Meetkundige constructies Met een meetkundige constructie van een bepaald meetkundig object (punt, lijn of cirkel) bedoelen we een stappenprocedé om met behulp van passer en liniaal dat object te construeren. Het uitvoeren van meetkundige constructies was bij de oude Griekse wiskundigen een populaire bezigheid. De enige drie toegestane operaties bij elke stap zijn: 1) met behulp van de liniaal een lijnstuk trekken dat door twee gegeven punten gaat; 2) met behulp van de passer een cirkel trekken met een gegeven punt als middelpunt en met een willekeurige straal; 3) een punt kiezen op een lijn, lijnstuk, halve lijn of cirkel dat niet samenvalt met andere gegeven punten op dit object. Voorbeelden van operaties die niet zijn toegestaan: * de liniaal gebruiken om lengtes te meten en deze te gebruiken bij de constructie * de lijntjes van de geodriehoek gebruiken om een lijn evenwijdig aan een andere lijn te tekenen * de lijntjes van de geodriehoek gebruiken om een rechte hoek te tekenen * hoeken meten en deze te gebruiken in de constructie * vanuit een punt buiten een cirkel rechtstreeks een raaklijn trekken aan die cirkel. Bij een meetkundige constructie dient elke stap die men uitvoert ondubbelzinnig beschreven te worden. Nadat de constructie is uitgevoerd dient formeel aangetoond te worden dat de uitgevoerde constructie inderdaad het gewenste object oplevert. Bij meer ingewikkelde of omvangrijke constructies zullen we elementaire deelconstructies vaak als één stap weergeven, als die deelconstructies al eerder in dit dictaat uitvoerig zijn behandeld. Dit doen we om een te uitvoerig stappenproces te vermijden en de hoofdstappen duidelijker naar voren te laten komen. Voor het vervolg zullen we nog een enkele notaties invoeren: * als π΄ en π΅ gegeven punten zijn, dan bedoelen we met [π΄, π΅] het lijnstuk π΄π΅. * als π΄ en π΅ gegeven punten zijn, dan bedoelen we met |π΄π΅| de lengte van lijnstuk π΄π΅. * als π een punt is en π een lijn, dan bedoelen we met π(π, π) de (loodrechte) afstand van π tot π. * als π΄ en π΅ gegeven punten zijn, dan bedoelen we met π[π΄, π΅] de lijn door π΄ en π΅ die we dan π noemen. * als π΄ en π΅ gegeven punten zijn, dan bedoelen we met π[π΄, π΅ > de halflijn door π΄ en π΅ met eindpunt π΄ die we dan π noemen. * als π een gegeven punt is en π een positief getal dan bedoelen we met π[π, π] de cirkel met middelpunt π en straal π die we dan c noemen. 1 Bij constructies waarbij niet direct duidelijk is hoe men moet beginnen kan de volgende aanpak handig zijn. Neem aan dat het gewenste object reeds geconstrueerd is. Maak hiervoor een schets. Probeer eigenschappen af te leiden die het geconstrueerde object heeft in relatie tot de gegeven elementen en tracht hiermee terug te redeneren hoe de constructiestappen moeten worden uitgevoerd. Dit onderzoek voorafgaande aan de daadwerkelijke constructie wordt wel de analyse genoemd. Als men bijvoorbeeld een cirkel moet construeren die aan bepaalde eisen voldoet, dan kan blijken dat voor het middelpunt π van die cirkel moet gelden a) π heeft gelijke afstanden tot twee gegeven punten π΄ en π΅. Je weet dan dat π ligt op de middelloodlijn van lijnstuk π΄π΅. b ) π heeft gelijke afstanden tot twee lijnen π en π die gaan door gegeven punten. Je weet dan dat π ligt op een van de deellijnen van π en π. 2 Constructies (de paginanummers zijn aangegeven) In een gegeven punt van een lijn de loodlijn oprichten………………………………………………………….. 4 Vanuit een gegeven punt buiten een lijn de loodlijn op die lijn neerlaten……………………………….. 5 Door een gegeven punt buiten een gegeven lijn de lijn evenwijdig aan die gegeven lijn tekenen……………………………………………………………………………………………………………………………….. 6 De middelloodlijn van een lijnstuk construeren……………………………………………………………………. 7 De deellijn van een hoek construeren…………………………………………………………………………………... 8 Een lijnstuk in een gegeven aantal gelijke stukken verdelen………………………………………………….. 9 De omgeschreven cirkel van een driehoek construeren……………………………………............................... 10 De ingeschreven cirkel van een driehoek construeren…………………………………………………………... 11 Een gelijkzijdige driehoek construeren met een gegeven lijnstuk als zijde……………………………….12 Een vierkant construeren met een gegeven lijnstuk als zijde………………………………………………….. 13 Een regelmatige zeshoek construeren met een gegeven lijnstuk als zijde……………………………….. 14 Een regelmatige vijfhoek construeren met een gegeven lijnstuk als zijde……………………………….. 15-18 Het middelpunt van een cirkel construeren………………………………………………………………………….. 19 Van een cirkel een ingeschreven gelijkzijdige driehoek construeren……………………………………... 20-21 Van een cirkel een ingeschreven vierkant construeren…………………………………………………………. 22 Van een cirkel een ingeschreven regelmatige vijfhoek construeren………………………………………. 23-26 Een cirkel construeren door een gegeven punt die een lijn in een gegeven punt raakt……………. 27 De raaklijn construeren aan een cirkel die gaat door een gegeven punt op die cirkel……………… 28 De raaklijnen construeren aan een cirkel vanuit een gegeven punt buiten die cirkel………………. 29 De gemeenschappelijke raaklijnen aan twee cirkels construeren………………………………………….. 30-33 De machtlijn van twee cirkels construeren……………………………………………………….............................. 34 3 In een gegeven punt van een lijn de loodlijn oprichten Neem een willekeurige lijn π en een willekeurig punt π΄ op π. We construeren de lijn door π΄ die loodrecht staat op π. Constructiestappen 1) Kies een punt π΅ op π dat niet samenvalt met punt π΄. 2) Teken π1 [π΄, |π΄π΅|]. Het tweede snijpunt van π1 met π noemen we πΆ. 3) Teken π2 [π΅, |π΅πΆ|]. 4) Teken π3 [πΆ, |π΅πΆ|]. Een van de snijpunten van π2 en π3 noemen we π. 5) Trek π[π΄, π]. Bewering: π is de gezochte loodlijn. Bewijs Er geldt dat |π΅π| (= straal π2 ) = |π΅πΆ| en |πΆπ| (= straal π3 ) = |π΅πΆ|, dus βπ΅π΄π is congruent met βπΆπ΄π (ZZZ). Dit geeft dat ∠π΅π΄π = ∠πΆπ΄π. Deze twee hoeken zijn samen gelijk aan 180°, dus elke hoek is gelijk aan 90°. Dit toont aan dat lijn π loodrecht staat op lijn π. 4 Vanuit een gegeven punt buiten een lijn de loodlijn op die lijn neerlaten Neem een willekeurige lijn en een willekeurig punt π΄ niet gelegen op π. We construeren de lijn door π΄ die loodrecht staat op π. Constructiestappen 1) Teken een cirkel π1 [π΄, π] die π in twee punten snijdt. Noem de twee snijpunten π en π. 2) Teken de twee cirkels π2 [π, π] en π3 [π, π]. Het snijpunt van π2 en π3 verschillend van π΄ noemen we π΅. 3) Trek π[π΄, π΅]. Bewering: π is de gezochte loodlijn. Bewijs Vierhoek π΄ππ΅π is een ruit (elke zijde heeft lengte π), dus staan (volgens een bekende eigenschap) de diagonalen loodrecht op elkaar. Dit betekent dat lijn π loodrecht staat op lijn π. 5 Door een gegeven punt buiten een gegeven lijn de lijn evenwijdig aan die gegeven lijn tekenen Neem een willekeurige lijn en een willekeurig punt π΄ niet gelegen op π. We construeren de lijn door π΄ die evenwijdig is aan π. Constructiestappen 1) Teken een cirkel π1 [π΄, π] die π in twee punten snijdt. Noem de twee snijpunten π en π. 2) Teken π2 [π΄, |ππ|]. 3) Teken π3 [π, |π΄π|]. Het snijpunt van π2 en π3 dat aan dezelfde kant van π ligt als punt π΄ noemen we π. 4) Trek π[π΄, π]. Bewering: π is de gezochte lijn. Bewijs Er geldt dat |ππ΄| = straal π2 = |ππ| , |ππ| = straal π3 = |π΄π| en |π΄π| = |ππ΄| , dus βπππ΄ is congruent met βπ΄ππ (ZZZ). Dit impliceert dat ∠ππ΄π = ∠π΄ππ. Uit de omgekeerde eigenschap van Z-hoeken volgt dan dat lijn π evenwijdig is aan lijn π. 6 De middelloodlijn van een lijnstuk construeren Neem een willekeurig lijnstuk π΄π΅. We construeren de middelloodlijn van lijnstuk π΄π΅. Constructiestappen 1) Teken π1 [π΄, |π΄π΅|]. 2) Teken π2 [π΅, |π΄π΅|]. De snijpunten van π1 en π2 noemen we π en π. 3) Trek π[π, π]. Bewering: π is de gezochte middelloodlijn. Bewijs Vierhoek π΄ππ΅π is een ruit (elke zijde is gelijk aan |π΄π΅| ), dus de diagonalen staan loodrecht op elkaar en delen elkaar middendoor. Hieruit volgt direct dat π de middelloodlijn van lijnstuk π΄π΅ is. 7 De deellijn van een hoek construeren Gegeven is ∠π΄. We construeren de deellijn van deze hoek . Constructiestappen 1) Teken een cirkel π1 [π΄, π]. De snijpunten van π1 met de benen van de hoek noemen we π en π. 2) Teken π2 [π, π]. 3) Teken π3 [π, π]. Het snijpunt van π2 en π3 verschillend van π΄ noemen we π. 4) Trek π[π΄, π’ > . Bewering: π is de gezochte deellijn. Bewijs Vierhoek π΄πππ is een ruit (elke zijde heeft lengte π), dus de diagonaal π΄π verdeelt ∠ππ΄π in twee gelijke hoeken (bekende eigenschap van een ruit). Hieruit volgt direct dat lijn π een deellijn van ∠π΄ is. 8 Een lijnstuk in een gegeven aantal gelijke stukken verdelen Gegeven is lijnstuk π΄π΅. We willen dit lijnstuk in bijvoorbeeld 5 gelijke stukken verdelen (de methode verloopt analoog voor een willekeurig ander aantal stukken). Constructiestappen 1) Trek een halflijn β met π΄ als eindpunt die niet evenwijdig is aan lijnstuk π΄π΅. 2) Teken een cirkel π1 [π΄, π] . Het snijpunt van π1 met β noemen we πΆ. 3) Teken π2 [πΆ, π]. Het snijpunt van π2 met β verschillend van π΄ noemen we π·. 4) Teken π3 [π·, π]. Het snijpunt van π3 met β verschillend van πΆ noemen we πΈ. 5) Teken π4 [πΈ, π]. Het snijpunt van π4 met β verschillend van π· noemen we πΉ. 6) Teken π5 [πΉ, π]. Het snijpunt van π5 met β verschillend van πΈ noemen we πΊ. 7) Trek π5 [π΅, πΊ]. 8) Construeer de lijnen π1 door πΆ, π2 door π·, π3 door πΈ, π4 door πΉ die alle evenwijdig zijn aan π5 . De snijpunten met π΄π΅ noemen opeenvolgend πΆ1 , π·1 , πΈ1 , πΉ1 . Het is simpel om te bewijzen dat op deze manier lijnstuk π΄π΅ in 5 gelijke stukken verdeeld wordt. 9 De omgeschreven cirkel van een driehoek construeren Gegeven is βπ΄π΅πΆ. We construeren de omgeschreven cirkel van deze driehoek. Constructiestappen 1) Construeer de middelloodlijn π van lijnstuk π΄π΅. 2) Construeer de middelloodlijn π van lijnstuk π΅πΆ. Noem π het snijpunt van π en π. 3) Trek π[π, |π΄π|]. Bewering: π is de omgeschreven cirkel van βπ΄π΅πΆ. Bewijs We gebruiken tweemaal de bekende eigenschap dat elk punt op de middelloodlijn van een lijnstuk gelijke afstanden heeft tot de eindpunten van dat lijnstuk. π ligt op π, dus |ππ΄| = |ππ΅| ; π ligt op π, dus |ππ΅| = |ππΆ|. Dit impliceert dat |ππ΄| = |ππ΅| = |ππΆ|, dus π gaat door π΄, π΅ en πΆ. 10 De ingeschreven cirkel van een driehoek construeren Gegeven is βπ΄π΅πΆ. We construeren de ingeschreven cirkel van deze driehoek. Constructiestappen 1) Construeer de deellijn π van ∠π΅π΄πΆ. 2) Construeer de deellijn π van ∠π΄πΆπ΅. Het snijpunt van π en π noemen we π. 3) Construeer de lijn π door π loodrecht op π΄π΅. Het snijpunt van π en π΄π΅ noemen we π . 4) Teken π[π, |ππ |].| Bewering: π is de ingeschreven cirkel van βπ΄π΅πΆ. Bewijs We gebruiken tweemaal de bekende eigenschap dat elk punt op de deellijn van een hoek gelijke afstanden heeft tot de benen van die hoek. π ligt op π βΉ π(π, π΄π΅) = π(π, π΄πΆ) ; π ligt op π βΉ π(π, π΅πΆ) = π(π, π΄πΆ) . S ligt daarom op gelijke afstanden (elk gelijk aan |ππ |) van de drie zijlijnen van βπ΄π΅πΆ, zodat π inderdaad de ingeschreven cirkel is van βπ΄π΅πΆ. 11 Een gelijkzijdige driehoek construeren met een gegeven lijnstuk als zijde Gegeven is een lijnstuk π΄π΅. We construeren een gelijkzijdige driehoek waarvan lijnstuk π΄π΅ een van de zijden is. Constructiestappen 1) Teken π1 [π΄, |π΄π΅|]. 2) Teken π2 [π΅, |π΄π΅ |]. Een van de snijpunten van π1 en π2 noemen we πΆ. 3) Trek [π΄, πΆ]. 4) Trek [π΅, πΆ]. Bewering: βπ΄π΅πΆ is gelijkzijdig. Bewijs πΆ ligt op π1 βΉ |π΅πΆ| = |π΄π΅| ; πΆ ligt op π2 βΉ |π΄πΆ| = |π΄π΅|. Er volgt dat |π΅πΆ| = |π΄πΆ| = |π΄π΅|, dus βπ΄π΅πΆ is gelijkzijdig. 12 Een vierkant construeren met een gegeven lijnstuk als zijde Gegeven is een lijnstuk π΄π΅. We construeren een vierkant waarvan lijnstuk π΄π΅ een van de zijden is. Constructiestappen 1) Construeer de lijn π door π΄ loodrecht op lijn π΄π΅ (verleng daartoe eerst lijnstuk π΄π΅ aan de kant van π΄). 2) Construeer de lijn π door π΅ loodrecht op lijn π΄π΅. (verleng daartoe eerst lijnstuk π΄π΅ aan de kant van π΅). 3) Teken π[π΅, |π΄π΅|]. Het snijpunt van π en π noemen we πΆ. 4) Construeer de lijn π door πΆ loodrecht op lijn π. Het snijpunt van π en π noemen we π·. Bewering: π΄π΅πΆπ· is een vierkant. Bewijs Uit de constructie volgt dat ∠π΄ = ∠π΅ = ∠πΆ = 90°. Dit impliceert dat ∠π· = 90° (hoekensom vierhoek π΄π΅πΆπ·), zodat π΄π΅πΆπ· een rechthoek is. Het is zelfs een vierkant want |π΅πΆ| = straal π = |π΄π΅| . 13 Een regelmatige zeshoek construeren met een gegeven lijnstuk als zijde Gegeven is een lijnstuk π΄π΅. We construeren een regelmatige zeshoek waarvan lijnstuk π΄π΅ een van de zijden is. Constructiestappen (Ter afkorting stellen we π = |π΄π΅|) 1) Teken π1 [π΄, π] en π2 [π΅, π]. Een van de snijpunten van π1 en π2 noemen we π. 3) Teken π3 [π, π]. De snijpunten van π2 en π1 met π3 , verschillend van π΄ en π΅, noemen we πΆ en πΉ. 4) Teken π4 [πΆ, π] en π5 [πΉ, π]. De snijpunten van π4 en π5 met π3 , verschillend van π΄ en π΅, noemen we π· en πΈ. 5) Trek de lijnstukken [π΅, πΆ], [πΆ, π·], [π·, πΈ], [πΈ, πΉ] en [πΉ, π΄]. Bewering: π΄π΅πΆπ·πΈπΉ is een regelmatige zeshoek. Bewijs Uit de constructie blijkt dat βππ΄π΅, βππ΅πΆ, βππΆπ·, βππΈπΉ en βππ΄πΉ gelijkzijdige driehoeken zijn (elke zijdelengte is gelijk aan π). Dan ∠π·ππΈ = 360° − 5 × 60° = 60° en |ππ·| = |ππΈ| = π, dus ook βππ·πΈ is gelijkzijdig met elke zijde gelijk aan π. Zeshoek π΄π΅πΆπ·πΈπΉ heeft daarom zes gelijke zijden en zes hoeken van 2 × 60° = 120° en is bijgevolg een regelmatige zeshoek. 14 Een regelmatige vijfhoek construeren met een gegeven lijnstuk als zijde Dit probleem is aanzienlijk ingewikkelder dan de voorgaande constructies en daarom laten we aan de constructie eerst een analyse voorafgaan. We zullen eerst een eigenschap afleiden van de regelmatige vijfhoek. Laat π΄π΅πΆπ·πΈ een regelmatige vijfhoek zijn. We trekken de diagonalen π΄πΆ en π΅π·; het snijpunt noemen we π. Elke hoek van vijfhoek π΄π΅πΆπ·πΈ is gelijk aan 3×180° 5 = 108° (want de som van de hoeken van een π − hoek is gelijk aan (π − 2) β 180° ). Omdat βπ΄π΅πΆ en βπ΅πΆπ· gelijkbenig zijn volgt er dat ∠π΅π΄πΆ = ∠π΅πΆπ΄ = ∠πΆπ΅π· = ∠πΆπ·π΅ = 180° − 108° 2 = 36°. Verder geldt: ∠π΄π΅π = ∠π΄π΅πΆ − ∠πΆπ΅π = 108° − 36° = 72° en ∠π΄ππ΅ = ∠πΆπ΅π + ∠π΅πΆπ = 36° + 36° = 72° . Dit betekent dat βπ΄π΅π gelijkbenig is (twee gelijke hoeken) met |π΄π| = |π΄π΅|. We stellen |π΄π΅| = π§ (= zijde) en |π΄πΆ| = π (= diagonaal) . Er geldt dat βπ΄π΅πΆ gelijkvormig is met βπΆππ΅ (twee paren gelijke hoeken), dus |π΄πΆ| |πΆπ΅| = |π΄π΅| |πΆπ| , zodat |π΄πΆ| β |πΆπ| = |π΄π΅| β |πΆπ΅| , π(π − π§) = π§ 2 , π 2 − π§π − π§ 2 = 0. Dit is een tweedegraadsvergelijking in π met discrimimant π· = (−π§)2 − 4 β 1 β (−π§)2 = 5π§ 2 , dus de oplossingen zijn π = π§ ± π§ √5 2 . Slechts π = π§ + π§ √5 2 = 1 + √5 2 β z voldoet (want π > 0 ). Omdat alle diagonalen van een regelmatige vijfhoek even lang zijn, hebben we hiermee het volgende gevonden: bij een regelmatige vijfhoek is de lengte van elke diagonaal gelijk aan π + √π π maal de lengte van de zijde. Eigenschap 1 Bij een gegeven lijnstuk π΄π΅ met lengte π§ kan een ander lijnstuk geconstrueerd worden waarvan de lengte gelijk is aan 1 + √5 2 β z. 15 Constructiestappen 1) Richt in punt π΄ een halve loodlijn π van lijn π΄π΅ op (gelegen aan één kant van lijn π΄π΅). 2) Teken π1 [π΄, π§]. Het snijpunt van π1 en π noemen we π. 3) Teken π2 [π, π§]. Het snijpunt van π2 en π dat niet samenvalt met π΄ noemen we π. 4) Trek de halflijn π[π΅, π >. 5) Teken π3 [π, π§]. Het snijpunt van π3 en π dat niet tussen π΅ en π ligt noemen we π . 6) Construeer (e.v.t. met behulp de middelloodlijn van lijnstuk π΅π ) het midden π van lijnstuk π΅π . Bewering: lijnstuk π΅π heeft lengte 1 + √5 2 β z. Bewijs M.b.v. de stelling van Pythagoras volgt: |π΅π|2 = π§ 2 + (2π§)2 = 5π§ 2 , dus |π΅π| = π§√5 . Dit impliceert dat |π΅π | = π§√5 + π§ , dus |π΅π| = 1 + √5 π§√5 + π§ = β z. 2 2 Eigenschap 2 Als π΄π΅πΆπ·πΈ een vijfhoek is (zonder inkepingen) met elke zijde gelijk aan π§ en |π΄π·| = |π΅π·| = 1 + √5 2 β z, dan is π΄π΅πΆπ·πΈ een regelmatige vijfhoek. Bewijs We vergelijken vijfhoek π΄π΅πΆπ·πΈ met de regelmatige vijfhoek π΄1 π΅1 πΆ1 π·1 πΈ1 waarvan |π΄1 π΅1 | = π§. In beide figuren is π = 1 + √5 2 β z. 16 Zoals we eerder gezien hebben geldt dan dat |π΄1 π·1 | = |π΅1 π·1 | = π. Uit de drie betrekkingen: βπ΄π΅π· is congruent met βπ΄1 π΅1 π·1 , βπ΄πΈπ· is congruent met βπ΄1 πΈ1 π·1 en βπ΅πΆπ· is congruent met βπ΅1 πΆ1 π·1 (steeds vanwege het ZZZ−congruentiekenmerk) volgt dat alle hoeken van vijfhoek π΄π΅πΆπ·πΈ gelijk zijn aan de overeenkomstige hoeken van vijfhoek π΄1 π΅1 πΆ1 π·1 πΈ1. Dit impliceert dat π΄π΅πΆπ·πΈ een regelmatige vijfhoek is. Na deze voorbeschouwingen is het duidelijk hoe men een regelmatige vijfhoek met een gegeven lijnstuk als een van de zijden kan construeren. Gegeven is een lijnstuk π΄π΅. We construeren een regelmatige vijfhoek waarvan lijnstuk π΄π΅ een van de zijden is. Constructiestappen We stellen |π΄π΅| = π§ en π = 1 + √5 2 β z. 1) Construeer een lijnstuk met lengte π (zie eigenschap 1). 2) Teken π1 [π΄, π] en π2 [π΅, π]. Een van de snijpunten van π1 en π2 noemen we π·. 3) Teken π3 [π·, π§] en π4 [π΄, π§]. Het snijpunt van π3 en π4 dat aan de andere kant ligt van π΄π· als π΅ noemen we πΈ. 4) Teken π5 [π΅, π§]. Het snijpunt van π3 en π5 dat aan de andere kant ligt van π΅π· als π΄ noemen we πΆ. 5) Trek de lijnstukken [π΅, πΆ], [πΆ, π·], [π·, πΈ] en [πΈ, π΄]. 17 Vanwege eigenschap 2 weten dat π΄π΅πΆπ·πΈ een regelmatige vijfhoek is. 18 Het middelpunt van een cirkel construeren Gegeven is een cirkel π. We construeren het middelpunt van π. Constructiestappen 1) Kies drie punten π΄, π΅ en πΆ op de cirkel π. 2) Trek de lijnstukken [π΄, π΅] en [π΄, πΆ]. 3) Construeer de middelloodlijn π van lijnstuk π΄π΅. 4) Construeer de middelloodlijn π van lijnstuk π΄πΆ. Het snijpunt van π en π noemen we π. Bewering: π is het middelpunt van π. Bewijs Het middelpunt van π heeft gelijke afstanden tot π΄, π΅ en πΆ, dus ligt op π en π en moet derhalve samenvallen met punt π. 19 Van een cirkel een ingeschreven gelijkzijdige driehoek construeren Eerst een analyse vooraf. Neem aan dat reeds een ingeschreven gelijkzijdige driehoek βπ΄π΅πΆ van cirkel π. geconstrueerd is. We willen de zijdelengte van βπ΄π΅πΆ uitdrukken in de straal van π. Neem aan dat π het middelpunt is van π en dat de straal van π gelijk is aan π. Laat π de loodrechte projectie zijn van π op π΄π΅. Lijn ππ΄ is een deellijn van ∠π΅π΄πΆ, dus ∠ππ΄π = 30°. Hieruit volgt dat |π΄π| = π β cos(30°) , dus |π΄π΅| = 2π β cos(30°) = π√3 . We hebben hiermee gevonden: de zijde van een in een cirkel ingeschreven gelijkzijdige driehoek is gelijk aan √π maal de straal van de cirkel. Eigenschap 1 Bij een lijnstuk met lengte π kan men een lijnstuk met lengte π√3 construeren. Bewijs Neem een willekeurig lijnstuk [π΄, π΅] met lengte π. De juistheid van de eigenschap blijkt uit het volgende. Constructiestappen 1) Verleng lijnstuk [π΄, π΅] aan de kant van π΅ en pas hierop een lengte π af m.b.v. de cirkel π1 [π΅, π]. Het snijpunt van π1 met de verlenging van [π΄, π΅] noemen we πΆ. 2) Richt in π΅ de loodlijn π op lijn π΄π΅ op. 3) Teken π2 [π΄, |π΄πΆ|]. Een van de snijpunten van π2 met π noemen we π·. Er geldt nu volgens de stelling van Pythagoras dat: |π΅π·|2 = (2π)2 − π 2 = 3π 2 , dus |π΅π·| = π√3 . 20 Eigenschap 2 Stel dat π een cirkel is met straal π waarop drie punten π΄, π΅ en πΆ liggen zodanig dat |π΄π΅| = |π΄πΆ| = π√3 . Dan is βπ΄π΅πΆ gelijkzijdig. Bewijs Laat π het middelpunt van π zijn. De loodrechte projecties van π op π΄π΅ en π΄πΆ noemen we π en π. βπ΄ππ is congruent met βπ΅ππ (ZZR), dus 1 1 1 |π΄π| = |π΄π΅| = π√3 , zodat cos(∠ππ΄π) = √3 . 2 2 2 Dit impliceert dat ∠ππ΄π = 30°. Analoog blijkt dat ∠ππ΄π = 30°. Er volgt dat ∠π΅π΄πΆ = 60°, zodat ∠π΄πΆπ΅ = ∠π΄π΅πΆ = 60° (want |π΄π΅| = |π΄πΆ| ). Dit betekent dat βπ΄π΅πΆ gelijkzijdig is. Door het combineren van de twee genoemde eigenschappen komen we direct tot een oplossing van onze constructieopgave. Laat een cirkel π gegeven zijn. We willen van π een ingeschreven gelijkzijdige driehoek construeren. Constructiestappen 1) Construeer het middelpunt π van π. 2) Kies een willekeurig punt π΄ op π. 3) Trek lijnstuk [π΄, π]. Noem |π΄π| = π. 4) Construeer een lijnstuk met lengte π√3 (zie eigenschap 1). 5) Teken π1 [π΄, π√3]. De snijpunten van π en π1 noemen we π΅ en πΆ. 6) Trek de lijnstukken [π΄, π΅], [π΅, πΆ] en [π΄, πΆ]. Bewering: βπ΄π΅πΆ is gelijkzijdig. Bewijs Dit volgt direct uit eigenschap 2. 21 Van een cirkel een ingeschreven vierkant construeren Laat een cirkel π gegeven zijn. We construeren van π een ingeschreven vierkant. Constructiestappen 1) Construeer het middelpunt π van π. 2) Trek een willekeurige lijn π door π. De snijpunten van π en π noemen we π΄ en πΆ. 3) Construeer de lijn π door π die loodrecht staat op π. De snijpunten van π ent π noemen we π΅ en π·. 4) Trek de lijnstukken [π΄, π΅], [π΅, πΆ], [πΆ, π·] en [π·, π΄]. Bewering: π΄π΅πΆπ· is een vierkant. Bewijs De vier driehoeken βππ΄π΅, βππ΅πΆ, βππΆπ· en βππ·π΄ zijn onderling congruent (ZHZ) , elk met twee gelijke basishoeken van 45°, waaruit direct volgt dat π΄π΅πΆπ· een vierkant is. 22 Van een cirkel een ingeschreven regelmatige vijfhoek construeren We laten een analyse voorafgaan en leiden hierbij enkele nuttige betrekkingen af. Eigenschap 1 cos(36°) = √5 + 1 en cos(72°) = 4 √5 − 1 . 4 Bewijs We gebruiken het bekende feit dat bij een regelmatige vijfhoek de lengte van elke diagonaal gelijk is aan 1 + √5 2 maal de lengte van de zijde van die vijfhoek. (zie zo nodig pagina 15 van dit document). Stel dat π΄, π΅ en πΆ drie opeenvolgende hoekpunten zijn van een regelmatige vijfhoek met zijde 1. Met behulp van de cosinusregel volgt: 2 1 + √5 1 + √5 1 = 1 + ( 2 ) − 2 × 1 × 2 × cos(36°) , dus 2 2 1 + √5 2 { 1 + √5 2 − 2 × cos(36°)} = 0. Hieruit volgt direct dat cos(36°) = √5 + 1 4 . Passen we nu de formule cos(2π΄) = 2cos2 (π΄) − 1 toe, dan vinden we: √5 + 1 cos(72°) = 2 × ( 4 2 ) −1 = √5 − 1 4 . Eigenschap 2 Een ingeschreven regelmatige vijfhoek van een cirkel met straal π heeft een zijdelengte 1 2 √10 − 2√5 β π . Bewijs Laat π het middelpunt van de cirkel zijn en π΄ en π΅ twee opeenvolgende hoekpunten van de regelmatige vijfhoek waarvan we de zijdelengte π§ noemen. 360° We merken op dat ∠π΄ππ΅ = 5 = 72°. Met behulp van de cosinusregel volgt: π§ 2 = π 2 + π 2 − 2 β π β π β cos(72°) = (zie eigenschap1) {2 − 1 √5 − 1 2 } β π2 1 = 4 (10 − 2√5) β π 2 , dus π§ = 2 √10 − 2√5 β π . 23 Eigenschap 3 1 Als voor βππ΄π΅ geldt dat |ππ΄| = |ππ΅| = π en |π΄π΅| = 2 √10 − 2√5 β π , dan volgt dat ∠π΄ππ΅ = 72°. Bewijs 1 We stellen ter afkorting π§ = 2 √10 − 2√5 β π. Toepassen van de cosinusregel geeft dat π§ 2 = π 2 + π 2 − 2 β π β π β cos(∠π΄ππ΅) , 1 4 (10 − 2√5) = 2 − 2 β cos(∠π΄ππ΅) , 1 2 β cos(∠π΄ππ΅) = 2 − 2 (5 − √5) = cos(∠π΄ππ΅) = √5 − 1 4 √5 − 1 , 2 dus ∠π΄ππ΅ = 72°. Hierbij is eigenschap 1 gebruikt. Eigenschap 4 Gegeven is een cirkel π met straal π. Neem aan dat deze cirkel een ingeschreven vijfhoek π΄π΅πΆπ·πΈ heeft waarvan vier zijden gelijk zijn aan 1 2 √10 − 2√5 β π. Dan is π΄π΅πΆπ·πΈ een regelmatige vijfhoek. Bewijs 1 We nemen aan dat |π΅πΆ| = |πΆπ·| = |π·πΈ| = |πΈπ΄| = π§ = 2 √10 − 2√5 β π . Toepassen van eigenschap 3 leert dat ∠π΅ππΆ = ∠πΆππ· = ∠π·ππΈ = ∠πΈππ΄ = 72°. Er volgt dat ∠π΄ππ΅ = 360° − 4 × 72° = 72°. Daarna volgt uit de berekening in het bewijs van eigenschap 2 dat |π΄π΅| = π§. Vijfhoek π΄π΅πΆπ·πΈ heeft daarom vijf gelijke zijden. Van de vijf gelijkbenige driehoeken βππ΄π΅, βππ΅πΆ, βππΆπ·, βππ·πΈ en βππΈπ΄ is elke basishoek gelijk aan (180° − 72°) βΆ 2 = 54° , dus elke hoek van vijfhoek π΄π΅πΆπ·πΈ is gelijk aan 2 × 54° = 108° . Hiermee is aangetoond dat π΄π΅πΆπ·πΈ een regelmatige vijfhoek is. Eigenschap 5 Bij een lijnstuk met lengte π kan een lijnstuk met lengte 24 1 2 √10 − 2√5 β π geconstrueerd worden. Bewijs Laat [π΄, π΅] een lijnstuk met lengte π zijn. Constructiestappen 1) Construeer het midden π van [π΄, π΅]. 2) Construeer de lijn π door π΄ die loodrecht staat op lijn π΄π΅. 3) Teken π1 [π΄, π]. Een van de snijpunten van π1 met π noemen we πΆ. 4) Verleng [π΄, π΅] aan de kant van π΄. De verlenging noemen we π. 5) Teken π2 [π, |πΆπ|]. Het snijpunt van π2 met π noemen we π·. 6) Trek [πΆ, π·]. 1 Bewering: |πΆπ·| = 2 √10 − 2√5 β π . Bewijs 1 2 5 1 De stelling van Pythagoras geeft: |πΆπ|2 = π 2 + (2 π) = 4 π 2 , dus |πΆπ| = 2 π√5 . Er volgt dat 1 1 1 |π΄π·| = |π·π| − |π΄π| = π√5 − π = π(√5 − 1). Nogmaals Pythagoras toepassen geeft: 2 2 2 1 2 2 1 1 |πΆπ·|2 = π 2 + ( π(√5 − 1)) = {1 + (√5 − 1) } π 2 = {1 + (3 − √5)} π 2 2 4 2 1 1 = 4 (10 − 2√5)π 2 , dus |πΆπ·| = 2 √10 − 2√5 β π. We kunnen nu de constructie van een regelmatige vijfhoek in een cirkel π met straal π uitvoeren. Constructiestappen 1) Construeer het middelpunt π van de cirkel π. 2) Kies een willekeurig punt π΄ op de cirkel en trek [π, π΄] (lijnstuk met lengte π). 1 3) Construeer een lijnstuk met lengte π§ = 2 √10 − 2√5 β π (zie eigenschap 5). 4) Teken π1 [π΄, π§]. Deze cirkel snijdt π in de punten π΅ en πΈ. 5) Teken π2 [π΅, π§] en π3 [πΈ, π§]. Deze cirkels snijden π in de punten πΆ en π· (≠ π΄). 6) Trek [π΄, π΅], [π΅, πΆ], [πΆ, π·], [π·, πΈ] en [πΈ, π΄]. 25 Bewering: π΄π΅πΆπ·πΈ is een regelmatige vijfhoek. Bewijs Dit volgt direct uit eigenschap 4. 26 Een cirkel construeren door een gegeven punt die een lijn in een gegeven punt raakt We construeren de cirkel π die door punt π gaat en lijn π in het punt π΄ raakt. Stel dat deze cirkel π reeds geconstrueerd is. Voor het middelpunt π van π geldt dan dat ππ΄ ⊥ π en |ππ΄| = |ππ|. π is daarom het snijpunt van de loodlijn π op π door π΄ en de middelloodlijn π van lijnstuk π΄π. Na deze observatie is de constructiemethode voor de hand liggend. Constructiestappen 1) Construeer de loodlijn π van π door π΄. 2) Construeer de middelloodlijn π van lijnstuk π΄π΅. Het snijpunt van π en π noemen we π. 3) Teken π[π, |ππ΄|). De cirkel π raakt aan π (want ππ΄ ⊥ π) en gaat door π (want |ππ| = |ππ΄| = straal π), dus π voldoet aan de gewenste eisen. 27 De raaklijn construeren aan een cirkel die gaat door een gegeven punt op die cirkel Gegeven is een cirkel π waarop een punt π ligt. We construeren de raaklijn aan π die door het punt π gaat. Constructiestappen 1) Construeer het middelpunt π van π. 2) Trek [π, π ]. 3) Verleng [π, π ] aan de kant van π (de verlenging is lijn π in de figuur). 3) Construeer de lijn π door π die loodrecht staat op lijn ππ . Bewering: π is een raaklijn aan π. Bewijs Voor elk punt π van π verschillend van π geldt volgens de stelling van Pythagoras dat |ππ|2 = |ππ |2 + |π π|2 > |π π|2 , dus |ππ| > |π π| (= straal π). Dit betekent dat π buiten π ligt. Lijn π heeft daarom maar een punt gemeen met π, dus is een raaklijn aan π. 28 De raaklijnen construeren aan een cirkel vanuit een gegeven punt buiten die cirkel Gegeven is een cirkel π en een punt π buiten π. We construeren de raaklijnen aan π die door π gaan. Constructiestappen 1) Construeer het middelpunt π van π. 2) Trek [π, π]. 3) Construeer het midden π van [π, π] (bijvoorbeeld met behulp van de middelloodlijn van [π, π] ). 4) Teken π1 [π, |ππ|]. De snijpunten van π en π1 noemen we π en π. 5) Trek de lijnen π = ππ en π = ππ. Bewering: de lijnen π en π raken cirkel π. Bewijs We merken op dat π1 ook door punt π gaat. Volgens de stelling van Thales, toegepast op π1, geldt dat ∠ππ π = 90° en dit impliceert (zie zo nodig het vorige constructieprobleem) dat π raakt aan π. Analoog toont men aan dat π raakt aan π. 29 De gemeenschappelijke raaklijnen aan twee cirkels construeren Het aantal gemeenschappelijke raaklijnen van twee cirkels is afhankelijk van de onderlinge ligging van die cirkels. Dit aantal kan gelijk zijn aan 0, 1, 2, 3 of 4. Zie daartoe de volgende figuren. Figuur 2 Figuur 1 Figuur 3 Figuur 4 Figuur 5 30 In de situatie van Figuur 1 (een van de cirkels ligt geheel binnen de andere cirkel) is er geen gemeenschappelijke raaklijn. Als twee cirkels elkaar inwendig (Figuur 2) of uitwendig (Figuur 3) raken, dan hebben die cirkels in het raakpunt een gemeenschappelijke raaklijn die zeer eenvoudig te construeren is: het is de lijn door het raakpunt die loodrecht staat op de verbindingslijn van de middelpunten van de cirkels. Een gemeenschappelijke raaklijn π van twee cirkels die elkaar niet raken heet een uitwendige raaklijn als de twee middelpunten van de cirkels aan dezelfde kant van π liggen en een inwendige raaklijn als die middelpunten aan weerszijden van π liggen. We hebben dus de uitwendige raaklijnen π1 en π2 in de figuren 3, 4 en 5 en de inwendige raaklijnen π3 en π4 in Figuur 5. We zullen eerst de constructie aangeven van de uitwendige raaklijnen van twee cirkels π1 en π2 . Neem eerst aan dat die twee cirkels een gelijke straal hebben. Constructiestappen 1) Construeer de middelpunten π1 en π2 van π1 en π2 . 2) Trek de verbindingslijn π van π1 en π2 (voldoende ver doorgetrokken). 3) Construeer de loodlijnen π1 en π2 van π die door respectievelijk π1 en π2 gaan. De snijpunten van π1 en π1 noemen we π΄1 en π΅1 . De snijpunten van π2 en π2 noemen we π΄2 en π΅2. 4) Trek de verbindingslijnen ππ van π΄1 en π΄2 en ππ van π΅1 en π΅2. Bewering: ππ en ππ zijn gemeenschappelijke raaklijnen van π1 en π2. Bewijs We kijken in detail naar vierhoek π΄1 π΄2 π2 π1 . Trek de diagonalen π΄1 π2 en π΄2 π1 . Het snijpunt van de diagonalen noemen we π. Noem ∠π΄1 π2 π1 = πΌ en ∠π1 π΄1 π2 = π½. We merken op dat πΌ + π½ = 90° (want ∠π΄1 π1 π2 = 90°). 31 Er geldt dat βπ΄1 π1 π2 congruent is met βπ΄2 π2 π1 (ZHZ) , dus ∠π2 π1 π΄2 = πΌ en ∠π2 π΄2 π1 = π½. Ook geldt dat ∠ππ1 π΄1 = π½ en ∠ππ2 π΄2 = π½ vanwege de rechte hoeken bij π1 en π2 . De driehoeken π΄1 ππ1 , π1 ππ2 en π2 ππ΄2 zijn derhalve alle gelijkbenig (gelijke basishoeken), dus |π΄1 π| = |π1 π| = |π2 π| = |π΄2 π|. Hieruit volgt, wegens ∠π1 ππ2 = ∠π΄1 ππ΄2 (overstaande hoeken) dat βπ1 ππ2 congruent is met βπ΄1 ππ΄2 (ZHZ), dus ∠ππ΄1 π΄2 = ∠ππ΄2 π΄1 = πΌ. We kunnen hieruit concluderen dat ∠π1 π΄1 π΄2 = ∠π2 π΄2 π΄1 = πΌ + π½ = 90°. Dit toont aan dat π΄1 π΄2 π2 π1 een rechthoek is. De lijn ππ gaat door de punten π΄1 en π΄2 van π1 en π2 en staat loodrecht op de voerstralen π΄1 π1 en π΄2 π2 . Hieruit volgt dat ππ een gemeenschappelijke raaklijn is van π1 en π2 . Analoog toont men aan dat ππ een gemeenschappelijke raaklijn is van π1 en π2 . We bekijken nu het geval dat de stralen van de twee cirkels ongelijk zijn. Neem aan dat de straal van π1 gelijk is aan π 1 en die van π2 gelijk is aan π 2 , waarbij π 1 > π 2 . Constructiestappen 1) Construeer de middelpunten π1 en π2 van π1 en π2 . 2) Teken π3 [π1 , π 1 − π 2 ]. 3) Construeer de raaklijnen π 1 en π 2 aan π3 die gaan door π2 . Noem de twee raakpunten π1 en π2 . 4) Trek de halflijnen β1 [π1 , π1 > en β2 [π1 , π2 >. De snijpunten van β1 met π1 en van β2 met π1 noemen we π1 en π2 . 5) Construeer de raaklijnen π1 en π2 aan π1 in de punten π1 en π2 . 32 Bewering: π1 en π2 zijn gemeenschappelijke raaklijnen van π1 en π2. Bewijs Laat π1 en π2 de loodrechte projecties van π2 op π1 en π2 zijn. Er geldt dat ∠π2 π1 π1 = ∠π1 π1 π1 = 90° (raaklijn loodrecht op voerstraal) en ∠π1 π1 π2 = 90° . Van de vierhoek π1 π2 π1 π1 zijn daarom drie hoeken gelijk aan 90° , dus is ook de vierde hoek gelijk aan 90° (hoekensom vierhoek). De vierhoek π1 π2 π1 π1 is derhalve een rechthoek. Er volgt dat |π2 π1 | = |π1 π1 | = π 2 , dus π1 ligt op π2 . Omdat ∠π1 π1 π2 = 90° vinden we dat π1 raakt aan π2 . Hieruit blijkt dat π1 een gemeenschappelijke raaklijn is van π1 en π2 . Analoog toont men aan dat π2 een gemeenschappelijke raaklijn is van π1 en π2. We construeren nu de inwendige raaklijnen van twee cirkels π1 en π2 . Constructiestappen 1) Construeer de middelpunten π1 en π2 van π1 en π2 . 2) π3 [π1 , π 1 + π 2 ]. 3) Construeer de raaklijnen π 1 en π 2 aan π3 die gaan door π2 . Noem de twee raakpunten π1 en π2 . 4) Trek [π1 , π1 ] en [π1 , π2 ]. De snijpunten van deze lijnstukken met π1 noemen we π1 en π2 . 5) Construeer de raaklijnen π1 en π2 aan π1 in de punten π1 en π2 . Bewering: π1 en π2 zijn gemeenschappelijke raaklijnen van π1 en π2. Bewijs Laat π1 en π2 de loodrechte projecties van π2 op π1 en π2 zijn. Er geldt: ∠π2 π1 π1 = ∠π1 π1 π1 = 90° (raaklijn loodrecht op voerstraal) en ∠π1 π1 π2 = 90° . Van de vierhoek π1 π2 π1 π1 zijn daarom drie hoeken gelijk aan 90° , dus is ook de vierde hoek gelijk aan 90° (hoekensom vierhoek). De vierhoek π1 π2 π1 π1 is derhalve een rechthoek. Er volgt dat |π2 π1 | = |π1 π1 | = π 2 , dus π1 ligt op π2 . Omdat ∠π1 π1 π2 = 90° vinden we dat π1raakt aan π2 . Hieruit blijkt dat π1 een gemeenschappelijke raaklijn is van π1 en π2. Analoog toont men aan dat π2 een gemeenschappelijke raaklijn is van π1 en π2 . 33 De machtlijn van twee cirkels construeren De machtlijn van twee cirkels π1 [π1 , π1 ] en π2 [π2 , π2 ] bestaat uit de punten π die een gelijke macht hebben t.o.v. die twee cirkels. We construeren de machtlijn van de twee cirkels π1 en π2 . Constructiestappen 1) Construeer de middelpunten π1 en π2 van π1 en π2 . 2) Trek [π1 , π2 ]. 3) Teken een cirkel π3 die π1 en π2 snijdt. De snijpunten van π3 en π1 noemen we π΄ en π΅. De snijpunten van π3 en π2 noemen we πΆ en π·. 4) Trek π[π΄, π΅] en π[πΆ, π·]. Het snijpunt van π en π noemen we π. 5) Construeer de lijn π door π die loodrecht staat op [π1 , π2 ]. Bewering: π is de machtlijn van π1 en π2. Bewijs Noem π de machtlijn π van π1 en π2 . We gebruiken enkele bekende eigenschappen van machtlijnen. De machtlijnen van drie cirkels (waarvan de middelpunten niet op één lijn liggen) gaan door één punt, dus π gaat door π (want π is de machtlijn van π3 en π1 en π is de machtlijn van π3 en π2 ). Verder staat π loodrecht op [π1 , π2 ]. Hieruit blijkt dat π samenvalt met π. 34