word New Englishes). Scoreschema als voorbeeld What actors / attempt to influence what behaviours / of which people / for what ends / under what conditions / by what means 18 Possible language planning goals: purification / revival (genesis?) / reform / standardisation / spread / lexical modernisation / terminological unification Casus Zuid-Afrika, Algemene Taalpolitiek - Enkele officiele talen: IsiZulu, IsiXhosa, Sepedi, Afrikaans, Engels - - - Steeds interactie tussen doelen heersende groep en echte taalsituatie. In meertalig land: hierarchische relaties en taalattitudes van sprekers. Post-koloniaal = dekolonisatie met alle bijhorende symptomen. Macht in handen van minderheid (monopolie), soms associatie van taalmonopolie. Taal als symbolisch kapitaal. Door engels als officiele taal te hebben in Zuid-Afrika verzwakte de aandacht naar de nationale talen toe. Les in het engels voor zwarten ook maar vanaf bepaalde leeftijd: kennis van het engels nooit zo goed als die van blanken/kleurlingen. En dan nog: lesgeven in een taal die de lesgever niet dagelijks spreekt, aan kinderen die die taal nergens anders kunnen spreken ! Ook grote verschillen in besteding overheidsfinancien: laag voor de Bantu-education, europees niveau voor blanke scholen. taalpolitieke crisis: politieke flater Engels is slecht beheerst Afrikatalen hebben geen of alleen lage functies slechte uitgangspositie voor verwerving van cultuur, wetenschap negatieve visie op de eigen taal! Hoofdstuk 5: Moedertaalverwerving 5,1 Overzicht Taalverwerving - tot 1;6 éénwoordzinnen - 1;6-2;6: tweewoordzinnen. Bij 2-jarige meer syntactische ontwikkeling dan morfologische. Na 2de levensjaar complexere zinstypes en morfologische structuren - 3;0 hulpwerkwoorden in ja/nee-vragen - 3;0-5;0 toenemende syntaxisontwikkeling richting volwassenentaal - 4;0 generatieve regels van de grammatica verworven. 5,1,1 De verwerving van klanken van de moedertaal al enkele dagen na de geboorte gevoeligheid voor taal en bevrediging bij het horen van menselijke spraak (suction rate) . Baby’s kunnen variaties verstaan (b/p door voice onset time 25/40 msec) 19 Spraakklanken zelf produceren: 0-6 weken: huilen 6w-4m : vocaliseren (bij niet-activiteit) + sociale glimlach 4m-6m: vocaal spel 7m- : brabbelen 4m-8m: egocentrisch brabbelen 8m-12m: sociaal brabbelen - In de brabbelfase zijn er individuele verschillen. eerst brabbelt een kind internationaal, pas na tijdje aanpassing aan zijn taalgemeenschap. - Ontwikkeling van door fysieke eigenschappen en beperkingen bepaalde klankproductie nar taalspecifieke klankproductie. - periodes waar een kind passief maar niet actief kan onderscheiden. - in het begin vereenvoudigingen clusters>enkele, zelfde art.plaats... 5,1,2 Woordverwerving Eerste woorden tussen 10 en 15 maanden, komen samen met evolutie van het articulatievermogen en het symbolisatievermogen. Eerste 50 woorden in categorieen:personen, eten, daghoogtepunt, dieren. Het eerste woord. 1. Stadium: aanwijzend partikel + gebaren, aandacht op script. Vocalisering is onderdeel van dat script. 2. Stadium: 1;0-1;6 kind focust op object uit het script = fcv 3. Stadium: object heeft fcv zonder in actie betrokken te zijn 4. Stadium: classificerend gebruik van fcv’s Nu kan het kind refereren naar objecten in de werkelijkheid. 5,1,3 De verwerving van woordcombinaties (syntaxis) Overgang mbv sequences= opeenvolgingen van verschillende éénwoorduitingen die samen horen de vroege tweewoordzinnen drukken universele relaties uit, deze treden in heel veel talen op. Voor elke relatie een apart gemarkeerde woordorde. Na een tijdje langere zinnen, volgende probleem: selectie. Evolutie: pro + v + o pro + v + o* sub + v + o* sub + v*+ o* (2-3jr.) / negaties / vragen 5,1,4 Morfologische ontwikkelingen tijdelijk iets na woordcombinaties te situeren eerst één verbaal element, dan stam / stam + t / volt.deelw. verkeerd segmenteren: its went overgeneralisatie: ik kijkte, jij komde grammaticale morfemen worden in stappen verworven ! bv meervoud, tijden bij ww verleden tijd: bepaalde ww, groepen ww, klassen ww morfologische ontwikkeling is anders per kind = individueel Echter: de volgorde van de verworven vaardigheden ligt vast ! 20 5,2 Taalkennis en Taalsystematiek taal vertoont systematiek, maar taalverwerving ook ! 5,2,1 Systematiek in de klankverwerving Jakobson-schema: het verwerven van klanken en fonemen verloopt volgens vaste patronen (klanken die veel met elkaar contrasteren). Als in kindertaal een goed door een fout foneem vervangen wordt (substitutie) wordt dat door de markeringstheorie verklaard. 5,2,2 Systematiek in de woordverwerving kind voert binnen label systematische opdelingen door (bv door regelmaat) bv verschil cracker / cookie / cake Barrett: Prototypetheorie = kind verbindt woordbetekenis in eerste instantie aan een typische referent en leidt daaruit onderscheidende kenmerken af. dwz label => twee voorwerpen vergelijken met label => verschil maken => nieuwe lexicale betekenis maken Kinderen maken systematisch fouten. Oppassen: voor een goede beschrijving van de verwerving van de taal is aandacht vereist voor de psychologische realiteit, niet alleen voor de systematiek die haar eigen is. 5,3 Psychologische realiteit verwervingsonderzoek altijd gezien als deel van de psychologie. 5,3,1 Language Acquisition Device (LAD) Het taalvermogen is aangeboren. Een kind heeft alleen exposure nodig. Competence-onderzoek moeilijk (analyse eigen competence baby?) Alleen performance-onderzoek mogelijk. Grammaticaal vermogen: een kind heeft dat dadelijk, en het is hetzelfde voor spreken en begrijpen. Vooruitgang gebeurt in sprongen. Feedback van ouders is niet belangrijk. Ingeboren taalvermogen: ook grammatica, die universeel is=blauwdruk neurobiologische pre-adaptatie voor lichaamsschema, ook voor syntax? Linguistische Universalia: Ze bestaan en het kind kent ze. LAD-onderdelen: - techniek om signalen te representeren (segmenteren) - techniek om structurele info te representeren (boomstructuur) - een hypothese opstellen om implicatie structuur te vinden - uit verschillende hypotheses kunnen kiezen Deze stappen corresponderen met de adequaatheidsniveaus. 5,3,2 Taalverwerving als onderdeel van de complete cognitieve ontwikkeling taalontwikkeling moet aan cognitieve ontwikkeling gelinkt worden. taalontwikkeling heeft daar ook invloed op (te zien bij dove kinderen). Soms taal en cognitieve tegenhanger praktisch gelijktijdig. 21 bv inzicht in hanteren communic.sit + gebruik modaliteit Taal en cognitie: niet te scheiden: Geen verschil tussen taalleermechanismes/andere leermechanismes. Geen verschil tussen mentale structuren bij taalverwerving en bepaalde wiskundige basisstructuren (aangeboren!). taalgevoeligheid = 2-13 jr. De basisstrategieen van de taalverwerving sluiten goed aan bij de kenmerken en eigenschappen van het neurologische systeem. Piaget: Hoe leert een kind? Taal heeft oorsprong in de sensori-motorische intelligentie, door interiorisering van praktische actiepatronen, taal is hierbij één manier om die kennis te representeren. Tegen 1;6 goed in staat objecten te organiseren in een structuur, het kan ook een geziene beweging mentaal overdoen. ook: objet permanent (hand volgen) en jeu symbolique (steen=auto) 5,3,3 Leerbaarheid tussen Cognitieve determinering en LAD in: PINKER Kind wordt geconfronteerd met uitingen volwassene, dwz zinnen met een dubbele structuur (volgens de Lexicaal Functionele Grammatica). Er is een constituenten-structuur en een functionele-structuur(predicaat) De grammaticale functies werken als verbinding tussen de oppervlaktestructuurposities en de semantische of logische argumenten v/h predicaat. Een kind hoort een uiting en leidt daaruit de betekenis ervan af. Er is dus info van twee kanten! Grammatica is leerbaar, dus ontleding via procedures, niet regels. Eerste principe: correspondentie van perceptie/cognitie en grammatica bv dingen zijn nouns, activiteiten zijn verba, bv agents zijn subjects... Tweede principe:via deze grote principes de PS-regels afleiden. Evaluatie: Pinkers voorstel heeft 5 eigenschappen 1,) aangeboren gevoel voor leden v/e categorie (family resemblance struct.) 2,) opbouw gram.systeem heeft ook kenmerken volwassenengram. 3,) een kind heeft zekere gram. voorkennis 4,) vlotte verbinding realiteit / gram.categorieen + relaties 5,) het leersysteem leert zelf mee (ps-rules) = verklaart snelle vooruitgang! 5,4 Taalverwerving als verwerving van het communicatievermogen Lange traditie van taaluitingen bestuderen. Maar: taalverwerving is een heen en weer van luisteren en produceren, de communicatie is belangrijk !! 5,4,1 Voortalige communicatieve handelingen de vroegste signalen zijn niet talig. Huilen komt voor uit het organisme van het kind zelf (het brengt wel communicatie tot stand!). 22 Voor echte communicatie zijn er een paar vergemakkelijkende factoren: 1,) baby goed uitgerust. bv reactie op objecten (grijpreflex) 2,) baby reageert vanaf dag 5 op de menselijke stem 3,) volwassenen vergemakkelijken het ontstaan van interactie (babytalk) onder meer door joint action formats (vliegtuig-eten). er groeien dan structuren (geef-structuur) 5,4,2 Voorwaarden voor de overgang naar taal 1,) cognitieve condities: kind moet concepten en representaties leren begrijpen (bv vinger = volledige mens!) 2,) communicatieve condities: discourse ruimte kunnen beheersen (bv “ballon” om aan te duiden dat men naar de zoo is geweest=ontoereikend!) 3,) grammaticale conditie: het moet gezegd kunnen worden 5,4,3 De vroegste functies van taal mijlpalen: 2 maanden, 6 maanden, 9 maanden. 2:) gericht oogcontact + sociale glimlach. vocaliseren + proto-conversaties 6:) introductie van objecten in de proto-conversaties (niet alleen ouder) 9:) overgang proto-conversaties naar dialogen (met iemand over iets praten) Kind zal ook zelf interactie starten en kan nu intentioneel gericht handelen. Lijst van communicatieve functies in de vroege periode: - instrumenteel (dingen krijgen) - regulerend (gedrag van anderen) - interactioneel (contact leggen) - personeel (zichzelf affirmeren, gevoelens) - heuristisch (onderzoeken van de omgeving) - imaginatief (spelletjes, verhaaltjes) - informatief HALLIDAY Taal wordt in het begin gebruikt om invloed op de omgeving uit te oefenen. Taalgebruik eerst toegespitst op uitvoeren van een actie met iemand anders. Daarmee in het begin directief en deictisch... afleiden van functies en speech acts uit de leefsituatie van het kind. BRUNER Overgang naar taal via de dialoog, ook al in prelinguaal tijdperk. Dikwijls over reeds bekends: voor kind affirmering en voor ouders socializen. Omgeving is hierbij belangrijk, veel peuters praten véél in de peutertuin ! 5,4,4 Informatiestatus en zijn invloed op kindertaal Veel nieuwe dingen gebeurd: dit moet georganiseerd verteld worden! prelinguale topicalisatie door joint formats van de ouders: visuele dingen worden getoond, daarbij groeperen van features in gehelen (blinde kinderen groot probleem ! segmenteren van een actie is veel moeilijker!) indelen. tussen 0;10 en 1;6 evolutie van grijpen naar aanwijzen. Perceptiemechanisme en reactie maken onderscheid tussen nieuwe/oude 23 info mogelijk, het kind zal zeggen wat het grootste deel van zijn aandacht opeist. Daardoor hebben de éénwoordzinnen van een kind de hoogste info-waarde. 5,4,4,2 Informatiestatus en taalvorm Alle info moet via één lineair medium (taal) worden overgebracht! Bij het taalgebruik wordt er dus geselecteerd, en we brengen ‘reliëf’ aan. bv door klemtoon te leggen, of aan te nemen dat luisteraar iets al weet. = point-making, kinderen beheersen dit reeds zeer vroeg! de noodzaak om te focaliseren bepaalt dus de vorm van de taal. overzicht van de taalvormen: a.) subject en woordorde (topic first) b.) ellips (iets weglaten) c.) contrastieve klemtoon d.) pronomina (leren wanneer welk voornaamwoord) e.) bepaald en onbepaald lidwoord (vanaf 5 jaar) f.) verbindingswoorden tussen zinnen (met abstract nadenken over taal) g.) restrictieve bepalingen en betrekkelijke zinnen Conclusie: Precies deze belangrijke communicatieve functie van taal bepaalt én de verwerving én zelfs het uitzicht van de taal. 5,5 Een paar voorbeelden 5,5,1 Tweewoordzinnen invloed van systeemlinguïstiek => pivot / TG / pragmatische modellen a.) Pivot-grammatica pivots(begin, einde, vaste plaats, frequent) en open woorden. distributionele achtergrond, classering naar plaats / combinatiemogelijkheden taalvermogen als ‘passive scanner’ bezwaar: het belang van de context is heel groot. Dezelfde combinatie kan in totaal andere context optreden in totaal andere grammaticale relaties. Later: ander selectiemechanisme proberen vinden voor volgordes. ‘active scanner’ + topic-comment orde (analoog traditioneel subj/predicaat) b.) Transformationeel-generatieve analyse “rich interpretation” = een tweewoorduiting wordt héél ruim geinterpreteerd, niet beperkt tot wat hoorbaar is! één zin met twee betekenissen: door gebruik dieptestructuur? Maar: een jong kind zou dan een ingewikkelder grammatica hebben dan een volwassene? OS-DS en deleties ! Bovendien: context! een kind kan méér dan alleen woorden op een rijtje zetten! 24 c.) Pragmatische en semantische modellen Het belang van de context wordt als belangrijker ingeschat. Kinderen bouwen geleidelijk aan een volwassen grammatica op. - casus-grammatica: relaties tussen de betrokken elementen in een gebeuren. 5,5,2 Woordbetekenisonderzoek 5,5,2,1 Het ontstaan van talige referentie I.Stadium: aanwijzend partikel + gebaren, aandacht op script.Vocalisering is onderdeel van dat script. II. Stadium: 1;0-1;6 kind focust op object uit het script = fcv III. Stadium: object heeft fcv zonder in actie betrokken te zijn IV. Stadium: classificerend gebruik van fcv’s Nu kan het kind refereren naar objecten in de werkelijkheid! 5,5,2,2 Objectwoorden en verba Objectwoorden: verschillende theorieen: a.) Semantic Features Hypothesis eerst woord identificeren met een paar betekeniseigenschappen ervan, gaandeweg groeit dit uit tot de ‘volwassen’ woordbetekenis. bv kaas – maan (= overextensie) b.) Functional Core Hypothesis eerste concepten gebaseerd op de functionele relaties waarin een object treedt, dus registratie in termen ifv de functies die dingen hebben. Pas later wordt verder geanalyseerd. c.) Prototype-theorie kan tot overrestrictie leiden, maar na tijdje uitbreiding proto-groep. bv in staat zijn ‘stoel’ te benoemen ook al ziet hij er heel anders uit. d.) Contrastieve hypothese dwz label => twee voorwerpen vergelijken met label => verschil maken => nieuwe lexicale betekenis maken Verba: pas vanaf 2 jaar. dikwijls met kluwen aan betekenis ipv referentiele betekenis. illocutionair-situationele betekenis: elk ww van beweging en locatie heeft zijn eigen context! 5,6 Natuurlijke taal vanuit de verwerving beschouwd 5,6,1 Taal en andere cognitieve systemen Er is vooral een overeenkomst in het functioneren tussen de systemen die aan de grondslag liggen van cognitie en taalvermogen, maar taal en cognitie verschillen essentieel (bv waarnemen / talig indelen). Er is geen direct verband, wel structurele overeenkomsten. 5,6,2 Het aparte karakter van taalsymbolen 25 Groei van de taal in de menselijke species De evolutie-theorie is te beperkt, leefsituatie leidt niet automatisch tot taal. Wel: in combinatie met gebruikmaking van sociale en cognitieve componenten die onafhankelijk bestaan. Deze componenten niet perfect geschikt, anders hadden andere primaten in dezelfde situatie ook taal ontwikkeld. De afwijking is te zoeken in de heterochronie, die tot kwalitatiefverschillende interactie heeft geleid (voorouders die sneller evolueerden hadden meer tijd voor symboolvorming). Ook: externe factoren, daar externe factoren de menselijke taken bepalen. Het parallellisme in de ontogenese (=ontstaan individuele kinderen) Aan te nemen dat taalevolutie geleid heeft tot aanpassing van de mens op genetisch niveau, daardoor sterkere vaardigheden voor taalverwerving. Dus: afspiegeling evolutie in de taalverwerving? Kind: interactie met de wereld, taal wordt gevormd onder invloed van de behoeftes van de omgang van het kind met de wereld. Taaldeficiëntie: kan ook niet-linguïstische oorzaak hebben, bv bij doofgeboren kinderen, als men geen feedback krijgt zal men ook niet geneigd zijn om te spreken. 26