Een regelmatige vijfhoek construeren met een gegeven lijnstuk als

advertisement
Meetkundige constructies
Met een meetkundige constructie van een bepaald meetkundig object (punt, lijn of cirkel) bedoelen
we een stappenprocedé om met behulp van passer en liniaal dat object te construeren. Het uitvoeren
van meetkundige constructies was bij de oude Griekse wiskundigen een populaire bezigheid.
De enige drie toegestane operaties bij elke stap zijn:
1) met behulp van de liniaal een lijnstuk trekken dat door twee gegeven punten gaat;
2) met behulp van de passer een cirkel trekken met een gegeven punt als
middelpunt en met een willekeurige straal;
3) een punt kiezen op een lijn, lijnstuk, halve lijn of cirkel dat niet samenvalt met andere gegeven
punten op dit object.
Voorbeelden van operaties die niet zijn toegestaan:
* de liniaal gebruiken om lengtes te meten en deze te gebruiken bij de constructie
* de lijntjes van de geodriehoek gebruiken om een lijn evenwijdig aan een andere lijn te tekenen
* de lijntjes van de geodriehoek gebruiken om een rechte hoek te tekenen
* hoeken meten en deze te gebruiken in de constructie
* vanuit een punt buiten een cirkel rechtstreeks een raaklijn trekken aan die cirkel.
Bij een meetkundige constructie dient elke stap die men uitvoert ondubbelzinnig beschreven te
worden. Nadat de constructie is uitgevoerd dient formeel aangetoond te worden dat de uitgevoerde
constructie inderdaad het gewenste object oplevert.
Bij meer ingewikkelde of omvangrijke constructies zullen we elementaire deelconstructies vaak als
één stap weergeven, als die deelconstructies al eerder in dit dictaat uitvoerig zijn behandeld. Dit doen
we om een te uitvoerig stappenproces te vermijden en de hoofdstappen duidelijker naar voren te
laten komen.
Voor het vervolg zullen we nog een enkele notaties invoeren:
* als 𝐴 en 𝐡 gegeven punten zijn, dan bedoelen we met [𝐴, 𝐡] het lijnstuk 𝐴𝐡.
* als 𝐴 en 𝐡 gegeven punten zijn, dan bedoelen we met |𝐴𝐡| de lengte van lijnstuk 𝐴𝐡.
* als 𝑃 een punt is en π‘š een lijn, dan bedoelen we met 𝑑(𝑃, π‘š) de (loodrechte)
afstand van 𝑃 tot π‘š.
* als 𝐴 en 𝐡 gegeven punten zijn, dan bedoelen we met π‘š[𝐴, 𝐡] de lijn door 𝐴 en 𝐡 die we dan π‘š
noemen.
* als 𝐴 en 𝐡 gegeven punten zijn, dan bedoelen we met π‘š[𝐴, 𝐡 > de halflijn door 𝐴
en 𝐡 met eindpunt 𝐴 die we dan π‘š noemen.
* als 𝑀 een gegeven punt is en π‘Ÿ een positief getal dan bedoelen we met 𝑐[𝑀, π‘Ÿ] de cirkel met
middelpunt 𝑀 en straal π‘Ÿ die we dan c noemen.
1
Bij constructies waarbij niet direct duidelijk is hoe men moet beginnen kan de volgende aanpak
handig zijn.
Neem aan dat het gewenste object reeds geconstrueerd is. Maak hiervoor een schets. Probeer
eigenschappen af te leiden die het geconstrueerde object heeft in relatie tot de gegeven elementen en
tracht hiermee terug te redeneren hoe de constructiestappen moeten worden uitgevoerd.
Dit onderzoek voorafgaande aan de daadwerkelijke constructie wordt wel de analyse genoemd.
Als men bijvoorbeeld een cirkel moet construeren die aan bepaalde eisen voldoet, dan kan blijken dat
voor het middelpunt 𝑀 van die cirkel moet gelden
a) 𝑀 heeft gelijke afstanden tot twee gegeven punten 𝐴 en 𝐡.
Je weet dan dat 𝑀 ligt op de middelloodlijn van lijnstuk 𝐴𝐡.
b ) 𝑀 heeft gelijke afstanden tot twee lijnen π‘š en 𝑛 die gaan door gegeven punten.
Je weet dan dat 𝑀 ligt op een van de deellijnen van π‘š en 𝑛.
2
Constructies
(de paginanummers zijn aangegeven)
In een gegeven punt van een lijn de loodlijn oprichten………………………………………………………….. 4
Vanuit een gegeven punt buiten een lijn de loodlijn op die lijn neerlaten……………………………….. 5
Door een gegeven punt buiten een gegeven lijn de lijn evenwijdig aan die gegeven lijn
tekenen……………………………………………………………………………………………………………………………….. 6
De middelloodlijn van een lijnstuk construeren……………………………………………………………………. 7
De deellijn van een hoek construeren…………………………………………………………………………………... 8
Een lijnstuk in een gegeven aantal gelijke stukken verdelen………………………………………………….. 9
De omgeschreven cirkel van een driehoek construeren……………………………………............................... 10
De ingeschreven cirkel van een driehoek construeren…………………………………………………………... 11
Een gelijkzijdige driehoek construeren met een gegeven lijnstuk als zijde……………………………….12
Een vierkant construeren met een gegeven lijnstuk als zijde………………………………………………….. 13
Een regelmatige zeshoek construeren met een gegeven lijnstuk als zijde……………………………….. 14
Een regelmatige vijfhoek construeren met een gegeven lijnstuk als zijde……………………………….. 15-18
Het middelpunt van een cirkel construeren………………………………………………………………………….. 19
Van een cirkel een ingeschreven gelijkzijdige driehoek construeren……………………………………... 20-21
Van een cirkel een ingeschreven vierkant construeren…………………………………………………………. 22
Van een cirkel een ingeschreven regelmatige vijfhoek construeren………………………………………. 23-26
Een cirkel construeren door een gegeven punt die een lijn in een gegeven punt raakt……………. 27
De raaklijn construeren aan een cirkel die gaat door een gegeven punt op die cirkel……………… 28
De raaklijnen construeren aan een cirkel vanuit een gegeven punt buiten die cirkel………………. 29
De gemeenschappelijke raaklijnen aan twee cirkels construeren………………………………………….. 30-33
De machtlijn van twee cirkels construeren……………………………………………………….............................. 34
3
In een gegeven punt van een lijn de loodlijn oprichten
Neem een willekeurige lijn π‘š en een willekeurig punt 𝐴 op π‘š.
We construeren de lijn door 𝐴 die loodrecht staat op π‘š.
Constructiestappen
1) Kies een punt 𝐡 op π‘š dat niet samenvalt met punt 𝐴.
2) Teken 𝑐1 [𝐴, |𝐴𝐡|]. Het tweede snijpunt van 𝑐1 met π‘š noemen we 𝐢.
3) Teken 𝑐2 [𝐡, |𝐡𝐢|].
4) Teken 𝑐3 [𝐢, |𝐡𝐢|]. Een van de snijpunten van 𝑐2 en 𝑐3 noemen we 𝑆.
5) Trek 𝑛[𝐴, 𝑆].
Bewering: 𝑛 is de gezochte loodlijn.
Bewijs
Er geldt dat |𝐡𝑆| (= straal 𝑐2 ) = |𝐡𝐢| en |𝐢𝑆| (= straal 𝑐3 ) = |𝐡𝐢|, dus βˆ†π΅π΄π‘† is congruent met
βˆ†πΆπ΄π‘† (ZZZ). Dit geeft dat ∠𝐡𝐴𝑆 = ∠𝐢𝐴𝑆. Deze twee hoeken zijn samen gelijk aan 180°, dus elke
hoek is gelijk aan 90°. Dit toont aan dat lijn 𝑛 loodrecht staat op lijn π‘š.
4
Vanuit een gegeven punt buiten een lijn de loodlijn op die lijn neerlaten
Neem een willekeurige lijn en een willekeurig punt 𝐴 niet gelegen op π‘š.
We construeren de lijn door 𝐴 die loodrecht staat op π‘š.
Constructiestappen
1) Teken een cirkel 𝑐1 [𝐴, π‘Ÿ] die π‘š in twee punten snijdt.
Noem de twee snijpunten 𝑆 en 𝑇.
2) Teken de twee cirkels 𝑐2 [𝑆, π‘Ÿ] en 𝑐3 [𝑇, π‘Ÿ].
Het snijpunt van 𝑐2 en 𝑐3 verschillend van 𝐴 noemen we 𝐡.
3) Trek 𝑛[𝐴, 𝐡].
Bewering: 𝑛 is de gezochte loodlijn.
Bewijs
Vierhoek 𝐴𝑆𝐡𝑇 is een ruit (elke zijde heeft lengte π‘Ÿ), dus staan (volgens een bekende eigenschap) de
diagonalen loodrecht op elkaar.
Dit betekent dat lijn 𝑛 loodrecht staat op lijn π‘š.
5
Door een gegeven punt buiten een gegeven lijn de lijn evenwijdig aan die
gegeven lijn tekenen
Neem een willekeurige lijn en een willekeurig punt 𝐴 niet gelegen op π‘š.
We construeren de lijn door 𝐴 die evenwijdig is aan π‘š.
Constructiestappen
1) Teken een cirkel 𝑐1 [𝐴, π‘Ÿ] die π‘š in twee punten snijdt.
Noem de twee snijpunten 𝑆 en 𝑇.
2) Teken 𝑐2 [𝐴, |𝑆𝑇|].
3) Teken 𝑐3 [𝑇, |𝐴𝑆|].
Het snijpunt van 𝑐2 en 𝑐3 dat aan dezelfde kant van π‘š ligt als punt 𝐴 noemen we π‘ˆ.
4) Trek 𝑛[𝐴, π‘ˆ].
Bewering: 𝑛 is de gezochte lijn.
Bewijs
Er geldt dat |π‘ˆπ΄| = straal 𝑐2 = |𝑆𝑇| , |π‘‡π‘ˆ| = straal 𝑐3 = |𝐴𝑆| en |𝐴𝑇| = |𝑇𝐴| , dus βˆ†π‘‡π‘ˆπ΄ is
congruent met βˆ†π΄π‘†π‘‡ (ZZZ). Dit impliceert dat ∠π‘‡π΄π‘ˆ = ∠𝐴𝑇𝑆. Uit de omgekeerde eigenschap van
Z-hoeken volgt dan dat lijn 𝑛 evenwijdig is aan lijn π‘š.
6
De middelloodlijn van een lijnstuk construeren
Neem een willekeurig lijnstuk 𝐴𝐡.
We construeren de middelloodlijn van lijnstuk 𝐴𝐡.
Constructiestappen
1) Teken 𝑐1 [𝐴, |𝐴𝐡|].
2) Teken 𝑐2 [𝐡, |𝐴𝐡|]. De snijpunten van 𝑐1 en 𝑐2 noemen we 𝑆 en 𝑇.
3) Trek 𝑛[𝑆, 𝑇].
Bewering: 𝑛 is de gezochte middelloodlijn.
Bewijs
Vierhoek 𝐴𝑇𝐡𝑆 is een ruit (elke zijde is gelijk aan |𝐴𝐡| ), dus de diagonalen staan loodrecht op elkaar
en delen elkaar middendoor. Hieruit volgt direct dat 𝑛 de middelloodlijn van lijnstuk 𝐴𝐡 is.
7
De deellijn van een hoek construeren
Gegeven is ∠𝐴.
We construeren de deellijn van deze hoek .
Constructiestappen
1) Teken een cirkel 𝑐1 [𝐴, π‘Ÿ].
De snijpunten van 𝑐1 met de benen van de hoek noemen we 𝑆 en 𝑇.
2) Teken 𝑐2 [𝑆, π‘Ÿ].
3) Teken 𝑐3 [𝑇, π‘Ÿ].
Het snijpunt van 𝑐2 en 𝑐3 verschillend van 𝐴 noemen we π‘ˆ.
4) Trek 𝑛[𝐴, 𝑒 > .
Bewering: 𝑛 is de gezochte deellijn.
Bewijs
Vierhoek π΄π‘†π‘ˆπ‘‡ is een ruit (elke zijde heeft lengte π‘Ÿ), dus de diagonaal π΄π‘ˆ verdeelt ∠𝑆𝐴𝑇 in twee
gelijke hoeken (bekende eigenschap van een ruit).
Hieruit volgt direct dat lijn 𝑛 een deellijn van ∠𝐴 is.
8
Een lijnstuk in een gegeven aantal gelijke stukken verdelen
Gegeven is lijnstuk 𝐴𝐡.
We willen dit lijnstuk in bijvoorbeeld 5 gelijke stukken verdelen
(de methode verloopt analoog voor een willekeurig ander aantal stukken).
Constructiestappen
1) Trek een halflijn β„Ž met 𝐴 als eindpunt die niet evenwijdig is aan lijnstuk 𝐴𝐡.
2) Teken een cirkel 𝑐1 [𝐴, π‘Ÿ] . Het snijpunt van 𝑐1 met β„Ž noemen we 𝐢.
3) Teken 𝑐2 [𝐢, π‘Ÿ]. Het snijpunt van 𝑐2 met β„Ž verschillend van 𝐴 noemen we 𝐷.
4) Teken 𝑐3 [𝐷, π‘Ÿ]. Het snijpunt van 𝑐3 met β„Ž verschillend van 𝐢 noemen we 𝐸.
5) Teken 𝑐4 [𝐸, π‘Ÿ]. Het snijpunt van 𝑐4 met β„Ž verschillend van 𝐷 noemen we 𝐹.
6) Teken 𝑐5 [𝐹, π‘Ÿ]. Het snijpunt van 𝑐5 met β„Ž verschillend van 𝐸 noemen we 𝐺.
7) Trek 𝑛5 [𝐡, 𝐺].
8) Construeer de lijnen 𝑛1 door 𝐢, 𝑛2 door 𝐷, 𝑛3 door 𝐸, 𝑛4 door 𝐹 die alle evenwijdig
zijn aan 𝑛5 . De snijpunten met 𝐴𝐡 noemen opeenvolgend 𝐢1 , 𝐷1 , 𝐸1 , 𝐹1 .
Het is simpel om te bewijzen dat op deze manier lijnstuk 𝐴𝐡 in 5 gelijke stukken verdeeld wordt.
9
De omgeschreven cirkel van een driehoek construeren
Gegeven is βˆ†π΄π΅πΆ.
We construeren de omgeschreven cirkel van
deze driehoek.
Constructiestappen
1) Construeer de middelloodlijn π‘š van lijnstuk 𝐴𝐡.
2) Construeer de middelloodlijn 𝑛 van lijnstuk 𝐡𝐢.
Noem 𝑆 het snijpunt van π‘š en 𝑛.
3) Trek 𝑐[𝑆, |𝐴𝑆|].
Bewering: 𝑐 is de omgeschreven cirkel van βˆ†π΄π΅πΆ.
Bewijs
We gebruiken tweemaal de bekende eigenschap dat elk punt op de middelloodlijn van een lijnstuk
gelijke afstanden heeft tot de eindpunten van dat lijnstuk.
𝑆 ligt op π‘š, dus |𝑆𝐴| = |𝑆𝐡| ; 𝑆 ligt op 𝑛, dus |𝑆𝐡| = |𝑆𝐢|.
Dit impliceert dat |𝑆𝐴| = |𝑆𝐡| = |𝑆𝐢|, dus 𝑐 gaat door 𝐴, 𝐡 en 𝐢.
10
De ingeschreven cirkel van een driehoek construeren
Gegeven is βˆ†π΄π΅πΆ.
We construeren de ingeschreven cirkel van deze
driehoek.
Constructiestappen
1) Construeer de deellijn π‘š van ∠𝐡𝐴𝐢.
2) Construeer de deellijn 𝑛 van ∠𝐴𝐢𝐡.
Het snijpunt van π‘š en 𝑛 noemen we 𝑆.
3) Construeer de lijn 𝑝 door 𝑆 loodrecht op 𝐴𝐡.
Het snijpunt van 𝑝 en 𝐴𝐡 noemen we 𝑅.
4) Teken 𝑐[𝑆, |𝑆𝑅|].|
Bewering: 𝑐 is de ingeschreven cirkel van βˆ†π΄π΅πΆ.
Bewijs
We gebruiken tweemaal de bekende eigenschap dat elk punt op de deellijn van een hoek gelijke
afstanden heeft tot de benen van die hoek.
𝑆 ligt op π‘š ⟹ 𝑑(𝑆, 𝐴𝐡) = 𝑑(𝑆, 𝐴𝐢) ; 𝑆 ligt op 𝑛 ⟹ 𝑑(𝑆, 𝐡𝐢) = 𝑑(𝑆, 𝐴𝐢) .
S ligt daarom op gelijke afstanden (elk gelijk aan |𝑆𝑅|) van de drie zijlijnen van βˆ†π΄π΅πΆ,
zodat 𝑐 inderdaad de ingeschreven cirkel is van βˆ†π΄π΅πΆ.
11
Een gelijkzijdige driehoek construeren met een gegeven lijnstuk als zijde
Gegeven is een lijnstuk 𝐴𝐡.
We construeren een gelijkzijdige driehoek waarvan lijnstuk 𝐴𝐡 een van de zijden is.
Constructiestappen
1) Teken 𝑐1 [𝐴, |𝐴𝐡|].
2) Teken 𝑐2 [𝐡, |𝐴𝐡 |].
Een van de snijpunten van 𝑐1 en 𝑐2 noemen we 𝐢.
3) Trek [𝐴, 𝐢].
4) Trek [𝐡, 𝐢].
Bewering: βˆ†π΄π΅πΆ is gelijkzijdig.
Bewijs
𝐢 ligt op 𝑐1 ⟹ |𝐡𝐢| = |𝐴𝐡| ; 𝐢 ligt op 𝑐2 ⟹ |𝐴𝐢| = |𝐴𝐡|.
Er volgt dat |𝐡𝐢| = |𝐴𝐢| = |𝐴𝐡|, dus βˆ†π΄π΅πΆ is gelijkzijdig.
12
Een vierkant construeren met een gegeven lijnstuk als zijde
Gegeven is een lijnstuk 𝐴𝐡.
We construeren een vierkant waarvan lijnstuk 𝐴𝐡 een van de zijden is.
Constructiestappen
1) Construeer de lijn π‘š door 𝐴 loodrecht op lijn 𝐴𝐡
(verleng daartoe eerst lijnstuk 𝐴𝐡 aan de kant van 𝐴).
2) Construeer de lijn 𝑛 door 𝐡 loodrecht op lijn 𝐴𝐡.
(verleng daartoe eerst lijnstuk 𝐴𝐡 aan de kant van 𝐡).
3) Teken 𝑐[𝐡, |𝐴𝐡|]. Het snijpunt van 𝑐 en 𝑛 noemen we 𝐢.
4) Construeer de lijn 𝑝 door 𝐢 loodrecht op lijn 𝑛.
Het snijpunt van 𝑝 en π‘š noemen we 𝐷.
Bewering: 𝐴𝐡𝐢𝐷 is een vierkant.
Bewijs
Uit de constructie volgt dat ∠𝐴 = ∠𝐡 = ∠𝐢 = 90°. Dit impliceert dat ∠𝐷 = 90°
(hoekensom vierhoek 𝐴𝐡𝐢𝐷), zodat 𝐴𝐡𝐢𝐷 een rechthoek is.
Het is zelfs een vierkant want |𝐡𝐢| = straal 𝑐 = |𝐴𝐡| .
13
Een regelmatige zeshoek construeren met een gegeven lijnstuk als zijde
Gegeven is een lijnstuk 𝐴𝐡.
We construeren een regelmatige zeshoek
waarvan lijnstuk 𝐴𝐡 een van de zijden is.
Constructiestappen (Ter afkorting stellen we π‘Ÿ = |𝐴𝐡|)
1) Teken 𝑐1 [𝐴, π‘Ÿ] en 𝑐2 [𝐡, π‘Ÿ].
Een van de snijpunten van 𝑐1 en 𝑐2 noemen we 𝑀.
3) Teken 𝑐3 [𝑀, π‘Ÿ].
De snijpunten van 𝑐2 en 𝑐1 met 𝑐3 , verschillend van 𝐴 en 𝐡, noemen we 𝐢 en 𝐹.
4) Teken 𝑐4 [𝐢, π‘Ÿ] en 𝑐5 [𝐹, π‘Ÿ].
De snijpunten van 𝑐4 en 𝑐5 met 𝑐3 , verschillend van 𝐴 en 𝐡, noemen we 𝐷 en 𝐸.
5) Trek de lijnstukken [𝐡, 𝐢], [𝐢, 𝐷], [𝐷, 𝐸], [𝐸, 𝐹] en [𝐹, 𝐴].
Bewering: 𝐴𝐡𝐢𝐷𝐸𝐹 is een regelmatige zeshoek.
Bewijs
Uit de constructie blijkt dat βˆ†π‘€π΄π΅, βˆ†π‘€π΅πΆ, βˆ†π‘€πΆπ·, βˆ†π‘€πΈπΉ en βˆ†π‘€π΄πΉ gelijkzijdige driehoeken zijn (elke
zijdelengte is gelijk aan π‘Ÿ). Dan ∠𝐷𝑀𝐸 = 360° − 5 × 60° = 60° en |𝑀𝐷| = |𝑀𝐸| = π‘Ÿ, dus ook βˆ†π‘€π·πΈ
is gelijkzijdig met elke zijde gelijk aan π‘Ÿ. Zeshoek 𝐴𝐡𝐢𝐷𝐸𝐹 heeft daarom zes gelijke zijden en zes
hoeken van 2 × 60° = 120° en is bijgevolg een regelmatige zeshoek.
14
Een regelmatige vijfhoek construeren met een gegeven lijnstuk als zijde
Dit probleem is aanzienlijk ingewikkelder dan de voorgaande constructies en daarom laten we aan
de constructie eerst een analyse voorafgaan. We zullen eerst een eigenschap afleiden van de
regelmatige vijfhoek. Laat 𝐴𝐡𝐢𝐷𝐸 een regelmatige vijfhoek zijn.
We trekken de diagonalen 𝐴𝐢 en 𝐡𝐷; het snijpunt noemen we 𝑆.
Elke hoek van vijfhoek 𝐴𝐡𝐢𝐷𝐸 is gelijk aan
3×180°
5
= 108° (want de som van de hoeken van een
𝑛 − hoek is gelijk aan (𝑛 − 2) βˆ™ 180° ). Omdat βˆ†π΄π΅πΆ en βˆ†π΅πΆπ· gelijkbenig zijn volgt er dat ∠𝐡𝐴𝐢 =
∠𝐡𝐢𝐴 = ∠𝐢𝐡𝐷 = ∠𝐢𝐷𝐡 =
180° − 108°
2
= 36°. Verder geldt:
∠𝐴𝐡𝑆 = ∠𝐴𝐡𝐢 − ∠𝐢𝐡𝑆 = 108° − 36° = 72° en ∠𝐴𝑆𝐡 = ∠𝐢𝐡𝑆 + ∠𝐡𝐢𝑆 = 36° + 36° = 72° .
Dit betekent dat βˆ†π΄π΅π‘† gelijkbenig is (twee gelijke hoeken) met |𝐴𝑆| = |𝐴𝐡|.
We stellen |𝐴𝐡| = 𝑧 (= zijde) en |𝐴𝐢| = 𝑑 (= diagonaal) .
Er geldt dat βˆ†π΄π΅πΆ gelijkvormig is met βˆ†πΆπ‘†π΅ (twee paren gelijke hoeken), dus
|𝐴𝐢|
|𝐢𝐡|
=
|𝐴𝐡|
|𝐢𝑆|
, zodat
|𝐴𝐢| βˆ™ |𝐢𝑆| = |𝐴𝐡| βˆ™ |𝐢𝐡| , 𝑑(𝑑 − 𝑧) = 𝑧 2 , 𝑑 2 − 𝑧𝑑 − 𝑧 2 = 0.
Dit is een tweedegraadsvergelijking in 𝑑 met discrimimant 𝐷 = (−𝑧)2 − 4 βˆ™ 1 βˆ™ (−𝑧)2 = 5𝑧 2 , dus de
oplossingen zijn 𝑑 =
𝑧 ± 𝑧 √5
2
. Slechts 𝑑 =
𝑧 + 𝑧 √5
2
=
1 + √5
2
βˆ™ z voldoet (want 𝑑 > 0 ). Omdat alle
diagonalen van een regelmatige vijfhoek even lang zijn, hebben we hiermee het volgende gevonden:
bij een regelmatige vijfhoek is de lengte van elke diagonaal gelijk aan
𝟏 + √πŸ“
𝟐
maal de lengte van de zijde.
Eigenschap 1
Bij een gegeven lijnstuk 𝐴𝐡 met lengte 𝑧 kan een ander lijnstuk geconstrueerd worden waarvan de
lengte gelijk is aan
1 + √5
2
βˆ™ z.
15
Constructiestappen
1) Richt in punt 𝐴 een halve loodlijn π‘š van lijn 𝐴𝐡 op
(gelegen aan één kant van lijn 𝐴𝐡).
2) Teken 𝑐1 [𝐴, 𝑧]. Het snijpunt van 𝑐1 en π‘š noemen we 𝑃.
3) Teken 𝑐2 [𝑃, 𝑧]. Het snijpunt van 𝑐2 en π‘š dat niet samenvalt met 𝐴 noemen we 𝑄.
4) Trek de halflijn 𝑛[𝐡, 𝑄 >.
5) Teken 𝑐3 [𝑄, 𝑧]. Het snijpunt van 𝑐3 en 𝑛 dat niet tussen 𝐡 en 𝑄 ligt noemen we 𝑅.
6) Construeer (e.v.t. met behulp de middelloodlijn van lijnstuk 𝐡𝑅) het midden 𝑀 van
lijnstuk 𝐡𝑅.
Bewering: lijnstuk 𝐡𝑀 heeft lengte
1 + √5
2
βˆ™ z.
Bewijs
M.b.v. de stelling van Pythagoras volgt: |𝐡𝑄|2 = 𝑧 2 + (2𝑧)2 = 5𝑧 2 , dus |𝐡𝑄| = 𝑧√5 .
Dit impliceert dat |𝐡𝑅| = 𝑧√5 + 𝑧 , dus |𝐡𝑀| =
1 + √5
𝑧√5 + 𝑧
=
βˆ™ z.
2
2
Eigenschap 2
Als 𝐴𝐡𝐢𝐷𝐸 een vijfhoek is (zonder inkepingen) met elke zijde gelijk aan 𝑧 en
|𝐴𝐷| = |𝐡𝐷| =
1 + √5
2
βˆ™ z, dan is 𝐴𝐡𝐢𝐷𝐸 een regelmatige vijfhoek.
Bewijs
We vergelijken vijfhoek 𝐴𝐡𝐢𝐷𝐸 met de regelmatige vijfhoek 𝐴1 𝐡1 𝐢1 𝐷1 𝐸1 waarvan
|𝐴1 𝐡1 | = 𝑧. In beide figuren is 𝑑 =
1 + √5
2
βˆ™ z.
16
Zoals we eerder gezien hebben geldt dan dat |𝐴1 𝐷1 | = |𝐡1 𝐷1 | = 𝑑. Uit de drie betrekkingen:
βˆ†π΄π΅π· is congruent met βˆ†π΄1 𝐡1 𝐷1 , βˆ†π΄πΈπ· is congruent met βˆ†π΄1 𝐸1 𝐷1 en
βˆ†π΅πΆπ· is congruent met βˆ†π΅1 𝐢1 𝐷1 (steeds vanwege het ZZZ−congruentiekenmerk)
volgt dat alle hoeken van vijfhoek 𝐴𝐡𝐢𝐷𝐸 gelijk zijn aan de overeenkomstige hoeken van vijfhoek
𝐴1 𝐡1 𝐢1 𝐷1 𝐸1. Dit impliceert dat 𝐴𝐡𝐢𝐷𝐸 een regelmatige vijfhoek is.
Na deze voorbeschouwingen is het duidelijk hoe men een regelmatige vijfhoek met een gegeven
lijnstuk als een van de zijden kan construeren.
Gegeven is een lijnstuk 𝐴𝐡.
We construeren een regelmatige vijfhoek
waarvan lijnstuk 𝐴𝐡 een van de zijden is.
Constructiestappen
We stellen |𝐴𝐡| = 𝑧 en 𝑑 =
1 + √5
2
βˆ™ z.
1) Construeer een lijnstuk met lengte 𝑑 (zie eigenschap 1).
2) Teken 𝑐1 [𝐴, 𝑑] en 𝑐2 [𝐡, 𝑑].
Een van de snijpunten van 𝑐1 en 𝑐2 noemen we 𝐷.
3) Teken 𝑐3 [𝐷, 𝑧] en 𝑐4 [𝐴, 𝑧].
Het snijpunt van 𝑐3 en 𝑐4 dat aan de andere kant ligt van 𝐴𝐷 als 𝐡 noemen we 𝐸.
4) Teken 𝑐5 [𝐡, 𝑧].
Het snijpunt van 𝑐3 en 𝑐5 dat aan de andere kant ligt van 𝐡𝐷 als 𝐴 noemen we 𝐢.
5) Trek de lijnstukken [𝐡, 𝐢], [𝐢, 𝐷], [𝐷, 𝐸] en [𝐸, 𝐴].
17
Vanwege eigenschap 2 weten dat 𝐴𝐡𝐢𝐷𝐸 een regelmatige vijfhoek is.
18
Het middelpunt van een cirkel construeren
Gegeven is een cirkel 𝑐.
We construeren het middelpunt van 𝑐.
Constructiestappen
1) Kies drie punten 𝐴, 𝐡 en 𝐢 op de cirkel 𝑐.
2) Trek de lijnstukken [𝐴, 𝐡] en [𝐴, 𝐢].
3) Construeer de middelloodlijn π‘š van lijnstuk 𝐴𝐡.
4) Construeer de middelloodlijn 𝑛 van lijnstuk 𝐴𝐢.
Het snijpunt van π‘š en 𝑛 noemen we 𝑀.
Bewering: 𝑀 is het middelpunt van 𝑐.
Bewijs
Het middelpunt van 𝑐 heeft gelijke afstanden tot 𝐴, 𝐡 en 𝐢, dus ligt op π‘š en 𝑛
en moet derhalve samenvallen met punt 𝑀.
19
Van een cirkel een ingeschreven gelijkzijdige driehoek construeren
Eerst een analyse vooraf.
Neem aan dat reeds een ingeschreven
gelijkzijdige driehoek βˆ†π΄π΅πΆ van cirkel 𝑐.
geconstrueerd is. We willen de zijdelengte van
βˆ†π΄π΅πΆ uitdrukken in de straal van 𝑐.
Neem aan dat 𝑀 het middelpunt is van 𝑐 en dat
de straal van 𝑐 gelijk is aan π‘Ÿ. Laat 𝑁 de
loodrechte projectie zijn van 𝑀 op 𝐴𝐡. Lijn 𝑀𝐴
is een deellijn van ∠𝐡𝐴𝐢, dus ∠𝑀𝐴𝑁 = 30°.
Hieruit volgt dat |𝐴𝑁| = π‘Ÿ βˆ™ cos(30°) , dus
|𝐴𝐡| = 2π‘Ÿ βˆ™ cos(30°) = π‘Ÿ√3 . We hebben hiermee gevonden:
de zijde van een in een cirkel ingeschreven gelijkzijdige driehoek is gelijk aan
√πŸ‘ maal de straal van de cirkel.
Eigenschap 1
Bij een lijnstuk met lengte π‘Ÿ kan men een lijnstuk met lengte π‘Ÿ√3 construeren.
Bewijs
Neem een willekeurig lijnstuk [𝐴, 𝐡] met lengte π‘Ÿ.
De juistheid van de eigenschap blijkt uit het volgende.
Constructiestappen
1) Verleng lijnstuk [𝐴, 𝐡] aan de kant van 𝐡 en pas hierop een lengte π‘Ÿ af m.b.v.
de cirkel 𝑐1 [𝐡, π‘Ÿ]. Het snijpunt van 𝑐1 met de verlenging van [𝐴, 𝐡] noemen we 𝐢.
2) Richt in 𝐡 de loodlijn π‘š op lijn 𝐴𝐡 op.
3) Teken 𝑐2 [𝐴, |𝐴𝐢|]. Een van de snijpunten van 𝑐2 met π‘š noemen we 𝐷.
Er geldt nu volgens de stelling van Pythagoras
dat: |𝐡𝐷|2 = (2π‘Ÿ)2 − π‘Ÿ 2 = 3π‘Ÿ 2 , dus |𝐡𝐷| = π‘Ÿ√3 .
20
Eigenschap 2
Stel dat 𝑐 een cirkel is met straal π‘Ÿ waarop drie punten 𝐴, 𝐡 en 𝐢 liggen zodanig dat
|𝐴𝐡| = |𝐴𝐢| = π‘Ÿ√3 . Dan is βˆ†π΄π΅πΆ gelijkzijdig.
Bewijs
Laat 𝑀 het middelpunt van 𝑐 zijn. De loodrechte
projecties van 𝑀 op 𝐴𝐡 en 𝐴𝐢 noemen we 𝑁 en 𝑂.
βˆ†π΄π‘π‘€ is congruent met βˆ†π΅π‘π‘€ (ZZR), dus
1
1
1
|𝐴𝑁| = |𝐴𝐡| = π‘Ÿ√3 , zodat cos(∠𝑀𝐴𝑁) = √3 .
2
2
2
Dit impliceert dat ∠𝑀𝐴𝑁 = 30°.
Analoog blijkt dat ∠𝑀𝐴𝑂 = 30°.
Er volgt dat ∠𝐡𝐴𝐢 = 60°, zodat ∠𝐴𝐢𝐡 = ∠𝐴𝐡𝐢 = 60°
(want |𝐴𝐡| = |𝐴𝐢| ).
Dit betekent dat βˆ†π΄π΅πΆ gelijkzijdig is.
Door het combineren van de twee genoemde eigenschappen komen we direct tot een oplossing van
onze constructieopgave.
Laat een cirkel 𝑐 gegeven zijn. We willen van 𝑐 een ingeschreven gelijkzijdige driehoek construeren.
Constructiestappen
1) Construeer het middelpunt 𝑀 van 𝑐.
2) Kies een willekeurig punt 𝐴 op 𝑐.
3) Trek lijnstuk [𝐴, 𝑀]. Noem |𝐴𝑀| = π‘Ÿ.
4) Construeer een lijnstuk met lengte π‘Ÿ√3 (zie eigenschap 1).
5) Teken 𝑐1 [𝐴, π‘Ÿ√3]. De snijpunten van 𝑐 en 𝑐1 noemen we 𝐡 en 𝐢.
6) Trek de lijnstukken [𝐴, 𝐡], [𝐡, 𝐢] en [𝐴, 𝐢].
Bewering: βˆ†π΄π΅πΆ is gelijkzijdig.
Bewijs
Dit volgt direct uit eigenschap 2.
21
Van een cirkel een ingeschreven vierkant construeren
Laat een cirkel 𝑐 gegeven zijn. We construeren van 𝑐 een ingeschreven vierkant.
Constructiestappen
1) Construeer het middelpunt 𝑀 van 𝑐.
2) Trek een willekeurige lijn π‘š door 𝑀.
De snijpunten van π‘š en 𝑐 noemen we 𝐴 en 𝐢.
3) Construeer de lijn 𝑛 door 𝑀 die loodrecht staat op π‘š.
De snijpunten van 𝑛 ent 𝑐 noemen we 𝐡 en 𝐷.
4) Trek de lijnstukken [𝐴, 𝐡], [𝐡, 𝐢], [𝐢, 𝐷] en [𝐷, 𝐴].
Bewering: 𝐴𝐡𝐢𝐷 is een vierkant.
Bewijs
De vier driehoeken βˆ†π‘€π΄π΅, βˆ†π‘€π΅πΆ, βˆ†π‘€πΆπ· en βˆ†π‘€π·π΄ zijn onderling congruent (ZHZ) ,
elk met twee gelijke basishoeken van 45°, waaruit direct volgt dat 𝐴𝐡𝐢𝐷 een vierkant is.
22
Van een cirkel een ingeschreven regelmatige vijfhoek construeren
We laten een analyse voorafgaan en leiden hierbij enkele nuttige betrekkingen af.
Eigenschap 1
cos(36°) =
√5 + 1
en cos(72°) =
4
√5 − 1
.
4
Bewijs
We gebruiken het bekende feit dat bij een regelmatige vijfhoek de lengte van elke diagonaal gelijk is
aan
1 + √5
2
maal de lengte van de zijde van die vijfhoek. (zie zo nodig pagina 15 van dit document).
Stel dat 𝐴, 𝐡 en 𝐢 drie opeenvolgende hoekpunten zijn van een regelmatige vijfhoek met zijde 1.
Met behulp van de cosinusregel volgt:
2
1 + √5
1 + √5
1 = 1 + ( 2 ) − 2 × 1 × 2 × cos(36°) , dus
2
2
1 + √5
2
{
1 + √5
2
− 2 × cos(36°)} = 0.
Hieruit volgt direct dat cos(36°) =
√5 + 1
4
.
Passen we nu de formule cos(2𝐴) = 2cos2 (𝐴) − 1 toe, dan vinden we:
√5 + 1
cos(72°) = 2 × (
4
2
) −1 =
√5 − 1
4
.
Eigenschap 2
Een ingeschreven regelmatige vijfhoek van een cirkel met straal π‘Ÿ heeft een zijdelengte
1
2
√10 − 2√5 βˆ™ π‘Ÿ .
Bewijs
Laat 𝑀 het middelpunt van de cirkel zijn en 𝐴 en 𝐡 twee opeenvolgende hoekpunten van de
regelmatige vijfhoek waarvan we de zijdelengte 𝑧 noemen.
360°
We merken op dat ∠𝐴𝑀𝐡 = 5 = 72°.
Met behulp van de cosinusregel volgt:
𝑧 2 = π‘Ÿ 2 + π‘Ÿ 2 − 2 βˆ™ π‘Ÿ βˆ™ π‘Ÿ βˆ™ cos(72°)
= (zie eigenschap1) {2 −
1
√5 − 1
2
} βˆ™ π‘Ÿ2
1
= 4 (10 − 2√5) βˆ™ π‘Ÿ 2 , dus 𝑧 = 2 √10 − 2√5 βˆ™ π‘Ÿ .
23
Eigenschap 3
1
Als voor βˆ†π‘€π΄π΅ geldt dat |𝑀𝐴| = |𝑀𝐡| = π‘Ÿ en |𝐴𝐡| = 2 √10 − 2√5 βˆ™ π‘Ÿ , dan volgt dat ∠𝐴𝑀𝐡 = 72°.
Bewijs
1
We stellen ter afkorting 𝑧 = 2 √10 − 2√5 βˆ™ π‘Ÿ.
Toepassen van de cosinusregel geeft dat
𝑧 2 = π‘Ÿ 2 + π‘Ÿ 2 − 2 βˆ™ π‘Ÿ βˆ™ π‘Ÿ βˆ™ cos(∠𝐴𝑀𝐡) ,
1
4
(10 − 2√5) = 2 − 2 βˆ™ cos(∠𝐴𝑀𝐡) ,
1
2 βˆ™ cos(∠𝐴𝑀𝐡) = 2 − 2 (5 − √5) =
cos(∠𝐴𝑀𝐡) =
√5 − 1
4
√5 − 1
,
2
dus ∠𝐴𝑀𝐡 = 72°.
Hierbij is eigenschap 1 gebruikt.
Eigenschap 4
Gegeven is een cirkel 𝑐 met straal π‘Ÿ. Neem aan dat deze cirkel een ingeschreven vijfhoek 𝐴𝐡𝐢𝐷𝐸 heeft
waarvan vier zijden gelijk zijn aan
1
2
√10 − 2√5 βˆ™ π‘Ÿ.
Dan is 𝐴𝐡𝐢𝐷𝐸 een regelmatige vijfhoek.
Bewijs
1
We nemen aan dat |𝐡𝐢| = |𝐢𝐷| = |𝐷𝐸| = |𝐸𝐴| = 𝑧 = 2 √10 − 2√5 βˆ™ π‘Ÿ .
Toepassen van eigenschap 3 leert dat ∠𝐡𝑀𝐢 = ∠𝐢𝑀𝐷 = ∠𝐷𝑀𝐸 = ∠𝐸𝑀𝐴 = 72°.
Er volgt dat ∠𝐴𝑀𝐡 = 360° − 4 × 72° = 72°. Daarna volgt uit de berekening in het bewijs van
eigenschap 2 dat |𝐴𝐡| = 𝑧. Vijfhoek 𝐴𝐡𝐢𝐷𝐸 heeft daarom vijf gelijke zijden.
Van de vijf gelijkbenige driehoeken
βˆ†π‘€π΄π΅, βˆ†π‘€π΅πΆ, βˆ†π‘€πΆπ·, βˆ†π‘€π·πΈ en βˆ†π‘€πΈπ΄
is elke basishoek gelijk aan
(180° − 72°) ∢ 2 = 54° , dus elke hoek van
vijfhoek 𝐴𝐡𝐢𝐷𝐸 is gelijk aan 2 × 54° = 108° .
Hiermee is aangetoond dat 𝐴𝐡𝐢𝐷𝐸 een
regelmatige vijfhoek is.
Eigenschap 5
Bij een lijnstuk met lengte π‘Ÿ kan een lijnstuk met lengte
24
1
2
√10 − 2√5 βˆ™ π‘Ÿ geconstrueerd worden.
Bewijs
Laat [𝐴, 𝐡] een lijnstuk met lengte π‘Ÿ zijn.
Constructiestappen
1) Construeer het midden 𝑀 van [𝐴, 𝐡].
2) Construeer de lijn π‘š door 𝐴 die loodrecht staat op lijn 𝐴𝐡.
3) Teken 𝑐1 [𝐴, π‘Ÿ]. Een van de snijpunten van 𝑐1 met π‘š noemen we 𝐢.
4) Verleng [𝐴, 𝐡] aan de kant van 𝐴. De verlenging noemen we 𝑛.
5) Teken 𝑐2 [𝑀, |𝐢𝑀|]. Het snijpunt van 𝑐2 met 𝑛 noemen we 𝐷.
6) Trek [𝐢, 𝐷].
1
Bewering: |𝐢𝐷| = 2 √10 − 2√5 βˆ™ π‘Ÿ .
Bewijs
1
2
5
1
De stelling van Pythagoras geeft: |𝐢𝑀|2 = π‘Ÿ 2 + (2 π‘Ÿ) = 4 π‘Ÿ 2 , dus |𝐢𝑀| = 2 π‘Ÿ√5 . Er volgt dat
1
1
1
|𝐴𝐷| = |𝐷𝑀| − |𝐴𝑀| = π‘Ÿ√5 − π‘Ÿ = π‘Ÿ(√5 − 1). Nogmaals Pythagoras toepassen geeft:
2
2
2
1
2
2
1
1
|𝐢𝐷|2 = π‘Ÿ 2 + ( π‘Ÿ(√5 − 1)) = {1 + (√5 − 1) } π‘Ÿ 2 = {1 + (3 − √5)} π‘Ÿ 2
2
4
2
1
1
= 4 (10 − 2√5)π‘Ÿ 2 , dus |𝐢𝐷| = 2 √10 − 2√5 βˆ™ π‘Ÿ.
We kunnen nu de constructie van een regelmatige vijfhoek in een cirkel 𝑐 met straal π‘Ÿ uitvoeren.
Constructiestappen
1) Construeer het middelpunt 𝑀 van de cirkel 𝑐.
2) Kies een willekeurig punt 𝐴 op de cirkel en trek [𝑀, 𝐴] (lijnstuk met lengte π‘Ÿ).
1
3) Construeer een lijnstuk met lengte 𝑧 = 2 √10 − 2√5 βˆ™ π‘Ÿ (zie eigenschap 5).
4) Teken 𝑐1 [𝐴, 𝑧]. Deze cirkel snijdt 𝑐 in de punten 𝐡 en 𝐸.
5) Teken 𝑐2 [𝐡, 𝑧] en 𝑐3 [𝐸, 𝑧]. Deze cirkels snijden 𝑐 in de punten 𝐢 en 𝐷 (≠ 𝐴).
6) Trek [𝐴, 𝐡], [𝐡, 𝐢], [𝐢, 𝐷], [𝐷, 𝐸] en [𝐸, 𝐴].
25
Bewering: 𝐴𝐡𝐢𝐷𝐸 is een regelmatige vijfhoek.
Bewijs
Dit volgt direct uit eigenschap 4.
26
Een cirkel construeren door een gegeven punt die een lijn in een gegeven punt
raakt
We construeren de cirkel 𝑐 die door punt 𝑃 gaat en
lijn π‘š in het punt 𝐴 raakt.
Stel dat deze cirkel 𝑐 reeds geconstrueerd is.
Voor het middelpunt 𝑀 van 𝑐 geldt dan dat
𝑀𝐴 ⊥ π‘š en |𝑀𝐴| = |𝑀𝑃|.
𝑀 is daarom het snijpunt van de loodlijn 𝑛 op π‘š
door 𝐴 en de middelloodlijn π‘˜ van lijnstuk 𝐴𝑃.
Na deze observatie is de constructiemethode
voor de hand liggend.
Constructiestappen
1) Construeer de loodlijn 𝑛 van π‘š door 𝐴.
2) Construeer de middelloodlijn π‘˜ van lijnstuk 𝐴𝐡.
Het snijpunt van 𝑛 en π‘˜ noemen we 𝑀.
3) Teken 𝑐[𝑀, |𝑀𝐴|).
De cirkel 𝑐 raakt aan π‘š (want 𝑀𝐴 ⊥ π‘š) en gaat door 𝑃 (want |𝑀𝑃| = |𝑀𝐴| =
straal 𝑐), dus 𝑐 voldoet aan de gewenste eisen.
27
De raaklijn construeren aan een cirkel die gaat door een gegeven punt op die
cirkel
Gegeven is een cirkel 𝑐 waarop een punt 𝑅 ligt.
We construeren de raaklijn aan 𝑐 die door het punt 𝑅
gaat.
Constructiestappen
1) Construeer het middelpunt 𝑀 van 𝑐.
2) Trek [𝑀, 𝑅].
3) Verleng [𝑀, 𝑅] aan de kant van 𝑅 (de verlenging is lijn π‘š in de figuur).
3) Construeer de lijn 𝑛 door 𝑅 die loodrecht staat op lijn 𝑀𝑅.
Bewering: 𝑛 is een raaklijn aan 𝑐.
Bewijs
Voor elk punt 𝑃 van 𝑛 verschillend van 𝑅 geldt volgens de stelling van Pythagoras dat |𝑃𝑀|2 =
|𝑃𝑅|2 + |𝑅𝑀|2 > |𝑅𝑀|2 , dus |𝑃𝑀| > |𝑅𝑀| (= straal 𝑐).
Dit betekent dat 𝑃 buiten 𝑐 ligt.
Lijn 𝑛 heeft daarom maar een punt gemeen met 𝑐, dus is een raaklijn aan 𝑐.
28
De raaklijnen construeren aan een cirkel vanuit een gegeven punt
buiten die cirkel
Gegeven is een cirkel 𝑐 en een punt 𝑃 buiten 𝑐.
We construeren de raaklijnen aan 𝑐 die door 𝑃
gaan.
Constructiestappen
1) Construeer het middelpunt 𝑀 van 𝑐.
2) Trek [𝑀, 𝑃].
3) Construeer het midden 𝑁 van [𝑀, 𝑃]
(bijvoorbeeld met behulp van de middelloodlijn van [𝑀, 𝑃] ).
4) Teken 𝑐1 [𝑁, |𝑀𝑁|]. De snijpunten van 𝑐 en 𝑐1 noemen we 𝑅 en 𝑆.
5) Trek de lijnen π‘š = 𝑃𝑅 en 𝑛 = 𝑃𝑆.
Bewering: de lijnen π‘š en 𝑛 raken cirkel 𝑐.
Bewijs
We merken op dat 𝑐1 ook door punt 𝑃 gaat. Volgens de stelling van Thales, toegepast op 𝑐1, geldt dat
∠𝑀𝑅𝑃 = 90° en dit impliceert (zie zo nodig het vorige constructieprobleem) dat π‘š raakt aan 𝑐.
Analoog toont men aan dat 𝑛 raakt aan 𝑐.
29
De gemeenschappelijke raaklijnen aan twee cirkels construeren
Het aantal gemeenschappelijke raaklijnen van twee cirkels is afhankelijk van de onderlinge ligging
van die cirkels. Dit aantal kan gelijk zijn aan 0, 1, 2, 3 of 4. Zie daartoe de volgende figuren.
Figuur 2
Figuur 1
Figuur 3
Figuur 4
Figuur 5
30
In de situatie van Figuur 1 (een van de cirkels ligt geheel binnen de andere cirkel) is er geen
gemeenschappelijke raaklijn. Als twee cirkels elkaar inwendig (Figuur 2) of uitwendig (Figuur 3)
raken, dan hebben die cirkels in het raakpunt een gemeenschappelijke raaklijn die zeer eenvoudig te
construeren is: het is de lijn door het raakpunt die loodrecht staat op de verbindingslijn van de
middelpunten van de cirkels. Een gemeenschappelijke raaklijn π‘Ÿ van twee cirkels die elkaar niet
raken heet een uitwendige raaklijn als de twee middelpunten van de cirkels aan dezelfde kant van π‘Ÿ
liggen en een inwendige raaklijn als die middelpunten aan weerszijden van π‘Ÿ liggen.
We hebben dus de uitwendige raaklijnen π‘Ÿ1 en π‘Ÿ2 in de figuren 3, 4 en 5 en de inwendige raaklijnen
π‘Ÿ3 en π‘Ÿ4 in Figuur 5.
We zullen eerst de constructie aangeven van de uitwendige raaklijnen van twee cirkels 𝑐1 en 𝑐2 .
Neem eerst aan dat die twee cirkels een gelijke straal hebben.
Constructiestappen
1) Construeer de middelpunten 𝑀1 en 𝑀2 van 𝑐1 en 𝑐2 .
2) Trek de verbindingslijn π‘š van 𝑀1 en 𝑀2 (voldoende ver doorgetrokken).
3) Construeer de loodlijnen 𝑛1 en 𝑛2 van π‘š die door respectievelijk 𝑀1 en 𝑀2 gaan.
De snijpunten van 𝑛1 en 𝑐1 noemen we 𝐴1 en 𝐡1 .
De snijpunten van 𝑛2 en 𝑐2 noemen we 𝐴2 en 𝐡2.
4) Trek de verbindingslijnen π‘Ÿπ‘Ž van 𝐴1 en 𝐴2 en π‘Ÿπ‘ van 𝐡1 en 𝐡2.
Bewering: π‘Ÿπ‘Ž en π‘Ÿπ‘ zijn gemeenschappelijke raaklijnen van 𝑐1 en 𝑐2.
Bewijs
We kijken in detail naar vierhoek 𝐴1 𝐴2 𝑀2 𝑀1 . Trek de diagonalen 𝐴1 𝑀2 en 𝐴2 𝑀1 .
Het snijpunt van de diagonalen noemen we 𝑆. Noem ∠𝐴1 𝑀2 𝑀1 = 𝛼 en ∠𝑀1 𝐴1 𝑀2 = 𝛽.
We merken op dat 𝛼 + 𝛽 = 90° (want ∠𝐴1 𝑀1 𝑀2 = 90°).
31
Er geldt dat βˆ†π΄1 𝑀1 𝑀2 congruent is met βˆ†π΄2 𝑀2 𝑀1
(ZHZ) , dus ∠𝑀2 𝑀1 𝐴2 = 𝛼 en ∠𝑀2 𝐴2 𝑀1 = 𝛽. Ook
geldt dat ∠𝑆𝑀1 𝐴1 = 𝛽 en ∠𝑆𝑀2 𝐴2 = 𝛽 vanwege de
rechte hoeken bij 𝑀1 en 𝑀2 . De driehoeken 𝐴1 𝑆𝑀1 ,
𝑀1 𝑆𝑀2 en 𝑀2 𝑆𝐴2 zijn derhalve alle gelijkbenig (gelijke
basishoeken), dus |𝐴1 𝑆| = |𝑀1 𝑆| = |𝑀2 𝑆| = |𝐴2 𝑆|.
Hieruit volgt, wegens ∠𝑀1 𝑆𝑀2 = ∠𝐴1 𝑆𝐴2 (overstaande
hoeken) dat βˆ†π‘€1 𝑆𝑀2 congruent is met βˆ†π΄1 𝑆𝐴2 (ZHZ),
dus ∠𝑆𝐴1 𝐴2 = ∠𝑆𝐴2 𝐴1 = 𝛼. We kunnen hieruit
concluderen dat ∠𝑀1 𝐴1 𝐴2 = ∠𝑀2 𝐴2 𝐴1 = 𝛼 + 𝛽 = 90°.
Dit toont aan dat 𝐴1 𝐴2 𝑀2 𝑀1 een rechthoek is. De lijn π‘Ÿπ‘Ž gaat door de punten 𝐴1 en 𝐴2 van 𝑐1 en 𝑐2 en
staat loodrecht op de voerstralen 𝐴1 𝑀1 en 𝐴2 𝑀2 . Hieruit volgt dat π‘Ÿπ‘Ž een gemeenschappelijke raaklijn
is van 𝑐1 en 𝑐2 . Analoog toont men aan dat π‘Ÿπ‘ een gemeenschappelijke raaklijn is van 𝑐1 en 𝑐2 .
We bekijken nu het geval dat de stralen van de twee cirkels ongelijk zijn.
Neem aan dat de straal van 𝑐1 gelijk is aan 𝑅1 en die van 𝑐2 gelijk is aan 𝑅2 , waarbij 𝑅1 > 𝑅2 .
Constructiestappen
1) Construeer de middelpunten 𝑀1 en 𝑀2 van 𝑐1 en 𝑐2 .
2) Teken 𝑐3 [𝑀1 , 𝑅1 − 𝑅2 ].
3) Construeer de raaklijnen 𝑠1 en 𝑠2 aan 𝑐3 die gaan door 𝑀2 . Noem de twee raakpunten 𝑃1 en 𝑃2 .
4) Trek de halflijnen β„Ž1 [𝑀1 , 𝑃1 > en β„Ž2 [𝑀1 , 𝑃2 >.
De snijpunten van β„Ž1 met 𝑐1 en van β„Ž2 met 𝑐1 noemen we 𝑄1 en 𝑄2 .
5) Construeer de raaklijnen π‘Ÿ1 en π‘Ÿ2 aan 𝑐1 in de punten 𝑄1 en 𝑄2 .
32
Bewering: π‘Ÿ1 en π‘Ÿ2 zijn gemeenschappelijke raaklijnen van 𝑐1 en 𝑐2.
Bewijs
Laat π‘ˆ1 en π‘ˆ2 de loodrechte projecties van 𝑀2 op π‘Ÿ1 en π‘Ÿ2 zijn. Er geldt dat ∠𝑀2 𝑃1 𝑄1 = ∠π‘ˆ1 𝑄1 𝑃1 =
90° (raaklijn loodrecht op voerstraal) en ∠𝑄1 π‘ˆ1 𝑀2 = 90° . Van de vierhoek 𝑃1 𝑀2 π‘ˆ1 𝑄1 zijn daarom
drie hoeken gelijk aan 90° , dus is ook de vierde hoek gelijk aan 90° (hoekensom vierhoek). De
vierhoek 𝑃1 𝑀2 π‘ˆ1 𝑄1 is derhalve een rechthoek. Er volgt dat |𝑀2 π‘ˆ1 | = |𝑃1 𝑄1 | = 𝑅2 , dus π‘ˆ1 ligt op 𝑐2 .
Omdat ∠𝑄1 π‘ˆ1 𝑀2 = 90° vinden we dat π‘Ÿ1 raakt aan 𝑐2 . Hieruit blijkt dat π‘Ÿ1 een gemeenschappelijke
raaklijn is van 𝑐1 en 𝑐2 . Analoog toont men aan dat π‘Ÿ2 een gemeenschappelijke raaklijn is van 𝑐1 en 𝑐2.
We construeren nu de inwendige raaklijnen van twee cirkels 𝑐1 en 𝑐2 .
Constructiestappen
1) Construeer de middelpunten 𝑀1 en 𝑀2 van 𝑐1 en 𝑐2 .
2) 𝑐3 [𝑀1 , 𝑅1 + 𝑅2 ].
3) Construeer de raaklijnen 𝑠1 en 𝑠2 aan 𝑐3 die gaan door 𝑀2 . Noem de twee raakpunten 𝑃1 en 𝑃2 .
4) Trek [𝑀1 , 𝑃1 ] en [𝑀1 , 𝑃2 ]. De snijpunten van deze lijnstukken met 𝑐1 noemen we 𝑄1 en 𝑄2 .
5) Construeer de raaklijnen π‘Ÿ1 en π‘Ÿ2 aan 𝑐1 in de punten 𝑄1 en 𝑄2 .
Bewering: π‘Ÿ1 en π‘Ÿ2 zijn gemeenschappelijke raaklijnen van 𝑐1 en 𝑐2.
Bewijs
Laat π‘ˆ1 en π‘ˆ2 de loodrechte projecties van 𝑀2 op π‘Ÿ1 en π‘Ÿ2 zijn. Er geldt: ∠𝑀2 𝑃1 𝑄1 = ∠π‘ˆ1 𝑄1 𝑃1 = 90°
(raaklijn loodrecht op voerstraal) en ∠𝑄1 π‘ˆ1 𝑀2 = 90° . Van de vierhoek 𝑃1 𝑀2 π‘ˆ1 𝑄1 zijn daarom drie
hoeken gelijk aan 90° , dus is ook de vierde hoek gelijk aan 90° (hoekensom vierhoek). De vierhoek
𝑃1 𝑀2 π‘ˆ1 𝑄1 is derhalve een rechthoek. Er volgt dat |𝑀2 π‘ˆ1 | = |𝑃1 𝑄1 | = 𝑅2 , dus π‘ˆ1 ligt op 𝑐2 . Omdat
∠𝑄1 π‘ˆ1 𝑀2 = 90° vinden we dat π‘Ÿ1raakt aan 𝑐2 . Hieruit blijkt dat π‘Ÿ1 een gemeenschappelijke raaklijn is
van 𝑐1 en 𝑐2. Analoog toont men aan dat π‘Ÿ2 een gemeenschappelijke raaklijn is van 𝑐1 en 𝑐2 .
33
De machtlijn van twee cirkels construeren
De machtlijn van twee cirkels 𝑐1 [𝑀1 , π‘Ÿ1 ] en 𝑐2 [𝑀2 , π‘Ÿ2 ] bestaat uit de punten 𝑃 die een gelijke macht
hebben t.o.v. die twee cirkels.
We construeren de machtlijn van de twee cirkels 𝑐1 en 𝑐2 .
Constructiestappen
1) Construeer de middelpunten 𝑀1 en 𝑀2 van 𝑐1 en 𝑐2 .
2) Trek [𝑀1 , 𝑀2 ].
3) Teken een cirkel 𝑐3 die 𝑐1 en 𝑐2 snijdt.
De snijpunten van 𝑐3 en 𝑐1 noemen we 𝐴 en 𝐡.
De snijpunten van 𝑐3 en 𝑐2 noemen we 𝐢 en 𝐷.
4) Trek π‘š[𝐴, 𝐡] en 𝑛[𝐢, 𝐷]. Het snijpunt van π‘š en 𝑛 noemen we 𝑆.
5) Construeer de lijn 𝑝 door 𝑆 die loodrecht staat op [𝑀1 , 𝑀2 ].
Bewering: 𝑝 is de machtlijn van 𝑐1 en 𝑐2.
Bewijs
Noem π‘ž de machtlijn π‘ž van 𝑐1 en 𝑐2 . We gebruiken enkele bekende eigenschappen van machtlijnen.
De machtlijnen van drie cirkels (waarvan de middelpunten niet op één lijn liggen) gaan door één
punt, dus π‘ž gaat door 𝑆 (want π‘š is de machtlijn van 𝑐3 en 𝑐1 en 𝑛 is de machtlijn van 𝑐3 en 𝑐2 ).
Verder staat π‘ž loodrecht op [𝑀1 , 𝑀2 ]. Hieruit blijkt dat π‘ž samenvalt met 𝑝.
34
Download