Document

advertisement
Een contradictio in
terminis
Een decennium christenradicale politiek.
Geschiedenis van de Evangelische Volkspartij
(1981-1991)
Naam:
Jan Mark ten Hove
Studentnummer:
0432881
Docent:
Geraldien von Frijtag
Scriptie:
Masterscriptie Geschiedenis van Politiek en Cultuur
Inleverdatum:
mei 2009
1
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
2
Inleiding
3
Historiografie
5
Hoofdstuk 1 Geschiedenis van politieke partijen in Nederland
9
Hoofdstuk 2 De parlementaire geschiedenis van de EVP in de periode 1981-1991
19
Hoofdstuk 3 Eigenheid van de EVP
24
Hoofdstuk 4 Nationale en internationale groene samenwerking
29
Hoofdstuk 5 Platform voor Evangelie en politiek in GroenLinks
34
Conclusies
38
Dubbelinterview met Hans Feddema ( Directeur Wetenschappelijk Bureau EVP)
42
en Cathy Ubels-Veen ( Fractievoorzitter EVP 1982-1986)
Literatuurlijst
46
Eindnoten
48
2
Inleiding
Wie aan christelijke politiek denkt, komt vrijwel gelijk uit bij het Christen Democratisch
Appèl (CDA), de ChristenUnie (CU) en de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP).
Opvallend aan deze partijen, of de voorlopers van deze partijen, is dat zij zich al decennialang
manifesteren aan de rechterflank van het politieke spectrum. ‘Rechts’ staat in de
geschiedschrijving voor ordehandhaving, individuele vrijheid en markt, terwijl ‘links’ staat
voor de gemeenschap, staatsinterventie en het streven naar vrede en vredeshandhaving.
De combinatie van links en christelijk lijkt vanwege bovenstaande redenering niet op zijn
plaats. Toch lijkt in een tijdperk van ‘ontideologisering’, ontzuiling en postmodernisme de
christelijke kiezer interessant, nu deze zich niet meer zuilgebonden manifesteert. Binnen
linkse partijen zoals de SP en PvdA is deels om die reden hernieuwde aandacht voor religie.
Christenen passen in het profiel van sociale partijen. Aandacht voor de zwakkeren, armen en
minderbedeelden is een Bijbelse deugd, afgeleid van het begrip barmhartigheid. Niet voor
niets profileert de ChristenUnie zich in het kabinet-Balkenende IV als een christelijk-sociale
partij.
Bij deze masterscriptie over de Evangelische Volkspartij (EVP) kwam ik toevallig uit op de
dissertatie van Jan de Bas over de EVP, een verhaal dat mij gelijk intrigeerde. Niet alleen de
korte partijgeschiedenis, maar ook het feit dat de EVP zowel christelijk wilde zijn als
progressief wekte mijn nieuwsgierigheid. Deze spanning nam alleen maar toe, toen ik begreep
dat het EVP -electoraat na opheffing van de partij grotendeels functioneerde binnen
GroenLinks, een partij die nu eenmaal bekend staat als progressief-linkse, niet-christelijke
partij. Hoe heeft deze ontwikkeling plaats kunnen hebben? Welke invloed hadden de jaren
tachtig daarop? En is er uberhaupt electoraal kans van slagen voor een christelijke en
tegelijkertijd progressieve partij of is in dat geval sprake van beginselverzaking?
Centraal in deze scriptie staat dan ook de partijgeschiedenis van de EVP. Hoe verging het
deze partij in de periode dat zij bestond (1981-1991)? Ook de kwestie waarom de partij
uiteindelijk is opgegaan in GroenLinks intrigeert. Maar ook dan is het de vraag of de partij
binnen GroenLinks haar identiteit kon behouden, of er sprake is van continuïteit of
discontinuïteit ten opzichte van de EVP-geschiedenis.
EVP’ers vormen momenteel het Platform voor Geloof en Politiek in GroenLinks met
ongeveer zevenhonderd leden. Daarnaast heeft dit platform een eigen blad de Linker Wang.
Deze christenradicale splinter bestaat sinds het opgaan van de EVP in GroenLinks in 1991
nog steeds.
3
Om de herkomst en de ideologische wortels van de EVP aan te geven, zal ik in het eerste
hoofdstuk stil staan bij de ideologische en historische wortels van de EVP. Over de EVP is
weinig geschreven; wat er over de partij gepubliceerd is in dissertaties, lezingen en bundels
zal weergegeven worden in een korte historiografische schets. Het tweede hoofdstuk
beschrijft de partijgeschiedenis van de EVP tussen 1981-1991. Centraal staat een analyse van
de ideologische verschuiving van de EVP. Opgericht als alternatief voor het CDA bleek de
partij al vroeg andere wegen in te slaan. Vervolgens gaat het derde hoofdstuk in op de
specifiek eigen standpunten van de EVP. In dit hoofdstuk wordt de eigenheid van de EVP
neergezet. Op basis van welke standpunten verschilde de partij van andere politieke partijen
en welke achtergrond kennen deze thema’s? Het vierde hoofdstuk analyseert de synthese van
de EVP met drie andere radicaalchristelijke partijen tot de fusiepartij GroenLinks. Welke
ideologische consequenties had deze stap voor een christenradicale partij? Het laatste
hoofdstuk gaat in op de partijloze periode van christenradicalen in GroenLinks, de periode tot
en met vandaag waarin christenen binnen GroenLinks op zich zelf staan. Hierbij staat de
vraagstelling centraal of de positie van de EVP in GroenLinks een breuk of een continuïteit
vormde met het partijverleden.
Het electoraat van de EVP typeert zichzelf als christen-radicaal. Kort samengevat betekent dat
een vrijzinnige interpretatie van de Bijbel. De Bijbel dient hierbij niet als richtsnoer, maar als
bron van inspiratie. Het radicale karakter staat voor een interpretatie van de Bijbel conform de
progressieve maatschappelijke opvattingen die gebaseerd zijn op de jaren zestig. Deze
positionering leidt tot een horizontale interpretatie van de Schrift.
In het bijzonder de Bergrede staat in de belangstelling van deze progressieve christenen. In de
Bergrede, de hoofdstukken vijf tot en met zeven van het Evangelie van Mattheus, roept Jezus
op tot barmhartigheid, hulp aan armen en het bieden van een helpende hand.
In een dubbelinterview laten twee EVP- prominenten zich uit over christelijke politiek en de
EVP. Beiden concluderen dat er ruimte was en ruimte is voor christenradicaal geluid, zeker
vanwege de, in hun ogen, te rechtse interpretatie van de Bijbel door de drie traditionele
christelijke partijen; CDA, ChristenUnie en SGP.
Daarnaast nog een woord van dank aan mijn scriptiebegeleidster, mevrouw Geraldien von
Frijtag, voor haar vele suggesties en opbouwende kritiek.
4
Historiografie
Over de EVP is zeer weinig wetenschappelijke literatuur geschreven. Een eerste aanzet werd
in 1991 gegeven door een essay van M. Nieboer en P. Lucardie. In het kort beschrijven zij de
partijgeschiedenis van de EVP. In de conclusie komen beide auteurs tot een opmerkelijk
uitgangspunt:
‘ ….Evenals haar voorgangers CDP, BSC, CSP, CVP, CDU en PPR, legde ook de EVP ten
slotte het moede hoofd in de schoot….Toch dringt zich de conclusie op dat een radicale
christelijke partij in Nederland niet zozeer een reële gemiste kans in het verleden noch een
serieuze mogelijkheid voor de toekomst, maar veeleer een contradictio in terminis genoemd
moet worden.’
1
Met bovenstaand citaat wordt bedoeld dat progressief- christelijke partijen hun Bijbelse
uitgangspunten zo radicaliseren dat specifiek christelijke uitgangspunten niet meer houdbaar
zijn. Mede hierdoor vinden beide auteurs de fusie tot GroenLinks een logische keuze, omdat
GroenLinks ‘zich anno 1991 het meest duidelijk presenteerde als een ‘Derde Weg’ partij’.2
Uiteindelijk zou dit de consequentie zijn van het EVP-partijbestuur dat bij de oprichting van
de partij de EVP presenteerde als een ‘ Derde Weg’ partij, tussen het marxisme-leninisme van
de CPN en tussen het kapitalisme van de CDA en VVD. Daarmee gaf de partijtop al in een
vroeg stadium aan te streven naar een progressieve en pacifistische ideologie.
Eveneens in 1991 verscheen een terugblik naar aanleiding van tien jaar EVP op landelijk
niveau. Deze publicatie stond onder redactie van Cor Ofman, voormalig fractievoorzitter en
kaderlid van de EVP. In het voorwoord geeft Ofman dan ook aan dat deze bundel, geschreven
door kaderleden vanuit de partijorganisatie,’gekleurd is en niet objectief’.3 Als betrokkene
beschrijft Ofman de partijgeschiedenis van de EVP tot aan haar integratie in GroenLinks.
Evenals Lucardie zag Ofman de fusie tot GroenLinks als een logische stap: ‘Eigenlijk was er
ook geen weg terug meer, of straffe van politieke zelfmoord’.4 Ofman opperde in deze bundel
zelfs dat in februari 1984 CDA-dissidenten J.N. Scholten en S.J.M. Dijkman, de EVP en
‘misschien wel de Groenen en de PPR om de ronde tafel hadden moeten gaan zitten om na te
denken over de vorming van een alternatief waar nu (anno 1991, JMtH) behoefte aan is’.5
Ook geeft Ofman als ingewijde een goed beeld van de interne spanningen in de partij. Zo
5
bleken in het bijzonder prominenten als J.P. Feddema en fractievoorzitter C. Ubels moeilijk te
liggen in de partij. Feddema zou te dominant zijn, Ubels te onzichtbaar. 6
Een uitgebreide studie over de EVP verscheen in 1999. Jan de Bas beschreef de
partijgeschiedenis van de EVP in een lijvige doctoraalscriptie. Aan de hand van zeven
factoren probeert hij te verklaren waarom de EVP als progressief- christelijke partij er niet in
slaagde om langer dan een decennium te bestaan. Ten eerste zou de EVP politieke kopstukken
missen, ten tweede was het imago van de EVP ‘ amateuristisch en apolitiek’. In de derde
plaats werd de EVP verweten een interne gesloten partijcultuur te hebben. De vierde reden
voor het mislukken van de EVP heeft een politieke ondergrond: De partij was teveel ‘ oneissue’ bezig met het kernwapenvraagstuk, dat aan het eind van de jaren ’80 naar de
achtergrond verschoof. In de vijfde plaats bleef de partij klein omdat ze eenmaal klein
begonnen was, kortom, ze was teveel een splinterpartij met sektarische trekken. Ten zesde
zou de partij niet interessant zijn voor christenen die zich traditioneel herbergden binnen
conservatieve kringen - CDA, GPV, RPF, SGP - aan de rechterkant van het politieke
spectrum. Ten slotte speelde mee dat in een tijdperk van ontzuiling, ontkerkelijking en
ontideologisering een specifieke zuilgebonden partij als de EVP nauwelijks kans van slagen
had.7
De Bas ging expliciet de discussie aan met Lucardie, die vond dat de EVP een contradictio in
terminis vormde. Deze stellingname vond de Bas ‘te ongenuanceerd en niet verantwoord’.8
Immers, ……’de toekomst zal leren of de EVP de laatste christenradicale muis was die even
brulde, of dat deze muis nog eens een staartje krijgt’.9 Toch heeft deze conclusie iets
onbevredigends. De Bas geeft echter geen oordeel over progressief -christelijk Nederland. Het
lijkt of de auteur bang is om het oordeel uit te spreken dat er in de toekomst in Nederland
geen radicaalprogressieve christelijke partij meer zal zijn.10
Een vierde publicatie over de EVP en haar relatie tot GroenLinks verscheen onder auspiciën
van het Documentatiecentrum Politieke Partijen. In deze studie werd aandacht gegeven aan de
afzonderlijke rol van de vier partijen - CPN, PSP, PPR, EVP- die GroenLinks vormden.
Summier wordt aandacht geschonken aan de EVP, die op het laatste nippertje aan mocht
schuiven om mee te doen aan de onderhandelingen tot het vormen van een nieuwe
fusiepartij.11
Bovenstaande vier publicaties gaan geheel of gedeeltelijk in op de positie van de EVP in het
Nederlandse politieke bestel. Overige wetenschappelijke publicaties vermeldden de EVP allen
in twee pagina’s of minder: Koole12 constateerde dat er in Nederland geen plaats was voor een
progressief- christelijke partij als de EVP. In zijn overzichtswerk ‘ Recent verleden’ meldt
6
Woltjer13 slechts de toetreding van de EVP tot GroenLinks in één volzin, terwijl Van Putten14
de EVP eenmaal vermeldt als ‘een radicaal alternatief van bestaande partijen’.
Ook een aantal krantenartikelen geven summier aandacht aan de partijgeschiedenis van de
EVP. In een opinieartikel in Trouw van 27 mei 1989 beschrijft oud- fractievoorzitter van het
CDA, Aantjes, de teloorgang van de EVP. Volgens hem is de desintegratie van de partij te
wijten aan haar linkse koers, een positie waar christenen niet moeten gaan zitten. Daarnaast
zou de EVP het nationale appel voor een christelijke politiek ontkennen door samenwerking
met klein links. Zodoende zou de partij principieel afgedaan hebben als alternatief voor het
CDA.15
Voormalig algemeen EVP- secretaris Bart Bruggeman vond dat de EVP al een kansloze
missie inging rond 1985. Werd in 1984 klein linkse samenwerking nog afgewezen, in 1985
werd dit gehonoreerd. Juist deze ombuiging van het congres zou de partij haar enige
Kamerzetel in 1986 hebben gekost, aldus Bruggeman. Bovendien verloor de partij door haar
flirt met klein links juist de kiezers die de EVP zagen als een alternatief voor het CDA.16 Ook
Willem Breedveld analyseerde de partijgeschiedenis van de EVP. Hij kwam tot de conclusie
dat ‘de slag om het evangelische radicalisme al was uitgevochten in 1979, toen de tien CDAdissidenten op het beslissende moment achter premier Van Agt bleven staan in het
kernwapendebat’.17 Daarna leek het niet meer goed mogelijk het evangelisch en radicale
denken op georganiseerde wijzen handen en voeten te geven, ook niet omdat klinkende
namen, zoals Okke Jager, Bob Goudzwaard, Scholten en Dijkman het vervolgens de een na de
ander lieten afweten.
Ook gaan twee artikelen in op de vormgevers van GroenLinks. Deze artikelen zijn een
uitwerking van enquêtes die gehouden zijn onder de leden van het congres van Groen Links.
De eerste enquête werd gehouden op het congres van 24 november 1990. In de conclusie
wordt opgemerkt dat GroenLinks in potentie een vrij homogene partij is, hoewel de
verschillen tussen de uitersten, communisten en evangelisch-radicalen, behoorlijk zijn.18 De
tweede enquête werd gehouden op het congres van 13 en 14 december 1991. Geconcludeerd
werd dat de verschillen tussen de ‘bloedgroepen’ vrijwel onzichtbaar geworden was en dat
GroenLinks uitgegroeid was tot een volwaardige parlementaire partij. In de toekomst wilde
men proberen een socialistische maatschappijvisie te verenigen met de ecologische
ideologie.19
In de periode 1981-1991 opereerde de EVP als een kleine partij in het politieke spectrum.
Lucardie20 noemt drie functies van deze zogenaamde ‘minifracties’: Ten eerste de rol van
profeet. De twee hoofdthema’s van de EVP luidden ‘vrede en veiligheid’ en ‘economie van
7
het genoeg’. Hiermee bood het EVP naar eigen zeggen een ‘Derde weg’21 tussen het
marktkapitalisme en het socialisme vanuit een strikt pacifistische ideologie. Ten tweede
positioneerde de EVP zich als een gewetenspartij: de EVP opereerde feitelijk als ‘het geweten
van het CDA’.22 Steeds weer werd het CDA gewezen op de uitgangspunten van het CDAverkiezingsprogramma van 1977, het reeds genoemde ‘Niet Bij Brood Alleen’. Ten derde
speelde de EVP de rol van volkstribuun: zij wierp zich op als belangenbehartiger van een
marginale minderheid van radicale christenen die een radicaal-linkse Bijbelinterpretatie
wilden omzetten in politiek handelen.
Zoals al opgemerkt opereerde de EVP als een minifractie, die enerzijds pretendeerde het
geweten van het CDA te zijn en anderzijds flirtte met radicaallinks. Opmerkelijk hierbij was
de interne verdeeldheid over een centrumrechtse christendemocratische koers of over een
radicaal-linkse politiek, waarbij de EVP als een soort ‘geweten van de PvdA’ zou
functioneren.
Over de verschillen tussen linkse en rechtse kenmerken verscheen een studie van de
politicologen Castles en Mair. Zij onderzochten politieke partijen op ‘linkse’ of ‘rechtse’
kenmerken. Ook hierin lijkt de partijpolitiek van de EVP uit te lopen op een onmogelijke
spagaat: de opstelling van het partijbestuur als ‘geweten van het CDA’ bleek te botsen met
duidelijk ‘linkse’ partijprogrammatische kenmerken.
Castles en Mair noemen vier kenmerken waaraan men linkse partijen kan herkennen.23 Ten
eerste het bevorderen van democratische waarden. De EVP bleek in de praktijk regelmatig op
te komen voor democratisering op macroniveau, om de verschillen in ras of geslacht te
slechten. Ten tweede is nationalisatie een belangrijk kenmerk van linkse politiek. De EVP
wilde geen nationalisatie van bedrijven en kon zich ook vinden in de erkenning van
internationale verbanden, zoals de VN, hoewel ze de NAVO af wilde schaffen. Ten derde
wordt sociale rechtvaardigheid genoemd als een links onderwerp. Een van de twee
hoofdthema’s van de EVP, de economie van het genoeg, lijkt hier naadloos op aan te sluiten.
Ten slotte blijken linkse partijen negatief aan te kijken tegen bewapening en het leger. Ook dit
is duidelijk aanwezig in het verkiezingsprogramma van de EVP. Men wilde de bewapening
stoppen en streefde naar vrede door gerechtigheid. Kijkend naar deze uitgangspunten van
voldoet de EVP inhoudelijk aan de kenmerken van een linkse partij.
De interne verdeeldheid over de koers van de partij als het geweten van het CDA en over het
links aandoende partijprogramma bleef het decenniumlange bestaan van het EVP voortdurend
bezig houden. Met de fusie tot GroenLinks in 1991 heeft de radicaal-linkse stroming definitief
het laatste woord gehad binnen de EVP.
8
Hoofdstuk 1 Geschiedenis van politieke partijen in Nederland
Na de periode van de Franse overheersing (1795-1801), waarin Nederland of de Bataafse
Republiek feitelijk een vazalstaat van Frankrijk was, ontstond de grondslag van het liberale
Nederland, zoals we dit kennen anno 2009. De Fransen probeerden van Nederland een
verlichte republiek te maken, met implementatie van de grondbeginselen van de Franse
Revolutie, namelijk vrijheid, gelijkheid en broederschap. In de Nederlandse situatie zou dat
betekenen een einde van de monarchie, de scheiding van de staat en de Nederlands
Hervormde Kerk en het afschaffen van de derde stand, bestaande uit adel en regenten.
In 1813 begon de restauratie. Prins Willem I keerde terug naar Nederland en liet zich tot
koning kronen. Ook de adel won wat van haar verloren macht terug, de burgerij moest een
stap terug doen.
Aan het begin van de negentiende eeuw kende Nederland eigenlijk maar twee politieke
stromingen. De conservatieven, die terug wilden naar de politieke realiteit van het Ancien
Regime, en de liberalen, die de idealen van de Franse Revolutie wilden verwezenlijken.
Uit vrees voor politieke relletjes, een fenomeen dat rond 1848 door heel Europa rondwaarde,
gaf koning Willem II de liberaal en staatsrechtdeskundige Thorbecke de opdracht om een
grondwet te ontwerpen. De nieuwe grondwet kende de burgerij belangrijke rechten toe:
vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vergadering, vrijheid van vereniging en drukpers,
vrijheid van godsdienst en onderwijs. Voortaan zou de regering verantwoordelijkheid moeten
afstaan aan het parlement.
In het laatste kwart van de negentiende eeuw begon de ‘sociale quaestie’ te spelen. Nederland
was ondertussen een kapitalistische economie geworden, waarbij de focus lag op
industrialisering en mechanisering. Maar een grote groep landarbeiders, fabrieksarbeiders en
werklozen verloren het zicht op de rest van de natie, die profiteerde van de economische
vooruitgang. Liberalen wilden echter het laissez-faire principe onaangetast later. Een
afsplitsing, de vrijzinnig-democraten, begon zich in te zetten voor deze groepen.
Na 1848 slonk de invloed van de conservatieven na de liberale grondwet. De conservatieven
wilden graag een Nederland zoals dat voor de Franse Revolutie bestond. In hun ogen zijn
mensen niet gelijk, maar verschillend en leidt vrijheid tot negatieve vrijheid, waarbij door de
vrijheden van de een, de vrijheid van de ander beperkt wordt.
De scheiding tussen conservatieven en calvinisten was moeilijk te zien. Beide groepen
verzetten zich tegen vrijheid- en gelijkheidsidealen. Ook waren beiden zeer negatief over de
democratisering van de maatschappij sinds de invoering van de parlementaire democratie. De
9
calvinisten, toen antirevolutionairen genoemd, groeiden sinds de tweede helft steeds meer van
de conservatieven vandaan. De conservatieven deden in de ogen van de calvinisten te weinig
aan de fundering van het christelijk onderwijs. Op hun beurt verweten de conservatieven dat
de calvinisten in 1834 met de Afscheiding uit de Nederlands Hervormde Kerk stapten.
De emancipatie van de katholieken begon in Nederland vanaf 1864 vorm te krijgen. In dat
jaar stuurde paus Pius IX de encycliek Quanta Cura naar de katholieken in Europa. In deze
zendbrief stond te lezen dat de katholieken afstand moesten houden van het liberalisme. De
katholieken grepen terug op het Nederland in de Middeleeuwen, toen Nederland nog
onderdeel was van het Heilige Roomse Rijk, en waar de kerk de staat beheerste. Zodoende
kwamen de katholieken los te staan de conservatieven, liberalen en calvinisten.
Evenals de liberalen kunnen de socialisten gezien worden als een product van de Franse
Revolutie. Socialisten stonden op de bres voor sociale hervormingen, op een democratische
organisatie van de maatschappij. Radicale stromingen binnen het socialisme zoals marxisten
en anarchisten kregen in Nederland amper een voet aan de grond.
Aan het einde van de negentiende eeuw kende de Nederlandse politiek dus vier hoofdstromen:
liberalen, calvinisten, katholieken en socialisten; onderverdeeld in talloze stromingen. Deze
vier stromen vormden onafhankelijke zuilen. Alleen aan de top van de zuilen werd
samengewerkt.
Partijstelsels ontstaan door onvrede onder de bevolking. Volgens de Noordse politicoloog S.
Rokkan liggen er vier historische conflicten ten grondslag aan het ontstaan van politieke
partijen.24 Ten eerste het verschil tussen centrum en periferie. In Rokkans visie vormden de
natiestaten vanaf de zestiende eeuw de periferie in vergelijking met het haast almachtige
centrum van Rome voor deze tijd. Het tweede conflict is er een tussen kerk en staat. Dit
conflict vond haar hoogtepunt tijdens de Franse Revolutie van 1789. Het derde dat van
grootgrondbezit versus industrie. Deze Industriële Revolutie vond plaats in grote delen van de
zeventiende en achttiende eeuw. Tenslotte het vierde conflict, namelijk tussen de bezittende
klasse en de arbeidsklasse, culminerend in de Russische Revolutie van 1917.
De gegeven maatschappelijke scheidslijnen tussen sociale klassen, liberalen en religieuze
groeperingen werden met de introductie van het algemeen kiesrecht gepolitiseerd in
partijstelsels met politieke partijen. Opvallend is dat het partijstelsel met verschillende
politieke stromingen, waarbij geen enkele partij de absolute meerderheid heeft, sinds het
midden van de negentiende eeuw bevroren is.25
Nederland kende vanaf de zeventiende eeuw een geëmancipeerde burgerij die liberaal van
aard was. Met de invloed van de Franse Verlichting, die door hervormden werd gezien als een
10
tegenreactie op de Reformatie, groeide de aanhang van de protestanten. Abraham Kuyper wist
deze antirevolutionairen bijeen te brengen door gebruik te maken van het conflict tussen kerk
en staat: de gelijke financiering van het bijzonder onderwijs ten opzichte van het algemeen of
openbaar onderwijs.
Socialisten waren er amper in Nederland, door de late en beperkte invloed van de Industriële
Revolutie was er amper sprake van een lompenproletariaat. Bovendien werden arme gezinnen
veelal geholpen door katholieke en protestantse initiatieven van diaconie.
Het Nederlandse politieke klimaat werd in de negentiende eeuw vooral gevoed vanuit
antimoderne kringen.26 Rond 1810 ontstond het Reveil, een internationale beweging die een
opwekking wilde van het calvinisme en de nadruk legde op het irrationele karakter van het
geloof. Deze kring ontstond als reactie op de Verlichting, die tijdens de Bataafse Republiek
voet aan de grond had gekregen in Nederland.
Een belangrijke persoon in de kringen van het Reveil was Groen van Prinsterer (1801-1876).
Groen zag de Verlichting als uitgaande van de menselijke rede en niet van Gods geboden,
daarom was radicale notities zoals vrijheid en gelijkheid voor hem zonde. Volkssoevereiniteit
en rechten van de mensen noemde hij revolutionair. Vandaar dat Groen zich afficheerde als
antirevolutionair. Ook noemde hij zich christelijk-historisch, dat wil zeggen, uitgaande van
het plan van God door de tijd heen.
Degenen die de orthodox-protestanten politiek emancipeerde was Abraham Kuyper (18371920). Kuyper geloofde in een neutrale staat, volgens hem was de staat al goddeloos. Met dit
inzicht stond hij anders in de politieke praktijk dan Groen, vandaar dat Kuyper ook wel een
neocalvinist wordt genoemd. Toch kwamen Kuyper en Groen overeen in hun politieke
boodschap: ‘Tegen de Revolutie het Evangelie.’
In 1879 stichtte Kuyper de Anti-Revolutionaire Partij (ARP), de oudste politieke partij van
Nederland. De verre voorgeschiedenis van de Evangelische Volkspartij (EVP) begon hier. De
Haagsche Courant kopte in 1982: ‘EVP, gedeeltelijke heruitgave van de ARP.’ Verder schreef
de krant dat de EVP een clubje van antirevolutionairen zou zijn, die in stijl, taal en streven
deden denken aan de vroegere ARP’ers.27
De concrete aanleiding tot de oprichting van de ARP lag vooral in de schoolstrijd, de strijd
om de gelijke financiering van het bijzonder onderwijs aan het openbaar onderwijs. De
politisering van de orthodoxe protestanten betekende dat de stem van de ‘kleine luyden’ nu
ook gehoord werd. Eveneens maakte Kuyper zich breed voor bestrijding van de ‘sociale
quaestie’. Hij richtte daartoe een vakbond op, Partimonium.
11
Vanaf het ontstaan van de ARP leidde de partij een conservatieve koers. De overheid trok
zich zoveel mogelijk terug uit het openbare leven, de samenleving zou gebaat zijn bij
‘soevereiniteit in eigen kring’. Ook op economisch gebied streefde de partij naar een kleine,
maar stevige overheid. Er werd zoveel mogelijk bezuinigd, machtsconsolidatie vormde het
uitgangspunt van de gereformeerden.
Politiek ging de ARP uit van de zogenaamde antithese. Katholieken en protestantse partijen
stonden in deze opvatting tegenover de liberalen en socialisten. Wat Rome en de protestanten
verenigden was de strijd voor de emancipatie van het bijzonder onderwijs, evenals de
uitbreiding van het kiesrecht. Bovendien gingen zowel de katholieken als de protestanten
gezamenlijk uit van de christelijke notie dat alle macht van God afkomstig is, naar Romeinen
13.28
Socialisten en liberalen echter geloofden in de stem van het volk, de vox populi, die de wil
van het volk uitdraagt. Vooral de socialisten verweten Kuyper dat hij door de antithese de
arbeidersklasse uit elkaar dreef.
De antithese werd het leidend politiek beginsel in Nederland gedurende de periode van 18801940. De grootste politieke overwinning van de confessionelen werd in 1918 bereikt in de
pacificatie ter herformulering van de Grondwet. Daarin werd uitbreiding van het kiesrecht
vastgelegd, evenals de wettelijke en financiële bescherming van het bijzonder onderwijs.
De politieke koers van de ARP leverde nogal wat fricties op. Reeds in 1908 onttrok Savornin
Lohman (1837-1924) zich aan de partij en richtte de Christelijk Historische Unie (CHU) op.
Deze partij bleef vooral elitair en kon rekenen op grote aanhang onder leden van de
Nederlands Hervormde Kerk, die kerkelijk en politiek steeds meer moeite hadden met de
inzichten van de voorman van de Gereformeerde Kerken, Kuyper. Want naast stichter van de
ARP was Kuyper ook de leidsman van de Doleantie. In 1886 scheidde hij zich af van de
Nederlands Hervormde Kerk en richtte de Gereformeerde Kerken op.
De afscheiding van de CHU was de eerste in een reeks van afscheidingen die de ARP zou
overkomen tot haar opgaan in de CDA in 1980.
In 1926 verloor de ARP een aantal zetels aan een andere afscheiding, namelijk de ChristelijkDemocratische Unie (CDU). Deze partij was een fusie van eerdere, kleine partijen, namelijk
de Christen-Democratische Partij (1905), de Bond van Christen-Socialisten (1907) en De
Christelijk Sociale Partij (CSP). Omdat genoemde drie partij niet bij machte waren zelfstandig
te overleven, gingen zij met een ARP-smaldeel op in de CDU.
12
De oprichting van de CDU was te wijten aan drie oorzaken, waar de ARP te weinig zichtbaar
zou zijn: de geringe aandacht voor sociale misstanden, het krampachtig omgaan met de
antithese en een te behoudende defensiepolitiek.29
De CDU was vooral fel antimilitaristisch. Dat standpunt werd ingegeven door de
internationale context. Anno 1926 beleefde Europa warrige politieke en economische
omstandigheden in het Interbellum tussen de beide wereldoorlogen. In Italië was Mussolini in
1922 aan de macht gekomen, terwijl in Rusland de bolsjewisten vanaf 1917 het land
bestuurden.
De CDU wees oorlogsvoering af vanwege ‘de onoverbrugbare kloof tussen de vrede en
gerechtigheid van het evangelie en het geweld van de moderne oorlogen’. Deze visie leidde
volgens de historicus H. J. Langeveld tot een apolitieke opstelling, omdat de CDU alle
nationale en internationale ontwikkelingen alleen vanuit haar geloof in ontwapening
benaderde.Wel bleef de partij volgens Langeveld een getuigenispartij in de traditie van de
ARP.30
Bij de oprichting van de EVP in 1981 werd erkend dat zij de CDU als haar voorloper en
geestverwant beschouwde. Op het EVP-congres in maart 1985 zou EVP-Tweede Kamerlid
Cathy Ubels zelfs zeggen dat zij bewondering had voor de achterban van de CDU. Er is
namelijk een opvallende vergelijkenis tussen de CDU en de EVP. ARP-leden die CDU
stemden werden door de synode van de Gereformeerde Kerken censurabel geacht. EVP’ers
werden door de media en vooral vanuit het CDA niet serieus genomen. Vandaar de uitspraak
van Ubels dat ‘wij ons verbonden voelen met deze mensen, omdat zij om hun overtuiging
werden verguisd.’31
Tijdens het Interbellum wist de CDU steeds twee zetels te halen in de Tweede Kamer en was
daarmee volgens Langeveld ‘een permanente factor in de Nederlandse politiek geworden.’ Bij
het aanbreken van de Tweede Wereldoorlog ging het echter mis. Omdat partijleider Van
Houten met Duitsland sympathiseerde, stapte een groot deel van de leden over na de SDAP.
Bovendien werd de partij in 1941 verboden door de nazi’s. In 1946 hief de partij zich op en
ging op in de nieuw opgerichte PvdA. Historicus J. De Bas (1964-) concludeert in dat verband
dat de geschiedenis van de CDU leert dat de combinatie van protestants-christelijke
geïnspireerde standpunten en behoudende politiek geen vanzelfsprekendheid was.32 Een
zelfde conclusie zal hij later verbinden aan de korte levensduur van de EVP.
Na de oorlog zette een brede beweging van partijen zich in voor een Doorbraak via de
Nederlandse Volksbeweging. Men wilde na de Tweede Wereldoorlog afrekenen met de
maatschappelijke orde van voor de oorlog. Maar omdat de verzuiling nog realiteit was,
13
mislukte het initiatief. De Nederlandse Volksbeweging kreeg niet meer dan 28 procent van de
stemmen in 1946. De historicus Bak wijt deze mislukte doorbraak onder andere aan de
organisatorische kracht van de ARP, haar disciplinaire inslag en haar antithetische houding.33
In 1946 had de ARP juist de zoveelste afscheiding achter de rug. In 1944 leidde een kerkelijk
conflict in de Gereformeerde Kerken, de kwestie-Geelkerken, over de vraag of de duivel in
Genesis nu wel of niet sprak, tot het ontstaan van de Vrijgemaakt Gereformeerde Kerk en de
aan haar verbonden GPV.
De historicus ten Napel betoogt dat het tijdperk 1946-1963 voor de ARP een
overgangstijdperk was. Hij baseert deze uitspraak op een rede van partijvoorzitter Berghuis
over de deputatenvergadering van de ARP medio 1961: ‘Wij leven zichtbaar en voelbaar in
een overgangstijdperk. Van de ene historische fase, nationaal en vooral ook internationaal, in
de andere. De continuïteit met het verleden is in ernstige mate doorbroken, en met de nieuwe
tijd zijn wij, ook voor de praktische beleving van de christelijk-politieke opdracht nog niet in
alle opzichten klaar, niet gereed.’34
In 1963 sloeg de ARP een andere koers in, een meer evangelisch-radicale of een meer
missionaire koers. De partij kreeg zelfs als ondertitel ‘Evangelische volkspartij.’ De
ommezwaai van de partij over de Nieuw-Guineakwestie en het verzet in de flanken van de
partij leidde tot een pragmatischer manier van politiek handelen. Dat had ook te maken met de
realiteit van de Koude Oorlog, waarin het communisme als seculiere macht een grote
bedreiging vormde. Partijvoorzitter Bruins Slot meende dat de ARP ‘de wereld voor Christus
moest winnen’. Er zou een synthese ontstaan tussen christelijke politiek en zending.35
Grofweg ontstonden er in de ARP drie stromingen, die voortsukkelden tot de vorming van het
CDA. Een centrumlinkse, die samenwerking wilde met de PvdA, een centrumrechtse, die
samenwerking met de orthodox-christelijke partijen en met de CHU niet uitsloot en een
middenstroming die met de KVP wilde regeren. Door deze richtingenstrijd en de invloed van
de maatschappelijke veranderingen in de jaren zestig vervaagde volgens Zwart het
neocalvinistische karakter van de ARP snel.36
Deze nieuwe koers van de partij had alles te maken met de maatschappijkritiek die begin jaren
zestig gemeengoed begon te worden in het Westen. De samenleving in Nederland veranderde
ingrijpend. Door de economische groei maakten de welvaartsstaat en de massaconsumptie
hun opwachting. Door de secularisatie, individualisering en de opkomst van de media kwam
de ontzuiling op gang. De vertrouwde indeling van de maatschappij in de vier zuilen van
liberalen, socialisten, katholieken en protestanten brokkelde in hoog tempo af. De nieuwe
generatie, de naoorlogse babyboomers, kwamen in verzet tegen de regenten van het
14
establishment. De samenleving zou ingrijpend veranderd moeten worden, volgens deze
protestgeneratie door democratisering van onderop.
De maatschappelijke ontwikkelingen schiepen de gelegenheid voor de opkomst van vrouwen, milieu- en antikernenergie-bewegingen in de vroege jaren zeventig. Uit deze groep ontstond
een nieuw electoraat, New Left.37
Een voorbeeld van een nieuwe politieke partij was de PSP, die opgericht werd in 1957.
Allerlei socialisten, pacifisten, anarchisten en ook vredesactivisten vanuit de ARP vonden
hierin onderdak. De afwijzing van kernwapen en de wapenwedloop tussen Oost en West
verenigde deze splintergroeperingen.
Een tweede expliciet christelijke afscheiding van de ARP na de CDU was de PPR in 1968. De
oprichters, afkomstig uit de ARP, CHU en KVP, van de PPR streefden een radicale
interpretatie van het Evangelie na. ‘De overtuiging, dat het Evangelie niet slechts een belofte
heeft voor de individuele mens, maar dat het reinigend en vernieuwend ook de structuren van
deze wereld aangrijpt.’38
Evenals de PSP kan de PPR een postmaterialistische partij39 genoemd worden. Beide partijen
wilden belangenbehartiger zijn voor de solidariteit met de armere groepen in Nederland en in
de Derde Wereld, ontwapening en milieuzorg. De zorg voor het milieu werd een hot item na
het verschijnen van het rapport van de Club van Rome in 1972.
In de jaren zestig verloren vooral de drie grotere confessionele partijen, ARP, CHU en KVP
haar aanhang door het verdwijnen van de strakke bindingen van individuen aan traditionale
maatschappelijke organisaties. In het bijzonder de katholieken verloren enorm veel leden. Het
is dan ook niet vreemd dat juist de KVP in 1967 gesprekken startte met haar confessionele
partijen om tot een fusie te komen. Uiteindelijk zou dat pas realiteit worden in 1980, met de
oprichting van het CDA. Dat de gesprekken in 1967 starten is niet verwonderlijk, dat was de
eerste keer dat de confessionelen gezamenlijk minder dan de helft van het aantal zetels in de
Tweede Kamer veroverden.40
In het naoorlogse partijenlandschap in Nederland waren inmiddels de nodige wijzigingen
aangebracht. In 1946 ontstond de PvdA als opvolger van de SDAP, verontruste sociaalliberalen stichtten in 1948 de VVD. Als gevolg van de maatschappelijke veranderingen
richtten libertijnse liberalen in 1966 D66 op, de exponent van de babyboomgeneratie. Deze
nieuwe partijen, evenals de PSP en de PPR gaven aan dat de verzuiling voorgoed voorbij was.
Dat tekende zich fel af in de jaren zeventig, die gekenmerkt worden als de periode van de
polarisatie. Dat bleek het meest duidelijk tijdens het kabinet-den Uyl (1973-1977). De linksrechts tegenstelling in de politiek was enorm.
15
Ondertussen werd de ARP verscheurd door de richtingenstrijd. Had de PPR nog vooral
aanhang gekregen van katholieke dissidenten uit de KVP, twee jaar, in 1970, later zagen
protestantse progressieve denkers hun kans om ook een eigen partij op te richten, de
Evangelische Solidariteitspartij (ESP). De ESP werd opgericht door Feddema, Riemens en
Herstel, mannen die later bepalend waren binnen de EVP. Zij wilden geen aansluiting met de
PPR, vanwege het aanschurken van deze partij tegen de Nieuw-Linksbeweging in de PvdA.
Gezien de pretentie van de ESP, het voeren van evangelische politiek, loopt er een directe lijn
met de meer evangelische koers die de ARP wilde inslaan vanaf 1963. Doordat deze visie in
de richtingenstrijd van de partij dreigde ondergesneeuwd te raken, werd de ESP opgericht.
De ESP wilde een ‘derde weg’ inslaan, tussen het kapitalisme en het communisme.
Kenmerken van deze koers waren begrippen als vrede, broederschap en gemeenschappelijk
bezit.41
Vanaf het begin van de partij werd het meest samengewerkt met de PPR. Er waren wel eens
gedachten over een fusie van de ESP en de PPR, maar de ESP durfde het toch niet aan.
Daaraan lagen drie redenen ten grondslag: de PPR zou willen samenwerking met de
communistische CPN, iets wat voor de ESP een onmogelijkheid was. Eveneens waren er
verschillen in het defensiebeleid. En medisch-ethisch was de ESP veel conservatiever dan de
PPR. Bij samenwerking tussen christelijke partijen zijn dat grote, onoverkomelijke
verschilpunten van een principieel karakter.42 Vanwege het beperkte kader en de geringe
financiële middelen moest de ESP zich in 1975 opheffen.
In 1977 leek de polarisatie ten einde. Den Uyl won opnieuw de verkiezingen en kon met CDA
en D66 een nieuw kabinet vormen. Deze gesprekken mislukten, waardoor Van Agt en Wiegel
verrassend snel een kabinet van CDA-VVD in elkaar timmerden. Qua ideologie en beleid was
deze coalitie rechtstreekse uitdaging ten opzicht van het linkse kabinet-den Uyl.
Verschillende prominente christen-radicalen in PPR, PSP en de voormalige ESP en
antirevolutionairen binnen het CDA waren ontevreden over samenwerking met de VVD, wat
een te weinig sociale partij zou zijn. Zij waren eveneens teleurgesteld in het CDA. Had
Aantjes in zijn ‘Bergrede’ in 1977 geen sociale koers van het CDA bepleit en aangekoerst op
samenwerking met de PvdA?
Vanwege de vrees voor een neoliberaal kabinet werd in 1977 de Evangelische Progressieve
Volkspartij (EPV) opgericht. Volgens oprichter van der Sluijs had het CDA het Evangelie
verloochend. Vanaf haar oprichting trachtte de EPV samen te werken met de dissidenten
binnen de CDA. Tien leden binnen de fractie, voornamelijk antirevolutionairen, kozen een
16
andere opstelling in het kernwapendebat tijdens de jaren zeventig, maar besloten de fractie
loyaal te blijven. Uiteindelijk zou ook de EPV sneuvelen, vanwege interne problemen.
Zowel de ESP als de EPV kon zich intellectueel bogen op de econoom en ethicus
Goudzwaard. Evenals Aantjes besloot bij binnen de ARP te blijven, ondanks dat hij meer
verwantschap voelde met de evangelisch-radicalen in beide splintergroeperingen naast de
antirevolutionairen.43
Goudzwaard was een aanhanger van de wijsbegeerte der wetsidee, een calvinistische
filosofische stroming, die in de jaren zestig in zwang raakte aan de Vrije Universiteit.
Dooyeweerd betoogde dat in het leven verschillende werkelijkheden naast elkaar bestaan,
zowel theologische, politieke als filosofische en dat deze allen heen wezen naar de wetten die
God Israël gegeven had. Dit idee was een filosofische uitwerking van de soevereiniteit in
eigen kring. Als evangelicaal geloofde Goudzwaard dat de economie niet los stond van de
ethiek en dat politiek van alles te maken had met het geloof. Vandaar zijn pleiten voor een
christen-radicale koers.44
In 1980, bij de vorming van het CDA, raakte Goudzwaard in onmin met de intenties van de
partij. Hij gaf aan te twijfelen aan confessionele politiek en haar zendingsdrang in de politiek.
Ook was hij niet gecharmeerd van de samenwerking met de liberale VVD. Vandaar dat hij
zijn lidmaatschap van de partij opzegde. In navolging van andere prominenten sloot hij zich
aan bij de werkgroep Niet Bij Brood Alleen (NBBA). NBBA refereerde aan de gelijkluidende
naam van het verkiezingsprogramma van het CDA (toen nog bestaande uit de drie
afzonderlijke confessionele partijen in een federatief model) in 1977. Dat
verkiezingsprogramma ging uit van een sociale koers van het CDA, gebaseerd op de Bergrede
uit Mattheus 5, waar Jezus expliciet opkomt voor de rechten van de armen en de zwakkeren.
Het waren deze CDA-dissidenten, die gezamenlijk met enkele antirevolutionairen en christenradicalen uit de ESP en EPV in 1981 aan de basis stonden van de oprichting van de
Evangelische Volkspartij.
Hoewel de vooruitstrevende christelijke partijen ESP en EPV op dezelfde links-radicale
aambeelden sloegen als de CDU in het Interbellum, was hun aanhang veel kleiner. Zowel de
ESP als de EPV miste aansprekende persoonlijkheden, hadden geen kader en waren
geconfronteerd met de ontzuiling. De onvrede binnen het CDA over de koers van de partij gaf
het laatste zetje tot de oprichting van de EVP in 1981.
Zowel bij de ESP, de EPV, als de EVP liep men tegen dezelfde strategische paradox aan:
moest men evenals de PPR kiezen voor een ‘coalitie met links’- PvdA- of voor het ‘geweten
van rechts’ – het aanschuren tegen het CDA -, zoals men dit intern noemde? Hoewel de EVP
17
meende het antirevolutionaire gedachtegoed beter te bewaren dan het CDA, ontstonden er
vooral verschillen op macroniveau. De verschillen tussen beide partijen werden vooral
bepaald door de verschillende visie op de kruisrakettenkwestie en het lidmaatschap van de
NAVO. Ook op sociaal gebied maakte de EVP geheel andere keuzes als de CDA. Daarnaast
miste de EVP radicale noties van het Evangelie bij de CDA.45 Met name Ubels en Feddema
vonden de CDA een te rechtse, kapitalistische partij die uit zou zijn op macht. Juist
geweldloosheid, barmhartigheid en solidariteit zou het wezen moeten zijn van een christelijke
partij, aldus deze EVP- prominenten.
Linksom was er op sociaal terrein duidelijk verwantschap tussen de PvdA en de EVP.
Radicaalchristelijke uitgangspunten sloten aan bij de sociale thema’s van de
sociaaldemocraten. De verschillen waren echter groot op het gebied van partijcultuur en
historische herkomst. In deze scriptie zal onderzocht worden of de EVP nu ‘aanschuurde
tegen het CDA’ of ‘aansloot bij klein links’. Uiteraard blijkt uit de partij geschiedenis dat de
laatste optie uiteindelijk de overhand kreeg, maar vanaf wanneer en hoe werd deze koers
ingeslagen?
Ook met verwante radicaallinkse partijen waren er verschillen. Verschil van partijcultuur met
de PPR was dat de PPR bestond uit dissidente katholieken vanuit de KVP, terwijl de EVP
vooral protestants van aard was. Feddema beweerde zelfs dat de PPR zich niet liet leiden door
Bijbelse uitgangspunten, maar door de politieke werkelijkheid46. Daarnaast stond de PPR,
naar de mening van Feddema, te dicht bij de PvdA en de CPN. De partijprominent meende
dat evangelische politiek niet samenging met samenwerking met de atheïstische CPN.
De relatie tussen de PSP en de EVP was eveneens ambivalent. De non-gouvermentele
opstelling van de actiepartij PSP stond ver van het kader van de EVP. Aan de andere kant kon
de PSP niets met het getuigeniskarakter van de EVP: ‘Wij zien niet dat we op basis van het
Evangelie politiek kunnen bedrijven’47, aldus PSP-Kamerlid van Es.
Uiterst links waar de CPN opereerde, was amper sprake van herkenning tot de EVP. Dit
kwam pas op gang toen de partij in 1983 de lijn-Moskou verliet. Daarvoor gold voor de CPN
een soort parlementair isolement.
18
Hoofdstuk 2 De parlementaire geschiedenis van de EVP in de periode 1981-1991
Op 7 maart 1981 werd de EVP opgericht als fusie tussen het EPV- electoraat, leden van de
werkgroep NBBA en verontruste ARP’ers, die moeite hadden met de nauwe relatie tussen de
CDA en de VVD in het kabinet -Van Agt (1977-1981). Van inhoudelijke verschillen tussen
NBBA en de voormalige EPV’ers was weinig te merken. Partijprominent Feddema merkte
dan ook op dat er sprake was van ‘een homogene partij qua uitgangspunt en doelstelling’, met
een eigen ideologie: ‘het Messiaanse visioen en ook de strategie om te komen tot een rijk van
vrede en gerechtigheid of, anders gezegd, een vreedzame wereldorde’.48
Partijvoorzitter Riemens wilde met de EVP een andere opstelling dan haar christenradicale
evenknie PPR. Hij pleitte voor een positionering als ‘geweten van het CDA’ en een ‘Derde
Weg-strategie’ tussen de kapitalistische en de socialistische of communistische ideologie. In
dit schema werd de CDA neergezet als een christendemocratische partij die teveel heulde met
de ‘Eerste Weg’ het kapitalisme.49 De PPR zag men als een radicaalchristelijke partij die
echter haar christelijke uitgangspunten al lang niet meer in de politieke praktijk naar buiten
bracht. Deze tussenpositie van de EVP werd extra kracht bijgezet door de leus ‘christelijk, dus
progressief’.
De ‘Derde Weg-strategie’ was geen unicum. Met deze ideologische koers ontstond aan de
wieg van de EVP al een grondslagendiscussie. Enerzijds wil men functioneren als ‘het
geweten van het CDA. Anderzijds was de ‘Derde weg’ afkomstig uit de pacifistische PSP. De
strijd tussen de behoudende en de radicale vleugel ontbrandde zodoende al meteen van de
introductie van de partij.50
Tijdens het oprichtingscongres verklaarde voorzitter Weststrate ‘ Wij noemen ons
Evangelische Volkspartij, omdat wij geloven dat, als met persoonlijk de bevrijdende
boodschap van het Evangelie aanvaardt, men daarmee ook de opdracht aanneemt mee te
werken aan de bevrijding van de samenleving, door het bestrijden van geweld, onderdrukking,
wantrouwen, streven naar steeds meer macht of steeds meer welvaart vaak ten koste van
anderen, dat alles op basis van de Bijbelse gerechtigheid’.51 Ofman verwoordde het als
volgt:’Zij (de EVP, JMtH) neemt het Evangelie als uitgangspunt en richtsnoer voor het
politieke beleid omdat de bevrijdende boodschap van het Evangelie voor ieder mens
persoonlijk, tevens de opdracht inhoudt de wereld te bevrijden van onrecht, haat, oorlog en
geweld. Daartoe is een politiek beleid nodig dat zich richten wil naar de norm van de Bijbelse
gerechtigheid. Alleen dan kunnen vrede, solidariteit en rentmeesterschap in de samenleving
werkelijkheid worden’.52
19
In een interview in het partijblad EVP-Info namen de vier hoogst geplaatste kandidaatKamerleden nadrukkelijk afstand van de twee meest verwante partijen met de EVP. Ter
linkerzijde werd de PPR afgeserveerd als een partij met een te positieve mensvisie en te
weinig nadruk op het Evangelie, ter rechterzijde werd het CDA onder vuur genomen als
zijnde een partij die pal achter de NAVO stond en het kernwapendebat niet durfde aan te
gaan.53 Daartegen kan weer gebracht worden dat het bewapeningsvraagstuk bij de EVP teveel
een one-issue werd.
Vanaf 7 maart 1981 werd er vaart gezet achter de verspreiding van het EVP-gedachtegoed,
men verwachtte immers verkiezingen op 26 mei. Alleen kwam 26 mei te vroeg. Die dag
behaalde de EVP 0,52% van het totale aantal uitgebrachte stemmen. Om een Kamerzetel te
bemachtigen, had de partij 0.67% van het stemmenaantal moeten halen.
Fractievoorzitter Weststrate noemde een aantal redenen waarom de EVP geen zetel wist te
behalen: in de media had de EVP slecht gescoord. Zo zou dagblad Trouw ‘denigrerend en
negatief schrijven over de EVP’, terwijl de VARA voor de verkiezingen al geconcludeerd had
dat ‘de EVP maximaal een half procent aan stemmen zou behalen en dus geen zetel zou
krijgen’. De conclusie ‘geen zetel’was op dat moment voorbarig’.54 Bovendien hadden de
vredesbewegingen de EVP niet genoemd als redelijk alternatief.
Het jaar van oprichting van de EVP, 1981, was het jaar waarin parlementair gestemd moest
worden over de plaatsing van middellange afstandsraketten. Van Agt en het CDA besloten in
het najaar 1981 om 48 raketten op de basis Woensdrecht te plaatsen. De kruisrakettenkwestie
vormde het belangrijkste discussiepunt, feitelijk ook een one-issue, waarop de EVP zich
profileerde ten opzichte van het CDA.
De bewapening met kernkoppen was inzet tijdens de coalitiebesprekingen. De uitslag op 26
mei rechtvaardigde een coalitie van CDA, PvdA en D66. Dit kabinet-van Agt II zou hard
botsen over de bewapeningskwestie. De PvdA wilde onder geen voorwaarden plaatsing van
kruisraketten, terwijl het CDA dit wel wilde. Het kabinet besloot tot een compromis: plaatsing
werd voorlopig uitgesteld. Dit standpunt rechtvaardigde de harde opstelling van de EVP over
de bewapeningskwestie. Hoewel de partij nog niet vertegenwoordigd was in de Kamer, werd
in het partijblad EVP-Info stelling genomen tegen de plaatsing van de kernkoppen op
Nederlandse bodem, daarbij gesteund door het maatschappelijke onbehagen, de zogenaamde
Hollanditis.
In 1982 volgden opnieuw Kamerverkiezingen. Het kabinet- Van Agt/Den Uyl viel al na
enkele maanden, waardoor er opnieuw verkiezingen uitgeschreven moesten worden. Tijdens
een partijcongres op 3 juli 1982 stemden de congresgangers in met een nieuwe advieslijst
20
voor de komende verkiezingen. Eveneens besloot het congres lijstverbindingen aan te gaan
met andere progressieve partijen, uitgezonderd de CPN. De CPN was voor de EVP
onbereikbaar, omdat zij niet vatbaar zou zijn voor het Evangelie. Bovendien was de CPN rond
1980 nog in een politiek isolement, vanwege het vasthouden aan de partijlijn die vanuit
Moskou geregisseerd werd.
Tot verrassing van iedereen werd de onbekende Cathy Ubels-Veen gekozen tot lijsttrekker
van de EVP. Tijdens de verkiezingen van 1982 wist de EVP 0,70% van het totaal uitgebrachte
stemmen binnen te halen. Voor een Kamerzetel was de drempel opnieuw 0,67%. Zodoende
wist de EVP op de valreep een Kamerzetel te bemachtigen, die vertegenwoordigd werd door
Ubels. Evenals bij de verkiezingen in 1981 waren de meeste EVP-stemmen afkomstig van
CDA’ers die moeite hadden met de opstelling van het CDA ten opzichte van de
kernwapenkwestie.55
In 1982 deed zich een bijzonder fenomeen voor binnen de EVP: voorzichtig werd
samenwerking gezocht met de CPN. Op een partijcongres van de CPN van 26-28 november
1982 verklaarde de partij haar marxistisch-leninistische grondslag op te geven en over te gaan
tot een interne democratisering. Een aantal bestuursleden van de EVP wilde daarom
samenwerken met het CPN. Toch kwam dit er uiteindelijk niet van. De officiële verklaring
van het EVP-bestuur liet duidelijk merken niets te voelen betreffende een toenadering tot de
CPN of ‘voor een samensmelten tot een progressieve volkspartij of nog minder voor een
opgaan in klein links, zoals in kringen van de PPR wordt voorgestaan. De EVP hecht aan haar
karakter als evangelische vredespartij’.56
Een tweede politieke flirt ontstond in 1984. Scholten en Dijkman stapten uit de CDA en
richten de Basisbeweging voor Vrede en Solidariteit (BVS) op. Ondanks herhaaldelijke
gesprekken met Ubels lukte het niet om Scholten, Dijkman en Ubels te verenigen, ook niet
toen Ubels opperde om de EVP stop te zetten en op te gaan in BVS. Uiteindelijk sloot
Dijkman zich aan bij de PPR en Scholten bij de PvdA.
Deze twee politieke uitstapjes richting BVS en de CPN laten een opmerkelijk patroon zien.
De EVP kwam in een lastige spagaat terecht tussen progressief-christelijke samenwerking en
de mogelijkheid tot klein linkse samenwerking.57 Tot nu toe wist de EVP afstand te houden
met de PPR en de CPN als klein linkse partners. Progressief-christelijke bundeling met de
BVS mislukte, evenals verdere samenwerking met het IKV en met Pax Christi, nadat de
Tweede Kamer in 1983 had besloten om kernwapens toe te staan. Hier begon zich het feit te
wreken dat de EVP te veel een one-issue partij was op het gebied van kernwapens en het feit
21
dat de kernwapenkwestie vanaf de tweede helft van de jaren tachtig minder prominent
aanwezig was in de parlementaire debatten.
De Tweede Kamerverkiezingen in 1986 verliepen desastreus voor de EVP. Haar enige
Kamerzetel werd verloren, de partij behaalde slechts 0,2% van de stemmen. Tijdens deze
verkiezingen kwam ook de CPN buiten de Kamer terecht. PSP verloor twee van haar drie
zetels, terwijl de PPR als enige klein linkse partij stabiel bleef op twee zetels. Klein links
verloor in 1986 vijf van de acht zetels, terwijl twee partijen weggevaagd werden door de
kiezer. Dit debacle was erger dan de situatie in 1977 toen klein links kromp van zestien naar
zes zetels. Ofman analyseert in de jubileumbundel naar aanleiding van tien jaar Evangelische
Volkspartij de volgende oorzaken van het verlies van de Kamerzetel: koudwatervrees voor
(klein) links, interne ruzies over de koers van de partij, geen alternatief tegen het kabinet
Lubbers, te weinig steun van prominente progressieve christenen, de mislukte fusie met BVS
en het niet kunnen presenteren van Goudzwaard als ideoloog.58 Bovendien was het imago van
fractievoorzitter Ubels erg slecht, de partijtop wilde men dan ook inwisselen voor de meer
charismatische generaal-majoor von Meyenfeldt. Niet alleen het imago van Ubels was
negatief, ook haar ideologische voorkeur lag gevoelig in de partij. Ze zette zich af tegen het
CDA en lonkte naar klein linkse samenwerking.59 Na de verkiezingsnederlaag in 1986 was
Ofman Ubels opgevolgd. Zij wilde niet meer politiek actief zijn, omdat ze moeite had met de
term ‘christelijke politiek’.60 Verscheidene prominenten verlieten met haar de EVP.
Tijdens een najaarscongres in november 1987 werd een nieuwe koersnotitie vast gesteld ‘ Tot
vrede en gerechtigheid geroepen’. In deze notitie bepleitte de EVP ‘ de bereidheid tot brede
samenwerking op hoofdpunten’ met PvdA, D’66, PPR, PSP en CPN, ‘ die evenals de EVP
deel uitmaken van de Derde Weg tussen kapitalisme en extreem marxisme/leninisme’.61
Opvallend aan deze uitspraak is de bereidheid tot samenwerking met de CPN en de voorkeur
voor een klein linkse alliantie. Juist deze stellingname deed de EVP vervreemden van haar
wortels, namelijk het alternatief zijn voor progressieve christenen om het geweten van het
CDA te vormen. Uit deze koersnotitie bleek dat de EVP in strategisch opzicht het geweten
van de PvdA begon te vormen.
Hoewel de EVP in 1986 op eigen kracht geen Kamerzetel meer wist te behalen, was de partij
toch voornemens om op eigen kracht te verkiezingen in te gaan van 1989. Maar door het
teruglopende ledental en het uitzichtloze electorale perspectief werd de neiging om samen te
werken met klein links groter. In november 1988 besloot de EVP dan ook deel te nemen aan
de Europese verkiezingen op een gezamenlijke lijst met CPN, PPR, PSP en ‘onafhankelijken’.
Tegelijkertijd wilde de partij wel proberen zelfstandig de Tweede Kamerverkiezingen van
22
1990 in te gaan. Maar door de vervroegde val van het kabinet werden de verkiezingen reeds in
1989 gehouden. Op het allerlaatste moment besloot de EVP zich aan te sluiten bij klein links
om de mogelijkheid te onderzoeken om met een lijst en een partijprogramma de verkiezingen
in te gaan. ‘ Als het kabinet niet was gevallen, hadden wij volgend jaar zelfstandig aan de
verkiezingen meegedaan, als alternatief voor het CDA’, aldus Ofman.62 De zelfstandigheid
om de verkiezingen in te gaan, werd mede gedwarsboomd door het ontbreken van een
bekende fractievoorzitter. Maar klein linkse samenwerking in Europa betekende eigenlijk ook
dat er nationaal niet om klein linkse samenwerking heen gedraaid kon worden.
Groen Links, zoals dit samenwerkingsverband van klein linkse partijen genoemd werd, kon
rekenen op de steun van het EVP-congres. De EVP zou binnen Groen Links voldoende
weerklank vinden voor haar beginselen en bovendien haar zelfstandigheid kunnen
behouden.63 Bovendien kwamen in het verkiezingsprogramma van GroenLinks de
belangrijkste punten naar voren die ook werden geproclameerd door het Conciliair proces van
de Wereldraad van Kerken, namelijk: heelheid van de schepping, vrede door gerechtigheid en
de economie van het genoeg, aldus Ofman.64
Binnen GroenLinks werd de identiteit van de EPV slechts mondjesmaat erkend. Bij de
oprichting van de partij wilde men putten uit drie ideologieën, het liberalisme, de sociaaldemocratie en de christendemocratie. Alleen de beginselen moesten hieruit gedestilleerd
worden, namelijk: individuele vrijheid, gelijke kansen en naastenliefde. Het primaat van de
partij behoorde ecologisch te zijn, met aandacht voor het milieu en de zelfontplooiing van het
individu.65
Op een aantal punten stond de EVP zelfs tegenover standpunten van de te vormen Groen
Links. Zo was de EVP nogal positief over Israël vanuit Bijbels oogpunt, terwijl Groen Links
duidelijk de positie verkoos van de Palestijnen. Een ander verschil was het standpunt ten
opzichte van de NAVO. Wilde de EVP de NAVO nog gedogen onder voorwaarden, Groen
Links was sterk tegen dit trans-Atlantische statenverbond. Ook medisch-ethisch waren er
verschillen. Ging Groen Links uit van zelfontplooiing van het individu, daartegenover stond
de beschermwaardigheid van het leven bij de EVP.
Ofman verwoordde de toetreding van de EVP tot Groen Links in een veelzeggende volzin:
‘Een EVP als zelfstandige partij zal niet langer dat alternatief voor het CDA kunnen zijn, dat
moet ik, met pijn in mijn hart, hier vaststellen’.66
23
Hoofdstuk 3 Eigenheid van de EVP
Zes jaren zult gij uw akker bezaaien en zes jaren uw wijngaard besnijden en de inkomst
daarvan inzamelen. Doch in het zevende jaar zal voor het land een sabbat der rust zijn, een
sabbat den HEERE; uw akker zult gij niet bezaaien en uw wijngaard niet besnijden.67
Dit jubeljaar zal u het vijftigste jaar zijn; Op dat jubeljaar zult gij ieder wederkeren tot zijn
bezitting.68
Het begrip ‘de economie van het genoeg’ is afkomstig uit de Wereldraad van Kerken. De
Wereldraad is een oecumenische organisatie van mondiale christenen. Dit begrip werd
geïntroduceerd bij een congres over ‘geloof, hoop en toekomst’ in 1979 in Boston. De
congresdeelnemers vreesden dat de grootschaligheid van de economie met de oplopende
werkloosheid en milieu-uitbuiting zou leiden tot een individualistische wereldinterpretatie en
verwaarlozing van de scheppingsopdracht, waarbij de leidende gedachte is dat de mens tot
rentmeesterschap is gesteld over de schepping. Een van de deelnemers van het congres was de
econoom Bob Goudzwaard die de bevindingen van dit congres politiek uitwerkte in het
partijprogramma van de EVP.
In het partijprogramma nam de EVP over dit onderwerp rigoureuze stappen: zo werd besloten
om een eenmalige matiging door te voeren van 5% van het totale inkomen en een
herverdeling van arbeid. Hiermee werd bedoeld om werkweken te genereren van vier dagen
van negen werkuren, zodat er meer banen konden vrijkomen voor de toenemende groep van
werklozen. Deze ideeën van partijprominent Jaap Tas sloten aan bij de eerdere uitgangspunten
van het kabinet-den Uyl dat ‘ het samen delen van inkomen, werk en macht’ tot speerpunt van
het economische beleid had gemaakt.69 De EVP gaf een religieuze dimensie aan de
sociaaleconomische politiek van het kabinet -den Uyl.
Om de economie van het genoeg politiek vorm te geven kwam Tas met drie suggesties 70: in
de eerste plaats wilde de EVP niet het winststreven centraal stellen, maar het voorzien in
aanwezige behoeften. Ten tweede moest er een sterkere aandacht komen voor elementaire
behoeften. Ten derde werd gepleit voor een grote betrokkenheid bij beslissingen binnen
bedrijven wat betreft de productie en investeringen; feitelijk werd hiermee bedoeld de
vorming van een ondernemingsraad en een medezeggenschapsraad.
In het verkiezingsprogramma ‘Omzien naar elkaar’ werd de economie van het genoeg
gedefinieerd als een situatie waarin ‘niemand zijn overvloed zal vermeerderen, zolang niet
24
iedereen aan zijn levensbehoeften toekomt. Niet ‘meer’ is beter, maar ‘genoeg’ is het beste,
voor ieder. Enerzijds vraagt dit om een nieuwe mentaliteit en een nieuw inzicht in de realiteit,
anderzijds ook een anders ingerichte economische orde’.71
In een opinieartikel in Trouw op 25 maart 1988 opperde EVP-voorzitter Ofman dat ‘de God
van de Bijbel zich niet verdraagt met een economisch systeem dat zich richt naar de
koopkracht en de consumptiebehoefte van de rijken en naar de wetten van het door het
Westen beheerste monetaire systeem’.72 Ofman reageerde hiermee op het recente
kabinetsbeleid waarin getracht werd om de snel oplopende werkloosheid terug te dringen.
‘De economie van het genoeg’ werd nationaal vooral kleur gegeven door professor Bob
Goudzwaard. In talloze publicaties hekelde hij het individualistische denken van de moderne
mens in de consumptiemaatschappij. Goudzwaard werd dan ook betrokken bij de oprichting
van de EPV in 1981, maar bedankte op de valreep voor een verkiesbare plaats op de lijst voor
de Tweede Kamer. Langs de zijlijn oefende hij echter grote invloed uit op het EVP-denken,
zozeer dat het vraagstuk van de economie van het genoeg de sociaaleconomische variant werd
van het veiligheidsvraagstuk.
Centraal onderwerp binnen de economie van het genoeg was de invoering van het sabbatsjaar,
gebaseerd op het oudtestamentische Bijbelboek Leviticus. De EVP hoopte hiermee de
werkloosheid terug te brengen, de arbeidsmobiliteit te bevorderen en de verlofganger tijd te
geven voor beroepsgerichte educatie.73 In de Bijbel kende men naast het sabbatsjaar ( een keer
in de zeven jaar) het jubeljaar ( een keer in de vijftig jaar). Van den Berg en Enthoven74
probeerden de EVP ervan te doordringen dit vijftigste jaar te vieren door: vrijlating van alle
politieke gevangenen, het halveren van alle defensiebudgetten, een Deltaplan tegen de honger,
een kwijtschelding van schulden van Derde Wereldlanden, het invoeren van een
milieurechtensysteem en een vast belastingspercentage op grond waardoor grond na een
bepaald aantal jaren terug komt in handen van de gemeenschap.
Wanneer de EVP aan de macht zou komen en dit beleid van een duurzame economie uit zou
voeren, gaat iedereen er op achteruit qua koopkracht, maar -was de gedachte hierachter- de
samenleving zou er moreel beter van worden.
Binnen de economie van het genoeg had ook de milieuzorg een prominente plaats. Partijideoloog Feddema noemde in Trouw de teloorgang van het milieu het resultaat van de
geestelijke crisis van de mensheid. Door uitsluitend te denken aan eigen belang en consumptie
werden ethische waarden uitgehold en zag men door deze houding de milieuproblemen te laat
in.75
25
Volgens de invloedrijke Goudzwaard moest het uitbuiten van grondstoffen tegengegaan
worden door beheer. In het verkiezingsprogramma van 1989 wilde de EVP een soort
groenmerk opnemen, als variant op het milieumerk.
Eveneens bepleitte de partij het verstrekken van milieurechten. Dit is een bonnensysteem. Met
een bon kon een milieuonvriendelijk product gekocht worden. Kocht men een
milieuvriendelijk product, dan was het mogelijk om de milieurechten door te verkopen. Met
dat geld konden vooral mensen aan de onderkant van de samenleving meer besteden.76
Omdat het onbruikbaar is geworden. Omdat het niet meer bijdraagt aan de bevordering van
gerechtigheid en vrede in onze wereld. Omdat het tenslotte niet meer blijkt te zijn dan een
middel voor mensen die verslaafd zijn aan het streven naar veiligheid.77
Naast het vraagstuk van het economie van het genoeg was vrede en veiligheid de
belangrijkste kwestie waarover de EVP zich boog. In navolging van de vooroorlogse CDU
werd dan ook gekozen voor ontwapening, geweldloosheid en het afschaffen van kernwapens.
Toch werd de partij niet antimilitaristisch: nergens werd gepleit voor een totale afschaffing
van de dienstplicht of een eenzijdige ontwapening van Nederland. Dit vraagstuk van vrede
was inherent aan de jaren ’80 van de twintigste eeuw toen de Koude Oorlog haar hoogtepunt
naderde.
De EVP-visie op vredesdenken werd beïnvloed door een horizontale belijdenis van de
Bergrede. In de Bergrede doet Jezus zaligsprekingen, waaronder: Zalig zijn de vreedzamen,
want hunner is het Koninkrijk der hemelen.78 Minder uit de voeten kon de EVP met de
zwaardfunctie van de overheid, zoals deze te vinden is in artikel 36 van de Nederlandse
Geloofsbelijdenis. De protestantse kerken belijden met dit artikel dat de overheid ‘vreemde
machten moet weren en uitroeien’. In EVP-jargon stond de overheid vooral een dienende
instantie, die de zwakkeren in de samenleving dient te beschermen.79
Een belangrijke denker over vrede en veiligheid was de antropoloog Feddema. Hij keerde
zich tegen de Augustijnse variant van het christendom die predikte dat de overheid het zwaard
van Godswege ter hand mag nemen om rechtvaardigheid te betrachten. Feddema wilde echter
met de EVP een stroming in het christendom vormen die streeft naar een ‘vreedzame wereld
op basis van gerechtigheidsstructuren, ecologische harmonie en geweldloze
conflictoplossing’. Dit kon bereikt worden door een alliantie van vredesbewegingen,
milieugroeperingen, vrouwenbewegingen en vakbonden. Zij zouden moeten werken aan een
26
‘gelijkwaardigheidsrevolutie’. Ook bepleitte Feddema een Wereld Vredesconcilie, om deze
revolutie op gang te bregen.80
Binnen de EVP was generaal-majoor buiten dienst Chiel van Meyenfeldt de autoriteit op het
gebied van kernwapens, vrede en veiligheidsbeleid. Pacifisme bleef voor de EVP een centraal
uitgangspunt. Zo verklaarde von Meyenfeldt zelfs na 1989 nog dat de handelswijze van de
NAVO en haar nut voor wereldwijde vrede volkomen laakbaar was. Immers hadden
handelingen van de NAVO geleidt tot spanningen in het bondgenootschap, een kostbare
wapenwedloop, een onaanvaardbare veiligheidssituatie en een toenemende afhankelijkheid
van maatschappelijke krachten die belang hadden bij het instandhouden van het conflict, aldus
de generaal-majoor.81 Overigens wilde de EVP de NAVO niet afschaffen, maar wilde de
partij internationale conflicten onder auspiciën brengen van de VN.
Binnen de EVP stond het denken over vrede en veiligheid bekend onder de noemer
‘Evangelische Vreedzame Wereldpolitiek’. Deze wat pretentieuze term was afkomstig van
kaderlid Riemens, die het begrip beschreef als ‘de bevordering van de radicale
democratisering, van de verbroedering en verzoening van alle gemeenschappen in binnen- en
buitenland op alle levensgebieden’.82 Deze geluiden waren ook te horen in de kringen rondom
het Conciliair Proces, uitgaande van de Wereldraad van Kerken.
Partijprominent Feddema gaf de het leerstuk ‘vrede door gerechtigheid’ een historische
Bijbelse onderbouwing. Volgens hem had Jezus in de Bergrede een ‘overlevingsethiek’
gepredikt, waarbij gerechtigheid en vrede vooropstonden, evenals broederschap van alle
mensen en de waarde van het denken in termen van de persoon, in plaats van collectiviteiten.
Deze ethiek zou ‘ in het teken staan van Jezus’ leer van het Koninkrijk van God op aarde en
zijn Shalom, ter redding van de schepping’83, aldus Feddema.
Identificatiefiguren voor EVP’ers op het gebied van vrede en veiligheid waren Martin Luther
King en Ghandi. Beiden wisten op hun eigen manier geweldloosheid en democratisering te
prediken. Ondanks deze voorbeelden miste de EVP internationale contacten en eigen kennis
van zaken op dit beleidsterrein. Alleen Riemens en von Meyenfeldt hadden enige kennis van
zaken. Daarnaast ontbrak het de partij aan nauwe samenwerking met vredesbewegingen.
Hoewel er contacten waren met het IKV en Pax Christi, waren deze organisaties ook actief
binnen de PSP en de PPR. Dit zorgde voor een versplinterde politisering van het
kernwapendebat in klein linkse kringen.
Politiek echter stond de EVP in het kernwapendebat alleen. Het CDA was al in 1979
eenduidig in haar visie over kernwapens. Bovendien besloten toen tien dissidenten binnen de
fractie om de lijn van de partij toch te volgen. Daardoor konden Scholten en Dijkman in 1985
27
ondanks het feit dat zij CDA- dissidenten waren en door de EVP waren benaderd voor
intensievere samenwerking, ook geen potten breken in het voordeel van de linkse oppositie.
Na het verdwijnen van de EVP uit de Tweede Kamer in 1986 werd de partij ‘utopisch
vredesdenken’ verweten in een lezing van professor Langeveld, hoewel de koers van de partij
bepaald werd door kenner von Meyenfeldt.84
De eigenheid van de EVP was niet alleen terug te vinden in haar politieke standpunten, maar
ook in haar uitgangspunt. De partij had immers de ‘E’ van ‘evangelisch’ in haar partijnaam.
Juist dat eerste woord leverde veel misverstand op bij niet-leden. Er waren orthodoxe
christenen die dachten dat de signatuur van de EVP in overeenstemming met was met die van
de aan de rechtse partijen gelieerde Evangelische Omroep.85
Partijprominent Feddema probeerde in de media uit te leggen dat er een verschil was tussen
evangelische christenen in orthodoxe zin en evangelische christenen die meer heil zien in een
oecumenische koers. Bij de laatste voelde de EVP zich verwant. Hoewel de partij de Bijbel
als haar richtsnoer zag, gaf zij echter te kennen een oecumenische koers te varen.86 Dat
betekent dat ook progressieve christenen welkom waren. Eveneens waren homoseksuelen
welkom, als ook dat men geëmancipeerd dacht over de verhouding man-vrouw.
Met zijn interpretatie van het woord evangelisch, dacht Feddema eigenlijk evangelischradicaal, waardoor het progressieve milieu van de partij werd benadrukt, aldus De Bas.87
Feddema’s opmerking dat orthodoxe christenen evangelisch zijn, is niet helemaal juist.
Orthodoxe christenen, voornamelijk in SGP-kringen, streven nog steeds naar een theocratie,
het ideaal dat God de natie vertegenwoordigt. Het gebruik van de term ‘bibliocraten’ is een
beter etiket voor deze stroming binnen het christendom.
Ook fractievoorzitter Ubels mengde zich in de discussie betreffende de eigen identiteit van de
partij. Voor haar gold het Evangelie als politiek richtsnoer: ‘Het betekent voor ons, dat wij de
inspiratie, de bezieling, de overtuiging en de kracht uit de Bijbel willen halen omdat het
gewoon niet anders kan.’88
In het verkiezingsprogramma van 1982 werd vanwege de heersende verwarring het begrip
evangelisch nog eens uitgelegd: ‘De EVP pretendeert niet het alleenrecht te hebben op het
vertalen van het Evangelie in politiek beleid.89
28
Hoofdstuk 4 Nationale en internationale groene samenwerking
De meest voor de hand liggende verklaring voor de opkomst van groene partijen bieden deze
zelf: ze vragen aandacht voor milieuproblemen die de gevestigde partijen verwaarlozen of
onderschatten. Sinds de uitgave van het rapport van de Club van Rome in 1972 en de
daaropvolgende oliecrisis begon de bewustwording voor ecologie. Groene partijen blijken
meer te zijn dan alleen milieupartijen, ook hebben zij een herkenbare ideologische
achtergrond.
Sinds de jaren zestig treedt in de Westerse wereld een verschuiving op van materialistische
waarden naar postmaterialistische waarden, gericht op zelfontplooiing, participatie en
aandacht voor minderheidsgroepering. Uit een onderzoek van politicoloog van Deth blijkt dat
GroenLinks aanhangers overwegend, namelijk 84%, postmaterialistisch blijken.90
Inglehardt erkent het postmaterialisme als basis voor de groene bewegingen. Hij had al eerder
vastgesteld dat een mens eerst behoeften van veiligheid en welvaart moet verwerven, alvorens
hij zich in zal zetten voor immateriële zaken.91
De keuze voor groen is vaak ook ingegeven door frustratie van de babyboomgeneratie tegen
de kapitalistische consumptiemaatschappij, dit zou op haar beurt leiden tot verzet en opstand,
wat zich ook laat zien in de keuze voor nieuwe, groene partijen. Groene partijen pleiten over
het algemeen voor een sterke en actieve overheid, niet alleen om milieuvervuiling aan te
pakken, maar ook om een sociaal beleid te voeren.92
Een andere theorie voor de opkomst van groen is het idee van een gat in de markt. Volgens
Duits onderzoek zouden groene partijen vooral gedijen in landen met een hoge
bevolkingsdichtheid, een federale staat, de mogelijkheid voor een referendum, een stabiel en
matig gepolariseerd partijstelsel, gering vertrouwen in het parlement en actieve sociale
bewegingen.93
Het tijdstip van het ontstaan van GroenLinks in 1991 was Europees gezien een latertje. De
meeste Europese groene partijen ontstonden in de periode eind jaren zeventig tot eind jaren
tachtig. Meestal ging het hier om partijen die zich ter linkerzijde positioneerden van een grote
sociaaldemocratische partij, denk aan de positie van Die Grünen ten opzichte van de SPD.94
In andere gevallen ging het om partijen in het midden van het politieke spectrum, die een
alternatief vormden van een klassiek -liberale partij. Deze opstelling is vooral te vinden in
Scandinavië. Een derde categorie groene partijen namen een eigen positie in, maar
bemachtigden nooit een Kamerzetel, zoals de positie van de splinterpartij De Groenen. De
29
oprichters van deze partijen waren meestal geen voormalige socialisten of communisten, maar
partijlozen uit activistische protestbewegingen.
Politicologen hebben moeite om GroenLinks te duiden aan de hand van bovenstaande
kenmerken. Deels heeft dit te maken met de bijzondere ontstaansgeschiedenis van de partij,
als fusie van vier bestaande partijen. De meeste groene partijen ontstonden vanuit oppositie
tegen de sociaaldemocratie, een groene fusiepartij is een novum in het Europese
partijenlandschap.
Door teleurstellende verkiezingsresultaten in 1977 voor de PPR, PSP en de CPN kwam vooral
vanuit de PPR het initiatief tot klein linkse samenwerking. Omdat het electorale succes van de
PPR al langer in een neerwaartse spiraal zat, kreeg de achterban drie keuzen in verband met
de toekomst van de partij. De achterban kon kiezen voor ‘blauw’ , dat wil zeggen een
zelfstandige partij, ‘rood’, de PPR die banden aan zou gaan halen met PSP en CPN en zich
zou vervreemden van de PvdA of ‘groen’, wanneer de partij op termijn op moest gaan in een
nieuwe partij.
Uiteindelijk besloot het partijcongres van juni 1983 om bij de Europese verkiezingen
samenwerking te zoeken met CPN, PSP en EVP. Ook voor de Kamerverkiezingen van 1986
werd geprobeerd lijstverbindingen aan te gaan met genoemde progressieve partijen. Binnen
de EVP was discussie omtrent het aanhalen van de banden met klein links. Niet alleen was
men beducht voor de CPN, ook wilde de EVP liever niet samenwerken met de PSP en de
PPR. Men vond deze partijen te extreem, ‘ atheïstisch’ en ‘centralistisch’.95
Eind 1982 werd dan ook besloten om in Nederland een groene partij op te richten. PPRsenator de Gaay Fortman en van Dieren registreerden de Groene Partij Nederland (GPN). Het
doel van deze oprichting van de partij was geen partijvorming, maar het nemen van een
initiatief voor een groen platform waarin verschillende partijen konden manifesteren. Ook
wilde men met dit initiatief voorkomen dat allerlei rechtse partijen de populaire term ‘groen’
over zouden nemen.
In 1983 werd de partij De Groenen opgericht. Steunbetuigers waren vooral gefrustreerde
PPR-leden en radicale milieuactivisten. Zij pleitten voor inkrimping van de economische
productie ten behoeve van natuur en de kwaliteit van het leven. Overigens werd de
markteconomie door de Groenen erkend. Met dit partijprogramma wisten De Groenen net niet
de kiesdrempel te halen. Hun lijsttrekker, oud-Provo Roel van Duijn, werd wethouder in
Amsterdam.
30
Vanaf 1984 versnelde de onderlinge samenwerking. De laatste reserves richting de CPN
verdwenen, nadat deze partij haar marxistisch-leninistische beginsel losliet, om ruimte te
maken voor de sociaaldemocratie en het feminisme.96
Na veel onderling gekissebis kwamen de progressieve partijen PSP, PPR en CPN uiteindelijk
uit op de naam ‘Groen Progressief Akkoord’. Opvallend hierin was de afwezigheid van de
EVP. Nadat de partij bij enkele ronden aanwezig was geweest besloot het partijcongres om
niet mee te gaan in deze klein linkse samenwerking. De koers van de EVP diende immers het
geweten van het CDA te vormen, aldus voorzitter Herstel.97 Zes voorstanders van het Groen
Progressief Akkoord (von Meyenfeldt, Knol, Ofman, Renes, Stroband en van Tilborg)
besloten echter op persoonlijke titel zich aan te sluiten bij het Groen Platform, dat als vierde
partner meedeed naast, de PPR, PSP en CPN. Fractievoorzitter Ubels gaf echter aan dat de
natuurlijke plaats van de EPV links in het politieke spectrum was. Zodoende bleef het congres
hinken op twee gedachten: progressieve samenwerking in de vorm van klein links of
samenwerking met behoud van eigen identiteit.
Evenals het Groen Progressief Akkoord namen ook de Groenen deel aan de Europese
verkiezingen. Om de verwarring nog groter te maken, de partij van De Gaay Fortman, de
Groene Partij Nederland deed mee binnen het Groen Progressief Akkoord. De Groenen
noemde zich daarom Europese Groenen, terwijl het Groen Progressief Akkoord haar naam
behield. De Europese Groenen wisten bij de verkiezingen geen zetel te halen, het Groen
Progressief Akkoord behaalde twee zetels.
Het Groen Progressief Akkoord was vooral ingericht op klein linkse samenwerking richting
de Europese verkiezingen in 1984. Hieraan ging een manifest vooraf, waarin CPN, PSP en
PPR toenadering zochten op landelijk niveau. Dit manifest heette: ’Voor een Linkse
Doorbraak’. Hierin werd opgeroepen om een nieuwe politieke beweging te vorm die uit zou
gaan van ‘een vrijheidslievend socialisme…en die aansluit bij de wijdverbreide bezorgdheid
over de roofbouw, die de mens pleegt op het natuurlijke milieu’.98 De drie partijen spraken de
voorkeur uit voor een gezamenlijke lijst en parlementaire fractie van CPN, PPR, en PSP bij de
aanstaande Europese en nationale Kamerverkiezingen, en op termijn mogelijk een federatie
en zelf fusie.
In november 1988 besloot het EVP-congres om deel te nemen aan de Europese verkiezingen
in 1989. Dit zou gaan gebeuren samen met de PPR, PSP, CPN, GPN en onafhankelijken.
Onder de naam Regenboogfractie zou men deelnemen aan deze verkiezingen. In het
verkiezingsprogramma van de Regenboogfractie waren vier EVP-items terug te vinden: ten
eerste het recht op een sabbatsjaar voor werknemers, ten tweede de invoering van een
31
milieumerk, ten derde de invoering van een sociaal keurmerk voor producten en ten vierde, de
medezeggenschap voor werknemers bij de benoeming van de raad van commissarissen.99
Europarlementariër Verbeek sprak namens het Groen Progressief Akkoord de partijraad toe.
Hij voorzag voor de toekomst slechts een ideologie, de ‘rood-groene bevrijdingsbeweging’.100
Voorzitter Herstel rechtvaardigde de participatie van de EVP in de Regenboog richting het
congres in 1989 door te zeggen dat de groene coalitie typische EVP-gedachten zou uitdragen,
zoals democratisering, een beter milieu en welvaartsverdeling. Heel opvallend was de
uitspraak van de Herstel dat de EVP ook binnen Regenboog ‘haar eigen identiteit zou
behouden’.101
Uiteindelijk leidden de Europese verkiezingen in 1989 tot het zelfde resultaat als in 1984. Het
klein linkse samenwerkingsverband wist twee zetels te behalen, hoewel geen enkele EVP ’er
Europarlementariër werd. Met de medewerking van de EVP in het Groen Progressief
Akkoord en binnen de Regenboogcoalitie had zich, volgens Ofman, een scheiding van
geesten voltrokken binnen de eigen partij, terwijl het die scheiding wilde bewerkstelligen in
het CDA. Nog opmerkelijker is de slotconclusie van Ofman in dezen: ‘Met de deelname aan
de Regenboog werd - bijna geruisloos - de stap naar het groenlinkse kamp definitief gezet’.102
De verkiezingsnederlagen van klein links in 1986 en het verdwijnen van de CPN en de EVP
uit de Tweede Kamer leidden tot onderhandelingsgesprekken over een gezamenlijke lijst en
een gezamenlijk verkiezingsprogramma, uitgaande van de klein linkse partijen. Ofman merkte
reeds op dat met het participeren van de EVP in het Groen Progressief Akkoord en in de
Regenboogcoalitie het wel eens onmogelijk zo zijn om nationaal nog als zelfstandige partij
verder te kunnen gaan.103 Zeker gezien het relatieve succes van klein links bij de Europese
verkiezingen in 1984 en 1989.
De gesprekken over samenwerking op nationaal niveau kwamen in een stroomversnelling na
de vroegtijdige val van het kabinet Lubbers. Vanuit de PPR begon een groep dissidenten
gesprekken aan te knopen met het partijbestuur van de PSP en de CPN. Ook de EVP deed aan
deze gesprekken mee. Gezien de getalsverhoudingen binnen deze samenwerkingscoalitie zou
er voor de EVP echter niet meer in zitten dan een elfde plaats op de kieslijst bij de
Kamerverkiezingen. Hoewel dit resultaat negatief ontvangen werd, mocht de EVP bij wijze
van compensatie een eigen campagne dat dan ook gebeurde via Cor Ofman, de nummer elf op
de gezamenlijke lijst.
Ofman ging bij deze eigen campagne uit van bekende EVP- slagzinnen: vrede door
gerechtigheid de economie van het genoeg en heelheid van de schepping vanuit het
milieuoogpunt. Het mocht echter niet baten, Ofman behaalde slechts 7000 van de benodigde
32
28000 stemmen, waardoor de EVP feitelijk buitenspel stond in GroenLinks. GroenLinks zelf
behaalde zes Kamerzetels. Een half jaar na de verkiezingen zetten PPR en PSP de CPN en de
EVP onder druk om de partij op te heffen en om verdere integratie te bevorderen, dat de
‘werfkracht’ van GroenLinks zou bekrachtigen.104 Bij het opgaan in GroenLinks stelde de
EVP namelijk een aantal voorwaarden: men wilde dat de vertegenwoordiging van de EVP
binnen GroenLinks voldoende herkenbaar zou zijn en de integratie daarom desnoods kan
worden teruggedraaid. Het congres wilde de samenwerking opnieuw toetsen tijdens het
najaarscongres in 1990. Bovendien mistte de partijtop van de EVP een ideologische
onderbouwing van GroenLinks. Zij pleitten voor de erkenning van het Evangelie als
inspiratiebron voor GroenLinks.105
Tijdens het najaarscongres op 3 november 1990 werd besloten om verder te integreren in
GroenLinks en om de partij op te heffen. GroenLinks had uitgesproken de christendemocratische wortels van de EVP te erkennen en op te nemen in het ontwerpakkoord van de
partij, op basis van de christelijke waarde naastenliefde. Ook waren verschillende EVP’ers
betrokken in allerlei stuurgroepen van de nieuwe fusiepartij en behaalde de EVP zelfstandig
bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1990 nog een zetel in zeven steden. Zodoende meende
de EVP herkenbaar te zijn in GroenLinks. Daarnaast kreeg de EVP de mogelijkheid om een
platform in GroenLinks op te richten om zo de eigen identiteit vorm te geven, ook dit was een
wens van het partijbestuur.
Op 9 maart 1991, tien jaar na de oprichting van de EVP, werd in de Mozes en Aaronkerk te
Amsterdam, de partij met een viering opgeheven.
33
Hoofdstuk 5 Platform voor Evangelie en politiek in GroenLinks
‘We hebben nu die bundeling bereikt: met andere christenen, even radicaal of nog radicaler
dan wij en met niet-christenen die met ons dezelfde weg inslaan. Laten we niet langer - uit
weemoed of in wrok - achterom zien, maar met vertrouwen vooruitkijken. Wie weet spelen we
in op Gods toekomst’!106
Met de opheffing van tien jaar Evangelische Volkspartij kwam een einde aan een bewogen
periode van christenradicale politiek. Toch bleef de EVP moed houden om in GroenLinks een
alternatief te vormen ‘ voor PvdA en het CDA’. Om toch binnen GroenLinks herkenbaar te
blijven, hield een werkgroep zich bezig met het opzetten van een Evangelisch Radicaal
Forum, om daarin ‘ons gedachtegoed en identiteit te behouden en zo mogelijk te
verbreden’.107 Het Evangelisch Radicaal Forum (ERF) bracht sinds 1990 een eigen blad uit,
Evangelie&Politiek.
Vanwege de negatieve houding van het bestuur van GroenLinks tegenover het ERF werd de
naam veranderd in ‘ Platform voor Evangelie en Politiek’ . Het platform kreeg ook een
tweede naam: ‘De Linker Wang’ (DLW) .
De term ‘De Linker Wang’, is afkomstig uit Mattheus 5:39: Maar Ik zeg u, dat gij den boze
niet wederstaat; maar zo wie u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe; Deze
tekst duidt op barmhartigheid en nederigheid, de houding van een radicale christen.
In het eerste nummer van DLW staat een ‘plaatsbepaling’.108 Hieruit komt naar voren dat
DLW Bijbelse notities uit wil dragen en gelooft dat deze het leven bepalen en dat God hiervan
uiteindelijk de Beschikker is. In de praktijk wil men dit politiseren door te streven naar vrede
door gerechtigheid en heelheid van de schepping.109 Opvallend is het feit dat DLW
christelijke waarden en normen juist ziet binnen pragmatische en linkse partijen, men noemt
waarden als solidariteit, barmhartigheid en gerechtigheid. Enigszins dubbel klinkt dan ook dat
‘wij vinden niet dat politiek handelen gelegitimeerd wordt door dat ‘christelijk’ of
’evangelisch’ te noemen.110 Terwijl een paar zinnen verder weer gesproken wordt over het
‘verplichtende karakter’ van het Evangelie. Blijkbaar was het spanningsveld christelijke
politiek, christendom, politieke werkelijkheid en Bijbelse noties toch wel zo lastig om tot een
eenduidige verklaring te komen die allerlei christenen aan zou spreken. Ook lijkt de
beginselverklaring van DLW hiermee afstand te nemen van de exclusieve evangelische
politiek, zoals deze uitgedragen werd in de naam van de EVP.
34
Hoewel de christenradicalen hun identiteit en positie binnen GroenLinks probeerden te
omkaderen door middel van DLW, verloren zij enkele partijprominenten aan het kader van
GroenLinks. Feddema, Herstel en Ofman kregen bestuursfuncties binnen geledingen van de
partij.
Niet alleen prominente EVP-leden vertrokken uit DLW, ook andere christenradicale
groeperingen vonden binnen DLW een thuisbasis. Zo werd in 1995 Ab Harrewijn, voormalig
voorzitter van Christenen voor Socialisten en kaderlid van de CPN, voorzitter van DLW.
Door het vertrek van voormalige EVP-kopstukken uit DLW verzwakte de invloed van dit
platform. Deze tendens werd verstrekt door oppositie vanuit de nieuwe fusiepartij. Zo stelde
vice-voorzitter van GroenLinks Joost Lagendijk dat GroenLinks geen ‘getuigenispartij’ mocht
zijn.111 Ubels, stelde in een interview met het tijdschrift Réveil in 1996 ‘De EVP is opgegaan
in GroenLinks, maar wordt nooit meer genoemd. Jammer’.112
Anno 2009 is DLW nog steeds actief onder het Platform voor Evangelie en politiek binnen
GroenLinks, hoewel er stemmen opgaan om in contact te komen met de ChristenUnie.
Ondanks dat probeert DLW binnen GroenLinks haar eigen identiteit te bewaren, om op die
manier het evangelische karakter van de EVP voort te zetten.
Toch is de oecumene binnen DLW groter dan tijdens de EVP. In het bijzonder prominente
CPN -leden figureerden binnen DLW, waaronder de bekende progressieve predikanten Visser
en Harrewijn. In een interview in DLW verklaarde Harrewijn dat hij slechts toe wilde treden
tot het Platform voor Evangelie en politiek, wanneer het platform zich openlijk zou
distantiëren van de EVP. De opheffing van de EVP was volgens Harrewijn mede gedaan om
een breed bezet evangelisch radicaal forum op te richten.113
Het verschil tussen de EVP en DLW is niet alleen te zien op persoonlijk vlak, maar ook op
basis van identiteit. Binnen de EVP was de Bijbel het richtsnoer van handelen. In de praktijk
conformeerde de partij zich sterk aan uitspraken van het Conciliair proces van de Wereldraad
van Kerken. In DLW heeft de Bijbel een minder prominente plaats. Het platform koos in haar
beginselprogramma niet voor de zinsnede ‘richtsnoer van handelen’, maar voor de zwakkere
afgeleide ‘inspiratiebron.’ Dat impliceert dat er meerdere inspiratiebronnen naast elkaar
kunnen zijn, waarbij de Bijbel slechts een van de vele opinies vertolkt.
Eddy Reefhuis vermeldt in een interview dat het begin van DLW moeilijk was omdat een
kloof overbrugd moest worden tussen aanhangers van de aan de CPN gelieerde Christenen
voor het Socialisme en tussen ‘reünisten’ van de EVP die een confessionele politiek
voorstonden.114
35
Ook binnen DLW werd het een doel van progressieve christenen om een alternatief voor het
CDA te zijn ‘In de praktijk zal dat ook inhouden, dat we de discussie regelmatig zullen
aangaan met het CDA. Zeker omdat deze partij in veel kerkelijke milieus nogal dominant is.
Zelfs soms zo erg, dat het je oriënteren op progressievere politiek nogal eens als oneigenlijk
wordt ervaren. Het strookt niet met wat traditioneel als banden met de politiek werden
ervaren. Wij roepen kerkmensen op die traditionele banden eens kritisch tegen het licht van
het Evangelie te houden. Is wat doorgaat voor christelijke politiek niet teveel verslingerd
geraakt aan de macht? Wordt dat niet gedomineerd door de behoudzucht van middenklasse en
rijkeren? Wat heeft een bekrompen moraal te maken met het uitdagende leven van Jezus’?115
In een interview naar aanleiding van vijftien jaar DLW in 2007 geeft scheidend DLW voorzitter Ofman aan niet gelukkig te zijn met de positie van DLW binnen GroenLinks
‘GroenLinks is te elitair, er is te weinig oog voor het milieuvraagstuk, voor de zwakkeren in
de samenleving. Maar ik zie geen alternatief’.116
In een interview met het Reformatorisch Dagblad geeft Ofman aan dat De LinkerWang
veranderd is in de afgelopen vijftien jaren . Ofman: ‘Vijftien jaar geleden waren we veel
uitgesprokener in onze mening. Als ex- EVP’ers wisten we natuurlijk precies hoe het
Koninkrijk van God op aarde moest worden gevestigd. Nu zijn we opener en vrijzinniger. We
lopen ook wat minder vaak achter spandoeken aan. En we pretenderen wat minder de
evangelische waarheid in pacht te hebben’.117
Ook Hans Feddema, voormalig directeur van het wetenschappelijke bureau van de EVP heeft
kritische noties bij de verhouding van de Linkerwang ten opzichte van GroenLinks ‘Die zou
beter kunnen. We zijn onafhankelijk, en dat is goed, maar anderzijds zijn we als DLW helaas
te weinig actief in en ten aanzien van GroenLinks. In de eerste jaren waren we qua denken
geen eenheid, maar nu we dat wel meer zijn, zouden we vaker een eigen constructief-kritisch
geluid kunnen laten horen. Ook de dialoog van DLW met de fractie en het bestuur zou
intensiever kunnen en dan liefst vooraf en niet achteraf, zoals bij de paarse euthanasiewet,
toen de fractie haar standpunt al had bepaald’.118
Onlangs in april 2008 vertrouwde DLW eindredacteur Herman Radstake mij mondeling toe
dat DLW zich aan het beraden is voor een positie binnen de ChristenUnie. Dat zou een
passend slot zijn voor een heilloos christenradicaal platform binnen een vrijzinnig -liberale
milieupartij.
Qua ledental doet DLW het beter dan verwacht. Begon het platform in 1991 met 200 leden,
inmiddels is dat aantal gestegen tot ongeveer 700, waarvan de meerderheid geen achtergrond
had binnen de EVP. Zodoende lijkt het pluralistische karakter van DLW definitief.
36
Wie de DLW vergelijkt met de EVP komt verschillen en overeenkomsten tegen. Enerzijds is
er sprake van continuïteit. De identiteit van de EVP, pragmatische politiek op basis van
Bijbelse principes is terug te vinden in DLW, ook zijn kopstukken uit EVP nog betrokken bij
DLW, zoals Cor Ofman.
Verschillen zijn er echter ook: verschil in interpretatie van de Bijbel, verschil in politieke
issues. Was in de EVP de kernwapenkwestie nog prominent aanwezig, binnen DLW is dat,
mede door het huidige tijdsgewricht, een gepassioneerd station. Ook de achterban van DLW
is ruimer dan die van de EVP: pragmatische christenen vanuit de achterban van de PSP, PPR
en CPN maken deel uit van de achterban van DLW.
Saillant detail; wist de EVP slechts tien jaar te bestaan, inmiddels bestaat DLW 19 jaar.
37
Conclusies
De Bas noemt in zijn doctoraalscriptie over de EVP zeven redenen op waarom de partij een
kort leven beschoren was: ten eerste het ontbreken van politieke kopstukken, Ubels gold als
een mediaschuwe persoon. Binnen de partijtop was voortdurend discussie en onenigheid over
de te volgen koers. Ten tweede een apolitieke uitstraling van de partij, vervolgens was er ook
sprake van een ambivalente partijcultuur. Ten vierde, de afnemende betekenis van het
kernwapenvraagstuk, dat na de stationering van de kernwapens bij Woensdrecht in 1984
feitelijk ophield een politiek vraagstuk te zijn. Juist op kernwapens had de partij zwaar
ingezet. Evenals de PSP wilde de EVP namelijk een ‘Derde Weg’ bewandelen die in het licht
gezien moest worden van de Evangelische Vreedzame Wereldpolitiek. Ten vijfde nekte de
partij de geringe aandacht voor de partij in de media, even als het ontbreken van
conservatieve christenen. Zij bleven verschanst in orthodoxe kringen rond de RPF, GPV en
SGP. De loyalisten in de CDA-fractie bleven eveneens op hun plaats. De laatste oorzaak voor
het falen van de EVP is volgens de Bas het ontbreken van idealisme.119
Lucardie en Nieboer verklaren in een essay over de partijgeschiedenis van de EVP dat de
partij in feite een contradictio in terminis is. Noch was er in het verleden plaats voor een
christenradicale partij, evenmin zal dit zo zijn in de toekomst, is hun verwachting.120 Zij
baseren hun oordeel op het kortstondige politieke succes van de vooroorlogse CDU. Na de
Tweede Wereldoorlog ging deze partij mee in de Doorbraakgedachte.
De partijgeschiedenis van de EVP bevindt zich voortdurend in een ideologisch spanningsveld.
Moet de partij ‘aanschuren tegen het CDA’ of ‘aansluiten bij klein links’? Vooral verontruste
NBBA-leden wilden aanschuren tegen hun moederpartij, maar progressieve christenen, vooral
vanuit pacifistische kringen wilden aansluiting zoeken bij de PPR en PSP. De CPN viel uit de
gratie, vanwege haar atheïstische karakter. Dat veranderde in 1983, toen de CPN een
revisionistische koers ging varen.
Opgericht als fusie van EPV –kiezers en leden van de CDA- werkgroep NBBA won de EVP
een Kamerzetel in 1982 onder aanvoering van Cathy Ubels. In 1986 raakte men deze zetel
ook weer kwijt. In de tussentijd had zich het nodige afgespeeld.
De EVP heeft zich in de periode 1982-1986 fel gepositioneerd tijdens het kernwapendebat,
over plaatsing van middellange kernwapens in Nederland. Op dit terrein bleek men geen
alternatief van het CDA, maar werd oppositie gevoerd naast de linkse partijen. De CDAdissidenten die ook tegen stationering van kruisraketten waren, bleven trouw aan de
hoofdmoot binnen hun partij.
38
De blik naar links werd versterkt door gesprekken met de democratiserende CPN vanaf 1983.
Daarnaast werd in 1984 naar samenwerking gezocht met de dissidente politici Dijkman en
Scholten. Uiteindelijk liepen de gesprekken op niets uit: Dijkman vervoegde zich tot de PPR,
Scholten werd PvdA-politicus.
Vanaf 1984 waren enkele kaderleden van de EVP betrokken bij het Groen Progressief
Akkoord. Ook stond Ubels in de periode 1982-1986 erom bekend dat zij meer voelde voor
radicaal-linkse samenwerking dan het bieden van een alternatief voor het CDA. Deze
ontwikkelingen vervreemde met name de NBBA-achterban, het smaldeel dat oorspronkelijk
uit de CDA of uit de ARP kwam.
Bovenstaande ontwikkelingen kwamen niet uit de lucht vallen. De EVP verklaarde zich vanaf
haar oprichting solidair met de vooroorlogse CDU, een radicaalchristelijke partij die links in
het politieke spectrum stond.
In 1977 werd de kiem gelegd voor klein linkse samenwerking, na enorm zetelverlies van de
PPR, CPN en PSP. Zo werd de EVP vier jaar voor haar debuut in de Tweede Kamer feitelijk
al veroordeeld tot klein-linkse samenwerking. Zeker nadat het CDA in 1977 besloot te
regeren met de conservatief-liberale VVD. Ook omdat de CDA-dissidenten de partij niet
verlieten, was de EVP vanaf 1981 al gedoemd tot een marginale rol in de marge van de
politiek.
Door de korte aanwezigheid van de EVP in de Tweede Kamer (1982-1986) was men sterk
afhankelijk van de context van die jaren. Na het akkoord in het kernwapendebat in 1984
verloor de EVP haar enige discussiepunt van betekenis. Bovendien raakte de partij in 1986
Ubels kwijt, omdat zij in een verklaring toegaf christelijke politiek niet meer geloofwaardig te
vinden.
Door het korte Kameroptreden van de partij werd duidelijk dat radicale christenen als
zelfstandige zuil geen bestaansrecht hadden, de ontzuiling was immers op haar hoogtepunt.
Het christelijke electoraat bleef echter actief binnen het CDA, RPF, GPV en SGP. Deze groep
toonde geen interesse voor een horizontale interpretatie van de Bijbel in de politiek.
Radicaal- christen zijn, of een radicale interpretatie van Jezus’ leven op de maatschappelijke
orde, als vorm van maatschappijkritiek op het kapitalisme dat traditionele christelijke partijen
in haar greep had, was electoraal niet interessant in de ontzuilde jaren tachtig.
Wat betreft de eigenheid van de EVP, op het terrein van vrede door gerechtigheid en de
economie van het genoeg klampte de partij aan bij uitspraken van de Wereldraad van Kerken,
een vrijzinnige bond van mondiale christenen. Daarnaast werden beide onderwerpen vanuit
39
het partijkader belicht vanuit het Oude Testament. Deze kernwaarden werden zodanig
gepolitiseerd dat het Bijbelse kader veranderde in een kritische maatschappijfilosofie.
Naast het Oude Testament werd politieke inspiratie gevonden in de Bergrede, een hoofdstuk
uit Mattheus 5. De Bergrede refereert tevens aan een rede van oud CDA-leider Aantjes, die de
waarden uit de Bergrede in het verkiezingsprogramma van 1977 vertaalden. Dat programma
heette Niet Bij Brood Alleen (NBBA). Door de samenwerking van de CDA in hetzelfde jaar
met de VVD, konden deze sociale waarden niet gerealiseerd worden en ging de NBBA op in
de EVP.
Ook hier weer geldt dat uitspraken op het terrein van vrede en economie electoraal niet op
kiezersgunst hoefden te rekenen. Termen als ‘Evangelische Vreedzame Wereldpolitiek’
klonken niet alleen pretentieus, maar ook wereldvreemd.
Bovendien zorgde de term ‘evangelisch’ voor veel verwarring onder niet-kiezers. Was de
EVP nu een evangelische partij a la de EO of een partij van vooral oecumenische christenen.
Toen bleek dat Feddema het begrip reduceerde tot die christenen die zich richten op een
radicale interpretatie van Bijbelse begrippen als gerechtigheid en barmhartigheid, kwam er
duidelijkheid over de identiteit van de partij.
Programmatisch was er vaak discussie over identitaire zaken. Medisch-ethische onderwerpen
als abortus en euthanasie lagen heel gevoelig in de partij en zorgden af en toe voor verhitte
debatten. Over andere levensbeschouwelijke zaken was meer eenheid. Er werd opvallend
progressief gedacht over de verhouding tussen de geslachten, ook was homofilie geen
breekpunt in de partij.
Na de verkiezingsnederlaag in 1986, waar de EVP haar enige Kamerzetel verloor, en waar
ook de CPN, PPR en de PSP, PPR grote verkiezingsnederlagen leden, leek klein linkse
samenwerking de enige optie om te overleven, ook gezien het relatieve succes van het samen
opgaan bij de Europese verkiezingen, twee jaar eerder in 1984. De EVP participeerde
Europees in de Regenboogcoalitie, bij de Europese verkiezingen van 1989.
Samenwerkingsgesprekken op nationaal niveau ontstonden vanaf de verkiezingen in 1986 en
werden door het congres van de EVP in 1987 gehonoreerd. De fusie van de klein linkse
partijen tot een groene partij is een unicum in de Europese en nationale politiek. De EVP
wachtte lang; twee dagen voor de vorming van GroenLinks -veel te laat- schoof de partij aan
de onderhandelingstafel. Hoewel een aantal punten van de partij gehonoreerd werden, zoals
het bewaren van haar eigenheid en het ingaan van de verkiezingen in 1989 met een eigen lijst
en eigen lijsttrekker was de ideologische verschuiving daar.
40
Het nieuw op te richten GroenLinks als vrijzinnig -liberale partij was heel wat anders dan een
radicaalchristelijke partij. Voornamelijk op medisch-ethisch gebied moest de EVP heel wat
slikken. Ook de inbreng van het Evangelie werd lang niet altijd op prijs gesteld in een partij,
waar zelfontplooiing en de postmateriële waarden centraal staan.
Vanaf 1991 opereerde de EVP als een religieus platform in GroenLinks, namelijk De
LinkerWang. De naam van het forum is gebaseerd op Mattheus 5:38. De eigenheid van de
EVP kwam ook hier in het nauw. Na vier jaar werd ex-CPN-kaderlid Ab Harrewijn voorzitter
van de organisatie. Daarnaast was het aandeel EVP’ers in het ledenaantal van De LinkerWang
minder dan de helft. Allerlei progressieve christenen vonden onderdak in het platform.
Qua identiteit is de basis van De LinkerWang breder als bij de EVP. De identeit van de EVP,
pragmatische politiek op basis van Bijbelse principes is terug te vinden in DLW, ook zijn
kopstukken uit EVP nog betrokken bij DLW, zoals Cor Ofman.
Verschillen zijn er echter ook: verschil in interpretatie van de Bijbel, verschil in politieke
issues. Was in de EVP de kernwapenkwestie nog prominent aanwezig, binnen DLW is dat,
mede door het huidig tijdsgewricht, een gepassioneerd station. Desondanks heerst ook binnen
DLW, evenals in GroenLinks een pacifistische stroming, waarbij een historische lijn is te
vinden vanaf de vooroorlogse CDU via de EVP naar GroenLinks.
Lucardie121 en Koole122 oordelen dat het verdwijnen van de EVP inherent is aan haar
uitgangspunt. Voor een zelfstandige progressief-christelijke partij was kennelijk geen plaats in
het Nederlandse partijenlandschap.
41
Dubbelinterview met Hans Feddema ( Directeur Wetenschappelijk Bureau EVP) en
Cathy Ubels-Veen ( Fractievoorzitter EVP 1982-1986)
Hoe kon de EVP die ontstond uit ARP‘ers en leden van de NBBA uiteindelijk in het
radicaallinkse kamp uitkomen? Voor die mensen die linkse politiek wilden bedrijven was er
toch een redelijk alternatief, namelijk de PPR en de PSP?
Ubels: Het feit dat de EVP in het radicaallinkse kamp uitkwam, komt omdat er in de EVP
altijd vleugels zijn geweest. Als enig Kamerlid voor de EVP en als vrouwelijk Kamerlid
werkte ik nauw samen met Ina Brouwers (CPN) en Ria Beckers (PPR). We hadden vaak
intensief overleg en dachten over veel zaken hetzelfde.
Wat de EVP onderscheidde van andere klein linkse partijen was de nadruk op de Thora. Deze
boeken van Mozes boden concrete Bijbelse richtlijnen voor het politiek handelen. Denk aan
barmhartigheid voor de weduwe en de wees.
Feddema: In de PSP zaten ook veel christenen, denk aan de vredesdominees bij de oprichters
van de PSP. Maar de PSP was politiek seculier geworden. En de PPR ook, ook al hadden we
daar vele vrienden vanuit de christenradicale beweging, die ontstond na de nacht van
Schmelzer. De PPR was voor ons echter een mini-PvdA. Wij zaten op de politieke scheiding
der geesten toen, ook omdat velen potentiële weerklank vonden bij de CNV. Rechts en links
vertaalden het Evangelie anders, zo constateerden wij en dan is het zuiverder politiek ui elkaar
te gaan. De politieke realiteit haalde ons echter in. We mochten de strategie van de PPR door
het christelijke te laten vallen dan zwak vinden, waardoor het niet veel meer was dan een
mini-PvdA. Bas de Gaay Fortman echter gaf aan de PPR qua imago echter een evangelisch
sausje. Daarom bleef het electorale succes van de EVP beperkt tot een zetel.
Traditioneel bevindt christelijke politiek in Nederland zich op centrumrechts. Was het
partijprogramma van de EVP met het imago van een christelijke partij dan ook niet gedoemd
te mislukken?
Ubels: Een linkse partij betekent niet automatisch een minder christelijke partij, maar wel een
kritischer kijk naar de vertaling van het Evangelie naar de politieke realiteit. Het Evangelie
geeft juist linkse handvaten, zoals het opkomen voor de onderkant van de samenleving.
Destijds ( 1989, JMtH) ben ik uit de EVP gegaan, omdat ik niet meer geloofde in christelijke
politiek. Dat kwam doordat christelijke politiek sterk verrechts was door het CDA, GPV, RPF
42
en SGP. Dit werd gekoppeld aan een sterk geloof in de consumptiemaatschappij en in het
kapitalisme. Dat vond ik onverenigbaar met Bijbelse uitgangspunten.
Feddema: Dat christelijke politiek traditioneel centrumrechts was vond verschillende
christenen juist erg. Denk aan de ‘bergrede’ van Aantjes en publicaties van Goudzwaard. Het
Evangelie is niet status-quo politiek, maar juist maatschappelijk vernieuwend, gericht op
gerechtigheid, goed omgaan met de natuur en op geweldloosheid. Ons programma was dus
geen contradictio in terminis. Integendeel, dat was veeleer rechtschristelijke politiek.
Welke waarde had het Conciliair Proces van de Wereldraad van Kerken voor de EVP?
Ubels: De uitgangspunten van de Wereldraad van Kerken waren gerelateerd aan het rapport
van de Club van Rome. Eveneens had de Wereldraad moeite met de kernwapenpolitiek en
wilde ze streven naar vrede. Zaken als vrede door gerechtigheid, de economie van het genoeg
en heelheid van de schepping werden door de EVP uitgewerkt in politieke principes.
Feddema: Zaken als vrede door gerechtigheid, de economie van het genoeg en heelheid van
de schepping werden door de EVP uitgewerkt in politieke principes.
Kan de Bergrede gezien worden als een socialistisch politiek programma?
Ubels: De Bergrede vormt feitelijk de exegese van Jezus over de Mozaïsche boeken en de
wetten van het Oude Testament. Jezus leefde zoals de Thora. Hij was rechtvaardig. In
rechtvaardigheid zitten twee deugden: barmhartigheid en gerechtigheid. Deze politieke
deugden beschermen de wereld tegen chaos en willekeur.
Feddema: De Bergrede is geen socialistisch programma, trouwens wat is socialisme? Maar de
interpretatie van de Bergrede is progressief en links van het midden. Gericht op gerechtigheid,
geweldloosheid en duurzaamheid.
In hoeverre speelden interne strubbelingen een rol?
Ubels: De reden dat ik vertrok uit de Haagse politiek waren deels te wijten aan interne strijd.
In de fractie heb ik een vreselijke tijd meegemaakt, omringd door mannen die te prominent op
de voorgrond traden. Daarbij werden de vleugels in de partij vooral tegen over elkaar
43
uitgespeeld door botsende persoonlijkheden. Bovendien probeerde de hoek van NBBA mij
vanaf het begin weg te werken. Ook een partijprominent als Feddema was te prominent.
Feddema: De integratie van de NBBA en de vroegere EPV verliep moeilijker dan gedacht,
maar de interne strubbelingen speelden geen hoofdrol in het mislukken van de EVP.
Wanneer ging de wissel in de partij om naar klein links? Betekende dit geen vervreemding
van de politieke doelstelling ‘aanschuren tegen het CDA’?
Ubels: De doelstelling ‘aanschuren tegen het CDA’ was er feitelijk niet. De EVP was juist
opgericht om oppositie te voeren tegen de CDA, die christelijke politiek om zeep hielp met
rechtse politiek. Vanuit deze verwording van christelijk politiek heeft de EVP gefunctioneerd
als het progressiechristelijke alternatief voor het CDA.
Feddema: We hebben nooit bewust gekozen voor klein linkse politiek, ook al zat Ria Beckers
er wel erg aan te dringen bij Cathy Ubels. ‘Aanschuren tegen het CDA’ was echter nooit een
doelstelling van de partij. De pers bedacht die term. Wellicht dat sympathie voor deze
politieke houding terug te vinden was in de hoek van het NBBA.
Bood de EVP meer dan de kernwapenkwestie?
Ubels: De kernwapenkwestie was inderdaad prominent aanwezig in de EVP. Vooral omdat de
implicaties van een kernwapenoorlog zo vreselijk zijn. Denk aan de atoombommen die op
Japan vielen in 1945. Als kind kwam ik in aanraking met lotgenoten van deze ramp. Dat heeft
onuitwisbare indruk op mij gemaakt.
Feddema: Naast kernwapens stond de EVP voor gerechtigheid, vredesdenken, een
rechtvaardige economie vanuit de economie van het genoeg en geweldloosheid. Denk daarbij
aan voorbeeldfiguren zoals Ghandi en King.
Hoe dacht u en denkt u over christelijke politiek?
Ubels: Ik ben dus uit de EVP gestapt uit teleurstelling over de christelijke politiek, zoals deze
werd neergezet door de rechtse christelijke partijen. Hoewel ik redelijk positief tegenover de
huidige regering sta, voel ik me op het minst niet verwant met de partijprogramma’s van het
CDA, CU en de SGP. Met name binnen de CU en SGP geeft men een interpretatie aan de
Bijbel die wereldvreemd is en niet spoort met de realiteit anno 2008. Ik voel me tegenwoordig
44
bij geen enkele politieke partij thuis, ook niet qua christelijke uitgangspunten. Ik voel me nog
het meest verwant met de vooroorlogse CDU.
Feddema: Vroeger dacht ik zeer positief over christelijke politiek. Ik schreef bijvoorbeeld een
brochure over Evangelische Vreedzame Wereldpolitiek. Er is wel een spanning met macht
trouwens. Dat geldt zeker voor een grote partij als het CDA. Ik ben nu dus minder positief
over christelijke politiek, omdat het in diskrediet brengen van het Evangelie het grote risico is.
Is het platform voor religie en politiek binnen GroenLinks geloofwaardig? Is GroenLinks
geen liberaalvrijzinnige partij waar religie geen rol speelt?
Ubels: Hoewel er een EVP-smaldeel is opgegaan in de LinkerWang, ben ik zelf nog nooit lid
geweest van DLW. Gevoelsmatig heb ik ook het idee dat er binnen GroenLinks geen ruimte is
voor christelijke politiek. Vooral onder Halsema heeft de partij zich ontwikkeld tot een
liberale partij.
Feddema: De LinkerWang is alleszins geloofwaardig binnen GroenLinks. Zie ook de rede van
Halsema bij de recente uitreiking van de Ab Harrewijnprijs en haar oproep voor aandacht
voor religie. Vrijheid en tolerantie, kenmerken van GroenLinkse politiek, zijn ook belangrijke
begrippen in het Evangelie.
Wat was voor u het moment waarop de EVP gedoemd was te mislukken?
Ubels: Toen ik uit de Kamer verdween na een zware periode, waardoor ik ontgoocheld was ,
dat was rond december 1985. Wat toen ook heel erg meespeelde was dat ik omringd was door
allerlei mannen in de partij die politiek onervaren waren. Dat heb ik als buitengewoon zwaar
ervaren, zowel voor de partij als persoonlijk.
Feddema: We hadden een ideologische blokkade tegen de CPN, maar die verviel toen de CPN
zich ideologisch hervormde. Het mislukken van fusiegesprekken met Scholten en Dijkman
was wellicht de hoofdoorzaak. Ook het feit dat Ubels en Scholten het niet eens konden
worden. Daarbij kwam ook dat Ubels zelf geen goede leider bleek.
45
Literatuurlijst
Periodieken
Centraal Weekblad 18 augustus 1989
EVP-Info, jaargangen 1981-1987
de Helling lentenummer 20008
De LinkerWang, selectie uit jaargangen 1991-2008
NBBA, notulen congres 8 november 1980
Trouw
Volkskrant
Boeken en artikelen
Aalders, W., Theocratie of ideologie (den Haag 1977).
Bak, P., Een soeverein leven (Amsterdam 2004).
de Bas, J., De muis die even brulde. De EVP 1981-1991 (Kampen 1999).
M. Brinkman, C.Freriks, G.Voerman, ‘Klein Links en de nieuwe sociale bewegingen’
Jaarboek Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen 1989 (Groningen 1990) 164196.
de Gaay Fortman, B., De politieke pendule (Ede 1987).
van Ginneken, F., De PPR van 1968 tot en met 1971 (Breda 1975).
Goudzwaard, B., Genoodzaakt goed te wezen: christelijke hoop in een bezeten wereld
(Kampen 1981).
Groen Links, Programma Groen Links Tweede Kamerverkiezingen 1989, Verder Kijken. Het
verrassende perspectief van groenlinkse politiek.
Harinck, G., R. Kuiper en P. Bak, De Antirevolutionaire Partij 1829-1980 (Hilversum 2001)
Knoop, J. van der, A.P.M. Lucardie, W.H. van Schuur en G. Voerman, ‘De ideologische
vormgevers van GroenLinks. Voorlopig verslag van een enquête onder de leden van het
congres van Groen Links op 13 en 14 december 1991’, Jaarboek Documentatiecentrum
Nederlandse Politieke Partijen 1991 (Groningen 1992) 168-192.
Koole, R., Politieke partijen in Nederland (Utrecht 1995)
Lagendijk, J., e.a, Uitgangspunten van GroenLinkse politiek 1991 (Amsterdam 1991).
Lucardie, A.P.M, W.H. van Schuur en G. Voerman, ‘De oprichters van Groen Links.
Voorlopig verslag van een enquete onder de leden van het congres van Groen Links op 24
46
november 1990’ Jaarboek Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen 1990
(Groningen 1991) 167-185.
Lucardie, P., Verloren illusie, geslaagde fusie? GroenLinks in historisch en politicologisch
perspectief (Leiden 1999).
Meijers, E.,’Ik ben van de linkse kerk’, de Helling lente 2008
Nieboer, M. en A.P.M. Lucardie, 'Aanschuren tegen het CDA’ of aansluiten bij klein links?
De geschiedenis van de Evangelische Volkspartij’, Jaarboek Documentatiecentrum
Nederlandse Politieke Partijen 1991 (Groningen 1992) 149-167.
Ofman, Cor, Erfgoed. Geschiedenis en gedachtegoed van de Evangelische Volkspartij
(Aalsmeer 1991).
P.Pennings en J.E. Keman,’Links’ en ‘Rechts’ in de Nederlandse politiek. Jaarboek
Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen 1993 (Groningen 1994) 118-144.
de Rooy, P., Republiek van rivaliteiten (Amsterdam 2002).
Waltmans, H., Niet bij rood alleen (Groningen 1983).
Zwart, R.S., Gods wil in Nederland (Kampen 1996).
47
Eindnoten
M. Nieboer en A.P.M. Lucardie, ‘ Aanschuren tegen het CDA’ of aansluiten bij klein links? De geschiedenis
van de Evangelische Volkspartij. Jaarboek Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen 1991
(Groningen 1992) 165.
2
Ibidem, 164-165.
3
C. Ofman, ‘Erfgoed. Geschiedenis en gedachtegoed van tien jaar Evangelische Volkspartij’. (Aalsmeer 1991)
7.
4
Ibidem, 45.
5
Ibidem, 33.
6
Ibidem, 33.
7
J. de Bas, De muis die even brulde. De Evangelische Volkspartij 1981-1991 (Kampen 1999) 330-333.
8
Ibidem, 336.
9
Ibidem, 336.
10
Reformatorisch Dagblad, 29 september 1999.
11
P. Lucardie, W. van Schuur en G. Voerman, Verloren illusie, geslaagde fusie? GroenLinks in historisch en
politicologisch perspectief (Leiden 1999) 92.
12
R. Koole, Politieke partijen in Nederland, Ontstaan en ontwikkeling van partijen en partijstelsel (Utrecht
1995) 151.
13
J.J. Woltjer, Recent verleden. Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam 1992) 734.
14
J. van Putten,’Politieke stromingen en verhoudingen: een beeld van continuïteit’ in:S.W. Couwenberg, Op de
grense van twee eeuwen. Positie en perspectieven van Nederland in het zicht van het jaar 2000 (Kampen 1989)
55-76, aldaar 58.
15
Trouw, 27 mei 1989.
16
Ibidem, 9 maart1991.
17
Ibidem, 11 maart 1991.
18
A.P.M. Lucardie, W.H. van Schure en G.Voerman, De Oprichters van GroenLinks. Voorlopig verslag van een
enquête onder de leden van het congres van GroenLinks op 24 november 1990. Jaarboek Documentatiecentrum
Nederlandse Politieke Partijen 1990 (Groningen 1991) 182-183.
19
A.P.M. Lucardie, W.H. van Schure en G.Voerman, De ideologische vormgevers van GroenLinks. Voorlopig
verslag van een enquête onder de leden van het congres van GroenLinks op 13 en 14 december 1991. Jaarboek
Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen 1991 (Groningen 1992) 187-188.
20
A.P.M. Lucardie, ‘ Profeet, geweten en volkstribuun: de betekenis van minifracties’, Namens 1 (1986) nr. 8.
21
C. Ofman, ‘Erfgoed. Geschiedenis en gedachtegoed van tien jaar Evangelische Volkspartij’. (Aalsmeer 1991)
17-18.
22
M. Nieboer en A.P.M. Lucardie, ‘ Aanschuren tegen het CDA’ of aansluiten bij klein links? De geschiedenis
van de Evangelische Volkspartij. Jaarboek Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen 1991
(Groningen 1992) 155-156.
23
P.Pennings en J.E. Keman, ‘Links’ en ‘rechts’ in de Nederlandse politiek. Jaarboek Documentatiecentrum
Nederlandse Politieke Partijen 1993 (Groningen 1994) 120.
24
S.M. Lipset en S. Rokkan, Party Systems and Voter Alignments: Cross-National Perspectives (New York
1967) 1-64.
25
R. Koole, Politieke partijen in Nederland. Ontstaan en ontwikkeling van partijen en partijstelsel (Utrecht
1995) 18-19.
26
R.S. Zwart, Gods wil in Nederland. Christelijke ideologien en de vorming van het CDA (Kampen 1996) 98-99.
27
Haagse Courant, 18 augustus 1982.
28
Romeinen 13 vers 1: …en de machten die er zijn, die zijn van God geordineerd.
29
J. De Bas, De muis die even brulde. De Evangelische Volkspartij 1981-1991 (Kampen 1999) 14.
30
H.J. Langeveld, Protestants en progressief. De Christelijk Democratische Unie 1926-1946 (Den Haag 1988)
178.
31
Notulen partijcongres EVP, 30 maart 1985.
32
J. De Bas, De muis die even brulde, 16.
33
G. Harinck, R.Kuiper en P.Bak, De ARP 1829-1980 (Hilversum 2001) 220.
34
Ibidem, 253.
35
Ibidem, 257.
36
R.S. Zwart, Gods wil in Nederland. Christelijke ideologien en de vorming van het CDA (Kampen 1996) 160161.
37
P. Lucardie, W. Van Schuur en G. Voerman. Verloren illusie, geslaagde fusie? GroenLinks in historisch en
politicologisch perspectief (Leiden 1999) 32-33.
38
B. De Gaay Fortman, Het christen-radicale congres (Hilversum 1967) 10.
1
48
39
P. Lucardie, W. Van Schuur en G. Voerman. Verloren illusie, geslaagde fusie? GroenLinks in historisch en
politicologisch perspectief (Leiden 1999) 35.
40
R. Koole, Politieke partijen in Nederland. Ontstaan en ontwikkeling van partijen en partijstelsel (Utrecht
1995) 56.
41
J. De Bas, De muis die even brulde. De Evangelische Volkspartij 1981-1991 (Kampen 1999) 31.
42
Ibidem, 36.
43
Ibidem, 56.
44
L. Kalsbeek, De wijsbegeerte der wetsidee (Amsterdam 1970) 23-33.
45
Ibidem, 151.
46
J. de Bas, De muis die even brulde. De Evangelische Volkspartij 1981-1991 (Kampen 1999) 286.
47
Volkskrant, 8 juni 1985.
48
EVP-Info, 4 (1981) nr. 6, 5-6.
49
Ibidem, nr. 4 (1981) 13-14.
50
R. Koole, Politieke partijen in Nederland. Ontstaan en ontwikkeling van partijen en partijstelsel (Utrecht
1995) 150-151.
51
EVP-Info, nr. 2 (1981) 4.
52
C. Ofman, ‘Erfgoed. Geschiedenis en gedachtegoed van tien jaar Evangelische Volkspartij’. (Aalsmeer 1991)
15.
53
EVP-Info, nr. 2 (1981) 5-6.
54
Ibidem, nr. 5 (1981) 5.
55
J. de Bas, De muis die even brulde. De Evangelische Volkspartij 1981-1991 (Kampen 1999) 119.
56
Ofman, Cor, Erfgoed. Geschiedenis en gedachtegoed van tien jaar Evangelische Volkspartij’ (Aalsmeer 1991)
18.
57
M. Nieboer en A.P.M. Lucardie, ‘ Aanschuren tegen het CDA’ of aansluiten bij klein links? De geschiedenis
van de Evangelische Volkspartij. Jaarboek Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen 1991
(Groningen 1992) 161.
58
Ofman, Cor, Erfgoed. Geschiedenis en gedachtegoed van tien jaar Evangelische Volkspartij’ (Aalsmeer 1991)
32-33.
59
J. de Bas, De muis die even brulde. De Evangelische Volkspartij 1981-1991 (Kampen 1999) 123.
60
Trouw, 15 juni 1989.
61
Ofman, Cor, Erfgoed. Geschiedenis en gedachtegoed van tien jaar Evangelische Volkspartij’ (Aalsmeer 1991)
35.
62
Trouw, 12 augustus 1989.
63
Ibidem.
64
Centraal Weekblad, 18 augustus 1989.
65
NRC Handelsblad, 8 maart 1990.
66
J. de Bas, De muis die even brulde. De Evangelische Volkspartij 1981-1991 (Kampen 1999) 174.
67
Leviticus 25: 3-4.
68
Leviticus 25:11a en 13.
69
EVP-Info, (1982) nr. 7, 12.
70
Ibidem, nr. 10 (1982) 14.
71
Ibidem, nr. 6 (1982) 7.
72
Trouw, 25 maart 1988.
73
J. de Bas, De muis die even brulde. De Evangelische Volkspartij 1981-1991 (Kampen 1999) 224.
74
A. van den Berg en G.Enthoven, ‘ Het sabbatsjaar’ in: Ofman, Cor, Erfgoed. Geschiedenis en gedachtegoed
van tien jaar Evangelische Volkspartij’ (Aalsmeer 1991) 102-110.
75
Trouw, 27 april 1988.
76
J. de Bas, De muis die even brulde. De Evangelische Volkspartij 1981-1991 (Kampen 1999) 250.
77
EVP-standpunt inzake de NAVO.
78
Mattheus 5:4.
79
J. de Bas, De muis die even brulde. De Evangelische Volkspartij 1981-1991 (Kampen 1999) 184.
80
Trouw, 11 november 1986.
81
C. von Meyenfeldt, ‘ NAVO, wat nu?’ in: Ofman, Cor, Erfgoed. Geschiedenis en gedachtegoed van tien jaar
Evangelische Volkspartij’ (Aalsmeer 1991) 118-124.
82
J. de Bas, De muis die even brulde. De Evangelische Volkspartij 1981-1991 (Kampen 1999) 198-199.
83
EVP-info, nr.2 (1981) 19-20.
84
J. de Bas, De muis die even brulde. De Evangelische Volkspartij 1981-1991 (Kampen 1999) 222-223.
85
Ibidem, 265.
86
Trouw, 31 maart 1982.
49
87
J. de Bas, De muis die even brulde. De Evangelische Volkspartij 1981-1991 (Kampen 1999) 266.
Maandblad Actie (1984), 8.
89
Omzien naar elkaar, Verkiezingsprogramma EVP 1982-1986, 1.
90
J.W. van Deth, ‘De stabiliteit van oude en nieuwe oriëntaties’, in: De Nederlandse Kiezer 1994, 126-141.
91
R. Inglehardt, ‘Value change in Industrial Societies’, in: American Political Science Review, 81 (1987) 4,
1289-1303.
92
P. Lucardie, W. van Schuur en G. Voerman, Verloren illusie, geslaagde fusie? GroenLinks in historisch en
politicologisch perspectief (Leiden 1999) 25.
93
F. Muller-Rommel, Grüne Parteien in Westeuropa. Entwicklungsphasen und Erfolgsbedingungen.(Opladen
1993) 189-201.
94
P. Lucardie, W. van Schuur en G. Voerman, Verloren illusie, geslaagde fusie? GroenLinks in historisch en
politicologisch perspectief (Leiden 1999) 15.
95
Ibidem, 53.
96
P. Lucardie, Nederland stromenland. Een geschiedenis van de politieke stromingen (Assen 2002) 87.
97
Ibidem, 56.
98
Ibidem, 45.
99
Trouw, 25 november 1988.
100
J. de Bas, De muis die even brulde. De Evangelische Volkspartij 1981-1991 (Kampen 1999) 157.
101
EVP-Info nr.2 (1982) 12.
102
Ofman, Cor, Erfgoed. Geschiedenis en gedachtegoed van tien jaar Evangelische Volkspartij (Aalsmeer 1991)
40.
103
Ibidem 40.
104
Volkskrant, 13 december 1989.
105
Ibidem, 27 november 1989.
106
Ofman, Cor, Erfgoed. Geschiedenis en gedachtegoed van tien jaar Evangelische Volkspartij (Aalsmeer 1991)
47.
107
Ibidem, 46.
108
http://www.linkerwang.nl/PlaatsbepalingDLW91.pdf
109
DLW, nr.1 (1991) 23.
110
Ibidem.
111
J. de Bas, De muis die even brulde. De Evangelische Volkspartij 1981-1991 (Kampen 1999) 177.
112
Réveil 32 (1996) nr. 263, februari, 6-10.
113
DLW, nr. 6 (1995) 14.
114
Ibidem, nr. 4 (2006) 12.
115
Ibidem, nr.1 (1991) 3.
116
Ibidem, nr. 4 (2007) 6.
117
Reformatorisch Dagblad, 1 juni 2007.
118
DLW, nr. 4 (2001) 13.
119
J. de Bas, De muis die even brulde. De Evangelische Volkspartij 1981-1991 (Kampen 1999) 330-333.
120
M. Nieboer en A.P.M. Lucardie, ‘ Aanschuren tegen het CDA’ of aansluiten bij klein links? De geschiedenis
van de Evangelische Volkspartij. Jaarboek Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen 1991
(Groningen 1992) 165.
121
P. Lucardie, W. van Schuur en G. Voerman, Verloren illusie, geslaagde fusie? GroenLinks in historisch en
politicologisch perspectief (Leiden 1999) 92.
122
R. Koole, Politieke partijen in Nederland. Ontstaan en ontwikkeling van partijen en partijstelsel (Utrecht
1995) 151.
88
50
Download