Artikel: Frankrijk en het Centraal-Afrikaanse avontuur Auteur: Marianne Rense Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 29.1, 21-32. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief. Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl • [email protected] Marianne Rense Frankrijk en het Centraal-Afrikaanse avontuur De kolonisatie van Tsjaad Naar het koloniale verleden van Frankrijk zijn al verscheidene studies gedaan. Frans Equatoriaal Afrika is hierbij echter enigszins over het hoofd gezien. Marianne Rense besteedt in onderstaand artikel aandacht aan dit 'vergeten' Franse gebied en concentreert zich daarbij v o o r n a m e lijk op de koloniale geschiedenis van Tsjaad. In de geschiedschrijving van het Franse koloniale verleden wordt, wat betreft de Afrikaanse koloniën, voornamelijk aandacht besteed aan West- en NoordAfrikaanse koloniën als Senegal, Mali en Algerije. Frans Equatoriaal Afrika (de AEF, Afriqne Equatoriale Fmii(aisé) staat daarentegen veel minder in de belangstelling. Dat was al zo tijdens de koloniale periode zelf en daar is sindsdien ook geen verandering in gekomen. De betreffende koloniën (Gabon, Moyen-Congo, Tsjaad en Oubangui-Chari, de huidige Centraal-Afrikaanse Republiek) hadden het Franse empire namelijk weinig te bieden, iets wat de Fransen pas na de verovering van het gebied ontdekten. Dit artikel bestaat uit delen van een doctoraalscriptie die beoogt een bij drage te leveren aan het opvullen van deze leemte in de kennis van de Afrikaanse geschiedenis.' De scriptie gaat over de koloniale geschiedenis van een regio in de AEF, namelijk de Guéra in Centraal-Tsjaad. In dit artikel worden de redenen waarom en de manier waarop de AEF in het algemeen en Tsjaad in het bijzonder veroverd werden behandeld. Frankrijks eerste veroveringen in Afrika De periode 1870-1914 wordt wel de periode van het moderne imperialisme genoemd. In een relatief korte periode werden grote delen van met name Afrika en Azië gekoloniseerd door verschillende Europese mogendheden. Voor die tijd beperkten deze mogendheden zich tot de inrichting van handelsposten en tot informele heerschappij. Nu werd het doel van aanwezigheid in overzeese gebieden echter voor het eerst openlijk de heerschappij over grote regio's. In de tijd voor 1870 had men in Europa nauwelijks interesse voor de meeste delen van Afrika. De kustgebieden waren over het algemeen wel bekend en daar hadden zich ook Europeanen gevestigd, maar over de binnenlanden wist men in die periode nagenoeg niets. Toch ontspon zich in korte tijd tussen met name Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland en België een hevige strijd om deze gebieden: de 21 zogenaamde Scramble for Africa. In 1880 hadden de Europeanen nog nauwelijks invloed in Afrika, terwijl in 1914 alleen het gebied van de huidige landen Ethiopië en Liberia niet onder Europees gezag stond.• In Frankrijk was er na de nederlaag in de Frans-Duitse oorlog van 1870 in eerste instantie niet veel interesse voor koloniale activiteiten.Toch waren er twee gebieden in Afrika waar de Fransen hun invloed steeds meer deden gelden. Al sinds de zeventiende eeuw zaten ze aan de kust van het huidige Senegal waarvandaan ze hun gebied landinwaarts probeerden te vergroten. Voor deze ontwikkelingen was in Frankrijk zelf weinig interesse. Het andere gebied waar de Fransen hun invloed probeerden te vergroten riep daarentegen meer reacties op in het moederland. Frankrijk was in 1870 al enige tijd aanwezig in verschillende gebieden aan de noordkust van Afrika. Sinds Napoleons veldtocht in 1798 zaten de Fransen in Egypte en in 1830 werd een begin gemaakt met de inname van Algerije. Na de Frans-Duitse oorlog in 1870 groeide de Franse interesse in de regio verder. In 1881 maakte FrankrijkTunesië tot een protectoraat, voornamelijk met het doel het gebied uit handen van Duitsland te houden. Om dezelfde reden ontstond er overigens later ook een conflict tussen Frankrijk en Duitsland over Marokko. Ook in dit geval kwam het gebied uiteindelijk onder Franse invloed. De Europese activiteiten in de regio leidden tot meer spanningen tussen de Europese mogendheden. Met het steeds duidelijkere verval van het Ottomaanse rijk dat in grote delen van de Maghreb officieel de touwtjes in handen had, nam de interesse van de Europese mogendheden voor de regio toe. Zo begon ook Groot-Brittannië haar invloed in Egypte uit te breiden, om de route naar India via het Suezkanaal veilig te stellen. Dit leidde tot spanningen tussen Frankrijk en Engeland, culminerend in het Fashoda-incident in 1898. Franse en Engelse troepen troffen elkaar bij de plaats Fashoda aan de Nijl in het huidige Sudan. De spanningen liepen hoog op, maar de Fransen lieten het uiteindelijk niet tot een gevecht komen en trokken zich terug, waarna Egypte in Engelse handen kwam. Frankrijk wilde Groot-Brittannië namelijk niet kwijt als bondgenoot tegen Duitsland, een tegenstander waar de Fransen nog een appeltje mee te schillen hadden na de eerder genoemde nederlaag in de Frans-Duitse oorlog in 1870. De verovering van Frans Equatoriaal Afrika Rond 1880 ontstond er in Frankrijk belangstelling voor de gebieden in CentraalAfrika. In 1876 had koning Leopold n van België de ontdekkingsreiziger Henry Morton Stanley op pad gestuurd met de opdracht de oorsprong van de Congorivier te vinden. In 1877 slaagde Stanley in deze opzet en berichtte dat de rivier tot diep in het land bevaarbaar was. Daarop gaf Leopold hem de opdracht het gebied onder zijn naam te brengen. Tegelijk stuurden de Fransen echter Pierre Savorgnan de Brazza naar Gabon met ongeveer dezelfde opdracht.' Er ontstond een race tussen de beide heren om zo snel mogelijk Malebo (vroeger Stanley) Pool, de poort naar het belangrijkste deel van de Congo, te bereiken. Onderweg sloten zij allerlei verdragen met plaatselijke heersers, waar beide zijden later aan29.1 spraken op gebieden op zouden baseren. In de jaren die volgden was er veel onenigheid tussen Frankrijk en België, of eigenlijk koning Leopold, over dit gebied.* Uiteindelijk werd in 1884 op het Congres van Berlijn door de verschillende Europese mogendheden voor heel Afrika vastgelegd welke gebieden onder wiens invloedsfeer kwamen en wat de juiste procedure was om aanspraak te maken op een gebied. Dit was nodig om te voorkomen dat de spanningen over de koloniale gebieden tot oorlogen binnen Europa zouden leiden. Leopolds aanspraak op de Congo werd erkend, zodat hij zijn Congo Vrijstaat kon oprichten en besturen zoals hij wilde. De noordoever van de Congo werd evenwel aan de Fransen toegewezen. Zij richtten daar de kolonie Moyen-Congo op. Pas na 1889 gingen de Fransen verder met de uitbreiding van hun Centraal-Afrikaanse gebied. Eerst namen zij Oubangui-Chari in. Dit gebied had nagenoeg geen economisch of strategisch belang en geen van de andere koloniale mogendheden ging dan ook met Frankrijk de strijd aan om dit gebied. Deze kolonie zou Frankrijk uiteindelijk vooral aan dwangarbeid gerelateerde schandalen opleveren.' Na Oubangui-Chari was Tsjaad aan de beurt. De inname van Tsjaad in 1909 zou het sluitstuk van de Franse veroveringen in Afrika betekenen. De verovering en daadwerkelijke inname van het gebied duurden lang, omdat het door het ontbreken van wegen en bevaarbare rivieren nauwelijks te bereiken was in die tijd. Dit bemoeilijkte de bevoorrading van de troepen en daarmee de mogelijkheden behoorlijk.'' Ook de enorme uitgestrektheid van het gebied belemmerde lange tijd de daadwerkelijke onderwerping en pacificering van het gebied. De redenen voor de veroveringen Onder de Franse bevolking was er in de periode na de Frans-Duitse oorlog van 1870 weinig belangstelling voor de koloniale aspiraties van haar regering. De nederlaag en de daarmee gepaard gaande vernedering lagen nog vers in het geheugen. Het verlies van Elzas-Lotharingen hield de gemoederen lange tijd een stuk meer bezig dan bijvoorbeeld het verlies van Egypte. Bovendien waren de verschillende stroiningen in de politiek het niet eens over de te volgen koers wat betreft de verovering van nieuwe gebieden. Daar kwam nog bij dat de Franse politiek in deze periode erg instabiel was. Regeringen vielen gemiddeld al na een halfjaar. Sommige politieke groeperingen wilden zich concentreren op het herstel van Frankrijk om zo te proberen de wond van de nederlaag ten opzichte van Duitsland te helen. Anderen zagen, zoals Brunschwig het in 1964 verwoordde, in het imperialisme juist een manier om de Franse eer te herstellen.^ Een groot rijk zou het Franse aanzien vergroten en een enkeling hoopte zelfs dat het misschien mogelijk zou zijn Elzas-Lotharingen terug te krijgen in ruil voor overzeese gebieden. In ieder geval bleef er tot 1914 voortdurend onenigheid over het koloniale beleid bestaan en een eenduidig beleid over de hele periode valt niet te onderscheiden. Dat Frankrijk uiteindelijk toch een groot gebied veroverde, was vooral te danken aan de verhoudingen binnen Europa en aan enkele individuen met veel doorzettingsvermogen. 23 De meeste van de Franse veroveringen werden uitgevoerd in een poging niet onder te doen voor de andere Europese mogendheden en om te voorkomen dat bepaalde gebieden in andere dan Franse handen zouden vallen. De veroveringen waren daardoor vaak een reactie op de acties van de andere mogendheden. Meer dan bij alle andere koloniale mogendheden speelde bij Frankrijk nationalisme een belangrijke rol bij de opbouw van het koloniale rijk.* Het ging niet om economische belangen, maar om het veilig stellen van Frankrijk en haar positie binnen Europa. Verder vormde de man on the spot een belangrijke factor bij de veroveringen.Vanuit Frankrijk werden er ontdekkingsreizigers op pad gestuurd, vaak door particuliere organisaties. Mensen zoals de eerder genoemde Pierre Savorgnan de Brazza verkenden de mogelijkheden van verschillende gebieden en sloten verdragen met plaatselijke heersers. Deze reizigers konden hun opdrachtgevers in Frankrijk niet snel bereiken voor overleg, dus stelden zij hen en de Franse regering bij terugkomst regelmatig voor voldongen feiten. Ook op plaatsen waar de Fransen zich al gevestigd hadden, zorgden de militairen of ambtenaren ter plaatse vaak ongevraagd voor uitbreiding van het gebied. Achter dit soort uitbreidingen en innames zat dus geen _^mnd plan van overheidswege. Toch zijn er enkele doelen en vooronderstellingen te onderscheiden in de Franse Afrika-politiek van die periode. Deze blijken uit wat er in de praktijk gebeurde. In de eerste plaats wilde men zoals gezegd meer gebied om op gelijke voet te blijven met de andere Europese mogendheden, met name met Groot-Brittannië, en niet primair voor handel of om de bevolkingsdruk in het moederland te verminderen. Verder wilden de Fransen tijdens de Scramble hun koloniën in West-Afrika verbinden met hun gebied in Oost-Afrika, het latere Djibouti. Daarom wilden zij zich toegang verschaffen tot Centraal-Afrika en trokken ze vanuit Noord- en West-Afrika en vanuit Gabon richting het midden en het oosten. Het zuidelijke deel van Afrika interesseerde hen echter helemaal niet. Groot-Brittannië had zich evenwel ten doel gesteld het oostelijk deel van Afrika van noord tot zuid in handen te krijgen om zo haar route van en naar India veilig te steUen. In CentraalAfrika botsten de Fransen en de Engelsen dus bij het eerder genoemde Fashoda op elkaar. Uiteindelijk zou Engeland in deze regio Nigeria en met Egypte de Egyptische Sudan (in het Frans: Ie Sudan Anglo-Egyptien) in handen krijgen. Frankrijk voegde tot slot Tsjaad toe aan zijn Centraal-Afrikaanse bezittingen. De Fransen en de andere Europese mogendheden hadden ook een idealistische reden om gebieden in Afrika te willen veroveren. In de 19e eeuw namen slavernij en slavenhandel in Afrika nog steeds toe, terwijl de Europeanen en Amerikanen deze gebruiken in die tijd juist afschaften. De strijd tegen slavernij en slavenhandel in Afrika werd voor sommigen een reden en voor velen een mooi voorwendsel om gebieden in Afrika in te nemen.'^ In Frankrijk ging deze strijd deel uit maken van de zogeheten mission civilisatrice. De mission civilisatrice hield in dat de Fransen vonden dat zij het recht hadden om gebieden van andere volkeren in te nemen en om de inwoners de Franse cultuur op te leggen om ze zo te 'beschaven'. Zij waren er namelijk van overtuigd dat hun 29.1 cultuur superieur was aan die van welke niet-westerse samenleving dan ook. Het doel was om in de ingenomen gebieden dezelfde instituties op te zetten zoals men die in Frankrijk kende. Dit gold voor bijna alle niveaus van de samenleving. Er moesten scholen komen waar de kinderen precies hetzelfde leerden als de kinderen in Frankrijk, de medische zorg moest ingericht worden naar Franse maatstaven, dezelfde feestdagen moesten gevierd worden enzovoorts. Naar verloop van tijd ging men in sommige kringen de mission ciihlisatrice als een plicht ten opzichte van de plaatselijke bevolking zien. Het werd in Frankrijk zelfs een van de belangrijkste rechtvaardigingen van het koloniale beleid tegenover de Franse bevolking. In de praktijk zou echter blijken dat de Franse beschaving moeihjker op te leggen was dan gedacht.De strijd tegen slavenhandel en slavernij bleek bijvoorbeeld 'sociakment impossibk et politiquement periUeuse', waardoor het beleid aarzelend en vaak tegenstrijdig was.'° De verovering van Tsjaad Tijdens de negentiende eeuw waren er meerdere Franse expedities die probeerden om hetTsjaad-meer te bereiken of om het huidige Tsjaad te doorkruisen. Sommige van deze 'ontdekkingsreizigers' slaagden in hun opzet, anderen stierven onderweg een natuurlijke dood of werden vermoord. De Fransen waren niet de enigen die in dit gebied op onderzoek uitgingen, ook de Engelsen en de Duitsers toonden interesse." In 1898 legden Frankrijk en Groot-Brittannië na het Fashoda-incident evenwel vast dat de regio rond hetTsjaad-meer aan Frankrijk toekwam. In 1897 werd er een expeditie onder leiding van Emile Gentil op uitgestuurd om te onderzoeken hoe het gebied in elkaar stak en hoe men het zou kunnen innemen. Hij reisde vanuit het zuiden, vanaf Moyen-Congo via Oubangui-Chari en de rivier de Chari naar hetTsjaad-meer. Onderweg sloot hij vrede met een belangrijke heerser langs deze rivier, sultan Gaourang van het rijk Baguirmi. Hij slaagde er echter niet in vrede te sluiten met Rabeh ibn Fadlallah, de belangrijkste heerser in de regio op dat moment. Rabeh was een Arabische slavenhandelaar, afkomstig uit de omgeving van het huidige Sudan. Hij had grote delen van het tegenwoordige Tsjaad weten te veroveren en voerde daar een waar terreurbeleid, onderwijl zijn gebied voortdurend uitbreidend. Bij Gentils terugkeer naar Frankrijk was het duidelijk dat het verslaan van deze Rabeh een noodzakelijke voorwaarde was voor de inname vanTsjaad. Met dat doel werden er in 1899 dan ook drie expedities vanuit verschillende windrichtingen naar hetTsjaad-meer gestuurd. VolgensWesseling'... was dit niet het resultaat van een napoleontische strategie maar van individuele opwellingen en succesvol lobbyen van de expeditieleiders'.'" De eerste expeditie was die van Gentil die wederom vanuit het zuiden naar hetTsjaad-meer trok. De tweede werd geleid door de kapiteins Foureau en Lamy en trok vanuit het noorden, Algerije, door de Sahara naar het meer. De derde expeditie stond onder leiding van de kapiteinsVoulet en Chanoine en kw^ani vanuit het westen, vanaf de rivier de Niger, eveneens door de -woestijn. 25 Over de reis van de eerste twee expedities valt niet zoveel te vertellen, over die van de derde daarentegen wel.Voulet en Chanoine startten in eerste instantie apart, maar voegden hun expedities onderweg samen. Zij trokken door een door oorlogen getekend gebied met een enorme colonne van ongeveer 1500 mensen, mannen en vrouwen, grotendeels dragers. Onderweg misdroeg deze colonne zich ernstig. Ervan uitgaand dat hierover, vanwege het ontbreken van communicatielijnen in dit verlaten gebied, toch niets in het moederland bekend zou raken, plunderden, verkrachtten en moordden zij erop los. Via de brieven van een teruggestuurde luitenant kwam dit gedrag de Franse overheid echter toch ter ore en zij besloot Voulet en Chanoine uit het gezag te ontzetten. Er werd een luitenant-kolonel achter de expeditie aan gestuurd om de leiding over te nemen, luitenant-kolonel Klobb. Doordat hij heel licht reisde, lukte het hem de colonne vrij snel in te halen.Toen hij arriveerde was de machtswellust Voulet echter zodanig naar het hoofd gestegen, dat hij het gezag van zijn meerdere niet alleen niet erkende, maar Klobb zelfs dood liet schieten. Dit viel echter niet goed bij zijn manschappen. Zij achtervolgden en vermoordden Voulet en Chanoine. Hierna werd het bevel over de expeditie overgenomen door een luitenant uit het gevolg van Voulet en Chanoine: Joalland en een luitenant van Klobb: Meynier. Samen brachten Joalland en Meynier de colonne naar het Tsjaad-meer waar ze in januari 1900 de expeditie van Foureau en Lamy ontmoetten. De expeditie van Gentil liet echter nog enkele maanden op zich wachten. Toen Gentil eind 1899 bij de bovenloop van de Chari aankwam, vernam hij namelijk dat vlak daarvoor Brctonnet, de man die na het vertrek van Gentil Frankrijk in de regio Baguirmi vertegenwoordigd had, met zijn mannen vermoord was in een ongelijk gevecht met de zoon van Rabeh.'^ Gentil vond dat hij niet verder kon gaan zonder deze nederlaag te wreken, anders zouden de Fransen te veel aanzien verliezen. Dit leidde tot de slag om Kouno, die Gentil en zijn mannen wel wonnen, al was het tegen een zeer hoge prijs. Daarop besloot Gentil niet verder te trekken naar het Tsjaad-meer voor hij zijn troepen zodanig had versterkt dat hij zeker wist dat de drie expedities samen Rabeh aan zouden kunnen. Hij zag namelijk in dat de slag met Rabeh beslissend zou zijn voor het Franse gezag in de regio en wilde er daarom zeker van zijn dat de Fransen zouden winnen. Aangezien het echter niet goed ging in de door strijd verstoorde regio waar hij zat, duurde het tot april 1900 voor Gentil zijn troepen sterk genoeg achtte voor de strijd.Toen trok hij dan toch eindelijk richting het noorden met voornamelijk manschappen van Gaourang en wat andere plaatselijke vorsten. Op 21 april ontmoetten de expedities elkaar bij het Tsjaad-meer en op 22 april versloegen ze samen de troepen van Rabeh in de slag bij Kousseri (iets ten zuiden van het Tsjaad-meer). Rabeh werd gedood in de strijd, evenals de kapitein Lamy, één van de gezaghebbers van de expeditie vanuit Algerije. Deze overwinning wordt gezien als de conclusie van de verovering maar in de praktijk zou het nog lang duren voordat de Fransen daadwerkelijk wisten te pacificeren. Pierre Gentil noemde het in deel van zijn proefschrift dat over zijn naamgenoot Emile Gentil 29.1 van Tsjaad, het gebied het eerste gaat, zelfs een Pyrrusoverwinning: '... il faudrait encore une bonne quinzaine d'années d'eSbrts sanglants, de combats centre l'islam, et de portage inhumain épuisant, et revoltant les populations animistes, avant de pouvoir donner un semblant de paix aux pays du Tchad'.''* Na de nederlaag van Rabeh laaiden er allerlei oude conflicten tussen plaatselijke vorsten op. Zij waren voorheen verenigd tegen een gezamenlijke vijand, nu keerden zij zich weer tegen elkaar en vaak ook tegen de Fransen. Met name het rijk Ouaddaï in het oosten stelde zich vijandig op. Doudmourrah, de sultan van Ouaddaï, werd pas in 1909 verslagen, waarna Ouaddaï onder Frans gezag kwam en er nog slechts een paar kleine gebiedjes gepacificeerd hoefden te worden. De doelen van de verovering van Tsjaad De inname vanTsjaad vormt een goede illustratie van hetgeen er hiervoor gezegd is over de manier waarop Frankrijk zich in de Scramble for Africa gedroeg. Tsjaad werd overwegend vanuit strategische oogpunten ingenomen. De Fransen wilden hun positie in Centraal-Afrika veilig stellen en absoluut voorkomen dat het gebied onder een andere Europese mogendheid zou vallen. Hoe het gebied eruit zag en wat het de Fransen behalve z'n strategische ligging te bieden had, wist men nauwelijks. Ook speelden bij de inname vanTsjaad krachtige individuen een belangrijke rol. Met name de eerder genoemde Emile Gentil had er een sterke hand in. Gentüs beweegredenen bevestigen de eerder genoemde theorie van Brunschwig over de inname van de Afrikaanse koloniën. Gentil kwam namelijk uit Lotharingen en de annexatie van zijn geboortestreek door Duitsland viel hem zwaar.Volgens P. Gentil hoopte hij met de bezittingen in Afrika het verlies van Elzas-Lotharingen te kunnen compenseren. Bovendien sterkte de nederlaag van 1870 Emile Gentil in zijn overtuiging dat er zo min mogelijk gebied in handen van welke andere mogendheid dan ook mocht vallen.'^ Behalve strategische belangen speelden natuurlijk ook economische belangen een rol bij de verovering vanTsjaad.Men hoopte winstgevende grondstoffen en producten aan te treffen ofte kunnen ontwikkelen. Het grootste deel vanTsjaad bleek echter zo droog en dor te zijn dat er in de ogen van de Fransen nauwelijks iets te halen of te ontwikkelen viel. Gentil was teleurgesteld over wat hij aantrof en verzuchtte na de slag van Kousseri zelfs over zijn nieuw verworven gebied;'... et je me dis, a part moi, que ce n'est vraiment la peine d'avoir fait tuer tant de monde, d'avoir tant souffert, pour conquèrir des contrées aussi desheritees'."" Alleen het gebied in het zuiden, dat hij al kende, was vochtiger en daardoor geschikt voor bijvoorbeeld landbouw. Op economisch vlak wisten de Fransen dus niet zo goed wat zij met Tsjaad aanmoesten. De bevolking bleek eigenlijk alleen te produceren om in het eigen levensonderhoud te voorzien en de landbouwproducten waren niet interessant genoeg om te verhandelen. Geld was daardoor nog geen algemeen betaalmiddel in het gebied. Om de verspreiding en het gebruik van geld te stimuleren, ver- 27 pHchtten de Fransen de bevolking om belastingen in geld af te dragen. Zo hoopten zij de ontwikkeling van een geldeconomie te initiëren en de handel op gang te brengen. Erg veel succes zouden ze hier echter niet mee hebben.'' De enige interessante exportproducten die Tsjaad bleek te bieden waren ivoor en katoen. De voorraad ivoor, of beter gezegd, olifanten, zou echter tegen 1930 al uitgeput zijn. Dus richtten de Fransen hun pijlen op de katoenteelt. Dit gewas kon alleen in het zuiden van Tsjaad verbouwd worden, waardoor dit deel van de kolonie al snel de veelzeggende bijnaam Tchad Utile kreeg. De Franse aandacht concentreerde zich de gehele koloniale periode op dit gebied. De gedwongen katoenteelt werd er geïntroduceerd. De bevolking moest de teelt van andere gewassen opgeven en nieuwe gebieden ontginnen om het moederland van deze grondstof voor haar industrie te voorzien. Idealiter had een van doelen van de Franse bezetting van Tsjaad ook de uitroeiing van de slavenhandel en de slavernij moeten zijn. Maar nadat Rabeh verslagen was, wijdden veel plaatselijke vorsten en bondgenoten zich weer aan hun oude beroep: de slavenhandel. De Fransen deden wel pogingen dit tegen te gaan. Zo werden er onder andere verdragen met vorsten als Gaourang gesloten, waarbij zij moesten beloven dat zij zich niet meer met slavenhandel bezig zouden houden. Maar het tegengaan van de slavenhandel was zeker niet één van de speerpunten van het Franse beleid. Zoals eerder gezegd, lag dit onderwerp politiek gevoelig en om de breekbare vrede met hun nieuwe onderdanen niet te verstoren zagen de Fransen af van een felle strijd ertegen. Bovendien hadden de Fransen in het begin niet genoeg manschappen tot hun beschikking om consequent tegen deze praktijken op te kunnen treden. Het Franse bestuur in Tsjaad in de periode van verovering en pacificatie (1900-1910) Met het opzetten van een bestuursstructuur kon pas in 1910, nadat Ouaddaï was verslagen, echt worden begonnen. Voor die tijd waren alle Fransen die in het gebied aanwezig waren nodig bij de verovering en de pacificatie. Omdat er steeds maar weinig Fransen in Tsjaad waren, hadden zij voor 1910 nog geen tijd om zich serieus met een bestuursapparaat bezig te houden. In 1903 waren er bijvoorbeeld in totaal maar 62 Europeanen aanwezig in Tsjaad.'* Er werden wel al op verschillende plaatsen in gepacificeerd gebied posten opgezet. In 1904 waren er acht circoiiscriptions, bestuurscirkels. Maar heel veel meer dan controleren of de regio rustig bleef, konden de bestuurders van deze posten nog niet doen. Na de overgave van Doudmourah in 1909 stelde luitenant-kolonel MoU, de toenmalige militaire commandant van het gebied, een indeling in circomcriptions op, die begin 1910 daadwerkelijk werd ingevoerd."^ Moll adviseerde de militairen die de nieuwe regio's moesten gaan besturen om vooral gebruik te maken van de bestuursstructuren die ze ter plekke aantroffen. Bijna overal was de bevolking 29.1 namelijk al hiërarchisch georganiseerd. De oude chefs moesten voor zover dat mogelijk was hun functies behouden en voor de Fransen gaan werken, opdat deze zelf hun aandacht en middelen konden concentreren op die gebieden die nog niet goed onder controle waren/° In 1910 werd voor het eerst in het hele gebied begonnen met de inning van belastingen in geld en vanaf dat moment werden er ook bestuursverslagen opgesteld. Eén van de belangrijkste redenen voor het tekort aan manschappen en voorraden, waar de kolonie Tsjaad vanaf het vroegste begin mee te maken had, was de slechte bereikbaarheid van de kolonie. De in 1900 door Gentil opgerichte hoofdstad Fort Lamy bleef lange tijd dan ook niet veel meer dan een militaire post."' De reis naar Tsjaad duurde destijds gemiddeld drie maanden en was erg zwaar. Alles en iedereen moest vanaf de kust van Moyen-Congo duizenden kilometers naar het noorden vervoerd worden. Bij sommige trajecten kon dat via het water, maar een groot deel van de afstand moest te voet worden afgelegd. Hier konden geen lastdieren bij gebruikt worden, zodat alles op de ruggen van mensen moest worden vervoerd. De aanleg van wegen had hier door het klimaat weinig zin, de aanleg van spoorwegen was vrijwel onmogelijk en lastdieren stierven al snel door ziekten en het tropische klimaat. Er ontstond een systeem van portage, waarbij de lokale bevolking langs de route op grote schaal werd ingezet voor het vervoer van goederen en bagage. Niet alleen praktisch gezien betekende de noodzaak van het portagesysteem een belemmering voor de ontwikkeling van de kolonie Tsjaad. De verhalen die doordrongen in Frankrijk over mishandeling en uitbuiting van de dragers, droegen niet bij aan het algemene enthousiasme voor deze kolonie. Samen met het feit dat vanaf het begin duidelijk was dat het niet waarschijnlijk was dat Tsjaad grote winsten zou gaan opleveren, zorgde dit er dan ook voor dat er al snel na 1900 zelfs stemmen opgingen in Parijs om deze kolonie op te geven." Het waren mensen als Emile GentU en zijn opvolger Victor Largeau die wisten te voorkomen dat dit gebeurde. Al met al viel heel de AEF de Fransen erg tegen. Het zou één van de meest teleurstellende en controversiële gebieden worden die de Fransen in hun bezit hadden. Geen van de vier delen had werkelijk iets interessants te bieden. In de tropische gebieden rond de evenaar werd in het begin rubber gewonnen, maar ook die voorraad was snel uitgeput. De interesse van grote handelsmaatschappijen en inkomsten bleven uit en uiteindelijk vormde geheel Afrique Equatoriale Fratifaise eigenlijk alleen nog een kostenpost."^ 1. M.F. Rense, Des cotttrées ainsi deshéritées; het Franse koloniale heleid in de Guéra in Tsjaad, igoo-ig^^ (s.n. 2006). 2. 3. AJ. Christopher, Colonial Africa (New Jersey 1984) 27. Gabon was de eerste kolonie die de Fransen hadden in Equatoriaal Afrika. In de eerste helft van de negentiende eeuw richtten zij er een handelspost op aan de kust.Van daaruit annexeerden ze vervolgens steeds meer gebied: R. Aldrich, Greater France; a history ofFrench overseas expansion (Londen 1996) 51. 29 4. J. Reader, Africa: a biography of the continent (Londen 1997) 530-531. Er wordt hier onderscheid gemaakt tussen België en koning Leopold 11, omdat Leopold op eigen titel zijn kolonie veroverde. De Belgische regering had daarentegen geen koloniale ambities en bemoeide zich dus in eerste instantie niet met de kolonie, tot zij daar door schandalen en de daarop volgende internationale druk in 1908 toe gedwongen werd. 5. Aangezien het praktisch onmogelijk was om wegen aan te leggen in dit gebied en aangezien lastdieren meteen bezweken aan Tse-Tse en andere ziekten, moest alles wat door het gebied vervoerd werd door mensen gedragen worden. De bevolking werd gedwongen dit onder erbarmebjke omstandigheden te doen en velen overleefden dit werk niet: Aldrich, Greater France, 55. 6. Christopher, Colonial Africa, 94 en J. Suret-Canale, Africjue noire; Vcre cohniok 1900-1945 (Parijs 1964) 43-44- 7. H. Brunschwig, Mythes et réalités de l'imperialisme colonial francais 1871-1914 (Parijs i960). 8. C.W. Newbury en A.S. Kanya-Foster, 'The French policy and the scramble for Africa', in: R.O.Collins,}.M.Burns en ^.K.QM\ng,(tAs,.),HistoricalproblemsofimperialAfrica (Princeton 1996) 24-32, 2f). 9. P. Manning, Francophone Sub-Saharan Africa i88o-ig9_'; (Cambridge 1988) 27-28. 10. Suret-Canale, Afrique noire, 81. 11. Zoals bijvoorbeeld de Duitser Barth die in 1852 door het huidige Tsjaad reisde en daar een verslag van schreef H. Barth, lm Sattel durch Nord- und Zentralafrika; Reiseu und entdeckungen in deiijahren 1840-1833 (heruitgave, Wiesbaden 1967). 12. H.L.WesseHng, Verdeel en heers: de deUng van Afrika i88o-igi4 (Amsterdam 1999), 266. 13. Rabeh stelde tegenover de dertig man van Bretonnet zo'n zeven- a achtduizend man op. P. Gentil, La conquête dn Tchad, tome 1, Le Tchad d'Eniile Gentil (i8g4-igo2) (Parijs 1971) 97. 14. Cicntil, La conqête du Tchad, tome 11, Le Tchad de Victor Emmanuel Largetsu (igoz-igi6) (Parijs 1971) 274. 15. Gentil, La conqête, tome i, 51. 16. Geciteerd in: Gentil, La conqête, tome 1, 124. 17. W B . Cohen, Rulers of empire; the French colonial service in Africa (Stanford 1971) 70. 18. Deze 62 Europeanen werden ondersteund door vijflionderd tirailleurs Sénégalais, 120 Spahi's (Algerijnse cavalaristen) en zestig a tachtig artilleristen. C^antournet, L'axe de mt'itaillement, 6. 19. 5D5, Organisation du territoire, aug. 1909, Lt. Moll, Centre des Archives d'Outre-mer. 20. 5D5, Organisation du territoire, circulaire 32, nov. 1909, Lt. MoU, 17, Centre des Archives d'Outre-mer. 21. Gentil richtte Fort Lamy (tegenwoordig N'djamena) in 1900 op vlakbij Kousseri. Fort Laniy werd genoemd naar de jonge, veelbelovende kapitein Lamy, die kort daarvoor gedood was in de slag bij Koiisscri tegen Rabeh. Voordat deze stad gesticht werd, hadden de Fransen verder naar het zuiden hun belangrijkste vestiging. Fort Archambault (tegenwoordig Sarh). 22. Aldrich, Greater France, 56-57. 23. Ibidem, 192-193. 29.1