Samenvatting Interdisciplinaire Linguïstiek

advertisement
Samenvatting Interdisciplinaire Linguïstiek
Hoofdstuk 1: Taal in Linguïstiek en Psycholinguïstiek
Communicatie veronderstelt kennis van de systematiek van de taal. Deze
mentale functie leent zich tot experimenteel taalpsychologisch onderzoek,
tot hoe ver taal verklaren als interactie tussen verschillende mentale
vermogens?
1,1 Het verschijnsel taal
vragen: Waar komt taal vandaan? Hoe evolueert de taal? ...
taal = verschijnsel met zeer veel facetten, te maken met communicatiegedrag
concreet en abstract aspect: observeerbare tekens en de niet
waarneembare voorschriften over de vorm en betekenis van die tekens.
Geheel van die voorschriften = nodig in taalkennis van de taalgebruiker.
1,2 Taalkennis en taalsystematiek
taal = een syteem. de taalkundige moet correct observeren +
systematiseren.
 lijsten met gesystematiseerde observaties.
 daar generaliserende uitspraken (regels) aan toevoegen.
 grammatica = geheel.
 verband taalkennis/grammatica, leidt gram. tot theorie over
taalkennis?
2 visies: Instrumentalisme vs. Realisme
Grammatica beschouwen als instrumentalistische theorie, die niet per se
waar hoeft te zijn.
Grammatica beschouwen als realistische theorie= hypothese doen over
mentale werkelijkheid van de taalgebruiker(dus niet puur descriptief).
1,3 Psychologische realiteit
realisten ≈ mentalisten. grammatica in de geest van de spreker.
Cognitieve psychologie als studie van taal als een van de meest
spectaculaire cognitieve functies van de mens. Grammatica als cognitiefpsych. hypothese.
Hypotheses liggen niet vast! Taal kan niet los gezien worden van andere
geestesvermogens !
1,4 Taalpsychologie
Chomsky: taalkennis (competence) is slechts deel van het taalgebruik
(performance), waarbij ook perceptie en geheugen een rol spelen.
Taalkundigen + Psychologen => nieuwe disc.=cognitieve taalpsychologie.
1,5 Menselijke informatieverwerking:
geheugen
↕
=> i/o-mechanisme => Processor => i/o-mechanisme =>
1
info van buiten, maar ook van binnen (gegevens + procedures)
trade-off (wat men al weet, moet men niet meer uitrekenen.
Meer dan één taak tegelijk: time sharing.
versch. taken alternerend .
Multiple processing mbv versch. processoren. Parallel mogelijk, de
processoren hoeven niet gelijkwaardig te zijn.
top-down vs. bottom-up.
data-driven / event-driven vs. concept driven
Mens: interactie van diverse parallele processoren die soepel kunnen
overschakelen van data-driven naar concept-driven.
1,6 Een voorbeeld: patroonherkenning
zintuiglijke waarnemingen als tastbare manifestaties van mentale
categorien.
- via template matching (kinderpuzzel), mogelijke afwijkingen maken
groot aantal sjablonen ofwel preprocessing nodig!
- via feature analysis (distinctieve kenmerken). Minder kenmerken dan
sjablonen nodig. Test: kortstondige letters, alleen verwandte letters.
Dataverwerking echter ook top-down concept-driven (verwachting)!
1,6,1 Schrift-klank omzetting.
Lijst om schrift naar klank te vertalen. Maar: veel letters klinken op
meerdere manieren.
Regel-gebaseerde aanpak:
Inspiratie: regels opstellen voor omstandigheden, waarin een bepaalde klank
moet worden gegenereerd, bv in open/gesloten lettergreep.
Regelproliferatie indijken door eerst woorden opdelen in stammen, voor- en
achtervoegsels, ook lettergreepgrens speelt een rol.
Opdelen woorden: woordenboek nodig (verschil bever/beven?)
woorden opdelen in kleinere eenheden (lijst met stammen, voor- en
achtervoegsels), waarvan uitspraak opgezocht wordt. Niet zo succesvol !
Immers: wanneer verschillende opdelingen met bijhorende uitspraak (bv ik
beken/het beken? ww/N)
Oplossing: automatische zinsontleding ? Moeilijk, nog problemen
(dubbelster)
CONTEXT: mbv artificieel intelligente computers
Data-gebaseerde aanpak:
een groot aantal woorden en hun goede uitspraak doorzoeken naat patronen
van spelling en uitspraak. Regels waar een taalkundige nooit op zou komen!
(-orgster/-ergster)
Gaat simpeler dan vanuit taalkundige regels! Gebruikt de mens taalkundige
regels bij het voorlezen van teksten?
Patroonherkennermachines worden onbegrijpelijk als het fout gaat!
(quiche=kwg). Regelgebaseerd systeem: meer kans dat men de bedoelde
uitkomst bij een fout kan raden.
2
De voorlezende mens pakt het uitspraakprobleem fundamenteel anders aan.
De voorlezer maakt tegelijktertijd een syntactische ontleding van de zin en
interpreteert de tekst!
Hoofdstuk : Generatieve Grammatica
2,1 Historische ontwikkeling
- traditionele grammatica: atomaire benadering op zoek naar
samenhang
- structuralisme, systematiek / taxonomisch
- generatieve grammatica: Syntactic Structures ‘57/ Aspects ‘65
observationele / descriptieve / verklarende adequaatheid
divergenties (GB ‘81,word grammar, casusgrammatica..)
2,1,1 Kernbegrippen:
Government (regeren, bel.bij syntactische verschijnselen) and
Binding (interpretatie anaforen)
2,1,2 Generatieve taalkunde: wat?
doel: verklaring natuurlijke taal. Kernvraag: hoe leren kids taal zo snel?
Beperkingen tot:
– menselijke taal
- natuurlijke taal (niet kunsttaal)
– gesproken
- competence
– structureel (niet betekenis) - synchrone aspecten
2,1,3 Generatieve Grammatica: wat en hoe?
moet observationeel / descriptief / verklarend adequaat zijn.
(vb hoofzin / bijzin kwestie.)
2,1,4 Aangeboren taalvermogen
Mentalistische visie: gram beschrijft psych. werkelijkheid, is gedeeltelijk
aangeboren (innateness).
empiristische visie vs rationalistische visie (+++)
- geen algemeen geldende gram. principes
- taalbeheersing is menselijk
- taalverwervingsproces is vrij homogeen
- weinig (invloed van) correctie omgeving
- taalaanbod is laag van kwaliteit
TG: taal als vrij uniek mens. verschijnsel impliceert speciale UG(vermogen)
bij alle mensen !!
2,1,5 Universele grammatica
- observationeel: abstracte voorschriften waardoor het mog is om een
gram van een bep taal te verwerven. Maar theorie kan veranderen !
- verklarend: onderzoek = falsificatiemethode op basis van grondige
studie van enkele talen (hypothese, tegenhypothese, bijstellen)
3
-
Taalverwerving UG = aantal keuzes op basis alg. UG-principes,
positieve evidentie voor specifieke keuzes (leren van een taal)
Algemene principes laten toch nog variatieruimte (parameters),
dimensies van keuze in het UG-systeem (dipswitches) naast de
taalspecifieke regels die men op basis van positieve evidentie leert.
TGG-schema Chomsky (DS-SS-OS) met transformaties.
2,3 Evaluatie van de TG vanuit psycholinguïstisch perspectief
kernvraag: syntactische kwestie, impliceert het begrijpen van een uiting dat
de luisteraar er een syntactische analyse van maakt?
1,) Niet nodig, semantisch comprehensieproces.
2,) a.) deze is wel nodig en moet zeer grondig gebeuren, de OS wordt van
achteren naar voren tot een DS ge-de-transformeerd.
b,) deze is nodig, maar een analyse van de OS volstaat, er worden
slechts enkele elementaire strategieen toegepast om inzicht te
krijgen.
Het transformationele model:
TG is psych. reëel, dus oplossing 2a! Dit kan echter niet, want:
I.) T-regels veranderen structuren dwz er moet eerst een ‘pre-analyse’ van
de OS gebeuren, en dan deze omzetten. Eindbewerking=triviaal.
II.) T-regels zijn niet zonder meer omkeerbaar !!
Analyse-door-synthese: analysator maakt zelf hypothese en checkt deze
tegen de input. Probleem: eerst alle in de taal mogelijke structuren
genereren en dan vergelijken, voor beperking weeral ‘pre-analyse’ nodig,
same problem
Derivational Theory of Complexity
Als reconstructie transformatie gebeurt: het zal langer duren als deze
moeilijker is, omdat de mentale operaties meer tijd in beslag zullen nemen.
Juist !
Ook: wanneer maar een transformatie: gemakkelijker verwarring.
Passieftransformatie als mentale operatie is eveneens aangeduid.
Maar: passieftransformaties duren Altijd langer !!
Maar: passieve zinnen zijn slechts complexer dan actieve indien ze
omkeerbaar zijn.
Maar: T-zinnen zijn soms makkelijker te begrijpen dan niet-T zinnen!
Hoofdstuk 3 : De mens als spreker
Taal wordt gebruikt naast andere functies (waarneming, handelingen..)
Taal gebeurt niet autonoom. Taal is héél ruim en niet alleen doorgeven van
informatie, de mens is ook tegelijk receptief en actief!
Dat maakt de taalgebruiker complex. Beschrijven is beperken.
Het gaat over de individuele mens die een bepaalde werkelijkheid
waarneemt en die door middel van taal tot uiting brengt resp. ontvangt en
interpreteert.
4
Verschillende componenten bij de spreker die redelijk autonoom werken.
gecontroleerd: genereren van de boodschap, monitoring (bv iets NIET
uitspreken)
automatisch: grammaticale codering, vormcodering, articulatie.
taalverwerking is combinatie van parallelle en seriële verwerking,
verschillende stadia en verwerkingscomponenten. = INCREMENTEEL
= steeds grotere delen van de boodschap construeren en niet wachten op de
afwerking van alle onderdelen van de basisinformatie.
Alle tussenrepresentaties heben eigen eenheden, die niet samenvallen en in
allerlei tussengeheugens opgeslagen kunnen worden.
3,1 De structuur van boodschappen
representaties zijn propositioneel (hebben waarheidswaarde+info) en
semantisch (als input voor de formulator) compatibel met formulator.
boodschap kan ook aanwijzen of modificeren (gn volledige proposities)
soorten boodschappen (hier.structuren) = klein # fundamentele relaties:
DO (x,y), CAUSE (x,y), FROM (x), TO (y)
Een boodschap wordt ook altijd bijgeschaafd voor de luisteraar(selectie).
De boodschap wordt bijgeschaafd voor de formulator(het taalsysteem), bv
aanduiding declaratief/imperatief, deictische elementen...
3,2 Van intentie naar preverbale boodschap
intenties > communicatieve intenties > illocutionaire intenties
illoc.intenties opdelen in subdoelen (info infereerbaar?)
MACRO-PLANNING => speech acts
= input voor
speech acts info verdelen en aanpassen (topic, nieuw/oud) = input voor
MICRO-PLANNING
=> preverbale boodschappen
Micro/Macro sterk context-afhankelijk
3,2,1 De spreker maakt een discourse-model
gesprekssituatie (college, café) / onderwerp / focus nu / de lett.woorden
nu
3,2,2 Macro- en Micro-planning gedetailleerd
Macro-planning
informatie indelen bij types en infereren, info voor luisteraar selecteren,
redundantie (teveel info)=herhalen, linearisering (bv tijdslijn).
Beperking is het werkgeheugen.
5
Micro-planning
= boodschap inpassen in het gramework ter beschikking gesteld door het
taalsysteem waarin de expressie plaatsvindt.
accessibility index (in focus, in discourse model, elders, nergens),
topicaliseren, verschil tussen oude en nieuwe info vastleggen,
propositioneel formaat kiezen (perspectief, relaties en hun
referentiepunten..=invloeden), plaatsen taalafhankelijke info (bv tijdsinfo)
3,3 Het formuleren
grammaticale codering > OS > fonologische codering
Bresnan: gram. theorie, lexicaal-functioneel model
- expliciete theorie
- lexicale basis, lemma’s= drijvende kracht
concept.info “lemma” = concept.info + gram.functie => OS
- te verzoenen met taalgebruikssystemen zoals IPG
3,3,1 Het ophalen van lexicale lemma’s
extreem snelle toegankelijkheid (5/sec).
opslag lexicale info omvat ook betekenis, syntactischen morfologische en
fonologische info. Er is verschil tussen lemma met info / alle woordvormen.
Lexicale toegang heeft parallelle verwerking, van dikwijls méér dan 1 item.
Er is convergentie: men komt héél snel tot één item.
De gebruiksfrequentie speelt een rol in de lexicale toegang.
Lemma’s worden gezocht vanuit de woordbetekenis.
3,3,2 Het genereren van de OS
op basis van de boodschap, automatisch en niet-intentioneel
gramm.codering gaat van een semantisch blok naar het volgende.
= verschil met syntactische OS uit DS
topic staat vooraan, regels voor verdeling verdere argumenten
Het syntactische frame kan worden aangepast ifv fonologische codering!
3,3,3 Fonetische plannen voor woorden en verbonden spraak
(fon.)vormeigenschappen woorden staan bij de lemma’s in het lexicon.
Bij verbinding fon.plannen krijgen ze segmentele, ritmische en melodische
eigenschappen.
fonologische codering => articulatorisch getinte plannen
= subvocale spraak.
3,4 INCREMENTAL PROCEDURAL GRAMMAR IPG
taalgebruiksaspecten tonen kenmerken van het functioneren van de
taalgebruiker (de processor) =/= linguïstische theorien, die de
taalsystematiek beschrijven.
Taalgebruikssysteem bestaat uit de
2!
Uiteraard weerspiegelt de taalsystematiek eveneens eigenschappen van het
taalgebruik.
Procedurele grammatica heeft al voorwaarden dat erbij zijn:
- vormeisen die door de grammaticale regels omschreven worden
- structuur en het functioneren van de syntactische processor
6
3,4,2 IPG: Het systeem
theorie die zinsproductie beregelt. Mens kan met zin beginnen voor
volledige betekenis vastligt. Mens bouwt zin uit apart ontwikkelde stukken.
claim: IPG psychologisch plausibel
IPG sluit aan bij transformatietheorien
IPG kan op computer geimplementeerd worden.
concept: active parallel procedures (routines) + stack
3,4,2,2 De bouw en de werking van het systeem (algemeen)
Categoriale procedures CPROC : phrasal of lexical, zijn opbouwprocedures
voor verschillende soorten syntactische structuren of woordsoorten
Functionele procedures FPROC : leggen grammaticale of relationele relaties
tussen structuren (subj, obj, bepaling..)
Opbouw van zinnen in de productie
a.) de lexicalisator
De lexicalisator start de opbouw van de boomstructuur.
conceptuele structuur => zoeken in het geheugen naar een lemma (einde
conc.structuur =/= generatieve semantiek waar structuur blijft).
eerst: procedure oproep
PROC(cp, <synspec>)
cp=conceptual pointer / syntactic specification
=> Lexical entry met andere procedure-oproepen
b.) opbouw van een hierarchie van procedure-oproepen
Appointment Rules met condities, bepalen hoe de relaties zijn tussen de
procedures en de boom.
PROC1, PROC2, <cond1, cond2, ... , condn> -- PROC3 >> PROC2
[bv om link te leggen tussen resultaat lexicalisering(V) en de
lexicaliseerprocedure (S)]
c.) Functorizering
= een verfijning van de verzameling procedure-oproepen die in een lemm
aanwezig zijn. De verfijning kan gebeuren dmv. inflecties of
functiewoorden.
bv: NL: verleden tijd = inflecties, toekomst met hulpww = functiewoorden.
dwz: er wordt een functie toegevoegd aan de synspec-lijst of er is sprake
van een bijkomende procedure-oproep (de functiewoorden).
Functorizeringsregels gelijken sterk op Appointment Rules bv
7
S, V, <Time-past..> --> V(nil, <... tense-imperfect...>), waarbij
<Time-past>= lijst van condities die verband houden met de conceptuele
structuur die de lexicalisering probeert uit de drukken.
Functorizering moet plaatsgrijpen voor de Appointment Rules hun werk doen
omdat functorizering af en toe bijkomende procedure-oproepen levert, die
een plaatsje horen te krijgen in de hele lexicalisering.
d.) Het combineren van deelbomen
topprocedure creëert een holder met genummerde slots voor deelbomen.
Het opvullen correspondeert met ‘node attachment’.
De keuze van de slots gebeurt op basis van woordorderegels (hierarchie):
analoog zinscomponenten PS-grammar. opwaartse pijlen = richting doel (S)
(+/-) = niet-terminale symbolen voor eigenschappen van procedures, die
- een waarde toegeleverd krijgen (destination)
- een waarde zijn (source).
Voornaamste activiteiten van syntactische procedures:
a: declare and initialize variables
b: create a holder
c: evaluate cp and synspec arguments
d: lexicalize cp
e: apply functorization rules
f: apply appointment rules
g: run subprocedures in parallel
h: apply word order rules to receive subtrees
i: apply destination rules
j: return holder with contents to destination
k: exit
Terminal (lexical) procedures skip steps d through i.
3,4,2,3 Een voorbeeld (lezen)
3,4,3 Commentaar
IPG sluit aan bij de menselijke taalgebruiker.
vertrekpunt IPG= horizontaal systeem, maar dit gaat over in een gradueel
bouwsysteem dat van links naar rechts werkt.
Onderzoek wijst uit dat het menselijke taalsysteem niet zuiver lineair
werkt.
De wijze waarop parallele verwerking in IPG voorgesteld wordt, komt
overeen met de informele voorstelling die we van het menselijke
taalsysteem hebben.
IPG maakt verantwoording mog. van afwijkingen in het taalgebruik (fouten).
Model moet mogelijkheid bevatten om snel voorrangselementen te bepalen,
zodat de articulator al kan werken terwijl de formulator nog aan het werk
is.
Verdere consequenties:
8
Passiefvorming als gevolg van de selectie van het eerste nomen; is dus een
effect van topicselectie (informatiestructuur van de uiting).
Maar: geen aandacht aan taalverwerving.
Maar: uitwerking computersimulatie nog niet volledig/compleet.
 voldoend om communicatieve eigenschappen menselijk taalgebruiker
te simuleren?
 model als ontvanger?
Model als onderdeel van een groter geheel met een conceptualizor, een
formulator en een articulator.
Hoofdstuk 4: De taal van mensen en dieren
Verschillen dierlijke en menselijke communicatiesystemen slechts gradueel
(kwantitatief) of fundamenteel (kwalitatief)?
4,1 Het ontstaan van taal
de meer ontwikkelde vocale taalcode is niet ouder dan 40 - 50,000 jaar.
Eerst gebarentaal en vocale taal naast elkaar. Gaandeweg nemen bepaalde
geluiden de betekenis over van wat voorheen door mimiek uitgedrukt werd.
Voordeel in de struggle-for-life, handen vrij + uit zicht mogelijk (op jacht).
Homo Sapiens = mens met hoog ontwikkelde cognitieve vermogens, maakt
van primitief vocaal repertoire een medium voor complexe code van de
taal.
4,2 Dierlijke communicatie
deze heeft essentieel te maken met biologische behoeften. De signalen
waarmee dergelijke info wordt overgedragen kan van verscheiden aard zijn:
geuren, houdingen, gebaren, geluiden.
4,2,1 Bijentaal
rondedans (-10m), sikkeldans (10-100m), kwispeldans (>100m).
hoe minder rondjes per minuut: hoe verder weg
+ info suikergehalte/kwaliteit voeding
communicatiecode is volledig aangeboren, kan verschillen in versch. regios.
4,2,2 Vogeltaal
akoestische code: de roep vs de zang
a.) De roep
mussen: drie soorten roep ivm coordinatie gezamelijke vluchten
geroep met alarmerende functie, grote gelijkenis tussen versch. soorten!
b.) De zang
kenmerk mannetje, lokt wijfjes (paring) en markeert territorium
typische roep ouders moet bij zeekoeten aangeleerd worden (nog in ei!).
kuiken leert die roep als “ouder” te identificeren.
leerfase: boekvink tot 13 maanden
9
Niet alle vogels moeten hun zang leren, bij sommigen is hij aangeboren.
4,2,3 Apentaal
visuele code enkel als er ook werkelijk visueel contact is.
specialisatie in de akoestische code (bv alarm cobra/slang)
4,3 Het verschil tusen dierentaal en mensentaal
dierencommunicatie:
roep / houding (statisch) vs.
zang/gebaar/dans (veranderlijk)
typisch: woorden worden nooit tot zinnen gecombineerd.
Ook: zinnen worden nooit gesegmenteerd in hun constituenten.
 dierencommunicatie is niet gestructureerd !!
Mensentaal:
2 structurerende principes
vertikaal: artic. kenmerk, fonem, morfem, woord
horizontaal: diverse woorden naast elkaar om zinnen te vormen !
Dwz: het kenteken van de menselijke taal is de syntaxis, waarbij de
combinatiemogelijkheden van de bouwstenen onbeperkt zijn. De relatie
tussen vorm en betekenis is ook veel complexer. Taal refereert !
Het ontstaan van menselijke taal heeft nauwelijks iets te maken met de
ontwikkeling van de spreekorganen. Het verschil tussen mensentaal en
dierentaal is fundamenteel, en het gevolg van cognitieve verschillen.
4,4 Chimpanzees en menselijke taal:
kan een aap een natuurlijke, menselijke taal leren? En op grond waarvan?
Anatomie van chimpanzee is anders!! Echter: anatomisch en neurologisch
zou hij kunnen spreken, alleen doet hij het niet.
Washoe: American Sign Language. (775 tekens) + dialoog trainers.
2/3/4-woord-zinnen, creatief taalgebruik (combinatie namen).
kritiek:
- zijn de neologismen systematisch of toeval
- 25% van de tekens zijn irrelevant
- communiceren met vreemde gesprekspartner moeilijk (clever hans?)
- bewijs dat ze syntaxis heeft geleerd, ontbreekt!
- gedrag kan evengoed geconditioneerd zijn.
- gedrag kan associatie in ver doorgedreven vorm zijn (circusnummer?)
Sarah: abstracte concepten / tekens geleerd aan chimp.
Maar: bij complexe syntactische instructies uren intensieve training op dat
specifiek probleem nodig, geen aanwijzing tot spontaan overdragen geleerd
materiaal op nieuwe situaties. Twijfels aan fundamenteel inzicht in talige
structuren.
Lana: is systematisch in staat om nieuwe woorden=namen te vormen.
Heeft spontaan om naam gevraagd.
10
Vraag: Kan een mensaap causale verbanden inzien, abstracte ruimtelijke
representaties ontwikkelen, distinctieve kenmerken van objecten
ontdekken..
Terrace/Bever: Belangrijkste voorwaarde voor het gebruik van taal is het
vermogen tot zelfbewustzijn. Als dat aanwezig is, heeft het structuur aan
de wijze waarop we onszelf, de wereld en de relatie tussen beide ervaren.
Kan ‘Nim’ naar zijn eigen emoties verwijzen en emoties in anderen
herkennen?
Kanzi
Maar: Is het getoonde vermogen taalvermogen of gaat het om intelligentie
in de zin van probleemoplossend vermogen?
Opmerking:
Mensapen zijn zonder twijfel in staat om symbolen te hanteren: ze hebben
geleerd dat objecten, handelingen e.d. een naam hebben. Of ze ook
abstracte relaties tussen die symbolen (syntaxis dus) systematisch kunnen
hanteren is niet voldoende aangetoond.
4,5 Over apen en mensentaal: tot slot
De Hypothese achter het onderzoek over “signing apes”
H: Mens en Aap hebben een gemeenschappelijke afstemming en zullen dus
gelijkaardig gedrag vertonen.
Deze hypothese gaat echter uit van een theorie, die gedragsovereenkomsten
voorspelt. De gewone evolutietheorie ondersteunt gedragsovereenkomsten
in elk geval niet direct!
Van de Hypothese naar het onderzoek:
Redenen waarom apen niet tot een natuurlijke taal gekomen zijn?
1) Als Communicatiegedrag overeenkomstig bij mensen en apen: apen
zijn er dus gewoon nog niet.
2) Apen verkeren niet in de geschikte omstandigheden om een taal te
leren.
3) apen hebben niet de geschikte fysiologie om nat.taal te produceren.
4) Apen hebben wél een taalsysteem, maar wij kunnen het niet
verstaan.
Problemen met de resultaten:
Taalvaardigheid wordt te ruim bemeten, en de prestaties van de apen
worden te ruim gescoord.
Naming: strategie(veel woorden, een juist..) / associatie?
Wat hebben de apen dan wel geleerd?
Ze hebben geleerd om taaltekens te gebruiken als instrument (tool use).
Kanzi: duidelijke modificatie en denotationele vaardigheid
11
taal en cognitie: ligt cognitie aan de basis van natuurlijke taal, of gaat het
bij natuurlijke taal om een apart, specifiek vermogen?
Conclusie:
Er is bij apen geen sprake van taalvermogen. Het taalvermogen is kennelijk
een soort-specifiek vermogen, eigen aan de mens.
Daarmee is niet uit te sluiten, dat niet-talige cognitieve vermogens toch een
rol spelen in de menselijke taalverwerving en taalontwikkeling!
Addendum: Slides 4,1
In de loop van de geschiedenis aantal theorien over oorsprong van de taal:
- gods gave aan de mens (band met de magische kracht van het woord
/ effect van schelden / afkloppen van woorden / vloeken / taboes)
vaak aparte taal voor erediensten
- feit: taalfamilies bestaan. Geloof in monogenetische oorsprong van
taal duidt misschien op geloof in monogenetische oorsprong van de
mens? Nu: mens is op verschillende plaatsen ontstaan, taal idem.
Echte basis voor ontwikkeling van natuurlijke taal in de mens:
- Klanknabootsing: komt wel voor in de natuur, maar taal >> vocabels.
- De orale-gebaren theorie van Piaget: generalisatie van onbewuste
pantomimische gebarentaal waarin onder meer ook de articulatieorganen een rol spelen.
- Luria: ontstaan uit communicatie-behoefte: (ritmiek/dans), dan
scheiding..
Belangrijk: ontstaan van taal(vermogen) kent ook evolutie(voorgangers)
Hoofdstuk 6 Psycholinguïstiek (D.Sandra)
Taalgebruik lijkt ‘vanzelfsprekend’, taal lijkt te alledaags om onderzocht te
worden (in vgl. met natuurfenomenen). Taalgebruik is echter een comlexe
reeks van mentale processen. Demonstraties:
a.) de spraakproductie:
Heel complexe mechanismen zijn vereist om tegen een normaal tempo te
kunnen spreken. Versprekingen duiden op ontsporingen daarin. Diverse
types versprekingen kunnen tot een model van spraakproductie:
- Woorden geven de indrukken dat het eenheden zijn, omdat ze tussen twee
spaties staan. Soms gaan er détails mis: woorden bestaan uit delen!
- De volgorde kan verkeerd zijn, er zijn concurrerende vormen, dwz twee
uitdrukkingen voor één bedoeling (onbewust samen gebruiken).
Wat gebeurt er allemaal?
1,) Concept kiezen, dan woordvorm (morfemen juist!), volgorde,
Uitspreken.
alles gebeurt automatisch!
2,) Spraakperceptie: uit een ambigue spraakstroom de juiste woorden
eruithalen, segmenteren (=parseerprobleem van de luisteraars).
12
3,) Schrijfproces: grafemen soms raar (d / t / dt)
4,) Leesproces. Taalproductie en –perceptie ontsnapt in hoge mate aan
bewuste controle (kleuren lezen). Lijkt op een reflex, zeker bepaalde
deelprocessen (woordherkenning).
Taalgedrag is in zeer hoge mate reflexmatig!
Het leren Lezen
Hoe leest een ervaren lezer? Hoe leert een kind/volw.analfabeet lezen?
Iets leren kan op veel manieren: bv van buiten leren / zelf deduceren..
Welke inzichten hebben kinderen nodig om vlot te kunnen lezen?
STROOP task
Woorden: gekoppeld aan schriftsystemen = gecodeerde info
- ifv betekenis (chinees)
- ifv syllabe (japans)
- ifv klank (nl)
Aard van het schriftsysteem moet men onder de knie krijgen: grafemen,
fonemen, een generatief systeem (leren schrijven)
Woordherkenning: supersnel, automatisch, bijna geen aandacht nodig.
Suggereert: globale perceptie ipv aandacht aan stukjes woord
 Hypothese 1: grafemen en fonemen spelen een verwaarloosbare rol.
wooren als visuele gestalts. Men neemt 5 wooren per seconde op, dus 0,2sec
tijd om te onderzoeken wat er gebeurt.
Gebruik van woordcontouren? => woordcontour(=silhouet) vernietigen.
test: letteridentificatie in woorden en pseudo-woorden => men herkent
beter een letter in een woord dan in een pseudo-woord! (subliminale
perceptie).
Woorden zijn superieur, woordcontouren hebben geen effect !
Contourinformatie is dus geen cruciale leescue.
Bij het vlot lezen speelt het maken van predicties en/of het opbouwen van
een verwachtingspatroon een rol.
Context => woordrepresentatie <= geschreven woord
in 0,2sec!
bottom-up vs top-down.
Lezers gebruiken de context, THE CAT = zelfde teken als 2 letters gelezen
Maar gebruiken lezers effectief de context tijdens het echte (on-line) lezen?
Test auditieve context + visuele toevoeging, kan / kan niet.
Cruciaal aspect: Er zijn goede / zwakke lezers! Waarom?
Assumptie: Goede lezers zullen een woord in de juiste context rapper
herkennen, en zwakke lezers zullen het even rap herkennen als in een foute
context.
13
Maar: zwakke lezers kunnen niet goed met letters overweg en maken
daarom net meer gebruik van de context, ze compenseren door educated
guessing.
Hoe beter je leest, hoe minder men gebruik maakt van de context, en dus
hoe minder men top-down leest. De mogelijkheid is er, maar men gebruikt
ze niet, men heeft daar tijdens het lezen geen tijd voor!
Belangrijk: er zijn mensen die dor hun zwak lezen ontzettend traag leren!!
Er is ook dikwijls een immense discrepantie tussen leesvaardigheid en IQ!
Bv dyslexie: normaal intelligent met een uitzonderlijk laag leesvermogen.
5-10% van de bevolking is dyslectisch !
Goede lezers vertrouwen dus blijkbaar sterk op letterinformatie. Dit wordt
bevestigd door oogbewegingsonderzoek. Onze ogen slaan bijna niets over,
ze staan op bijna elk woord stil, ook als men weet wat gaat komen.
Letterinformatie is cruciaal, afdekken van 1 letter per woord => halve
snelheid
 Hypothese 2: grafemen en fonemen spelen een cruciale rol bij de
woordherkenning
Assumptie: leren lezen impliceert het bewustzijn dat er letters, fonemen en
verbanden tussen de twee zijn.
Strijd: hoe moeten kinderen leren lezen:
- overal stickers met naam opplakken (woordbeelden)? Later mog.
verwarring ‘stoer’ als ‘stoel’ lezen.
- Ineens grafemen als letters leren? Kinderen hebben moeite met
segmenteren (kat als ‘k’ ‘a’ ‘t’ spellen).
De letters kan men zien; ze zijn visueel gescheiden en naast elkaar
geplaatst.
Als de assumptie correct is zal men ook de fonemen moeten kunnen
onderscheiden in gesproken woorden.
Aldus kan fonologisch bewustzijn cruciaal zijn om te leren lezen.
1,) impliciet bewustzijn
2,) expliciet bewustzijn.
1,) Implicit awareness
mogelijkheid om fonologisch onderscheid te kunnen maken (mat/kat).
Categorische perceptie: bv verschil b/p door voice onset time.
Het kantelpunt b/p bewijst dat het brein niet in staat is om daartussen nog
verschil te maken. Ofwel is het b, ofwel p. => categorien.
Gefixeerde attentionele reserves in werkgeheugen:
normaal: 90% betekenis, 10%vorm
teveel focus op de vorm betekent dus een verlies van betekenis.
Dit is het probleem bij het aanleren van een vreemde taal.
14
2,) Explicit awareness
Er is expliciet bewustzijn nodig om de fonemen aan de grafemen te kunnen
koppelen! De reden is dat dit voor de natuurlijke communicatie niet nodig
is.
Dwz dat leren lezen eigenlijk betekent, dat kinderen een ‘unnatural act’
moeten leren uitvoeren, dwz de continue spraakstroom onderbreken.
Dit is niet evident!
spraakvorm= continu
spraakfunctie= betekenis !!
Echter, als men de klanken niet aan de letteren leert koppelen, kan men
alleen op de woordbetekenissen afgaan en leert men al radend lezen... en
dat is niet de bedoeling.
Dus: HYPOTHESE 2 is correct !!
Hoofdstuk 3bis: Sociolinguïstiek en taalplanning
taal als effect op de samenleving.
Ter illustratie: De zuid-afrikaanse taalplanning als toeg.sociolinguïstiek
vb: Zuid-Afrika met 11 provincies en onderwijs in het engels en afrikaans,
maar niet in één van de moedertalen zoals bv Zulu.
=> minder dan de helft van de studenten erdoor is op het eindexamen van
de middelbare school, en dit is maar een fractie van zij die ooit een
opleiding hebben aangevangen!! Werkeloosheid=+/-30% !!
Hier evolueert taalplanning. Er is daar kritiek op, bv waarom überhaupt
onderwijs in het Nederlands? Men wil in de richting van een meertalig
onderwijs (vb ESMol).
Gastcollege Neville Alexander
project taalonderwijs in Zuid-Afrika. Muni-talen verenigen door language
engineering toe te passen op het onderwijs (20m. mensen!!= de moeite!)
studie centrum = actiecentrum voor taalpolitiek.
The situation in South Africa:
- political transformation to a democratic system. There is a need for
planning ifv a common goal. The plan is a series of steps to achieve
that goal, it is a self-fulfilling prophecy.
Question: Can we plan and be democratic in it?
- historical process: 1983-1993 language planning from below. There
was a lot of field research combined with a national language
project. All this happened before the negotiations started, it lends a
legitimacy to the group to deal with this question.
- Languages in South Africa: 11 official, but there are still more.
Why? Passion of the white Afrikaans speakers !
15
-
-
-
Under the ANC the official language was English, later: whites
demand that Afrikaans should still be official language, next to other
ones.
Only 8% have english as mother tongue
Political will: language as a criterium for class position. As a
politician, it is important to speak the language of the ruling class.
But: language entrenches elite in their ruling position.
Argument against change: if we make eg Xhosa official language, then
speakers other languages angry. Totally out of context !
Argument against change: change would take too long, we must step
into world market now!
All this= Static Maintenance Syndrome. No belief that african
languages can evolve as european ones once did.= social pathology.
Appeals by PanSALB= Pan South African Language Board.
Politicians should use mother tongue! Psychological reason: in english
more fluent in certain domain in english then in mother tongue.
Simple matter of learning vocabulary !!
English should not disappear (5th largest language), ideal= trilingual
citizen, mother tongue / english / 2nd african tongue.
Harmonisation: overlap in languages (≈Schwäbisch&High German),
goal is standardisation towards one written ‘Nguni’ form.
Diversity / Ethnic chauvinism / Tribalism:
Diversity is essential for languages, languages are stores of ethnic
knowledge that should be kept alive.
Bad reason: regeneration of a dead language for maintenance of a
special set of economic interests or political circumstances.
[background: from 1875 onwards afrikaans promoted by power-group, till
1925 still english/afrikaans official languages, but after that: policy= if
there is a word used by whites (=afrikaans) and a word used by blacks, use
the white word !!
Now: KILL AFRIKAANS as counter-reaction
-
Fear: once the racial issues are no longer so important, languages
might become separating factors.
There is a need for and a present reality of subnational identies,
however, these should not be closed but open boundaries!! The
accepting of afrikaans as a language (many speak it!!) should happen
not forcably (by policy) but spontaneously.
South Africa is a good study case for language planning as a conscious
activity.
- there is info from all over the country via subcommittees
- in 1996 there is a gigantic meeting with world-wide language experts
- there is a report to the minister
- there is still refining to the report to finally be able to put forward a
National Languages Act (2004?)
- there is in the meantime a huge organization, which is supported by
the government
- there is still active development of languages happening
- the eventual cost of implementing multi-lingualism is extremely low:
16
less than 0,5% additional budget costs over ten years.
The social costs of not implementing the system would be a lot
higher: drop-outs, workless, drugs/crime, extra teachers...
Hoofdstuk 3bis: “Sociolinguïstiek en taalplanning”: de slides
Sociolinguïstiek: onderzoekskwesties, concepten, benaderingen
1,) Taal en linguïstiek: de plaats van de sociolinguïstiek
Begin 1952 Haver Currie (ontbrekende aandacht sociale dimensie)
Hymes 1972: communicatieve competence (context, stiltes, welke taal)
Sociolinguïstiek en taalsociologie (betwist verschil):
beter: macro- en microsociolinguïstiek
Macro: grootschalige patronen, link sociale structuren
bv meertaligheid
Micro: fijnere patronen in context
bv conversationele structuren/accenten
2,) Relaties tussen taal en maatschappij
Taal is ook indexicaal (klasse, positie), belangrijk: koning spreekt ook
vlaams!
- invloed van (soc)herkomst op taal, en duiding (soc)herkomst vanuit
taal
- taal als soc.constructie (identiteit van de staat). talen worden
gemaakt!
bv serbocroatisch
3,) Prescriptivisme en descriptivisme: taalpolitiek
bv sexisme, waardering van kleurtermen
4,) Standardisering, gesproken en geschreven taal
iedereen mobieler maken door standaardtaal voor iedereen mogelijk te
maken, bv in het belang van unitair onderwijs
debat: volkeren mogen door standardisering eigen identiteit niet verliezen!
5,) Taalbenaderingen altijd binnen sociologische theorieen/ideologieen:
- functionalisme 40-60 samenleving hangt samen (cultuur, socialisatie)
bv: 2 mensen met zelfde dialect: wanneer overschakelen?
- marxisme, macht v/d taal en taal van de macht+ dominantie via taal,
- interactionisme,
bv interactie als bron voor taal (bij dokter: patient moet alles vaag
houden en alleen gaten invullen die de dokter openlaat)
bv klasinteractie (oplossingen en taal van de leerkracht zijn juist en
dus na te volgen)
bv identiteitsopbouw (wijze waarover je over jezelf praat)
bv afstand door taal
6,) Eéntaligheid en meertaligheid
- ééntaligheid vaak als vanzelfsprekend aangenomen
17
-
50% wereld twee-/meertalig
gevoelige schoolcontext (kost geld)
Diglossie: twee talen naast mekaar met verschillende functies (L/H)
-
tweetaligheid zonder diglossie (naast elkaar in alle functies)
bv duits-engelse tweetaligheid in Duitsland
tweetaligheid met diglossie
bv Xhosa-Engelse tweetaligheid in Zuid-Afrika
diglossie zonder tweetaligheid
bv omgangstaal in Vlaanderen
geen diglossie / geen tweetaligheid
= uitzonderlijk op wereldschaal, bv Frankrijk un pays avec une
langue!
Taalplanning
Def.: Opzettelijke Inspanningen om gedrag van anderen te beinvloeden ten
aanzien van verwerving, structuur of functionele toekenning van taalcodes.
Statusplanning: selectie: (decision procedures)
keuze van taal voor land door politieke leiders, meestal met vastleggen
norm.
Deze kan onduidelijk zijn (vlaams wordt in brussel niet overal
gewaardeerd).
Basis voor selectie: politieke neutraliteit, dominantie (#sprekers), prestige,
traditie/affiniteit met het gebied.
Kan als statement zijn (anti-kolonialistisch) of leiden tot situaties in EU
(recht op antwoord brief in EU-taal).
Statusplanning: implementatie: (educational spread)
onderwijs heel belangrijk: zorgen dat een taal correct en op de juiste plaats
gebruikt wordt. Correcties moeten de sociale ongelijkheid niet vergroten.
opleiding moet de invoering begeleiden en evalueren (language board)
Corpus planning: (standardisation procedures)
taalinterne ingrepen, typisch door taalacademies (Academie Francaise)
- graphisation = spelling vastleggen
- grammatication = uitschrijven normatieve/pedagogische grammaticas
- lexication = woordenschat voor bepaalde gebieden uitbreiden
(techn.)
Corpus planning: elaboration / functional development
- terminologische modernisering (controversieel)
- stilistische ontwikkeling: voor verschillende genres/gebruiken
- internationalisering: aanpassing van internationale taal aan
verschillende lokale eisen (bv Word New Englishes).
Scoreschema als voorbeeld
What actors / attempt to influence what behaviours / of which people /
for what ends / under what conditions / by what means
18
Possible language planning goals:
purification / revival (genesis?) / reform / standardisation / spread /
lexical modernisation / terminological unification
Casus Zuid-Afrika, Algemene Taalpolitiek
- Enkele officiele talen: IsiZulu, IsiXhosa, Sepedi, Afrikaans, Engels
-
-

-
Steeds interactie tussen doelen heersende groep en echte
taalsituatie.
In meertalig land: hierarchische relaties en taalattitudes van
sprekers.
Post-koloniaal = dekolonisatie met alle bijhorende symptomen. Macht
in handen van minderheid (monopolie), soms associatie van
taalmonopolie.
Taal als symbolisch kapitaal. Door engels als officiele taal te hebben
in Zuid-Afrika verzwakte de aandacht naar de nationale talen toe.
Les in het engels voor zwarten ook maar vanaf bepaalde leeftijd:
kennis van het engels nooit zo goed als die van blanken/kleurlingen.
En dan nog: lesgeven in een taal die de lesgever niet dagelijks
spreekt, aan kinderen die die taal nergens anders kunnen spreken !
Ook grote verschillen in besteding overheidsfinancien:
laag voor de Bantu-education, europees niveau voor blanke scholen.
taalpolitieke crisis:
politieke flater
Engels is slecht beheerst
Afrikatalen hebben geen of alleen lage functies
slechte uitgangspositie voor verwerving van cultuur, wetenschap
negatieve visie op de eigen taal!
Hoofdstuk 5: Moedertaalverwerving
5,1 Overzicht Taalverwerving
- tot 1;6 éénwoordzinnen
- 1;6-2;6: tweewoordzinnen. Bij 2-jarige meer syntactische
ontwikkeling dan morfologische. Na 2de levensjaar complexere
zinstypes en morfologische structuren
- 3;0 hulpwerkwoorden in ja/nee-vragen
- 3;0-5;0 toenemende syntaxisontwikkeling richting volwassenentaal
- 4;0 generatieve regels van de grammatica verworven.
5,1,1 De verwerving van klanken van de moedertaal
al enkele dagen na de geboorte gevoeligheid voor taal en bevrediging bij het
horen van menselijke spraak (suction rate) . Baby’s kunnen variaties
verstaan (b/p door voice onset time 25/40 msec)
19
Spraakklanken zelf produceren:
0-6 weken: huilen
6w-4m : vocaliseren (bij niet-activiteit) + sociale glimlach
4m-6m: vocaal spel
7m- : brabbelen
4m-8m: egocentrisch brabbelen
8m-12m: sociaal brabbelen
- In de brabbelfase zijn er individuele verschillen. eerst brabbelt een
kind internationaal, pas na tijdje aanpassing aan zijn
taalgemeenschap.
- Ontwikkeling van door fysieke eigenschappen en beperkingen
bepaalde klankproductie nar taalspecifieke klankproductie.
- periodes waar een kind passief maar niet actief kan onderscheiden.
- in het begin vereenvoudigingen clusters>enkele, zelfde art.plaats...
5,1,2 Woordverwerving
Eerste woorden tussen 10 en 15 maanden, komen samen met evolutie van
het articulatievermogen en het symbolisatievermogen.
Eerste 50 woorden in categorieen:personen, eten, daghoogtepunt, dieren.
Het eerste woord.
1. Stadium: aanwijzend partikel + gebaren, aandacht op script.
Vocalisering is onderdeel van dat script.
2. Stadium: 1;0-1;6 kind focust op object uit het script = fcv
3. Stadium: object heeft fcv zonder in actie betrokken te zijn
4. Stadium: classificerend gebruik van fcv’s
Nu kan het kind refereren naar objecten in de werkelijkheid.
5,1,3 De verwerving van woordcombinaties (syntaxis)
Overgang mbv sequences= opeenvolgingen van verschillende
éénwoorduitingen die samen horen
de vroege tweewoordzinnen drukken universele relaties uit, deze treden in
heel veel talen op.
Voor elke relatie een apart gemarkeerde woordorde.
Na een tijdje langere zinnen, volgende probleem: selectie. Evolutie:
pro + v + o
 pro + v + o*
 sub + v + o*
 sub + v*+ o* (2-3jr.) / negaties / vragen
5,1,4 Morfologische ontwikkelingen
tijdelijk iets na woordcombinaties te situeren
eerst één verbaal element, dan stam / stam + t / volt.deelw.
verkeerd segmenteren: its went
overgeneralisatie: ik kijkte, jij komde
grammaticale morfemen worden in stappen verworven !
bv meervoud, tijden bij ww
verleden tijd: bepaalde ww, groepen ww, klassen ww
morfologische ontwikkeling is anders per kind = individueel
Echter: de volgorde van de verworven vaardigheden ligt vast !
20
5,2 Taalkennis en Taalsystematiek
taal vertoont systematiek, maar taalverwerving ook !
5,2,1 Systematiek in de klankverwerving
Jakobson-schema: het verwerven van klanken en fonemen verloopt volgens
vaste patronen (klanken die veel met elkaar contrasteren).
Als in kindertaal een goed door een fout foneem vervangen wordt
(substitutie) wordt dat door de markeringstheorie verklaard.
5,2,2 Systematiek in de woordverwerving
kind voert binnen label systematische opdelingen door (bv door regelmaat)
bv verschil cracker / cookie / cake
Barrett: Prototypetheorie = kind verbindt woordbetekenis in eerste instantie
aan een typische referent en leidt daaruit onderscheidende kenmerken af.
dwz label => twee voorwerpen vergelijken met label => verschil maken
=> nieuwe lexicale betekenis maken
Kinderen maken systematisch fouten.
Oppassen: voor een goede beschrijving van de verwerving van de taal is
aandacht vereist voor de psychologische realiteit, niet alleen voor de
systematiek die haar eigen is.
5,3 Psychologische realiteit
verwervingsonderzoek altijd gezien als deel van de psychologie.
5,3,1 Language Acquisition Device (LAD)
Het taalvermogen is aangeboren. Een kind heeft alleen exposure nodig.
Competence-onderzoek moeilijk (analyse eigen competence baby?)
Alleen performance-onderzoek mogelijk.
Grammaticaal vermogen: een kind heeft dat dadelijk, en het is hetzelfde
voor spreken en begrijpen. Vooruitgang gebeurt in sprongen.
Feedback van ouders is niet belangrijk.
Ingeboren taalvermogen: ook grammatica, die universeel is=blauwdruk
neurobiologische pre-adaptatie voor lichaamsschema, ook voor syntax?
Linguistische Universalia: Ze bestaan en het kind kent ze.
LAD-onderdelen:
- techniek om signalen te representeren (segmenteren)
- techniek om structurele info te representeren (boomstructuur)
- een hypothese opstellen om implicatie structuur te vinden
- uit verschillende hypotheses kunnen kiezen
Deze stappen corresponderen met de adequaatheidsniveaus.
5,3,2 Taalverwerving als onderdeel van de complete cognitieve ontwikkeling
taalontwikkeling moet aan cognitieve ontwikkeling gelinkt worden.
taalontwikkeling heeft daar ook invloed op (te zien bij dove kinderen).
Soms taal en cognitieve tegenhanger praktisch gelijktijdig.
21
bv inzicht in hanteren communic.sit + gebruik modaliteit
Taal en cognitie: niet te scheiden:
Geen verschil tussen taalleermechanismes/andere leermechanismes.
Geen verschil tussen mentale structuren bij taalverwerving en bepaalde
wiskundige basisstructuren (aangeboren!).
taalgevoeligheid = 2-13 jr.
De basisstrategieen van de taalverwerving sluiten goed aan bij de
kenmerken en eigenschappen van het neurologische systeem.
Piaget: Hoe leert een kind?
Taal heeft oorsprong in de sensori-motorische intelligentie, door
interiorisering van praktische actiepatronen, taal is hierbij één manier om
die kennis te representeren.
Tegen 1;6 goed in staat objecten te organiseren in een structuur, het kan
ook een geziene beweging mentaal overdoen.
ook: objet permanent (hand volgen) en jeu symbolique (steen=auto)
5,3,3 Leerbaarheid tussen Cognitieve determinering en LAD in: PINKER
Kind wordt geconfronteerd met uitingen volwassene, dwz zinnen met een
dubbele structuur (volgens de Lexicaal Functionele Grammatica).
Er is een constituenten-structuur en een functionele-structuur(predicaat)
De grammaticale functies werken als verbinding tussen de oppervlaktestructuurposities en de semantische of logische argumenten v/h predicaat.
Een kind hoort een uiting en leidt daaruit de betekenis ervan af.
Er is dus info van twee kanten!
Grammatica is leerbaar, dus ontleding via procedures, niet regels.
Eerste principe: correspondentie van perceptie/cognitie en grammatica
bv dingen zijn nouns, activiteiten zijn verba,
bv agents zijn subjects...
Tweede principe:via deze grote principes de PS-regels afleiden.
Evaluatie: Pinkers voorstel heeft 5 eigenschappen
1,) aangeboren gevoel voor leden v/e categorie (family resemblance struct.)
2,) opbouw gram.systeem heeft ook kenmerken volwassenengram.
3,) een kind heeft zekere gram. voorkennis
4,) vlotte verbinding realiteit / gram.categorieen + relaties
5,) het leersysteem leert zelf mee (ps-rules) = verklaart snelle vooruitgang!
5,4 Taalverwerving als verwerving van het communicatievermogen
Lange traditie van taaluitingen bestuderen. Maar: taalverwerving is een
heen en weer van luisteren en produceren, de communicatie is belangrijk !!
5,4,1 Voortalige communicatieve handelingen
de vroegste signalen zijn niet talig. Huilen komt voor uit het organisme van
het kind zelf (het brengt wel communicatie tot stand!).
22
Voor echte communicatie zijn er een paar vergemakkelijkende factoren:
1,) baby goed uitgerust. bv reactie op objecten (grijpreflex)
2,) baby reageert vanaf dag 5 op de menselijke stem
3,) volwassenen vergemakkelijken het ontstaan van interactie (babytalk)
onder meer door joint action formats (vliegtuig-eten).
er groeien dan structuren (geef-structuur)
5,4,2 Voorwaarden voor de overgang naar taal
1,) cognitieve condities: kind moet concepten en representaties leren
begrijpen (bv vinger = volledige mens!)
2,) communicatieve condities: discourse ruimte kunnen beheersen (bv
“ballon” om aan te duiden dat men naar de zoo is geweest=ontoereikend!)
3,) grammaticale conditie: het moet gezegd kunnen worden
5,4,3 De vroegste functies van taal
mijlpalen: 2 maanden, 6 maanden, 9 maanden.
2:) gericht oogcontact + sociale glimlach. vocaliseren + proto-conversaties
6:) introductie van objecten in de proto-conversaties (niet alleen ouder)
9:) overgang proto-conversaties naar dialogen (met iemand over iets praten)
Kind zal ook zelf interactie starten en kan nu intentioneel gericht handelen.
Lijst van communicatieve functies in de vroege periode:
- instrumenteel
(dingen krijgen)
- regulerend
(gedrag van anderen)
- interactioneel
(contact leggen)
- personeel
(zichzelf affirmeren, gevoelens)
- heuristisch
(onderzoeken van de omgeving)
- imaginatief
(spelletjes, verhaaltjes)
- informatief
HALLIDAY
Taal wordt in het begin gebruikt om invloed op de omgeving uit te oefenen.
Taalgebruik eerst toegespitst op uitvoeren van een actie met iemand
anders.
Daarmee in het begin directief en deictisch... afleiden van functies en
speech acts uit de leefsituatie van het kind.
BRUNER
Overgang naar taal via de dialoog, ook al in prelinguaal tijdperk.
Dikwijls over reeds bekends: voor kind affirmering en voor ouders socializen.
Omgeving is hierbij belangrijk, veel peuters praten véél in de peutertuin !
5,4,4 Informatiestatus en zijn invloed op kindertaal
Veel nieuwe dingen gebeurd: dit moet georganiseerd verteld worden!
prelinguale topicalisatie door joint formats van de ouders: visuele dingen
worden getoond, daarbij groeperen van features in gehelen (blinde kinderen
groot probleem ! segmenteren van een actie is veel moeilijker!) indelen.
tussen 0;10 en 1;6 evolutie van grijpen naar aanwijzen.
Perceptiemechanisme en reactie maken onderscheid tussen nieuwe/oude
23
info mogelijk, het kind zal zeggen wat het grootste deel van zijn aandacht
opeist.
Daardoor hebben de éénwoordzinnen van een kind de hoogste info-waarde.
5,4,4,2 Informatiestatus en taalvorm
Alle info moet via één lineair medium (taal) worden overgebracht!
Bij het taalgebruik wordt er dus geselecteerd, en we brengen ‘reliëf’ aan.
bv door klemtoon te leggen, of aan te nemen dat luisteraar iets al
weet.
= point-making, kinderen beheersen dit reeds zeer vroeg!
de noodzaak om te focaliseren bepaalt dus de vorm van de taal.
overzicht van de taalvormen:
a.) subject en woordorde (topic first)
b.) ellips (iets weglaten)
c.) contrastieve klemtoon
d.) pronomina (leren wanneer welk voornaamwoord)
e.) bepaald en onbepaald lidwoord (vanaf 5 jaar)
f.) verbindingswoorden tussen zinnen (met abstract nadenken over taal)
g.) restrictieve bepalingen en betrekkelijke zinnen
Conclusie: Precies deze belangrijke communicatieve functie van taal
bepaalt én de verwerving én zelfs het uitzicht van de taal.
5,5 Een paar voorbeelden
5,5,1 Tweewoordzinnen
invloed van systeemlinguïstiek => pivot / TG / pragmatische modellen
a.) Pivot-grammatica
pivots(begin, einde, vaste plaats, frequent) en open woorden.
distributionele achtergrond, classering naar plaats /
combinatiemogelijkheden
taalvermogen als ‘passive scanner’
bezwaar: het belang van de context is heel groot. Dezelfde combinatie kan
in totaal andere context optreden in totaal andere grammaticale relaties.
Later: ander selectiemechanisme proberen vinden voor volgordes.
‘active scanner’ + topic-comment orde (analoog traditioneel subj/predicaat)
b.) Transformationeel-generatieve analyse
“rich interpretation” = een tweewoorduiting wordt héél ruim
geinterpreteerd, niet beperkt tot wat hoorbaar is!
één zin met twee betekenissen: door gebruik dieptestructuur?
Maar: een jong kind zou dan een ingewikkelder grammatica hebben dan een
volwassene? OS-DS en deleties !
Bovendien: context! een kind kan méér dan alleen woorden op een rijtje
zetten!
24
c.) Pragmatische en semantische modellen
Het belang van de context wordt als belangrijker ingeschat.
Kinderen bouwen geleidelijk aan een volwassen grammatica op.
- casus-grammatica: relaties tussen de betrokken elementen in een
gebeuren.
5,5,2 Woordbetekenisonderzoek
5,5,2,1 Het ontstaan van talige referentie
I.Stadium: aanwijzend partikel + gebaren, aandacht op script.Vocalisering is
onderdeel van dat script.
II. Stadium: 1;0-1;6 kind focust op object uit het script = fcv
III. Stadium: object heeft fcv zonder in actie betrokken te zijn
IV. Stadium: classificerend gebruik van fcv’s
Nu kan het kind refereren naar objecten in de werkelijkheid!
5,5,2,2 Objectwoorden en verba
Objectwoorden: verschillende theorieen:
a.) Semantic Features Hypothesis
eerst woord identificeren met een paar betekeniseigenschappen ervan,
gaandeweg groeit dit uit tot de ‘volwassen’ woordbetekenis.
bv kaas – maan (= overextensie)
b.) Functional Core Hypothesis
eerste concepten gebaseerd op de functionele relaties waarin een object
treedt, dus registratie in termen ifv de functies die dingen hebben.
Pas later wordt verder geanalyseerd.
c.) Prototype-theorie
kan tot overrestrictie leiden, maar na tijdje uitbreiding proto-groep.
bv in staat zijn ‘stoel’ te benoemen ook al ziet hij er heel anders uit.
d.) Contrastieve hypothese
dwz label => twee voorwerpen vergelijken met label => verschil maken
=> nieuwe lexicale betekenis maken
Verba: pas vanaf 2 jaar.
dikwijls met kluwen aan betekenis ipv referentiele betekenis.
illocutionair-situationele betekenis: elk ww van beweging en locatie heeft
zijn eigen context!
5,6 Natuurlijke taal vanuit de verwerving beschouwd
5,6,1 Taal en andere cognitieve systemen
Er is vooral een overeenkomst in het functioneren tussen de systemen die
aan de grondslag liggen van cognitie en taalvermogen, maar taal en cognitie
verschillen essentieel (bv waarnemen / talig indelen).
Er is geen direct verband, wel structurele overeenkomsten.
5,6,2 Het aparte karakter van taalsymbolen
25
Groei van de taal in de menselijke species
De evolutie-theorie is te beperkt, leefsituatie leidt niet automatisch tot
taal.
Wel: in combinatie met gebruikmaking van sociale en cognitieve
componenten die onafhankelijk bestaan.
Deze componenten niet perfect geschikt, anders hadden andere primaten in
dezelfde situatie ook taal ontwikkeld.
De afwijking is te zoeken in de heterochronie, die tot kwalitatiefverschillende interactie heeft geleid (voorouders die sneller evolueerden
hadden meer tijd voor symboolvorming).
Ook: externe factoren, daar externe factoren de menselijke taken bepalen.
Het parallellisme in de ontogenese (=ontstaan individuele kinderen)
Aan te nemen dat taalevolutie geleid heeft tot aanpassing van de mens op
genetisch niveau, daardoor sterkere vaardigheden voor taalverwerving.
Dus: afspiegeling evolutie in de taalverwerving?
Kind: interactie met de wereld, taal wordt gevormd onder invloed van de
behoeftes van de omgang van het kind met de wereld.
Taaldeficiëntie:
kan ook niet-linguïstische oorzaak hebben, bv bij doofgeboren kinderen, als
men geen feedback krijgt zal men ook niet geneigd zijn om te spreken.
26
Download