D.P.Engberts, Met permissie. Morele argumentaties inzake het toestemmingsbeginsel bij de totstandkoming van de Wet Geneeskundige Behandelings-Overeenkomst. Proefschrift Rijksuniversiteit te Leiden, 4 december 1997 (promotoren: prof.dr. H.M.Dupuis en prof.mr.B.Sluyters). ISBN 90-268-3149-8. Met permissie bevat een analyse van morele argumentaties inzake het toestemmingsbeginsel bij de totstandkoming van de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO). De algemene vraagstelling is of de WGBO erin slaagt met het door die wet gecodificeerde toestemmingsbeginsel een normatief kader te ontwerpen dat kan voorkomen dat patiënten door medisch handelen meer schade lijden dan baat ondervinden, zonder dat zij zich daaraan kunnen onttrekken. Het onderzoek is voornamelijk gebaseerd op de parlementaire behandeling van de WGBO (die meer dan 150 pagina’s van het boek in beslag neemt). Een methodologisch bezwaar is dat bespreking van de voorheen bestaande praktijk en jurisprudentie ontbreekt. De praktijk voor de WGBO was (en is nog steeds) een niet alleen in feitelijke, maar ook in juridische zin tweezijdige relatie tussen hulpverlener en patiënt, waarbij tegenover de rechten van de patiënt (zoals het toestemmingsvereiste) plichten staan van de arts. Beide zijn veelvuldig aan de orde geweest in de jurisprudentie. De auteur is voorts vrij subjectief te werk gegaan bij de selectie uit de parlementaire stukken en met interpretaties, waardoor het resultaat, met alle respect voor de verrichte arbeid, tamelijk gekleurd en soms zelfs suggestief is en niet steeds juridisch tot de kern doordringt. Zo vindt Engberts het opmerkelijk dat de hulpverlener in de WGBO zo centraal staat, terwijl het een wet is die patiëntenrechten veilig wil stellen. Daartegen kan men inbrengen dat juist de aard van de verplichtingen van de hulpverlener in de WGBO een waarborg beoogt te zijn voor de kwaliteit van deze wet als bijdrage aan versterking van de positie van de patiënt. Bovendien heeft, binnen de professionele marges, de patiënt het laatste woord. Dat de hulpverlener in geval van wilsonbekwaamheid uiteindelijk een beslissende stem heeft, ligt voor de hand omdat met name niet-persoonlijk benoemde vertegenwoordigers niet noodzakelijkerwijs het belang van de patiënt tot uitdrukking brengen. Dat de hulpverlener dan kan (en moet) worden aangesproken op goed hulpverlenerschap betekent nog niet dat hij daardoor noodzakelijkerwijs een dominerende positie heeft, zoals de auteur suggereert. Bovendien zijn er juist in dat opzicht voldoende toegesneden mechanismen (waaronder tuchtrecht) om eventueel misbruik van positie te corrigeren. Twee kernbegrippen in de relatie arts-patiënt, zelfbeschikking en (medisch) professionele standaard, heeft Engberts mijns inziens niet goed doorgrond. Dat het naar voren halen (in de considerans) van de professionele standaard ertoe diende om de vrees van sommigen voor een ‘monteursmodel’ (‘u vraagt, wij draaien’) weg te nemen, rechtvaardigt niet de conclusie dat de medisch professionele standaard daardoor is geïntegreerd in het juridisch model. De medisch professionele standaard is zonder meer onderdeel van de relatie arts-patiënt en geldt in alle situaties waarin de arts beroepsmatig actief is, ook indien de WGBO niet (uitsluitend) van toepassing is. De arts is wat betreft de medisch-professionele kant van zijn beroep in principe autonoom. Dit staat in zoverre los van de eigen verantwoordelijkheid van de patiënt en zijn rechten dat de medisch professionele standaard het recht van de patiënt op vrije behandelkeuze begrenst. Even zo goed wordt overigens de medisch professionele autonomie begrensd door de vrije keuze van de patiënt, zoals deze ook is neergelegd in de WGBO. De arts heeft geen autonoom behandelrecht, maar is voor zijn handelen afhankelijk van de geïnformeerde toestemming van de patiënt. Het zelfbeschikkingsrecht wordt door de auteur enerzijds getypeerd als een ‘negatief claimrecht’ (dit is geen gangbare term, beter zou zijn te spreken van een ‘afweerrecht’), anderzijds als een ‘positief claimrecht’, als een aanspraak op bijv. een bepaalde behandeling. Dit is een misvatting. Het zelfbeschikkingsrecht ligt ten grondslag aan individuele grondrechten, niet aan sociale. Sociale grondrechten zijn participatierechten, ze geven de burger binnen de grenzen van de (financiële) mogelijkheden onder vastgestelde condities aanspraken op een bepaalde voorzieningen. Dat is niet hetzelfde als een ‘zelfbeschikkingsclaim’. Het recht op grond van informatie zelf te beslissen binnen de context van de mogelijke handelingsopties kan ik eveneens moeilijk als een dergelijk ‘claimrecht’ zien. Zijn de beschouwingen, zoals gezegd, aan kritiek onderhevig, makkelijk toegankelijk is de publicatie evenmin. h.d.c.roscam abbing A.Mooij, Psychiatrie, recht en de menselijke maat. Over verantwoordelijkheid. 255 bl. Boom, Amsterdam 1998. ISBN 905352-379-0. Prijs: ingen. ƒ 49,50. Een bundel bespiegelingen over forensische psychiatrie. Deze is volgens de auteur hermeneutisch en is gespitst op ‘de dimensie van zin en betekenis, en wel door open te staan voor haar fundament’. Dit wordt niet geïllustreerd met concrete voorbeelden: de beschouwingen blijven abstract en afstandelijk. Ze handelen vooral over ethische vragen en over begrippen als vrijheid en schuld. Uitgangspunten zijn psychoanalyse (Lacan) en filosofie (Kant, Levinas). Terecht merkt de schrijver op: ‘De afstand tot het thans heersende psychiatrische discours lijkt groot.’ Er is eerder aansluiting bij de kritiek uit de jaren zeventig. De betogen roepen vaak twijfel of tegenspraak op en bieden mede daardoor interessante lectuur. Het boek is niet alleen bedoeld voor medici. Voor lezers die niet vertrouwd zijn met het verschil tussen neurosen en cerebrale ontregeling en met de consequenties daarvan zal het er na lezing van deze opstellen niet duidelijker op geworden zijn. p.j.stolk Vascular and endovascular surgery. Onder redactie van J.D. Beard en P.A.Gaines. (A companion to specialist surgical practice.). 494 bl., fig., tabellen. W.B.Saunders, Philadelphia 1998. ISBN 0-7020-2145-8. Prijs: ingen. ƒ 168,30. Dit boek is er een uit een serie van 12, bedoeld als naslagwerk voor de algemene chirurg die zich snel wil oriënteren in de diverse aandachtsgebieden binnen de algemene heelkunde. De auteurs zijn erin geslaagd om in een handzaam naslagwerk alle onderwerpen en ontwikkelingen binnen de vaatchirurgie op voortreffelijke wijze weer te geven. Het boek beschrijft naast de algemene vasculaire ziektebeelden ook de moderne ontwikkelingen binnen het vakgebied, zoals de endovasculaire behandeling van het abdominaal aneurysma, en duplexcriteria voor het beschrijven van een carotisstenose en subfasciale endoscopische onderbinding van de Vv. perforantes. Zowel voor algemeen chirurgen die zich snel willen oriënteren in vaatchirurgische problemen als voor studenten en assistent-geneeskundigen beantwoordt het boek aan zijn doel. Voor diegenen die zich wat dieper in de vaatchirurgie willen oriënteren, zijn er andere naslagwerken, hetgeen overigens ook door de auteurs wordt aangegeven. j.a.rauwerda Ned Tijdschr Geneeskd 1998 19 september;142(38) 2119