AANMELDFORMULIER Voor observatie door de logopedist op de peuterspeelzaal Peuter: ……………………………..…. Geboortedatum: …………………………………………………… PSZ:…………………………………..... Sinds:………………………VVE vanaf: ………………………… Contactpersoon: …………………………….Aanwezig op:……………………………………………….. Datum invulling: Keel-neus-oorproblemen: Kalenderleeftijd: Al bekend bij logopediepraktijk: Thuistaal/ -talen: 1. LUISTEREN Valt op/ wijkt af toelichting Valt op/ wijkt af toelichting Valt op/ wijkt af toelichting Valt op/ wijkt af toelichting a. Luisterhouding / concentratie b. Onthouden versjes en liedjes 2. TAALONWIKKELING a. Ontwikkeling thuistaal/- talen b. Communicatie met de leidsters c. Communicatie met andere kinderen d. Taalbegrip e. Taalgebruik f. Woordenschat g. Zinslengte 3. ARTICULATIE a. Verstaanbaarheid b. Afwijkende klanken 4. MONDGEWOONTEN a. Zuiggewoonten b. Mondademen c. Eten / drinken d. Speekselverlies 5. STOTTEREN Valt op/ wijkt af a. Onvloeiend spreekgedrag 6. STEM Valt op/ wijkt af a. Hees / schor Is er sprake van (andere) vormen van hulpverlening voor dit kind / gezin?: Aanvullende informatie / hulpvraag: Toelichting bij “AANMELDINGSFORMULIER voor observatie door de logopedist op de peuterspeelzaal” Toelichting bij een aantal kolommen van het formulier Kalenderleeftijd: De leeftijd van het kind op het moment van invullen (bijv. 2;04 = 2 jaar en 4 maanden). Keel, neus en oorproblemen: Aankruisen als er problemen op dit gebied (van geboorte tot heden) bekend zijn. Bij “aanvullende informatie” kan eventueel de aard hiervan omschreven worden. Al bekend bij logopediepraktijk: Als een kind onder behandeling of onder controle van een vrijgevestigd logopedist is, zet u een kruisje in deze kolom. De zes logopedische aandachtsgebieden: Onder elk aandachtsgebied staan trefwoorden die erbij horen. Onderaan vindt u een lijst de aandachtgebieden en de observatiepunten. U bekijkt of een observatiepunt in vergelijking met leeftijdsgenootjes uit de groep van toepassing is. Zo ja, dan zet u een kruisje in het desbetreffende vakje van het observatieformulier. Bij “toelichting” kan eventueel relevante informatie gegeven worden. Indien sprake is van meertaligheid, houdt u hiermee rekening bij de invulling van het aandachtsgebied “taalontwikkeling”: u vergelijkt de ontwikkeling van het Nederlands als tweede taal met die van andere meertalige leeftijdsgenootjes. Bij “ontwikkeling thuistaal” vult u in welke taal thuis gesproken wordt en wat bekend is over de ontwikkeling van deze taal bij het betreffende kind. Opmerking: bekijk ieder observatiepunt. Sommige observatiepunten zijn namelijk van toepassing op meerdere aandachtsgebieden, maar worden slechts onder één genoemd. (bijv. een kind is volgens u ernstig hees en is daardoor niet goed te verstaan. U kruist dan niet alleen nummer 6a aan, maar ook nummer 3a) De observatie: Na ontvangst van het aanmeldingsformulier maakt de logopedist een afspraak met de peuterspeelzaal en de ouder(s)/ verzorger(s). Het eerste deel van de observatie vindt plaats tijdens een spelsituatie tussen ouder(s)/ verzorger(s) en de peuter. Daarna vindt observatie van de peuter in de groep plaats. Het vervolg: Tijdens de nabespreking bespreekt de logopedist haar bevindingen met de leidster(s) en wordt in overleg besloten wat de vervolgstappen zullen zijn: geen vervolgstap nodig, adviezen voor thuis, controle, logopedisch onderzoek en/of advies voor individuele logopedische behandeling door een vrijgevestigde logopedist. De ouder(s)/ verzorger(s) en de leidster(s) krijgen hiervan een schriftelijk verslag. Wanneer besloten is tot een vervolgstap, bespreekt de logopedist dit met de ouder(s)/ verzorger(s) van het kind. Indien sprake is van een verwijzing naar een vrijgevestigde logopedische praktijk, is het van belang dat de leidster dit proces van verwijzing ondersteunt; zij houdt in de gaten of de kinderen daadwerkelijk “aankomen” en stimuleert en begeleidt de ouder(s) / verzorger(s) zo nodig. Observatiepunten 1. Luisteren a. Luisterhouding en concentratie b. Onthouden versjes en liedjes 2. Taalontwikkeling a. Ontwikkeling thuistaal/ - talen b. Communicatie met de leidsters c. Communicatie met andere kinderen d. Taalbegrip Het kind reageert niet adequaat op mondelinge opdrachten e. Taalgebruik Het kind kan zijn gedachten onvoldoende onder woorden brengen f. Woordenschat De passieve en / of actieve woordenschat is onvoldoende g. Zinslengte Het kind praat in te korte zinnen gezien de leeftijd (zie minimum spreeknormen) 3. Articulatie a. Verstaanbaarheid Het kind is slecht te verstaan b. Afwijkende klanken Klanken en / of klankcombinaties klinken afwijkend en / of worden vervangen door andere klanken 4. Mondgewoonten a. Zuiggewoonten Het kind zuigt op de duim / vingers / speen b. Mondademen Het kind ademt door de mond c. Eten / drinken Het kind kan niet uit een beker drinken en / of heeft moeite met kauwen / slikken d. Speekselverlies Er is sprake van overmatig speekselverlies 5. Vloeiendheid a. Onvloeiend spreekgedrag Het kind stottert of “hapert” 6. Stem a. Hees / schor De stem klinkt langer dan twee weken hees / schor De Groninger Minimum Spreeknormen (Dr. S.M. Goorhuis-Brouwer) 0 - 1 jaar Huilen, lachen en kraaien Spelen met de stem, lippen, tong en gehemelte (vb. ‘ah’, ‘eh’) Luisteren naar de stem van mama en kijken naar haar mond Brabbelpatroontjes worden steeds langer en ingewikkelder (vb. ‘baba’, ‘dadada’). 1 jaar Veel en gevarieerd brabbelen De klanken zijn afhankelijk van de voorkeur voor het bewegen van de lippen, tong of het gehemelte. Brabbelen wordt steeds meer een manier om contact te maken. 1 ½ jaar Het kind kent tenminste 5 woordjes (vb. ‘mama’, ‘papa’ , ‘eten’, …). De woordopbouw is nog onvolledig (vb. ‘paard’ = ‘taat’, ‘paraplu’ = ‘papu’). De verschillende klanken kunnen nog "neuzig" zijn. Zowel orale als nasale klanken komen voor. 2 jaar Het kind spreekt in zinnen van twee woordjes (vb. ‘koek hebben’, ‘poes ook’, …). De woordopbouw is vaak onvolledig (vb. ‘stoel’ = ‘toe’, ‘boterham’ = ‘bopam’). Verschillende klanken kunnen nog "neuzig" zijn. Zowel orale als nasale klanken komen voor. Hiernaast gebruikt het kind brabbels en éénwoorduitingen. 3 jaar Het kind spreekt in zinnetjes van drie tot vijf woorden. Deze zinnetjes hebben nog weinig grammaticale structuur. De opbouw van de zinnetjes wijkt nog sterk af van die van volwassenen. Opvallende nasaliteit is nu meestal verdwenen. De "neuzige" klanken komen nu meestal niet meer voor. 50% tot 70% van wat het kind op deze leeftijd zegt, is verstaanbaar voor anderen. 4 jaar Het kind spreekt in enkelvoudige zinnetjes. De zinsbouw is al beter maar er zijn vaak nog problemen met het meervoud en de vervoegingen van het werkwoord. 75% tot 90% van wat het kind zegt, is voor anderen verstaanbaar. Bij 'verstaanbaarheid' moet u vooral denken aan het helder en duidelijk uitspreken van woorden. 5 jaar Het kind gebruikt nu goedgevormde, ook samengestelde zinnen. De zinslengte en woordvolgorde gaan steeds meer lijken op de taal van volwassenen, maar het taalgebruik is vaak nog concreet. Meer dan 90% wat het kind zegt, is verstaanbaar.