Algemene Gezondheidsleer

advertisement
Module
“Gezondheid pluimvee”
MODULE GEZONDHEID PLUIMVEE 2013 -2014 TPO
Inhoudsopgave
1
2
3
4
Anatomie van de kip
3
1.1
Opdrachten anatomie van de kip
3
1.2
Vragen Hoofdstuk 1 kip signalen Meer zien door beter kijken.
6
Oorzaken van ziekten onder pluimvee
7
2.1
Binnen het dier gelegen niet besmettelijke ziekteoorzaken:
7
2.2
Buiten het dier gelegen niet besmettelijke ziekteoorzaken
9
2.3
Infectieuze (besmettelijke) ziekteoorzaken.
9
2.4
Bescherming tegen ziektekiemen
11
2.5
Preventie en therapie.
13
2.6
Vragen en opdrachten hoofdstuk 2:
14
Vaccinaties en immuniteit
16
3.1
Actieve en passieve immuniteit.
17
3.2
Toedienen van entstoffen:
18
3.3
Drinkwaterenting
18
3.4
Sprayenting
19
3.5
Vaccinatie door middel van een injectie.
20
3.6
Tegenvallende vaccinatieresultaten
20
3.7
Bewaren van entstoffen.
22
3.8
Overzicht infectieziekten en vaccinaties
23
3.9
Vragen en opdrachten hoofdstuk 3
24
“Gezondheid”. Hoofdstuk 8 kip signalen
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
25
2
1
Anatomie van de kip
In de communicatie met een adviseur of dierenarts is het goed de juiste begrippen te
gebruiken om verwarring te voorkomen. Om afwijkingen te kunnen constateren moet je
eerst een normaal dier kunnen herkennen.
Bestudeer pagina Hoofdstuk 1 pag. 8 t/m22 van het boek kipsignalen, en pagina 168 van
het handboek
1.1
Opdrachten anatomie van de kip
Doe de test op internet:
http://biologiepagina.nl/Oefeningen/Anatomiekip/anatomiekip.htm
Opdracht 2
Zet de nummers bij de juiste uiterlijke kenmerken.
1 Snavel
2 Neusgat
3 Kam
4 Oor
5 Oorlel
6 Kinlellen
7 Hals
8 Nek
9 Rug
10 Schouder
11 Borst
12 Voorkant vleugel
13 Stuitklier
14 Staart
15 Cloaca
16 Legbuik
17 Loopbeen
18 Voetzool
19 Teen
20 Nagel
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
3
Opdracht 3
Zet de nummers bij de juiste onderdelen van het skelet.
Skelet
1 Schedel
2 Oogholte
3 Neusholte
4 Neusgat
5 Halswervels
6 Ruggenwervels
7 Spaakbeen
8 Handbeen
9 Ellepijp
10 Opperarmbeen
11 Bekken
12 Staartbeen
13 Zitbeen
14 Legbeentjes
15 Dijbeen
16 Kuitbeen
17 Scheenbeen
18 Hakgewricht
19 Loopbeen
20 Borstbeen
21 Sleutelbeen
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
4
Opdracht 4
Zet de nummers van de organen op de juiste plek.
Organen
1 Longen
2 Blinde darmen
3 Eierstok
4 Nier
5 Eileider
6 Cloaca
7 Dunne darm
8 Twaalfvingerige
darm
9 Alvleesklier
10 Lever
11 Gal
12 Milt
13 Hart
14 Krop
15 Luchtpijp
16 Kliermaag
17 Spiermaag
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
5
1.2
Vragen Hoofdstuk 1 kip signalen Meer zien door beter kijken.
Bestudeer hiervoor Hoofdstuk 1 van Kipsignalen
1. Wat wordt er bedoeld met bedrijfsblindheid. Geef ook een voorbeeld.
2. Hoe kun je ervoor zorgen dat je een goede controleronde maakt?
3. Leg uit dat het goed is om te kijken van groot naar klein.
4. Geef een voorbeeld van een echt signaal.
5. Geef een omschrijving van risicodieren.
6. Wat kun je tegenkomen op risicoplaatsen?
7. Geef 2 voorbeelden van risicomomenten.
8. Waarom is het goed om een adviseur alleen de dieren te laten observeren?
9. Welke dingen zou een kip op zijn verlanglijst zetten als ze dat zou kunnen?
10. Waarom juist die dingen?
11. Om iets van kippen te kunnen begrijpen moet je weten hoe hun gedrag is. Beschrijf
duidelijk het diergedrag van de kip.
12. Hoe ziet de dagindeling van een kip eruit?
13. Wat bedoelen we met passieve dieren?
14. Waarom nemen kippen graag een stofbad?
15. Welke zintuigen zijn bij een kip goed ontwikkeld?
16. Kippen maken ook allerlei geluiden. Geef 3 voorbeelden en geef ook aan waarom
de kip dit geluid maakt.
17. Als je een kip gaat controleren waar controleer je dan de kip?
18. Wat kun je afleiden aan het gewicht van de kippen.
19. Hoe kun je merken dat er een ziekte in aantocht is?
20. Wat kun je afleiden aan de mest van de kippen?
Luister eens naar kipgeluiden op de
volgende site:
http://www.kipsignalen.com/geluiden.html
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
6
2
Oorzaken van ziekten onder pluimvee
Als er storingen zijn in de organen die het normaal functioneren belemmeren is het
lichaam ziek. Deze storingen kunnen verschillende oorzaken hebben.
We kunnen deze oorzaken onderverdelen in besmettelijke en niet besmettelijke oorzaken.
Hierbij kunnen we de niet besmettelijke oorzaken nog verder onderverdelen in oorzaken
binnen en buiten het dier gelegen.
Ziekteoorzaken
Niet besmettelijke ziekteoorzaken
Binnen het dier gelegen oorzaak:
Buiten het dier gelegen oorzaak:
- Erfelijke aanleg
- Voeding
- Aangeboren zwakte
- Drinkwater
- Leeftijd
- Ventilatie
- Ras
- Huisvesting
- Geslacht
- Management
- Temperatuur
- Trauma kannibalisme
- Vergiftiging
- Stress
Infectieuze (besmettelijke) ziekteoorzaken
Bacteriën (Salmonella, E coli,
Pasteurella)
Virussen (NCD, IB, Gumboro)
Prionen (BSE rundvee)
Protozoën (coccidiose)
Schimmels (aspergillus)
Gisten
Parasieten (bloedmijt,
maagdarmwormen
2.1
Binnen het dier gelegen niet besmettelijke ziekteoorzaken:
In het dier gelegen oorzaken geven een verhoogde ziektekans

genetische aanleg / erfelijke afwijkingen
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
7

aangeboren zwakte door bv verkeerde broedcondities of erg jonge ouderdieren

Leeftijd; jonge kuikens zijn veel gevoeliger voor een aantal ziektekiemen dan oudere
dieren.

Ras; de bruine legrassen zijn bijvoorbeeld veel gevoeliger voor het verkrijgen van
dikke gewrichten als gevolg van amyloïdose dan de witte legrassen.

Geslacht; een ontsteking van de eileider zal alleen bij de hen voorkomen.
Door een goede fokkerij en selectie wordt de kans op deze afwijkingen sterk verkleind.
Een goede verzorging en ook het tijdig verwijderen van kansloze dieren, kan de schade
sterk verminderen.
Een goede fokkerij brengt meestal een flinke vooruitgang met zich mee. Maar dit kan zich
op een gegeven moment ook tegen ons keren. Dit gebeurt wanneer men bij de fokkerij
vooral gericht is op prestatie (kg vlees, kg ei) en minder of onvoldoende op gezondheid en
robuustheid. Bij pluimvee zien we de laatste jaren hier en daar problemen ontstaan
doordat de fokkerij vooral gericht is op toekomstige topprestaties waarbij de
evenredigheid in de knel is geraakt en bepaalde orgaansystemen onvoldoende mee
gegroeid zijn. Men ziet dan dat, juist door de uitzonderlijke topprestaties, het dier er aan
onderdoor gaat. We zien daarbij vaak dat op sommige bedrijven geweldige resultaten
behaald worden terwijl vergelijkbare dieren op een ander bedrijf gigantisch onderuit gaan.
Blijkbaar zitten deze dieren op een fysiologisch evenwicht waarbij de omgevingsfactoren
optimaal moeten zijn.
Voorbeeld: buikwaterzucht (hydrops ascitus) bij vleeskuikens. Doordat het hart en de
bloedvaten relatief onvoldoende meegegroeid zijn krijgt het dier circulatieproblemen.
Buikwaterzucht zien we vooral op bedrijven waar het klimaat niet optimaal is of waar
andere ziekteoorzaken ook al een rol spelen.
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
8
2.2
Buiten het dier gelegen niet besmettelijke ziekteoorzaken

Voeding (hoeveelheid, verkeerde samenstelling, (myco)toxinen).

Drinkwater (te weinig, slechte kwaliteit).

Ventilatie (zuurstofgebrek, tocht, aanwezigheid schadelijke gassen zoals
bijvoorbeeld koolzuur, ammoniak en/of koolmonoxide).

Huisvesting bv afdelingen, vloer en hokuitvoering

Management: bezettingsgraad / aankoopbeleid / all-in all-out

Temperatuur (te hoog of te laag).

Trauma en kannibalisme.

Intoxicatie: mycotoxinen, medicijnen, verontreiniging voer, bestrijdingsmiddelen etc.

Stress.
Het is duidelijk dat deze niet-besmettelijke oorzaken van grote invloed kunnen zijn op het
ontstaan van ziekten. Een aantal is op zichzelf al zo schadelijk (vergiftiging, verwonding, te
hoge temperatuur, onvoldoende drinkwater), dat hierdoor al ziekte of sterfte ontstaat. Een
andere mogelijkheid is dat een van de oorzaken het dier gevoeliger maakt voor ziekten,
omdat de weerstand door stress of andere beschadigende invloeden afneemt. Het streven
is om het maximale uit onze dieren te halen. Daarom moeten al de hierboven genoemde
factoren dus eerst in orde zijn om het beoogde doel te kunnen halen.
2.3
Infectieuze (besmettelijke) ziekteoorzaken.
Bacteriën
Bacteriën behoren tot de eencellige (plantaardige) organismen. De meeste bacteriën zijn
onschadelijk voor het dier en vaak zelfs nuttig. Ziekteverwekkende (pathogene) bacteriën
hoeven ook niet altijd ziekte te veroorzaken. Het dier kan ook bacteriën bij zich dragen
(drager) die onder bepaalde omstandigheden het dier ziek kunnen maken. Zo kan het
zieke dier andere dieren besmetten. Dragers kunnen dus een soort tijdbom zijn op een
bedrijf.
Ook kunnen bacteriën na insleep of na onvoldoende reiniging en desinfectie op een bedrijf
ziekte veroorzaken. Vaak zullen bacteriën pas problemen veroorzaken als andere
ziekteoorzaken (klimaat, overbezetting, virusinfectie, voedingsfout) de weerstand van de
dieren verminderd hebben. Bacterie-infecties zijn dus vaak secundaire infecties. Een
hoge infectiedruk en een verminderde weerstand bevorderen het aanslaan van bacterieinfecties.
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
9
Kolonisatie-resistentie
In de darmen (darmflora) en ook op andere slijmvliezen bestaat een evenwicht tussen
bacteriën die nuttige functies verrichten. Daarnaast beschermen deze goedaardige
bacteriën het dier tegen ziekteverwekkers. Dit noemt men kolonisatieresistentie.
Antibiotica maken meestal geen onderscheid tussen goedaardige en kwaadaardige
bacteriën. Door het gebruik van antibiotica kan dus ook een averechts effect ontstaan!
Bacteriesporen
Bacteriën hebben veel verschillende vormen. Een aparte vorm is de sporenvorm. Onder
minder gunstige omstandigheden kunnen sommige bacteriefamilies hun celwand
verstevigen. Ze vormen dan sporen, een vorm die jarenlang kan blijven bestaan.
Voorbeelden van ziekten die door sporenvormende bacteriën worden veroorzaakt zijn:
botulisme, en clostridiumdiarree.
Bacterietoxinen
Een belangrijke eigenschap van bacteriën is dat ze toxinen (gifstoffen) kunnen
produceren. Deze toxinen kunnen onderverdeeld worden in endo- en exotoxinen. De
exotoxinen worden door de levende bacterie uitgescheiden en veroorzaken typische
ziektebeelden zoals kwartelziekte (necrotiserende darmontsteking door clostridiumtoxinen)
De endotoxinen komen pas vrij na afsterving van de bacterie. De endotoxinen
beschadigen weefsels waardoor o.a. koorts ontstaat. Ook zijn endotoxinen
verantwoordelijk voor plotselinge sterfte als gevolg van shock.
Bestrijding
Voor de bestrijding van bacterieziekten zijn antibiotica effectief. Antibiotica zijn stoffen die
de bacteriegroei remmen en/of bacteriën afdoden. Antibiotica kunnen bij onzorgvuldig
gebruik schadelijk zijn voor mens en dier.
Men kan ook de dieren vaccineren tegen bepaalde bacteriën zoals bv tegen salmonella
Virussen
Naast bacteriën, zijn virussen de belangrijkste ziekteverwekkers bij pluimvee (virus =
venijn). Enkele bekende voorbeelden van virussen zijn: NCD, IB, Gumboro, TRT etc.
Virussen zijn erg klein en kunnen via stof en waterdruppeltjes gemakkelijk verspreidt
worden. Een virus kan zich niet zelfstandig voortplanten en heeft ook geen eigen
stofwisseling. Een virus bestaat uit een eiwitkapsel met daarin opgeborgen wat erfelijk
materiaal. Voor de vermeerdering zijn de virussen dus altijd aangewezen op levende
cellen van een geschikte gastheer.
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
10
Virusbestrijding
Tegen virussen bestaan nog geen goede en algemeen toepasbare medicijnen. Bij de
bestrijding van virusziekten is daarom de preventie extra belangrijk in de vorm van
entingen en zoötechnische en hygiënemaatregelen. Vooral een goede verzorging is
belangrijk om het dier in staat te stellen snel met het virus af te rekenen. Toch worden
vaak medicijnen bij virusinfecties gegeven om secundaire bacteriële infecties zoveel
mogelijk te voorkomen.
Bij het reinigen en ontsmetten is het belangrijk om bij de keus van het ontsmettingsmiddel
rekening te houden met de werkzaamheid van het ontsmettingsmiddel tegen de
belangrijkste virussen.
Virusinfecties kunnen veel sterfte en een enorme schade veroorzaken (Aviaire Influenza,
NCD, IB, Gumboro) Echter ook een virus heeft er geen belang bij als de gastheer bij de
destructor belandt. Vandaar dat na een korte heftige uitbraak na enige tijd een evenwicht
tussen gastheer en virus ontstaat, waarbij zwak-ziekteverwekkende stammen en sterkziekteverwekkende stammen in een populatie kunnen voorkomen (NCD, IB, Gumboro)
2.4
Bescherming tegen ziektekiemen
Het lichaam kan zich op een aantal manieren weren tegen binnendringende
ziekteverwekkers. De huid en slijmvliezen vormen de eerste natuurlijke barrière. Als deze
natuurlijke barrière is verzwakt doordat de huid of de slijmvliezen beschadigd zijn, dan kan
dit een ingang zijn voor virussen en bacteriën.
Als bepaalde ziektekiemen toch het lichaam zijn binnen gekomen, dan zullen bepaalde
cellen in het bloed en de weefsels, deze ziektekiemen als lichaamsvreemd herkennen en
proberen deze ziektekiemen onschadelijk te maken (directe actie). Tegelijkertijd worden
bepaalde cellen geprikkeld tot het maken van antilichamen oftewel antistoffen en wordt de
herkenning vastgelegd in zogenaamde memoriecellen (lange termijn actie). Een volgende
keer dat zo’n ziektekiem binnendringt, kan het afweersysteem extra snel en massaal
reageren dankzij deze memoriecellen
Bescherming tegen ziektekiemen

Mechanische bescherming:

Huid en de slijmvliezen  natuurlijke barrière.

Directe afbraak micro-organismen:

Door middel van witte bloedlichaampjes (celgebonden immuniteit en macrofagen).

Productie antistoffen.

In het bloed (humorale immuniteit) en op de slijmvliezen (lokale immuniteit)

Opslaan in geheugen d.m.v. bepaalde memoriecellen

herhaald contact – snellere en intensievere afweerreactie (hogere bloedtiters)
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
11
Wordt een dier toch ziek dan kan men in een aantal gevallen medicijnen geven. Bij
bacteriële infecties gaat dit meestal goed. Bij virusinfecties helpen medicijnen niet echt
goed. Men moet een ziek dier extra goed verzorgen zodat het eigen afweermechanisme
van het dier de tijd krijgt om te reageren.
Voor een goede afweer tegen ziekten is zeker in de intensieve pluimveehouderij een
goede immuniteit van belang. Deze immuniteit kan men d.m.v. entingen preventief op een
hoog niveau brengen en in de pluimveehouderij maakt men hier standaard gebruik van.
Voor een goede immuniteit zijn de witte bloedcellen erg belangrijk. Daarom even een korte
opfrissing van de begrippen bloed en bloedvormende organen.
Bloed- en bloedvormende organen
Het bloed bevat o.a.

Bloedplaatjes  stolling.

Rode bloedcellen  zuurstoftransport.

Witte bloedcellen  afweer / immuniteit.

Bloedeiwitten o.a. antistoffen.

Voedingsstoffen en hormonen.

Afvalstoffen en koolzuur
Milt / beenmerg / thymus:

Vorming van o.a. witte bloedcellen.

Vorming afweerstoffen.
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
12
Bursa van Fabricius
Dit orgaan is vooral groot bij de jonge dieren. Het is belangrijk voor de vorming van witte
bloedcellen en de vorming van afweerstoffen. Bij de ziekte van Gumboro wordt bij de
jonge dieren o.a. deze Bursa aangetast waardoor de afweer van de dieren verstoord raakt.
2.5
Preventie en therapie.
Of een dier ziek wordt is afhankelijk van het krachtenspel tussen de weerstand van een
dier aan de ene kant en de infectiedruk van de ziektekiemen aan de andere kant.
Aan beide kanten (zowel verhogen weerstand als verlagen infectiedruk) kan men met
behulp van een goed management een positieve invloed uit oefenen.
Wordt een koppel dan toch nog ziek dan moet men besluiten òf men een behandeling
instelt en wèlke behandeling men instelt. Hiervoor is het belangrijk dat men de aard en de
oorzaak van de ziekte vaststelt. Er wordt van de pluimveehouder en zijn dierenarts geëist
dat men op een verantwoorde manier met diergeneesmiddelen omgaat. Dit betekent:
Eerst een (waarschijnlijkheids)diagnose 
dan pas behandeling  nazorg (
effectiviteit en residuen)
Dierengezondheidszorg
De diergeneeskunde wordt in 3 velden opgedeeld waarbij elk veld haar eigen expertise en
inbreng heeft.
1e lijn diergeneeskunde: pluimveedierenarts. De pluimveedierenarts is de aangewezen
persoon om een dier of koppel klinisch te onderzoeken en naar aanleiding hiervan een
(waarschijnlijkheids-)diagnose te stellen. Naar aanleiding hiervan kan een diagnose
ingesteld worden. Daarnaast is er bij pluimvee de mogelijkheid om sectie en eenvoudig
laboratoriumonderzoek te verrichten om een diagnose te bevestigen.
2e lijn diergeneeskunde: GD. Indien de dierenarts er met de tot hem of haar ter
beschikking staande middelen niet uit komt kan er teruggevallen worden op de 2 e lijn. Hier
kunnen geavanceerde technieken als viruskweken, PCR, histologie e.d. uitgevoerd
worden.
3e lijn diergeneeskunde: IDDLO, RIVM. Indien er nieuwe ziektes opduiken of
diagnosehulpmiddelen ontwikkeld moeten worden dan is er de mogelijkheid om op deze
instituten terug te vallen.
http://www.wageningenur.nl/nl/Expertises-Dienstverlening/Onderzoeksinstituten/central-veterinary-institute/overcvi/Geschiedenis.htm
http://www.gddeventer.com/
Uit praktische overwegingen en door economische motieven gedreven, is deze scheiding
tussen deze 3 velden niet altijd even strak.
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
13
Vaststellen aard en oorzaak ziekte:

Symptomen koppel en symptomen individuele dier

Sectie

Aanvullend laboratorium onderzoek

Vervolgonderzoek (serologie, histologie)
Insturen voor sectie:

liefst onbehandeld

acuut ziek dier, geen achterblijver (representatief)

uitgebreid verhaal
Wanneer men de verkeerde dieren instuurt of geen goede informatie erbij levert, krijgt men
een niet ter zake doende uitslag. In een aantal gevallen kan het beter zijn om b.v. bloed- of
mestonderzoek te laten verrichten.
Het is daarom altijd goed om met de dierenarts vooraf te overleggen welke onderzoeken
zinvol zijn. Ook voor de interpretatie van de uitslag en het nemen van eventuele
maatregelen is overleg met de dierenarts gewenst.
2.6
Vragen en opdrachten hoofdstuk 2:
1. Wanneer zeggen we dat een dier ziek is?
2. In welke categorieën kunnen we ziekteoorzaken verdelen?
3. Noem van elke categorie minimaal 5 voorbeelden.
4. Waarom zijn jongere dieren vatbaarder voor bepaalde ziektekiemen dan ouderen
dieren?
5. Verklaar de volgende uitspraak; “Met fokkerij en selectie kunnen we de kans op
ziekten verkleinen”.
6. Noem enkele ziektes die we met behulp van fokkerij en selectie kunnen beperken?
7. Verklaar hoe buiten het dier gelegen niet-besmettelijke ziekteoorzaken, een ziekte
kunnen veroorzaken.
8. Wat zijn bacteriën? Zoek enkele afbeeldingen van bacteriën op en voeg deze toe.
9. Wat wordt er bedoeld met kolonisatie-resistentie?
10. Wanneer gaan sommige bacteriën sporen vormen, en hoe doen ze dit?
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
14
11. Welke ziek makende stof produceren bacteriën, en in welke 2 groepen kunnen we
deze verdelen, wat is het verschil tussen beide?
12. Wat is een virus? Zoek enkele afbeeldingen van virussen op en voeg deze toe.
13. Noem verschillende manieren hoe je ziekteverwekkers kunt bestrijden.
14. Welke stoffen kun je in het bloed aantreffen? Zoek enkele afbeeldingen van bloed
en voeg deze toe.
15. Waar worden afweerstoffen gemaakt in het lichaam van de kip?
16. Wat is de functie van de Bursa van Fabricius.
17. Maak een tekening van een kip en geef hierbij aan waar de Bursa van Fabricius
zich bevind.
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
15
3
Vaccinaties en immuniteit
Van de vaccinatie (inenting) als preventieve maatregel, wordt veel gebruik gemaakt in de
pluimveehouderij. Men tracht zo snel mogelijk, bij vermeerderingsdieren tijdens de opfok,
een goede immuniteit op te bouwen tegen de meest voorkomende ziekten. Hierdoor
voorkomt men dat de dieren de betreffende ziekten oplopen waardoor inkomstenderving
zou kunnen optreden door minder goede technische resultaten. Tevens voorkomt men dat
men de dieren zou moeten behandelen met b.v. antibiotica.
Voor iedere categorie pluimvee is daarom een advies ent schema ontwikkeld dat
afhankelijk van de regio en/of de specifieke bedrijfssituatie nog verder aangepast kan
worden. Men dient samen met de begeleidende pluimveedierenarts regelmatig te bekijken
welk ent schema gehanteerd moet worden.
Door middel van een enting laten we het dier kennis maken met een onschadelijk gemaakt
virus, protozoön of bacterie die in het veld ziekte kan veroorzaken. Het dier gaat hierdoor
antistoffen aanmaken en heeft dan de verdediging beter in orde als de ziekte toeslaat. De
geheugencellen zijn dan immers al geactiveerd en het lichaam gaat alvast antistoffen
produceren. Antistoffen of antilichamen zijn op maat gemaakte wapens die slechts tegen
dat ene micro-organisme werken waartegen ze gemaakt zijn. Ze zijn niet al bij voorbaat
aanwezig in een lichaam. Ze worden pas gevormd nadat een dier voor de eerste keer met
een bacterie of virus in aanraking is geweest.
Antistoffen worden dus gevormd na een ziekte of na een enting.
Vaccins (entstoffen) bestaan uit afgezwakte levende ziektekiemen, dode ziektekiemen of
delen van ziektekiemen. Het doel van vaccineren is dat het dier tegen de toegediende
ziektekiemen zoveel afweerstoffen opbouwt, dat het beschermd is als het dier in contact
komt met de echte pathogene (kwaadaardige) ziektekiemen.
Deze antistoffen kunnen zich in het bloed en dus ook het weefselvocht bevinden. We
noemen deze humorale immuniteit. De hoeveelheid antistoffen in het bloed tegen een
bepaalde ziektekiem kan in een laboratorium worden vastgesteld. Deze hoeveelheid
geven we aan met de bloedtiter. De omvang van de humorale immuniteit is dus meetbaar.
Het kan ook zijn dat er alleen antistoffen ontstaan op de plaats waar de ziektekiem (of
enting) over de slijmvliezen het lichaam binnenkomt. We noemen dit een lokale
immuniteit. Deze antilichamen zitten als het ware vast op de slijmvliezen en de lokale
immuniteit is daardoor niet meetbaar.
Daarnaast is er ook nog een celgebonden immuniteit die gevormd wordt door witte
bloedlichaampjes. Deze vorm is ook niet meetbaar.
In sommige gevallen kan men heel jonge kuikens beschermen tegen een ziekte, door de
moederdieren te enten. Deze moederdieren gaan dan antilichamen vormen die ook in het
ei komen en daardoor ook in het kuiken. Als het kuiken uit het ei komt heeft het al
antilichamen bij zich. We noemen dit passieve immuniteit of maternale immuniteit. Dit
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
16
gebeurt bv heel sterk bij de trilziekte-enting. Deze maternale immuniteit neemt in de loop
van de tijd af. Het moederdier kan alleen antilichamen doorgeven die zich in het bloed
bevinden. Dit betekent dus dat de humorale immuniteit overdraagbaar is op het kuiken, de
lokale immuniteit is niet overdraagbaar.
3.1
Actieve en passieve immuniteit.
-Actieve immuniteit: het dier maakt de antilichamen zelf na contact met de
ziekteverwekker, dus na ziekte of na een enting. Deze antilichamen kunnen zich in het
bloed bevinden (humorale immuniteit) of ze kunnen zich op de "porte d'entré" bevinden
(lokale immuniteit).
-Passieve immuniteit: het dier krijgt de antilichamen kant-en-klaar aangereikt bijvoorbeeld
via het ei van het moederdier. Wanneer kuikens afweerstoffen van het moederdier
meekrijgen via het ei dan noemen we dat zoals gezegd maternale immuniteit. Deze
maternale immuniteit beschermt het kuiken gedurende de eerste levensdagen (weken).
Als je het zo bekijkt is het hebben van een hoge maternale immuniteit dus gunstig voor het
kuiken. Nadeel van de maternale immuniteit is dat deze immuniteit het aanslaan van een
levende enting bij kuikens kan bemoeilijken. Met andere woorden, wanneer je kuikens goed
wilt enten voor bv Gumboro dan moet je wachten tot de maternale immuniteit nagenoeg
verdwenen is! Probleem hierbij is dat je aan de buitenkant van de kuikens niet kunt zien
hoeveel maternale immuniteit de kuikens bij zich hebben en wanneer deze verdwenen is.
Om het tijdstip van een Gumboro enting optimaal te bepalen moet je bloed afnemen op de
1e of 5e levensdag van 18 kuikens en vervolgens de titer voor Gumboro laten bepalen.
Voor de 5e levensdag wordt gekozen omdat op dat moment de dooierrest, waarin ook
antistoffen zitten, verteerd is.
Het moederdier kan nooit lokale immuniteit meegeven aan de nakomelingen, maar alleen
humorale immuniteit. Met andere woorden: wanneer men de kuikens wil beschermen door
middel van enting van de ouderdieren, dan moet men zorgen dat de ouderdieren een hoge
bloedtiter tegen de betreffende ziektekiem verkrijgen.
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
17
Eisen vaccin
Een goed vaccin of entstof moet aan de volgende eisen voldoen:
3.2

Er moet na vaccinatie voldoende afweer bij de dieren worden opgebouwd.

Het dier mag ten gevolge van de enting niet te erg ziek worden (ent reactie)

Het dier moet zo goed beschermd zijn na een enting, dat het dier niet ziek kan
worden van het veldvirus maar er ook geen drager van kan worden. Deze
voorwaarde is vooral van belang bij uitroeiïngsprogramma’s via ent programma’s.

De entstof moet economisch rendabel zijn.
Toedienen van entstoffen:
Entstoffen kan men op veel verschillende manieren toedienen. Bij levende entstoffen
probeert men vaak om de natuurlijke besmettingsroute na te bootsen. Voordeel daarvan is
dat het ent virus via dezelfde slijmvliezen het lichaam binnen dringt als het veldvirus dat
zal doen waarbij dan ook meer of minder een lokale immuniteit kan worden opgewekt.
Dode entstoffen kunnen nooit op eigen kracht via een natuurlijke route het lichaam
binnendringen en zullen dus ingespoten moeten worden.
Levende entstoffen:

via drinkwater b.v. Gumboro en IB.

via verneveling in de lucht bv NCD en IB.

bij een bepaald percentage van de dieren in de bek b.v. trilziekte enting. Het
trilziekte virus gaat zich in het dier vermenigvuldigen en gaat zich daarna ook
verspreiden naar de andere dieren.

plaatselijk in wondjes, b.v. pokken-difterie.

elk dier apart in het oog b.v. ILT.
1.
in het ei ( in ovo) dat kan machinaal gebeuren
Dode entstoffen:
Deze moeten als regel ingespoten worden. Dat kan onder de huid maar meestal bij
voorkeur in de spieren. Sommige levende entstoffen worden ook ingespoten b.v. de Marek
entstof bij eendagskuikens.
3.3
Drinkwaterenting
Bij de drinkwaterenting worden levende virusstammen gebruikt. De dieren worden
opzettelijk besmet en hierdoor in geringe mate ziek gemaakt. Het volgende is van belang:

Bewaren van de entstof. De levende gevriesdroogde entstof moet levend blijven en
dus koel bewaard blijven en na oplossen direct gebruikt worden.
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
18
3.4

Voorbereiding van de dieren. Alleen gezonde dieren enten. Dieren die ziek zijn
hebben niet het optimale vermogen om antistoffen te produceren.

Van tevoren laten dorsten. Men moet namelijk zeker weten dat elk dier voldoende
van de entstof opneemt!

Tijdstip van enten. Leggende dieren bij voorkeur in de middag enten omdat er dan
minder dieren op de nesten zitten.

Drinkgelegenheid. Bij voorkeur enten in bestaande drinkgelegenheid. Mocht dit
onvoldoende zijn dan moeten al ruim tevoren drinkbakken bijgeplaatst worden zodat
de dieren ze weten te vinden.

Tijdens het dorsten drinkbakken reinigen (zonder zeep of ontsmettingsmiddel)

Het drinkwater moet van goede kwaliteit en temperatuur zijn.

Hoeveelheid drinkwater. (1 liter water per 1000 kuikens per dag leeftijd)

Toedienen van de entstof. Zorgvuldig oplossen en mengen van de entstof.
2.
Het drinken stimuleren b.v. door lichtintensiteit verhogen en voerketting in werking
stellen.
Sprayenting
Ook hier geldt dat men werkt met levende entstoffen en dat de virusdeeltjes op eigen
kracht door de slijmvliesbarrière moeten komen!
Dat betekent dat men bij het bewaren en oplossen van de entstof zeer nauwkeurig te werk
moet gaan; immers de entstof moet "levend" blijven, anders kan de enting niet aanslaan!
Verschillende manieren van "sprayentingen":

D.m.v. bloemenspuit (alleen toe te passen bij kuikens in dozen)
Effect: erg grove druppels (werkt vooral op de voorste luchtwegen)

Mechanische drukspuit.
Effect: middelgrote tot fijne druppels waarbij men d.m.v. een andere entkop (nozzle)
de druppelgrootte nog iets kan aanpassen (werkt vooral op de voorste luchtwegen)

Aërosol: Automatische vernevelaar
Effect: zeer fijne druppels in nevelvorm dringt diep in de longen
Maatregelen die in het hok genomen dienen te worden voor een optimaal effect:

Aanpassen van het licht d.w.z. dempen of beter nog; helemaal uit! Dit voorkomt dat
de dieren weg gaan lopen en dus niet allemaal optimaal geraakt zullen worden.

Bij elkaar drijven van de dieren indien mogelijk; er komt zo minder entstof op de
grond

Aanpassen ventilatie d.w.z. tijdelijk uitzetten en alle kleppen dicht zetten bij
verneveling.
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
19

Bij verneveling de entstof beschermen tegen indroging m.b.v. magere melkpoeder

Zorgen dat alle dieren geraakt worden in het geval van een grove druppel.

Gebruik voldoende water bij verneveling om er zeker van te zijn dat alle dieren het
vaccin inademen.
Wanneer men tegen twee ziekten wil enten met levende entstoffen die beiden via de
luchtwegen aanslaan, dan moet men rekening houden met het begrip "interferentie"
Als b.v. NCD-virusdeeltjes op de slijmvliezen aankomen, dan "sluiten" de slijmvliezen zich
gedurende enkele dagen voor alle (ent)virussen die via dezelfde slijmvliezen binnen komen. Dit betekent dat wanneer ik d.m.v. een sprayenting NCD geënt heb, dat ik dan de
eerste 5 dagen niet tegen IB enten kan! Doe ik dit toch dan ontstaat tegen die tweede
enting geen goede immuniteit. Tegelijk kan wel, maar dat moet formeel gezien dan ook zo
geregistreerd zijn.
Vaccineren door middel van levende entstoffen bijvoorbeeld via de spraymethode houdt in
dat we de dieren de infectie in lichte mate laten doormaken. Het ent virus mag niet meer
zo pathogeen zijn dat dieren er echt ziek van worden. Het ent virus moet echter nog wel
zodanig actief zijn dat het op natuurlijke wijze kan aanslaan. De dieren zullen meestal dus
wel een reactie op de enting te zien geven doordat ze zich even wat minder optimaal
voelen. We spreken dan van een ent reactie. Als gevolg van zo’n lichte ent reactie is
tijdelijk de weerstand van de dieren iets verminderd waardoor secundaire infecties (zowel
virussen als bacteriën) makkelijker kunnen aanslaan. Als dit gebeurt dan zien we dat een
koppel ziek wordt in aansluiting op een enting. Het zo goed mogelijk uitvoeren van een
enting, het laag houden van de infectiedruk en het zo optimaal mogelijk houden van de
stalomstandigheden kunnen er voor zorgen dat de ent reactie niet te heftig wordt en dat
secundaire infecties door een verminderde weerstand geen kans krijgen.
Meestal volgt dus een lichte ent reactie. Dan eventueel wat meer ventileren en bij jonge
dieren eventueel wat bij verwarmen.
3.5
Vaccinatie door middel van een injectie.
Na een injectie met dode entstoffen krijgen we vooral afweerstoffen in het bloed. We
vinden dan dus hoge bloedtiters die vaak lang aanwezig blijven, zeker als met levende
entstof voor-geënt is! Een enting met dode entstof via de injectiemethode slaat beter aan
wanneer er met een levende of dode entstof is voor-geënt. Dit noemt men het
boostereffect.
3.6
Tegenvallende vaccinatieresultaten
Waardoor kunnen de resultaten van entingen soms tegenvallen:
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
20
Het dier als oorzaak.

Het ene dier maakt gemakkelijker antistoffen dan het andere dier. Er zijn ook
duidelijke verschillen tussen de diersoorten.

Al aanwezige immuniteit, waardoor de enting minder goed zal aanslaan, bv
maternale immuniteit bij Gumboro.

Het dier kan al met de ziekte besmet zijn.

Stress of een slechte conditie.
Het vaccin als oorzaak.

De houdbaarheid is beperkt.

Levende vaccins worden snel onwerkzaam als ze niet volgens voorschrift worden
bewaard en toegepast.

Tussen partijen vaccins kunnen verschillen bestaan.

Niet voor alle ziekten bestaan even effectieve vaccins.
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
21
De mens als oorzaak.

Niet volgens voorschrift toepassen van het vaccin.

Onjuist reguleren van de ventilatie b.v. bij sprayen.

Sporen van ontsmettingsmiddel in spuit, naald of spray-apparaat.
De ziektekiem als oorzaak.
3.7

De ziektekiem kan kwaadaardiger worden zodat de bescherming door een
vaccinatie niet meer voldoende is.

Er kunnen variant-typen ontstaan zoals b.v. bij IB.
Bewaren van entstoffen.
De bewaarcondities zijn voor entstoffen van groot belang. Vooral de levende entstoffen
worden zeer snel onwerkzaam wanneer ze bij te hoge temperaturen bewaard worden.
Wanneer levende entstoffen bijvoorbeeld op een warme dag een paar uur in de auto
liggen en dus blootgesteld worden aan hogere temperaturen is de werkzaamheid weg!
Dit is heel vervelend omdat men aan de buitenkant van een vaccinflesje absoluut niet kan
zien of de werkzaamheid nog wel optimaal is.
Ook dode entstoffen moeten opgeslagen worden bij de voorgeschreven temperaturen.
Deze optimale bewaarcondities kan men altijd terugvinden op de bijsluiter.
Praktische achtergrondinformatie entingen
Levende entingen kan men toepassen op de volgende manieren afhankelijk van de leeftijd
van de dieren en de gebruikte entstoffen:

sprayenting d.m.v. bloemenspuit (grove druppelvorm)

rugspuit, Birchmeier of Gloria.

atomist, vernevelen (zeer fijne en uniforme druppel)

oogdruppel (erg nauwkeurig, veel werk)

neusdruppel (erg nauwkeurig, veel werk)

drinkwaterenting

injectie bv Marek, Reo
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
22
3.8
Overzicht infectieziekten en vaccinaties
virussen
Bacteriën
Naam ziekte
Marek
Besmettingsroute
Overal aanwezig
Infectieuze Bronchitis
Via lucht
New Castle Disease•
(Pseudovogelpest)
O.a. wilde en exotische
vogels
Gumboro/Infectious Bursal
Disease (IBD)
Turkey Rhino Tracheitis•
(TRT)
Direct en indirect
contact op leeftijd 3-6
weken
Kan overwaaien tussen
bedrijven
Trilziekte Aviaire Encephalomyelitis (AE)
Erg besmettelijk, ook
via broedei
Pokken en Difterie (PD)
Verspreid door vliegen
Infectieuze Laryngo Tracheitis
(ILT)
Egg Drop Syndrome (EDS)
• Via besmette
materialen/kleding
• O.a. verspreid via
broedeieren
Via omgeving,
sommige stammen via
de broedeieren
Salmonella
• E. coli Pasteurella (cholera)
Coryza (snot), Vlekziekte
Parasieten
Mycoplasma Gallisepticum
(MG)
• Coccidiose
Wormen
E. coli op alle bedrijven
aanwezig, de anderen
op sommige bedrijven
Via broedeieren
Eitjes opgepikt met
mest
Eitjes opgepikt met
mest
symptomen
Tumoren in de buik,
verlammingen, blindheid, slijten
en sterfte.
Bij jonge dieren problemen met
ademhaling. Later aantasting
legapparaat, eventueel ook nieren spierproblemen.
Problemen met ademhaling,
spijsvertering, eiproductie,
zenuwstelsel
Diarree, storing afweer systeem
door aantasting (immuun
orgaan), uitval
Ademhalingsproblemen, dikke
koppen, oorontsteking, legdaling
Dikke Koppen Ziekte
Bij jonge kuikens
zenuwverschijnselen (trillen) en
sterfte. Leggende legdaling tot
30% gedurende paar weken
Pokken op huid, kam en lellen,
geel beslag in bek en keel
Ernstige keel- en
luchtpijpontsteking, hoge uitval.
Legdaling en slechte
schaalkwaliteit
Afhankelijk van stam wordt kip
ziek of is drager. Sommige
stammen gevaarlijk voor de
mens, dus
voedselveiligheidsprobleem.
Ziekte en sterfte.
Legdaling en slechte ei kwaliteit.
Aantasting darmoppervlak.
Slechte voerconversie, diarree,
darmbloedingen
Aantasting diverse organen long
lever darmen Slechte
voerconversie, diarree,
long/lever ontsteking
• bron http://edepot.wur.nl/8745
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
23
3.9
Vragen en opdrachten hoofdstuk 3
1. Zoek de ent schema’s op van opfokleg, vleeskuikens en van vleeskuiken
ouderdieren. Tegen welke ziektes wordt geënt?
2. Wat zijn vaccins?
3. Wat is humorale immuniteit?
4. Wat is het verschil tussen passieve- en actieve immuniteit?
5. Aan welke eisen moet een vaccin voldoen ?
6. Wat zijn de voor- en nadelen van een levend vaccin en wat van een doodvaccin?
En wat zijn de verschillen en de overeenkomsten?
7. Wat zijn de voor en nadelen van een waterenting, sprayenting en een injectie
enting?
8. Waarmee moet je rekening houden als je een drinkwaterenting toepast?
9. Waarmee moet je rekening houden als je een sprayenting toepast?
10. Leg het begrip interferentie uit.
11. Wat is een boosterenting?
12. Wat kunnen de oorzaken zijn van een tegenvallend ent resultaat?
13. Hoe moeten entstoffen bewaard worden?
14. Beschrijf verschillende manieren hoe je een levende enting kunt uitvoeren?
.Opdrachten
1.
Bespreek met je werkplek begeleider of dierenarts waarom de entingen gedaan
worden en waarom dit gebeurd op een bepaalde leeftijd.
2.
Zoek op je bedrijf een bloeduitslag op en verklaar de uitslag. Doe dit in overleg met
je werkplek begeleider.
3.
Kies uit het overzicht in 3.7 1 ziekte en werk deze uit.
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
24
4
“Gezondheid”. Hoofdstuk 8 kip signalen
Bestudeer hoofdstuk 8 “gezondheid” van het boek kipsignalen pagina 92 t/m 110 en
beantwoord de volgende vragen.
1.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
Hoe kun je aan de kippen merken dat ze ziek zijn?
In welke 4 groepen kun je pluimvee ziekten indelen?
Geef bij elke aandoening de signalen en de mogelijke oorzaken.
Beschrijf het stappenplan voor klinisch onderzoek.
Maak een samenvatting van de belangrijkste ziekten die een kip kan krijgen.
Beschrijf duidelijk coccidiose bij kippen.
Wat kun je doen om coccidiose te voorkomen?
Wat is het verschil tussen gewone darmmest en blindedarmmest? Maak hiervan op
je bedrijf foto’s en voeg deze toe.
Hoe kun je zien dat kippen last hebben van wormen?
Welke soorten wormen kan een kip krijgen?
Hoe kun je wormen bij kippen voorkomen?
Hoe moet je wormen bij kippen behandelen?
Bloedluizen (vogelmijt) kan een groot probleem zijn bij leghennen.
Beschrijf wat deze mijt doet en wat de gevolgen zijn voor de kip. Maak hier foto’s
van en voeg ze bij.
15.
16.
17.
Hoe kun je testen of er bloedluizen in de stal voorkomen?
Hoe kun je bloedluizen bestrijden?
Bekijk ook de site van de GD nog een keer als het gaat om ziekten bij de kippen.
Neem er 1 Veewetziekte uit en beschrijf het protocol wat nu gevolgd moet worden.
MODULE GEZONDHEID 2013 -2014 TPO
25
Download