Extra oefeningen: de cirkel 1. Gegeven een cirkel met middelpunt en PB uit een punt P aan deze cirkel bedraagt 12 cm . Bereken de afstand PM . () PAM is rechthoekig in A , dus geldt: MP MA AP 52 122 169 2 Dus 2 MP 13 . 2 M en straal r 5 cm . De lengte van de raaklijnstukken PA 2. Uit een punt PQ en PR P trekt men de raaklijnstukken aan een cirkel c M ,r . De hoek die deze twee raaklijnstukken met elkaar maken is 42 groot. A is een willekeurig punt op de grote boog RQ . Bepaal de grootte van hoek in de vierhoek QAR . () PRMQ zijn R en Q rechte hoeken. Dus geldt: RMQ 360 90 90 42 138 RAQ 1 RMQ 69 2 (omtrekshoek op zelfde boog) 3. Gegeven: cirkel c M ,r die verdeeld is in 10 gelijke bogen (zie figuur) en A, B, C c . DC en DA zijn raaklijnen aan de cirkel c . Gevraagd: De , 1 , 2 , en grootte . van de hoeken Geef ook een korte verklaring van je antwoorden. () 36 (één tiende van een volledige cirkel) 1 2 108 54 1 90 1 2 (omtrekshoek op 3 boogjes) (omtrekshoek op een halve cirkel) 2 72 36 (omtrekshoek op 2 boogjes) 72 (in vierhoek DAMC zijn A en C rechte hoeken en is M 3.36 108 ) 4. Van een driehoek ABC is de zijde AB even lang als de straal van zijn omgeschreven cirkel. BP is de loodlijn vanuit B op AC en MQ is de loodlijn vanuit het middelpunt M van de omgeschreven cirkel op BC (zie figuur). Bewijs dat AP MQ . () APB BQM ( 90, geg.) APB BQM BAP BMQ 1 AP MQ (omtrekshoek = middelpuntshoek op zelfde boog) 2 BA BM ( r , geg.) 5. Vanuit een punt P buiten een cirkel worden twee raaklijnstukken met lengte PA PB getekend l. De raaklijn uit een punt en en Q AB snijdt PA PB in respectievelijk de punten C Toon aan dat de omtrek van is aan van en D. PCD dan gelijk 2l (en dus onafhankelijk is van de ligging Q ). () Raaklijnstukken uit een punt aan een cirkel zijn gelijk. Dus De omtrek is dan CA CQ , DB QD en PA PB l . PPCD PC CQ QD DP PC CA DB DP PA PB 2l . 6. De koorde die bij een cirkelboog AB hoort meet 60 cm. De lengte van het lijnstuk dat het midden koorde verbindt met het midden M van de H van de cirkelboog bedraagt 15 cm. Bepaal de straal van de cirkel waarvan AB een boog is? () Teken eerst de cirkel volledig, noem het middelpunt M en de straal r . In AMP geldt de stelling van Pythagoras: AP AM MP 2 2 2 r 2 302 r 15 r 2 900 r 2 30r 225 30r 1125 r 37,5 2 7. Beschouw een cirkel weerskanten van c met middelpunt M , en punten A , B en C op die cirkel zodat B en C aan MA liggen. Bewijs dat BAC ABM ACM . () De driehoeken ABM en ACM zijn gelijkbenig, dus zijn hun basishoeken gelijk. En dus geldt: BAC BAM MAC ABM ACM . 8. In een rechthoek met lengte 9 cm en breedte 5 cm zijn twee cirkels getekend die raken aan drie zijden van de rechthoek (zie figuur). Bereken de oppervlakte van het deel waar beide cirkels overlappen, tot op 0,00001 cm² nauwkeurig. () We splitsen de gevraagde oppervlakte verticaal op in twee gelijke delen. Elk zo’n deel is dan een cirkelsector zonder de corresponderende driehoek. De stralen van de cirkels zijn 2,5 cm en de lengte MN is 2 cm (leid dit zelf af!!). De lengte AN is (Pythagoras) 1,5 cm. In AMN geldt: cos M1 MN 2 M1 3652'12" , dus M 2.M1 7344'23" AM 2,5 De oppervlakte van de cirkelsector is dan S De oppervlakte van de driehoek is SABM De gevraagde oppervlakte is dus S 2. S MAB .2,52.7344'23" 360 4, 02188 . 3.2 3 2 MAB SMAB 2,04376 (cm²) 9. Een concerthal is ontworpen in de vorm van een regelmatige vijfhoek met een zijde gelijk aan 36m. Bereken de oppervlakte van de concerthal. In driehoek MPR geldt (figuur): Dus rch MP PR sin M PR 18 en M 36 . 18 30, 62343 . sin 36 De oppervlakte van de concertzaal is dan (reg. 5-hoek): Sch 5.30, 623432.sin 180 180 .cos 2229, 73871 (m²) 5 5 Stel dat men rond deze hal een terras wil aanleggen met een breedte van 6,2m. Bewijs dat de zijde AB van dit terras dan ongeveer 45m lang is. In MPR geldt ook Dus MR PR tan M 18 24, 77487 . tan 36 MS MR RS 30,97487 . 6,2 In MQS geldt QS MS .tan 36 22,50456 . De zijden (zoals AB ) zijn dus ongeveer 45 m lang. Bereken dan ook de oppervlakte van dit terras. Dit terras kan je delen in 5 trapezia (met grote basis B = 45, kleine basis b = 36, en hoogte h = 6,2). Dus Sterras 5.Strap 5. Bb 45 36 .h 5. .6, 2 1255,5 2 2 10. Gegeven zijn drie cirkels c1 , c2 , c3 met straal 2 cm, die elkaar uitwendig raken. hun middelpunten M1 , M 2 , M 3 liggen op AB , waarbij A c1 en B c3 . Eén van de raaklijnen uit A aan c3 snijdt de raaklijn in B aan Driehoeken geldt dat Dus geldt: c3 in het punt P . Bereken de lengte BP . (zie figuur) () ARM 3 en ABP zijn gelijkvormig want ze hebben hoek A gemeenschappelijk en ook B R 90 (raaklijnen staan loodrecht op de middellijn door het raakpunt). BP AB AB . RM 3 12.2 24 6 BP 6. RM 3 AR AR 96 4 6 6 (Merk op dat in ARM 3 Pythagoras geeft dat AR AM 3 RM 3 102 22 96 ) 2 2 Antwoorden en moeilijkheidsgraad: 1. () PM 13 2. () 3. () QAR 69 54, 1 90, 2 36, 72, 36 4. () Hint: trek een hulplijn en vind twee 6. () r 37,5 7. () Hint: Maak een duidelijke figuur! 8. () S 2,04376 cm2 9. () Scz 2229,73871 m ; Ster 1255,5 m 2 congruente driehoeken (en bewijs hun congruentie). 5. () Hint: vind lijnstukken met dezelfde lengte. 10. () BP 6 2