B - paaszondag 02

advertisement
Tweede Paaszondag (B)
- Homilie -
versie 1: Hoe Thomas geloofde… (Johannes)
Kom en zie, had Jezus gezegd. Thomas doet dat. Hij komt en
hij ziet. Hij kijkt goed uit zijn ogen. En hij had iets gezien. Hij had iets
gezien in Jezus. Op dat punt had hij Jezus goed begrepen.
Ik betrouw je geloof niet als je niet ziet, niet oordeelt, niet
kritisch bent. Jezus had hem dat geleerd; eerst zien en dan geloven.
Wij hebben dat al jaren omgekeerd in onze pedagogie en zo het
geloven herleid tot een daad van blindheid, van onkritisch braaf
meegaan. Thomas heeft dat nooit aanvaard en hij had daarin nog
gelijk ook.
Nu stond hij voor dezelfde logica. Mocht hij nu, na het heen
gaan van Jezus, niet opnieuw zeggen: kom en zie? Hij wilde zien en
dan geloven. Iedereen zei wel, dat de beweging van Jezus niet dood
was, en dat hij nog steeds aanwezig was, dat hij nog steeds zijn werk
deed door hun werk. Hij wilde zien. Hij was niet zo gemakkelijk en hij
was zeker bang om bedrogen te worden door fabeltjes en geruchten.
Hij wilde zien. Daarmee vroeg hij echt niet teveel.
En Jezus gaf hem het antwoord, hetzelfde antwoord van
vroeger; kom dan en zie. Steek uw hand uit en leg die in mijn zijde.
En hou dan op met dat ongeloof. Het wordt tijd dat je gelooft. Je hebt
nu gezien.
Zo zijn moderne mensen ook. Ze willen ook zien en dan pas
geloven. Ze hebben daarin volkomen gelijk.
Zullen zij, zullen wij ook onze hand willen leggen in de gewonde
zijde van de mensen? Dat is de vraag. Ik denk zelfs, dat zij, dat wij
1
dan pas zullen weten, dat het allemaal waar is.
Mochten zij, mochten wij dan ook zeggen: Gij zijt mijn Heer en
mij God.
Ik vrees een beetje, dat wij zonder de hand in de wonde van de
ander nooit het wonder zullen vinden.
Daarmee legt Thomas de vinger op onze wonde…
versie 2: Het bewijs dat de Heer leeft… (Handelingen / Johannes)
Sommige mensen laten dikwijls sporen achter als ze ergens
zijn geweest. Heel karakteristieke, persoonlijke sporen. En dan
hoeven we niet alleen te denken aan de rommel die ze achterlaten,
of aan de vuile voerstappen omdat ze hun voeten niet geveegd
hebben, maar ook aan mooie dingen, zoals een keurig verzorgde
tuin, of een schitterend schilderij. Dan valt er niet meer aan te
twijfelen: hij of zij is hier geweest. Je kunt het nog zien.
Zo zien wij in de eerste lezing her bewijs dat Jezus verrezen is.
In het evangelie vraagt Tomas om een tastbaar bewijs. Hij wil
zijn vinger steken in de plaats waar de spijker heeft gezeten. Hij wil
zijn hand leggen in de wond die de lans heeft gemaakt. Dan pas wil
hij accepteren dat Jezus verrezen is. Maar eerlijk gezegd geeft de
eerste lezing een veel overtuigender bewijs dat Jezus leeft. De
manier waarop die eerste christenen met elkaar omgingen, bewijst
dat Jezus er geweest is. En het geweldige van dat bewijs is dat her
herhaalbaar is. Het zou bij wijze van spreken vandaag nog geleverd
kunnen worden. Het moet ook eigenlijk vandaag nog geleverd
worden.
Die mensen uit de eerste lezing zijn één van hart en één van
ziel. Wat ze bezitten is gewoon van iedereen. Er mag niemand hoe
dan ook gebrek hebben. Ze hebben klaarblijkelijk hun ingeworteld
egoïsme afgelegd. Geen geldingsdrang, geen ellebogenwerk, geen
2
agressiviteit, geen geroddel, geen zwartmakerij, maar een
onverklaarbare eensgezindheid. Een ideale gemeenschap. Zo ideaal
dat we geneigd zijn te zeggen: Lucas idealiseert het. Zo kun je
inderdaad dit stukje van de Schrift uitleggen, maar dan maken we het
meteen ook krachteloos.
Je zou ook, en met meer recht, kunnen zeggen: Jezus is daar
aan het werk geweest. De levende, verrezen Jezus. Want mensen
spelen dat uit zichzelf niet klaar. Hier hoeven we niet lang over te
discussiëren. Wij spelen dat gewoonweg niet klaar.
Maar de Heer kan het wel. En als we zo’n mensengemeenschap zijn als bij die eerste christenen is dat een bewijs dat
Hij leeft, dat Hij verrezen is, dat Hij werkzaam is. Wat zou het fijn zijn
als wij in onze gemeenschap zo zouden leven met elkaar. Dan waren
wij het bewijs van de verrijzenis van de Heer. Laten we dit hieraan
toevoegen: als wij nog geen bewijs zijn voor de wereld rondom ons
van Zijn verrijzenis, ligt dat niet aan Hem, maar aan het feit, dat wij
de verrezen Heer te weinig kans geven om m ons werkzaam te zijn…
versie 3: …
De Kerk weet niet waar eerst gegrepen uit de schat van haar
geheugen als het erom gaat de revolutie te vieren teweeggebracht
door de verrijzenis van haar Heer. Heel Jeruzalem staat op stelten.
De discussies lopen hoog op. Het drama van de laatste kruisigingen,
van de kruisiging van Jezus en de vrijlating van Barabbas, de strijd
tussen wroeging en vergeten bij de enen, tussen verslagenheid en
vergeten bij de anderen, gerevolutioneerd door het te controleren
nieuws: de valse profeet uit Nazaret, - zo voor de enen -, de
aanbeden Messias, - zo voor de anderen -, zou verrezen zijn.
Het was het begin van nieuwe strijd, van verloochening,
overtuiging, prediking, discussie, van vervolging, getuigenis, geloof
en ongeloof, waarvan de geschiedenis zou verstenen in het Nieuwe
Testament. Uit dat versteend letterwerk leest de Kerk na Pasen tot
3
op vandaag en voor alle tijden, gedragen door de Geest die de
stenen tot leven brengt, nu zoals bij het begin en voor alle eeuwen.
Eerst leest ze uit de Handelingen van de Apostelen. 'Met kracht
en klem legden de apostelen getuigenis af van de verrijzenis van de
Heer Jezus en rijke genade rustte op hen allen'. De apostelen zijn
bevestigd in hun geloof. Ze getuigen met grote kracht. Het zijn
andere mensen geworden. De meesten van hen zullen later nog hun
geloof met de dood bezegelen. 'De menigte die het geloof had
aangenomen' was ook niet meer als voorheen. Het waren ook
andere mensen geworden. Ze waren 'één van hart en één van ziel en
er was niemand die iets van zijn bezittingen zijn eigendom noemde'.
Lucas, die de Handelingen geschreven heeft, geeft hier een
algemeen beeld. Hij overdrijft wat. Zijn resumé is wat verbloemd. Hij
vertelt verderop van ruzies onder hen. Ze waren niet altijd 'één van
hart en één van ziel'. Er waren twisten over geld en goed, maar iets
heel belangrijks was veranderd. Ja, het waren andere mensen
geworden, of beter, het werden andere mensen. Ze wisten dat Jezus’
offer, door God aanvaard, dat zijn liefde, door God bevestigd, hun
voorbeeld moest zijn. Naar dat ideaal toe moesten ze groeien. De
apostelen hielden hen bijeen, ze herstelden waar nodig de eenheid
van hart en ziel en ze leefden zelf met grote vrijheid tegenover bezit
en rijkdom. Iets was veranderd en eigenlijk was alles veranderd.
Verder leest de Kerk uit de Brieven van Johannes en uit diens
Evangelie. Daar horen we hóé alles veranderd is. De eerste Brief van
Johannes spreekt over het geloof. 'Iedereen die gelooft dat Jezus de
Verlosser is...'. 'Het wapen waarmee wij de wereld overwinnen is
geen ander dan ons geloof'. 'Niemand kan de wereld overwinnen dan
hij die gelooft dat Jezus de Zoon van God is'. Wie gelooft dat Jezus
de Christus is, de Verlosser die alles losgekocht heeft, de Zoon van
God, die het voor de anderen heeft opgenomen, houdt van God, die
als Vader zijn Zoon heeft gegeven en van de anderen, Gods
kinderen, zijn broeders en zusters. Hij weet dat hij 'één van hart en
één van ziel' moet zijn met de anderen die niet met geld zijn
losgekocht, maar met bloed van de Heer Jezus, de oudste Broeder,
de Eerstgeborene, de Verlosser. 'Hij is het die gekomen is met water
en bloed'. Het doopsel met water dat de Joden kenden is niet meer
voldoende. Voortaan wordt men herboren uit het doopsel en het offer
4
van Jezus, die bij zijn doopsel reeds bereid was zijn leven te geven.
'De Geest is het die getuigt', nu zoals vroeger, 'dat Christus de
waarheid is', dat zijn liefde geen enkele schaduw van leugen bevatte.
Volheid van vrede is gegeven in Hem, zoals het Evangelie
schrijft. 'Zijn handen' en 'zijn zijde' getuigen van zijn offer. En de
Heilige Geest getuigt ervan voor hen die Jezus niet meer gezien
hebben. Aan de enen en de anderen worden in de Heilige Geest alle
zonden vergeven. 'Vrede zij u' in deze Paastijd en eenheid 'van hart
en ziel' zij u meer lief dan geld…
versie 4: … (Handelingen / Johannes)
Ongelovigen heb je in alle soorten en maten: felle atheïsten, die
men vroeger godloochenaars noemde omdat ze alle godsgeloof
bestrijden. En je hebt de argeloze atheïsten: mensen die langzaam
zijn weggegleden uit het geloof; ze stellen geen vragen meer; ze
leven helemaal aan God en religie voorbij. En dan zijn er die zeggen:
Er zal misschien wel iets zijn. Maar ze verbinden daaraan geen
consequenties voor hun leven. En ten slotte heb je de categorie die
wel wil geloven, maar eerst bewijzen wil zien.
Net als ongelovigen heb je ook gelovigen in soorten en maten. Er zijn
er die alles zeker lijken te weten, niet van hun stuk te brengen. Ze
weten precies wat God denkt en wil. Ze hebben antwoorden op alle
vragen, en net als de strijdbare atheïsten vervallen zulke schokvrije
gelovigen gemakkelijk tot fanatisme. Ze sluiten hele groepen mensen
uit, en delen de wereld op in gelovigen, die gered, en ongelovigen,
die verdoemd worden.
Waartoe dit fanatiek geloven leiden kan, vertelt ons de geschiedenis.
Het valt nog iedere dag te zien, in Ierland en Iran bijvoorbeeld, en
lange tijd in Zuid-Afrika, waar door een kleine groep zogenaamde
gelovigen met de Bijbel in de hand de zwarte mensen van Godswege
werden gedegradeerd tot tweede soort.
Gelukkig zijn er ook echte en evenwichtige gelovigen, mensen
tussen de fanatieke godontkenners en de alleswetende gelovigen in.
5
Zoekende, onderzoekende en vragende gelovigen. Ze weten niet zo
veel zeker, en dat weten ze! Maar ze leven, bij alles wat hun
overkomt, in de overtuiging dat er een vaste grond is waarop ze
staan. Ze leven niet op drijfzand. Ze vertrouwen erop dat er een hand
is die hen vasthoudt, een Vader die bezorgd is om zijn
mensenkinderen. Maar ze kennen dus ook tijden waarin de twijfel
toeslaat. Hun geloof is vermengd met vragen.
Over zo’n gelovige ongelovige gaat het vandaag in het
evangelie: Tomas. Hij weet dat Jezus gestorven is; dat heeft hij met
eigen ogen gezien. Hij hoopt dat het daarmee niet afgelopen is, maar
hij is ontmoedigd en teleurgesteld. Hij twijfelt hartgrondig, en het
evangelieverhaal van vandaag wil ons vertellen dat Tomas langzaam
en met moeite tot geloven is gekomen.
Wat mij iedere keer wanneer ik dit verhaal hoor of lees, weer zo
aanspreekt, is dat de andere apostelen Tomas zijn kritische houding
gunnen. Hij wordt niet fijngemalen in de groep, en hoeft van hen dus
niet meteen te geloven wat zij geloven. Hij wordt ook niet
buitengesloten als de ongelovige. Nee, hij mag zichzelf blijven. Ze
gunnen hem de tijd om tot geloof te komen.
En ten slotte moet hij zich wel gewonnen geven: ‘Mijn Heer en mijn
God!’, roept hij uit. Dat is geen van buiten geleerde geloofsbelijdenis.
Dat komt niet uit een boek, maar uit het hart. En die geloofsbelijdenis
kan pas uit het hart komen wanneer en omdat hij door de twijfel heen
is gegaan.
Aan het begin zei ik: Gelovigen heb je in soorten en maten. Ik denk
dat die allemaal het nodige van elkaar kunnen leren. Rechtlijnige
zeker-weters in onze kerk kunnen uit de verhalen over Tomas in
ieder geval leren dat je in de kring van geloofsgenoten best kritische
vragen mag stellen, en soms moet stellen, om tot echt geloof te
kunnen komen…
versie 5: De gelovige Thomas… (Johannes)
Dit evangelie is een parabelverhaal. Het is geschreven om ons
6
tot dieper geloof in Christus te brengen. Als we tussen de regels
lezen, wordt het duidelijk dat we hier verschillende kenmerken van
ons geloof terugvinden.
Ons geloof is een kennen met het hart.
Thomas is het type van alle mensen, die eerst willen zien en dan pas
geloven, van alle mensen die menen dat zij hun geloof op
onweerlegbare wijze moeten opbouwen.
Maar Jezus wijst Thomas een andere weg om tot het zuivere geloof
te komen: 'Kom, steek je hand in mijn zijde'. De evangelist Johannes
verwijst hier uitdrukkelijk naar het hart: dat is de ontmoetingsplaats
met de Verrezene. Thomas moest de moeilijkste overgang maken:
die van het verstand naar het hart. Op zichzelf is die afstand zeer
gering, ongeveer 30 cm, en toch kunnen veel mensen die afstand
niet overbruggen.
Geloof is geen kwestie van verstand, van bewijzen, maar een kennen
met het hart. Het is overgave. Geliefden bouwen hun levensverbond
niet zozeer op zakelijke, verstandelijke gegevens, maar op het
fundament van de wederzijdse overgave. Dat zijn dingen die alleen
het hart kan waarnemen.
Thomas is een bekeerling die leert zien met het hart en die gegrepen
wordt in plaats van te begrijpen. Tot tweemaal toe zegt hij: 'Mijn Heer
en mijn God!' Dat is het teken dat hij zich wenst over te geven aan de
liefde. Nu weet hij aan wie hij toebehoort, van wie hij heil verwacht.
Hij aanvaardt de gave van de Verrezene.
Ons geloof is een gemeenschappelijk geloof.
Thomas kon moeilijk tot het geloof komen omdat hij 'niet bij hen was'.
Geloven kun je niet alléén, daarvoor heb je een gemeenschap nodig,
waardoor je gedragen wordt.
Thomas kwam 'acht dagen later' tot het geloof, 'op de eerste dag van
de week' toen allen bijeen waren om de verrijzenis van de Heer te
vieren. Terwijl ze samen hun geloof uitspraken: 'Wij hebben de Heer
gezien', was Hij daar opnieuw in hun midden en sprak: 'Vrede zij u!'
Als gelovige gemeenschap hebben wij de Kerk nodig om de vrede
van de Heer voor anderen ervaarbaar te maken.
Ons geloof is ook een biddend geloof.
De Heer openbaarde zich in de bovenzaal, waar de leerlingen in
gebed bijeen waren. Wij kunnen ons voorstellen dat dit gebeurde
7
tijdens de Eucharistieviering op de eerste dag van de week, de zondag. Plaats en tijd zijn hier van belang. De geloofsbelijdenis van
Thomas is een liturgische gebedsformule.
Ook óns hart zal brandend blijven als wij samen luisteren naar de
woorden van de Schrift. Onze ogen zullen geopend worden terwijl
het Brood gebroken wordt. Gods heerschappij zal in ons leven tot
haar recht komen als wij zoals Thomas gelovig kunnen zeggen: 'Mijn
Heer en mijn God!' Wij moeten niet wachten op het geloof om te
kunnen bidden; wij moeten bidden om tot geloof te komen. Een mens
die biddend in het leven staat, zal bereid zijn om Gods heerschappij
in zijn leven te aanvaarden, ook als God niet alle verwachtingen
vervult. Als het paasgeloof niet meer brandt in het hart van veel
mensen, dan ligt de oorzaak voor een stuk in de verschrompeling
van het persoonlijk en het gemeenschappelijk gebed.
Ons geloof is tenslotte ook een vreugdevol geloof.
De angst en de twijfel maakten bij de leerlingen plaats voor vrede en
vreugde. Liefdevolle aanwezigheid is altijd vreugdescheppend. Hoe
verder de leerlingen van Jezus verwijderd waren, hoe meer de twijfel
hun hart vervulde en hoe meer de angst hen overstelpte. Maar hoe
dieper zij doordrongen in zijn geopende zijde, hoe dieper hun geluk
werd. De vreugde van Jezus werd hun kracht. De Verrezene maakte
hun leven tot een feest. In Jezus vierden zij de triomf van het leven
op de dood, van de liefde op de haat, van het heil op de zonde.
In de eerste eeuw van het christendom leefden de christenen
alsof zij reeds verrezen waren, schrijft een heidens filosoof. Alle kommer en lijden, marteling en dood waren niet staat om hun de vreugde
te ontnemen die Jezus hun gegeven had…
versie 6: Het geloof ontstaat binnen de gemeenschap… (Johannes)
Je hoort soms opmerkingen als: ‘In Christus geloof ik wel, maar
de Kerk heb ik daarbij niet nodig. Je kunt even goed christen zijn, ook
als je niet naar de kerk gaat.’
8
Het evangelie van vandaag spreekt een andere taal. Thomas
vond het geloof in de verrezen Heer binnen de gemeenschap. Op de
eerste dag van de week, dat is de zondag, de dag dat de christenen
samenkwamen, was Thomas niet bij hen. Acht dagen later, dat is
weer op zondag, was Thomas wel bij hen en in die gemeenschap
mocht hij ervaren dat de Heer verrezen was. Thomas had zijn
twijfels, hij was zo ontgoocheld dat hij de gemeenschap vermeed.
Maar dan keert hij toch weer terug naar de gemeenschap in de hoop,
dat deze gemeenschap hem kan helpen in zijn twijfels.
Jezus had ook aan Thomas persoonlijk kunnen verschijnen,
maar Hij wachtte totdat Thomas zich weer thuis voelde binnen zijn
gemeenschap. In dit evangelie wil de evangelist dus duidelijk maken
dat, wie de verrezen Heer wil ervaren, Hem bij voorkeur zal moeten
gaan zoeken binnen de gemeenschap, tijdens de eucharistieviering,
waar wij samen luisteren naar zijn Woord en waar wij samen met
Hem het brood breken.
Tegenwoordig zijn er veel mensen die lijken op Thomas. Veel
mensen leven met vragen en twijfels, zij zijn ontgoocheld door de
Kerk en zij menen dat de Kerk geen antwoord kan geven op hun religieuze vragen. Zij gaan dan hun heil zoeken in horoscopen, nemen
deel aan spiritistische sessies, sluiten zich aan bij sekten, in Duitsland alleen zijn er driemaal zoveel waarzeggers als priesters.
Maar dat doet Thomas niet. Thomas blijft bij zijn gemeenschap,
hij blijft bij de Kerk, hij gaat op de eerste dag van de week weer terug
naar de groep leerlingen van Jezus. Hij gaat het niet ergens anders
zoeken. En die groep draagt ook zorg voor Thomas: Wij hebben de
Heer gezien’, verklaren zij hem. Zij willen hem deelachtig maken aan
hun geloofservaring. En terwijl zij zo samen over Jezus spreken,
komt Christus zelf bij hen.
Veel christenen verliezen de bindingen met hun parochie en
daarmee met de Kerk. Ze menen dat ze in hun eentje even goed
christen kunnen blijven. Maar dat is een illusie. De Kerk is het volk
Gods, dat leeft van het lichaam van Christus en daardoor zelf
lichaam van Christus wordt. Daarom is het gezegde: ‘Jezus wel,
maar de Kerk niet’ absurd. Wie werkelijk Christus zoekt, moet Hem
binnen de gelovige gemeenschap zoeken. Wie de Kerk verliest, zal
9
op den duur ook Christus verliezen. Een leeggedronken wijnfles
behoudt nog een tijdje de geur van de wijn, zo zullen die christenen
nog wel een tijdlang een zeker Christusgeloof in hun geest bewaren,
maar statistieken bewijzen dat een volgende generatie ongelovig is.
Ook christenen die telkens weer op een andere plaats de
eucharistie gaan vieren, zullen op den duur niet meer naar de kerk
gaan. Geloven kun je niet in je eentje, maar alleen binnen een
gemeenschap. Binnen de gemeenschap ervaren wij de Heer,
wanneer wij samen luisteren naar Gods woord, samen de
sacramenten vieren en door de Geest binnengevoerd worden in het
gebed tot de Vader.
Thomas heeft er goed aan gedaan, zich met zijn twijfels toe te
vertrouwen aan de gemeenschap van christenen die aan elkaar hun
ervaringen uitspraken over de verrijzenis van de Heer. Ook wij doen
er goed aan ons met onze twijfels toe te vertrouwen aan anderen.
Binnen onze gemeenschap zullen wij altijd overtuigde christenen
ontmoeten, die door hun getuigenis en hun leven ons kunnen
verwijzen naar de verrezen Heer. Blijf daarom, zoals Thomas, bij de
Kerk, dat is heel concreet: bij je parochie. Wie wegblijft uit de
eucharistie verliest zijn geloof in Jezus. Geloof zonder
eucharistieviering wordt een geloof van herinneringen dat geen
invloed meer heeft op het leven.
Als wij dan op de eerste dag van de week samenkomen, dan
zal Christus in ons midden, ook ons zijn vreugde en vrede willen
schenken, zodat wij kunnen geloven…
versie 7: Twijfel die tot geloof brengt… (Johannes)
Dikwijls leerde men dat wij aan ons geloof niet mochten
twijfelen. En dat is juist. Want God is waarachtig en zijn woord is
betrouwbaar. Daarin zit de moeilijkheid niet. Maar de vraag is:
wanneer en hoe spreekt God tot de mens?
10
Wij kunnen God nooit zien van aangezicht tot aangezicht en
Gods Woord is altijd gehuld in een menselijk woord. Zo blijft Hij in zijn
aanwezigheid toch altijd de Afwezige. Hoe dikwijls horen wij bij de
profeten de klacht: “God, waar zijt Gij, waarom zwijgt Gij, waarom
slaapt Gij?” Zelfs Jezus heeft klagend aan het kruis geroepen: “Mijn
God, waarom hebt Gij mij verlaten?” Is niet elk menselijk geloof in
wezen een twijfelend geloof?
Gods aanwezigheid is niet zo evident en zijn handelen in deze
wereld roept voor iedereen vragen op. Waarom grijpt God niet in
waar onschuldige kinderen gemarteld en vermoord worden, waarom
laat Hij zoveel kwaad gedijen? Wij stellen ons daar vragen bij, en
terecht want: een geloof dat zich geen vragen stelt is een dood
geloof.
De apostel Thomas heeft zijn twijfels, hij kan de ergernis van
het kruis niet plaatsen in zijn visie op Jezus. Jezus neemt die twijfel
van Thomas ernstig. Hij stuurt hem geen verwijten toe, maar wijst
hem wel de weg naar het echte geloof. “Kom Thomas, zegt Hij, jij
kunt Mij niet herkennen met je verstand en je kunt je geloof niet veroveren met bewijzen.
Thomas was op de verkeerde weg, hij wilde zien en grijpen om
te kunnen begrijpen: “als ik mijn vinger niet kan leggen in zijn hand
en mijn hand niet in zijn zijde, zal ik zeker niet geloven. Jezus wijst
hem een andere weg om tot geloof te komen: “leg je hand in mijn
zijde". Deze woorden zijn zeker niet letterlijk te nemen, het zou hem
ook niet geholpen hebben. De zijde heeft bij Johannes, die ons in zijn
evangelie dit verhaal vertelt, wellicht een heel bijzondere betekenis.
Johannes mocht op het laatste avondmaal rusten aan het hart van
Jezus, hij had ook gezien hoe dat hart doorboord werd op het kruis
als teken van hoogste liefde. Met de woorden: “Kom Thomas, leg je
hand in mijn zijde, wilde Jezus hem gewoon zeggen, geef je over aan
de liefde. Grijp niet, maar laat je grijpen, wees niet langer ongelovig,
erken dat je niet alles kunt oplossen met je verstand. Wees gelovig,
want God herkennen kun je alleen door je aan Hem over te geven,
door te geloven in de liefde. Alleen die liefde zal je inzicht geven in al
je twijfels, of nog beter gezegd, zal je leren hoe je met je twijfels moet
omgaan.
11
In deze liefdevolle ontmoeting met Jezus, wordt zijn geloof
verhelderd en komt Thomas tot de diepste geloofsbelijdenis die er in
het evangelie staat: “Mijn” Heer en “mijn” God! Dit antwoord geboren
uit de twijfel, is boven elke twijfel verheven, in zijn volle overgave is
Jezus "zijn" Heer en “zijn” God geworden.
Dit verhaal over Thomas is voor ons uiterst troostvol. Wij
mogen leven met onze twijfels als wij maar komen tot de volle
overgave aan zijn liefde. Twijfels over het geloof, die geboren zijn uit
een hoogmoedig zelfvertrouwen, of intellectuele discussie zonder
engagement, tasten de kern van het geloof aan, vernietigen ons
geloof. Maar twijfels, die in wezen een zoeken zijn naar God, kunnen
ons geloof alleen verdiepen. Want een geloof dat zich geen vragen
stelt, is een dood geloof. Daarom is het slotwoord van Jezus, over
het hoofd van Thomas tot ons gericht, voor ons bijzonder
bemoedigend: “Zalig zij die niet zien” - Daar zijn wij toch ook bij - “En
toch geloven,” dat wil zeggen, zich durven toevertrouwen aan de
liefde. God openbaart zich niet aan het verstand, maar aan het hart…
versie 8: Tomas in de problemen… (Johannes)
Tomas verneemt dat de Heer leeft. Zijn medeleerlingen beweren zelfs dat ze Hem gezien hebben. Maar Tomas weigert hen te
geloven. Hij wil zelf nagaan of hun woorden waar zijn. Hij wil de
Verrezene zien en betasten. Het resultaat van dat onderzoek zal
bepalend zijn voor zijn geloof of ongeloof. Tomas wil op zeker
spelen. Er staan immers ongehoorde dingen op het spel. En wat
biedt meer zekerheid dan onze eigen waarneming? Toch moeten we
wat dieper ingaan op Tomas’ verzoek, al kunnen we hier alleen maar
gissen. Waarom weigert hij zijn medeleerlingen te geloven?
Misschien omdat het volgens hem gewoon niet kan dat een dode
weer tot leven komt. Ook in Jezus’ tijd waren er mensen (de
Sadduceeën bijvoorbeeld) die de verrijzenis uit de doden voor
onmogelijk hielden. In dat geval zal Tomas alles in het werk stellen
om te bewijzen dat de anderen zich vergist hebben. Of — andere
12
mogelijkheid — wenst Tomas in de grond niets liever dan dat zijn
geliefde Heer inderdaad leeft? Zoekt Hij naar tastbare bewijzen
omdat hij nog niet echt kan geloven dat het waar is? Dan zal zijn
controle een heel andere wending nemen. Ze zal hem de verhoopte
steun bieden om tot het volle geloof te komen.
Toegegeven, dat zijn gissingen. Maar dit soort vooringenomenheid speelt altijd mee in onze waarneming van de werkelijkheid. Ook wetenschapslui weten dat. We bekijken de wereld
vanuit onze verwachtingen, vragen, aarzelingen, vooroordelen
enzovoort.
Jezus verschijnt opnieuw. Tomas mag zijn onderzoek uitvoeren. Wel krijgt hij een aansporing mee: ‘Wees niet langer
ongelovig, maar gelovig.’ Tomas spreekt meteen zijn geloof uit: ‘Mijn
Heer! Mijn God!’ Jezus relativeert heel Tomas’ opzet: ‘Gelukkig die
zonder gezien te hebben toch tot geloof komen.’
Over Tomas’ schouder heen is dat woord tot ieder van ons
gericht. Per slot van rekening zitten wij allemaal met diezelfde vraag,
maar wij krijgen niet de kans om de Heer in levenden lijve te
ontmoeten. Jezus’ woord maakt duidelijk dat het echte probleem ook
niet daar ligt. Tomas’ fout is niet dat hij wil controleren, maar wel dat
hij weigert zijn medeleerlingen te geloven. Naar de redenen van die
weigering kunnen we alleen maar raden. Door hun boodschap te
willen controleren op basis van eigen waarneming, trekt hij het geloof
in de verkeerde richting. Want geloven is niet zozeer een kwestie van
het toch maar aannemen van onmogelijke feiten. Geloven heeft
betrekking op God. Nu is God geen feit onder de feiten. Hij onttrekt
zich aan onze waarneming. Niemand heeft Hem ooit gezien. Om iets
van Hem te vernemen zijn wij aangewezen op zijn getuigen, op
mensen die Hij uitkiest en zendt. Dat was zo met Mozes en de prof
eten. Het is ook zo met de leerlingen. En in laatste instantie met
Jezus zelf, want Hij is de getuige bij uitstek. Soms vraagt Hij van ons
dat we Hem puur op zijn woord zouden nemen. Hij mag dat vragen,
want Hij is in alles betrouwbaar gebleken…
versie 9: Feiten worden tekenen… (Johannes)
13
Die vraag van Tomas is ons uit het hart gegrepen. Wij zijn
immers, als het op waarheid aankomt, onlesbaar dorstig naar feiten.
We hebben dat geleerd van de wetenschapsmensen. Zij
onderzoeken de feiten met een pijnlijke nauwkeurigheid. Dat heeft
geleid tot een enorme toename van onze kennis. Tomas’ vraag laat
tegelijk ook zien dat dit verlangen toch niet zo nieuw is.
Wat wil Tomas bereiken met zijn vraag? Het antwoord lijkt voor
de hand te liggen: hij wil het onweerlegbare bewijs dat Jezus
verrezen is en leeft. Als ik het even wat onkies mag zeggen: hij wil
een lijkschouwing houden, maar dan op een soort gereanimeerd
lichaam. Het merkwaardige is nu dat Jezus Tomas’ vraag niet afwijst.
Hij zegt: ‘Kijk maar, betast mij, Ik ben het wel degelijk.’ Zo mogelijk
nog merkwaardiger is het antwoord dat Tomas dan geeft. Hij zegt
niet: ‘Oké, nu weet ik zeker dat Gij leeft, want ik heb het zelf kunnen
controleren,’ maar wel: ‘Mijn Heer! mijn God!’
Wij denken nu dat Tomas niet meer hoeft te geloven, omdat hij
het allemaal met eigen ogen gezien heeft. Wij denken dat geloven wil
zeggen: feiten als waar aannemen, ook als we ze niet zelf
vastgesteld hebben. Conclusie: wij moeten wel nog geloven en
Tomas niet meer. Maar daar zitten we verkeerd. Geloven heeft
immers altijd met God te maken, altijd, ook bij de strafste ‘feiten’.
Geloof is gericht op God en die is geen vaststelbaar feit. Niemand
heeft God ooit gezien. Ook het zien van een — met uw welnemen —
gereanimeerd lijk vervangt het geloven niet. De feiten mogen nog zo
kras zijn, op zichzelf volstaan ze niet en nooit om mensen tot geloof
te brengen. Denk maar aan het ongeloof waarop Jezus stootte, zelfs
bij zijn grootste wonderen. Geloof ontstaat pas als we de feiten gaan
zien als tekenen. Zo besluit Johannes ook zijn evangelie: ‘Deze
tekenen zijn opgeschreven opdat gij moogt geloven en leven moogt
bezitten.'
De verschijning van Jezus is een teken van Godswege. Nu ligt
het niet in Gods bedoeling ons met verbluffend spektakel te
overdonderen. Als Tomas er dan toch om vraagt, krijgt hij zijn zin. Als
Jezus hem daarbij vermaant dat hij voortaan niet langer ongelovig
14
maar gelovig hoort te zijn, dan kunnen we zijn bedoeling als volgt
(trachten te) verwoorden: ‘Ga je nu eindelijk snappen, Tomas, wat
met Mij gebeurd is? Besef je dat Ik de mensen niet in de steek laat,
ook daar niet waar de ergste absurditeiten plaatsgrijpen — denk aan
Golgota? Snap je dat wat jij “dood” noemt en “gedaan” en “amen en
uit” en “een kruis erover”, dat je daar niet in de steek gelaten wordt?
Ga je nu eindelijk aanvaarden dat Ik daar ben, ook daar, om je
erdoor te halen?’ De beste sleutel om dit verhaal te begrijpen, ligt
dan ook in de woorden van Petrus: ‘Hij liet ons in zijn grote
barmhartigheid herboren worden tot een leven van hoop door de
opstanding van Jezus Christus uit de dood’ (1Pe 1,3)…
versie 10: Leven en vergeven… (Johannes)
Het verhaal van de ‘ongelovige Tomas’ vestigt alle aandacht op
de gevraagde ‘bewijzen’, die moeten aantonen dat Jezus werkelijk uit
de dood is opgestaan. Vóór die episode gebeurt echter nog iets
anders, waar we haast achteloos overheen lezen: de verrezen Heer
schenkt aan zijn leerlingen de heilige Geest, zodat zij voortaan
zonden kunnen vergeven. Dat Jezus uit de doden is opgestaan,
behoort tot de kern van ons paasgeloof. De vergeving van zonden is
misschien niet zo spectaculair, maar ook zij heeft alles te maken met
de verrijzenis en het nieuwe leven.
Op het einde van de geloofsbelijdenis zeggen wij: ‘(Ik geloof in)
de vergeving van de zonden en de verrijzenis van het lichaam.’ Dat
laatste geloven wij omdat de Heer zelf werkelijk verrezen is en
beloofd heeft dat ook wij niet in de dood ten onder zullen gaan. Die
dood, dat is de finale nederlaag waar het leven op uitloopt. Daar
kunnen we niet tegenop. Als er leven na de dood is, dan kan alleen
God dit schenken, want Hij alleen is machtiger dan de dood. Maar
naast de dood is er een tweede impasse waarin het leven ten onder
dreigt te gaan: het kwaad dat mensen doen. Dat heeft immers
‘dodelijke’ gevolgen.
15
Stel dat je ernstig misdaan hebt tegenover een medemens.
Dan is er tussen jou en die mens ‘geen leven meer’. De toekomst zit
helemaal vast door wat jij in het verleden gedaan hebt. Je kunt wel
proberen een en ander goed te maken, maar of daarmee ook alles
weer goed komt, hangt uiteindelijk af van de bereidheid van de ander
om vergeving te schenken. Bovendien is God zelf betrokken in het
kwaad dat wij doen: wie immers kwaad doet aan het kind, raakt ook
de Vader. Daarom spreken we niet zomaar van kwaad maar van
zonde. Als er geen vergeving komt, lopen we vast. De toekomst raakt
geblokkeerd door wat we in het verleden misdaan hebben. Dat kan
zelfs leiden tot een uitzichtloze spiraal van wraak en weerwraak. De
ervaring leert dat we daar op eigen kracht niet uit raken.
Het is geen toeval dat in de context van de verrijzenis ook de
vergeving ter sprake komt. Zonde en kwaad zijn immers voor de
mens even dodelijk als de fysieke dood. Paulus gaat daarin zeer ver:
hij zegt dat door de zonde de dood in de wereld is gekomen! Dat
klinkt vreemd, maar als we het leven beoordelen op zijn
menswaardige (en ‘God-waardige’!) leefbaarheid, dan is daar wel wat
voor te zeggen.
Om van de dodelijke gevolgen van het kwaad af te raken zijn
we, evenzeer als voor de onvermijdelijke lichamelijke dood,
aangewezen op iets wat we zelf niet tot stand kunnen brengen, maar
alleen kunnen ontvangen. Jezus Christus belooft ons niet alleen
redding uit de dood, maar ook uit de impasse van zonde en kwaad.
Het leven mag niet mislukken door de fouten die wij zelf maken.
Daarom geeft Hij aan zijn Kerk de macht om zonden te vergeven…
versie 11: Goed kijken… (Handelingen / Johannes)
Mogelijk ziet u ook in uw omgeving twee manieren van leven.
Leven met de ogen voor de hedendaagse werkelijkheid gesloten. Of
leven met de ogen open voor wat er gebeurt in onze wereld. De
verschillende kwalen waaraan onze wereld lijdt, dwingen ons ertoe,
16
ze goed aan te kijken, en zo te zien, of er vanuit een waarachtig
beleefd christendom enige hulp te bieden is.
We zijn allemaal min of meer volgelingen geworden van Tomas, die
hard-op uitsprak: Eerst zien en dan geloven! Tomas wilde zijn ogen
niet sluiten voor het lijden dat er geweest was, het lijden dat er altijd
is. Hij wilde de wonden van de Heer goed aankijken, in zich
opnemen, en met open ogen goed zien, of de gekruisigde Heer
dezelfde was als de verrezen Heer. “Zélf zien”, zei Tomas, en niet
geloven op gezag van een ander. Zijn collega’s-apostelen hadden
hem al verzekerd, dat ze de Heer hadden gezien, hadden Tomas
verteld, wat Jezus hun gezegd had. Nee, zegt Tomas koppig-dwars:
Eerst zien, dan pas geloven! Tomas is niet van het type, dat zo maar
gauw, kritiekloos, en onverantwoord accepteert. Alleen op die manier
voelt Tomas zich in zijn geloof verantwoord.
Tomas ligt ons wel. Die Tomas van het geloven na het zien. De
Tomas van de ‘harde feiten’, de Tomas van de ‘ogen open’ voor de
werkelijkheid. Toch zegt het evangelie vandaag op het einde, dat
geloven soms meer is dan kijken. Jezus draait de zaken eigenlijk om,
als Hij zegt: Niet zien, toch geloven. Die dat doen zijn zalige mensen!
Waarom kan de Heer dat zeggen? Omdat wij met ons goed kijken
soms maar half zien. Wie de wonden van deze wereld ziet, ziet vaak
ook alleen maar wonden. Zo iemand heeft goed gezien, en toch
maar half gekeken! Een paar voorbeelden:
Het gaat in deze wereld om het recht van de sterkste, en de
zwakkeren moeten er altijd onderdoor. Dat is goed gezien, en toch
maar half gekeken.
Jongeren hebben geen interesse meer voor wat de Kerk hun te
bieden heeft. Dat is goed gezien, en maar half gekeken.
Er zijn geen bisschoppen meer, geen Paus, die de verdeelde kerk
nog bij elkaar kunnen houden. Dat is goed gezien, dat is half
gekeken.
De wereld heeft geen boodschap meer aan het evangelie. Ze gaat
haar eigen geseculeerde gang naar de totale ‘Godsverduistering’
(woord van Martin Buber). Dat lijkt goed gezien, en is toch maar half
gekeken.
Vrede in het gebied van de Perzische Golf of op de Balkan, daar
gelooft toch geen mens meer in. Goed gezien, half gekeken.
17
Het is toch een vaststaande wet, dat de rijken onbeschaamd rijker
mogen worden, en de armen vervallen tot nog grotere armoede.
Goed gezien, half gekeken.
Waarom goed gezien? Omdat al deze harde feiten, deze
wonden in de wereld echt waar zijn. Waarom maar half gekeken?
Omdat we verder moeten zien, onvermoeibaar, en oplossingen
zoeken. En oplossingen komen alleen van hen die geloven dat er
oplossingen zijn.
Kijk eens, hoe Jezus Tomas (ons) helpt geloven. Steek er je handen
maar eens naar uit, Tomas, leg je vinger maar eens op de wonde,
raak maar eens aan waar de wereld aan lijdt. En wees niet langer
ongelovig. Zeg niet langer: daar is toch niets aan te doen. Zo lang je
dat zegt kijk je wel goed, en toch maar half.
In Gods naam, in Jezus’ naam, in het gevolg van de Verrezene,
moet er geloofd worden dat er verlossing mogelijk is uit zonde en
dood. Geloofd, dat de heersende machten kunnen worden
overwonnen. Geloofd, dat de oorlog en de ondergang niet het laatste
woord zullen hebben. Geloofd, dat een vernieuwd en écht geworden
christendom van grote betekenis is, juist voor de onder-liggers.
De twijfelaars bij ons zeggen, ook vandaag: We zien het nog niet
gebeuren! Jezus zegt (met woorden, die eeuwige waarde in zich
dragen): Mensen die het niet zien en toch geloven, die zijn zalig: daar
moet ik het van hebben!…
versie 12: Een gedroomde gemeenschap… (Handelingen)
Het doet goed als je van een bejaarde man mag horen: ‘Ik ben
hier toch zo goed. Ik heb hier alles wat ik hebben moet.’ Zo zijn er
ook jonge mensen en ‘middeleeuwers’ die gelukkig zijn. Ze zijn
omgeven met warmte en met zorg. De meeste mensen op onze
planeet zijn op dat punt erg misdeeld. Gaat het daarover in de
Handelingen van de apostelen? Waarschijnlijk niet.
Als je een bijbelse tekst leest, moet je die bijbels lezen. Als je
18
een tekst leest van het Nieuwe Testament, moet je die verbinden met
Pasen. Dan lees je eventjes iets anders dan ‘stil en ongedwongen
alles voor elkander doen’. Dat laatste is des mensen en dat is goed,
maar de bijbelse boodschap zint op iets anders. Het gaat om de taaie
droom van mensen die de ernst onderkennen van het Koninkrijk
Gods, van de opstanding van vele geslagen mensen. Het gaat om
een programma van solidariteit rondom een heilige utopie. Zoiets
wordt niet gerealiseerd door mensen die als individuen naast elkaar
bestaan. Dat vraagt project-verbonden mensen. Mensen van
Verbond. Dat reikt verder dan een kind-vriendelijke en gezinsvriendelijke cultuur.
Om dat te beseffen, houden we voor ogen dat de grote thema’s
van het Rijk Gods niet neutraal zijn. Dat zijn ze allerminst. Ze roepen
weerstand op, omdat ze uitdagen. Zo heeft Jezus het zelf ervaren.
Zo hebben de eerste christenen het geweten. De lange bijbelse
boodschap en het nieuw-testamentisch getuigenis worden niet
zomaar braaf aanvaard. Het profetisch appèl is altijd tegendraads.
Paradoxaal genoeg is dat zo, omdat de profetische beweging precies
belooft wat mensen hartgrondig wensen: vrede, vrijheid, gerechtigheid. Begrijpe wie begrijpen kan!
Of moeten wij, tegen ons naïeve beter weten in, gaan geloven
dat mensen wel liederen zingen over vrede, maar geen enkele prijs
willen betalen voor die vrede’? Het mag wel vrede zijn, maar dan in
plastic verpakking. Het mag ook vrijheid zijn, maar dan liefst vrijheid
voor de mensen die de vrijheid zelf kunnen nemen. Zo mag het ook
gerechtigheid zijn... als mijn rechten feilloos worden gewaarborgd.
Uiteindelijk worden profeten verjaagd en vermoord terwille van het
inconsequente gedrag van mensen, die wel alle grote woorden
ondertekenen, maar ze in de praktijk anders beleven. Voor diezelfde
inconsequentie is ook Jezus door de dood gegaan.
Christenen weten dus wat hun te wachten staat. Hun
getuigenis zal de eeuwen door dezelfde weerstand ontmoeten. Wie
het anders zegt, heeft de geschiedenis niet of niet goed gelezen. Die
leest ook de actualiteit niet goed. Vrede, vrijheid en gerechtigheid
staan ook vandaag ter discussie. Niet alleen in de derde wereld,
maar ook in ons kleine of grote bedrijf, in onze politieke wereld, in
onze gezinnen. Niets is blijkbaar zo moeilijk als de liefde… alle
19
liefdesliedjes ten spijt.
Zo lees ik vandaag de Handelingen der apostelen. Tegen de
grove uitdagingen van onze tijd staan christenen als gelijkgezinden
schouder aan schouder. Ze zijn liefst ‘één van hart en één van ziel’.
Dat is evenwel nog niet alles. Ze moeten voor die heilige zaak ook
hun vermogen delen. Dat is meestal een vraag teveel. Dat is een
brug te ver.
Gemeenschap is misschien ook een droom te ver?
versie 13: De Geest van Jezus…
Er liggen vijftig dagen tussen Pasen en Pinksteren. Pinksteren
betekent de ‘vijftigste’ dag. Al die vijftig dagen - zon- en weekdagen is een van de lezingen in de liturgie uit het boek Handelingen van de
Apostelen. Gedurende die periode van vijftig dagen bestrijken de lezingen dat hele boek, van begin tot eind.
De titel Handelingen van de Apostelen doet geen recht aan de
inhoud van het boek. Het gaat niet alleen over de apostelen. Het gaat
over honderden anderen. Het vertelt hoe de eerste volgelingen van
Jezus hun leven reorganiseerden onder invloed van het nieuwe leven
dat hen bezielde.
Het is duidelijk uit die beschrijving dat hen dat niet steeds gemakkelijk af ging. Er waren heel wat moeilijkheden te overwinnen.
Dat blijkt bijvoorbeeld uit de beschrijving van de onderlinge hulp die
ze elkaar bieden. Ze proberen dat te doen op heel verschillende manieren. Die verschillen worden door ons vaak over het hoofd gezien,
met als gevolg dat de teksten over de Organisatie van hun sociale
welzijn te radicaal, en daarom als onuitvoerbaar over komen.
In de tekst die we deze week lezen, horen we dat er in een
christelijke oergemeente geen noodlijdenden meer waren, omdat al
degenen die landerijen of huizen bezaten die verkochten, de opbrengst aan de apostelen gaven, die het dan verder verdeelden on20
der hen die hulp nodig hadden. Iets wat je natuurlijk maar één keer
kunt doen. Maar in een beschrijving van een dergelijke herverdeling
in een andere gemeenschap doen ze het op een andere manier. Ze
verkopen alles wat ze hebben, en beheren het verder gezamenlijk.
Het gaat er Lucas dus kennelijk niet om welke methode er precies gebruikt moet worden om de nodige onderlinge solidariteit en
bijstand te verzekeren. Dat kan op heel verschillende manieren gebeuren. Het gaat Lucas om iets anders. Hij wil ons laten weten dat in
die eerste gemeenschappen die onderlinge bijstand gegeven wordt.
Het gaat hem er om dat het nieuwe leven dat hier gegeven is, hen
naar de Organisatie van deze soort gemeenschappelijkheid doet
zoeken.
Het lukt ook niet steeds. Als ze in Jeruzalem met een soort
gaarkeuken voor behoeftige weduwen beginnen is dat natuurlijk een
prachtig initiatief. Helemaal in de lijn van watje zou kunnen verwachten. Maar binnen de kortste keren zijn ze in de grootste moeilijkheden. De Hebreeuwse weduwen worden bevoorrecht boven de
niet-Hebreeuwse. Terwijl de ene groep weduwen het dikke van de
soep aan de achterdeur krijgt, krijgen de weduwen van de andere
groep het dunne van die zelfde soep aan de voordeur. De diaken
Stefanus werd aangesteld om op dit alles toezicht te houden en dit
racisme te voorkomen.
Ondanks alle moeilijkheden wordt zo het begin gemaakt met
een samenleving, die als een oase was in de wereld waarin ze zich
ontwikkelde. Er wordt in die eerste gemeenten niet alleen maar
voedsel uitgedeeld, er wordt geprobeerd om allerhande oude problemen - die nog steeds bij ons zijn - op te lossen. Er worden eeuwenoude muren omvergetrokken.
Er wordt geleefd volgens het levensmodel dat Jezus zelf hanteerde toen hij de Samaritaanse om water vroeg, de Grieken ontving
die hem wilden zien, de Romeinse officier prees voor zijn geloof, en
het verhaal vertelde van de goede Samaritaan die uit zijn etnische
cirkeltje stapte om een in elkaar geslagen joodse koopman uit zijn
ellende te helpen. Het is die levensstijl die hier overgenomen wordt
en die iemand als Lucas zozeer aantrok dat hij er een boek over
schrijft.
21
Om dat te kunnen doen gaat hij na waar dat nieuwe vandaan
komt. Zijn speurwerk leidt hem tot de conclusie dat het alles te maken heeft met het leven van Jezus, dat in die nieuwe gemeenschappen door diens volgelingen beleefd wordt. In de hele christelijke heilige Schrift is Lucas de enige auteur, die eenvoudigweg zegt dat
christenen - hij is ook de eerste die deze naam voor hen gebruikt! de geest van Jezus hebben (Hand. 16,7).
Het is een directheid waar velen van ons nog steeds moeilijkheden mee hebben. De kerkelijke overheid had dat vanaf het allereerste begin. Het is niet voor niets dat Lucas’ boek Handelingen van
de Apostelen genoemd werd! Het is alsof vanaf dat eerste begin enkelen probeerden die geest alleen voor zichzelf te reserveren!…
versie 14: …
22
Download