preek 10 juni 2012 serie de kerk (1/3) thema de kerk als volk van God tekst Zondag 21 (VA 54) liturgie: votum en groet Liedboek 481:1,2 gebed preek met daarin: lezen Zondag 21 (VA 54) Gezang 119:1 lezen Numeri 11:1-15 Psalm 147:1,2 lezen Efeziërs 1:1-6 Liedboek 1 geloofsbelijdenis Gezang 118:1 gebed collecte Liedboek 320:1,2 zegen Als je het over ‘de kerk’ hebt, heb je het over mensen. De kerk, dat zijn mensen die domme dingen zeggen of doen, leuke dingen, mooie dingen, gelovige dingen, vreselijke dingen. De kerk, dat zijn mensen die prettig met elkaar omgaan (of juist niet). De kerk, dat zijn mensen die alles overhebben voor de kerk (of juist niets). De kerk, dat zijn mensen die kijken waar ze het meest kunnen krijgen en ook mensen die kijken waar ze het meest kunnen geven. Het is logisch dat je kijkt naar de mensen in de kerk. Maar je loopt het risico dat je je daarop blindstaart en dat je daarop stukloopt. Laten we het alsjeblieft hebben over God. Want in de kerk draait het niet om mensen. Maar in de kerk draait het om God. Mensen komen bij elkaar in de kerk en ze doen hun ding, maar … de kerk is allereerst het werk van God. Daar wil ik het met u over hebben in een serie van drie leerdiensten. Laten we drie namen bekijken die God in de bijbel geeft aan de kerk: de eerste keer: de kerk als volk van God, de tweede keer: de kerk als lichaam van Christus, de derde keer: de kerk als tempel van de Heilige Geest. Vandaag gaat het over de kerk als volk van God. 1 Vraag en antwoord 54 van de catechismus. Het eerste kerklid is volgens de catechismus: de eerste mens, Adam. De Zoon van God brengt immers de mensen bij elkaar vanaf het begin van de wereld. Dit klinkt een beetje vreemd. Je bent gewend om te zeggen: Oude Testament: Israël; Nieuwe Testament: de kerk; dus de kerk is er vanaf Pinksteren. Maar volgens de catechismus is er één doorgaande lijn van het Oude Testament naar het Nieuwe Testament. En de gelovigen van vóór Christus en die van ná Christus horen bij elkaar als volk van God. Het is typisch gereformeerd om het zó te zeggen. Als iemand vraagt: waar staan wij voor? dan zeg ik: wij staan voor het ene volk van God. De eeuwen door is er één volk van God. Dat kun je afleiden uit de bijbel. Ik kan onmogelijk alles noemen maar ik moet een keuze maken. Laten we drie bijbelgedeelten naast elkaar leggen. W.F.Wisselink (Almelo) – blz. 1 Genesis 17:1-7: God kiest Abraham uit. Abraham zal de vader worden van vele volken. Zijn nakomelingen mogen wonen in het beloofde land. En God zal hun God zijn. Exodus 19:1-8: God zorgt voor de kinderen van Abraham: de Israëlieten. Hij heeft ze bevrijd uit Egypte. Ze zijn in de Sinaiwoestijn. God zegt daar tegen hen: Ik heb jullie hier naar toe gedragen want van jullie houd ik zoveel! Je bent een koninkrijk van priesters, een heilig volk. 1 Petrus 2:1-10: Petrus herinnert aan die oude woorden van God. Wat God zei tegen Israël, herhaalt Petrus tegenover de christenen: (in vers 9): U bent een uitverkoren geslacht, een koninkrijk van priesters, een heilig volk. Je ziet hier een doorgaande lijn van het Oude naar het Nieuwe Testament. Er zijn verschillen tussen Genesis en Exodus (het Oude Testament) en 1 Petrus (het Nieuwe Testament). En toch merk je dat het hier gaat om één en hetzelfde volk van God. Dat kun je horen aan de woorden die Petrus overneemt. Hij heeft ze gelezen in Exodus 19 en hij herhaalt ze voor de christenen van zijn tijd. Zoals God tegen Israël aankeek als zijn volk, zo kijkt hij vandaag tegen ons aan als zijn volk. Al Gods kinderen samen vormen één volk, het volk dat God heeft uitgekozen. Laten we zingen over de kerk van alle tijden. We zingen Gezang 119:1. 2 Numeri 11 vers 1-15. Israël is ruim een jaar bij de berg Sinai geweest. Daar heeft God met Mozes en met Israël een verbond gesloten. Hij heeft zijn wet gegeven, en allerlei wetsvoorschriften. Hij heeft gezorgd dat er een tabernakel kwam, een tent voor God om in te wonen, te midden van zijn volk. Hij heeft de offerdienst op gang gebracht. In Numeri 10 wordt verteld hoe ze vertrekken. En direct daarna lezen we over gezeur. De eerste keer (zie vers 1-3) kan Mozes het nog sussen. Hij bidt tot de HEER en de HEER blust het vuur van zijn woede. De tweede keer (zie vers 4 en volgende) lukt het niet. Israël kende ‘meelopers’: mensen die niet bij Israël hoorden, maar meegegaan zijn, met Israël de vrijheid tegemoet. Die ‘meelopers’ zijn randfiguren; maar ze slepen het volk mee in hun jammerklachten. Ze zijn teleurgesteld, omdat de uittocht uit Egypte niet heeft gebracht wat ze zochten. Ze hebben heimwee naar Egypte, want daar hadden ze voldoende te eten. (Wat vind je daar nou van? Misschien vind je dat wel heel raar, maar volgens mij doen wij het precies zo: je bent christen, bevrijd uit de ellende, gered van de dood, maar je bent er helemaal niet blij om; veel christenen vinden hun leven maar ingewikkeld en vermoeiend, juist omdat ze christen zijn; je moet zoveel en je mag zo weinig; en dan zijn ze stiekem jaloers op mensen die zonder God leven want het leven zonder God is zo slecht nog niet). Maar het aparte is, dat er best wel veel vlees was! en dat er manna genoeg aanwezig was! en dat het best wel lekker eten was! en dat de mensen het elke morgen gingen verzamelen omdat ze er geen problemen mee hadden om dit te eten! God is zó zorgzaam in de weer voor hen! Maar ze zien het niet eens. Ze mopperen. De HEER wordt boos. En Mozes … maakt zich kwaad op de HEER. Hij gaat een potje mopperen tegen God. Hij is al die mooie beloften van de HEER beu. De HEER belooft veel, maar hij laat de uitvoering aan Mozes over. En dat wil Mozes niet meer. Hij is niet de vader van dit volk. Hij wil er niet meer voor zorgen. Als God de vader is, moet God er maar voor zorgen. W.F.Wisselink (Almelo) – blz. 2 Wat vind je van Mozes’ reactie? Snap je dit? Kun je begrijpen dat Mozes zo doet? Je leert hier Mozes in zijn beperkingen kennen. Het wordt hem allemaal te machtig. Hij redt het gewoon niet. Hij kan niet bemiddelen tussen God en zijn volk. Dat merk je in deze geschiedenis. Hij is bepaald niet de (volmaakte) bemiddelaar. Mozes en zijn tijdgenoten wachten op Jezus Christus. Maar Mozes’ reactie heeft ook een hele mooie kant. Mozes kent zijn plaats. Hij laat zich dit volk niet op de nek schuiven. Het is het volk van God dus God moet er maar voor zorgen. Dat lijkt mij voor ons in onze tijd heel nuttig. De kerk is niet maakbaar; misschien denk je dat maar het is niet zo. Laat God het werk maar doen. Dat vind ik het leerzame en het positieve in Mozes’ reactie. Je leert: de kerk is het volk van God. Laten we zingen hoe God met zijn volk bezig is. We zingen Psalm 147:1,2. 3 Efeziërs 1 vers 1-6. In de gemeente van Efeze spelen allerlei problemen. Ze gingen niet goed met elkaar om. De eenheid was ver te zoeken (Efeziërs 4:2-3). Ze waren soms grof in de mond (Efeziërs 4:29,31). Sommige christenen leken in hun gedrag op ongelovigen (Efeziërs 4:17; 5:3). Maar let er op hoe Paulus zijn brief aan de Efeziërs begint! Hij begint bij God, bij wat God deed toen wij er nog niet waren. Hij komt aan met de uitverkiezing, niet als een probleem waar je eens lekker over kunt discussiëren, maar als een fantastische actie van God waar je God om aanbidt en zegent. Paulus zegent God, want God heeft ons uitgekozen voordat de wereld gegrondvest werd: God is aan het werk. Paulus zegent hem als de God en Vader van onze Heer Jezus Christus. De God die ons redt, heeft ons uitgekozen. Dat deed hij “in Christus”. Wie praat over ‘uitverkiezing’, moet het altijd over Christus hebben! de Zoon van God die mens is geworden, die heeft geleden, die gestorven is, die is opgestaan! Dat hoort allemaal bij Gods uitverkiezing. Hij heeft ons uitgekozen. In het Oude Testament was Israël het uitverkoren volk van God. God hield van dat volk. Paulus heeft voor zijn bekering altijd gezegd: “God heeft Israël uitgekozen om zijn volk te zijn”. Hij moest leren dat ook de mensen van Israël via Jezus Christus thuiskomen bij God samen met christenen uit de volken. In het Nieuwe Testament is de boodschap: “God heeft ons (christenen uit de Joden en christenen uit de heidenen) uitgekozen om zijn volk te zijn”. We zegenen God. We vormen een internationaal gezelschap, geen besloten club. God heeft ons uitgekozen. Het gebeurde vóór de schepping. God ging de wereld bouwen; (Paulus vergelijkt dat werk met het bouwen van een huis): eerst de fundamenten en daarna het bouwwerk zelf. Maar vóór dat alles heeft de God en Vader van onze Heer Jezus Christus (geprezen zij zijn naam!) ons uitgekozen in Christus. God kwam dus niet achter de feiten aan. Hij is niet overvallen door de zondeval. Hij raakte niet in paniek door wat er gebeurde. Hij is de feiten eeuwig voor. Het resultaat van de verkiezing wordt zichtbaar. De uitverkiezing blijft geen raadsel, waarbij je steeds maar vraagt: hoor ik er wel bij? Het is een hart onder de riem: je hoort er bij! en in je leven zal het blijken! Ondanks alle problemen van Efeze kon Paulus hun dat zo schrijven. Want God heeft ons niet W.F.Wisselink (Almelo) – blz. 3 uitgekozen omdat wij zo geschikt zijn. Nee: Hij heeft ons uitgekozen in Christus om ons geschikt te maken. Paulus zegent God, want God heeft ons zijn genade gegeven, nog vóór wij begonnen te leven, zelfs nog vóór de wereld er was. Een vader en een moeder houden van hun baby terwijl het kind alleen maar drinkt en vieze luiers krijgt, en huilt en lacht; ze houden van hun kind omdat het hun kind is. Net zo houdt God van ons, niet om wat we doen, maar gewoon om wie we zijn: zijn kinderen. Bij God kan het ook niet anders, want zijn liefde gaat nog verder terug dan de liefde van ouders: bij God begon het al vóór onze geboorte, zelfs ver daarvoor. Hij houdt van ons. God geeft zijn genade aan wie bij Jezus Christus hoort. Dat is geen besloten club! In Efeziërs 2 maakt Paulus dat heel mooi duidelijk. Daar richt hij zich tot mensen van heidense afkomst die christen zijn geworden. Hij schrijft: Jullie hoorden eerst niet bij Israël. Daardoor had je niets te maken met Gods beloften en met Gods verbond; je had ook geen contact met Christus, die immers werkte onder zijn eigen volksgenoten. Maar het is veranderd, dankzij het kruis van Christus. Ook voor jullie is er nu vrede. Je hoort er helemaal bij: je bent niet langer vreemdelingen die te gast zijn in het land, maar je bent burgers; je hoort bij het volk van God, samen met je kinderen (Efeziërs 6:1-3). Bij Gods volk mag je horen. Iedereen die asiel zoekt in het rijk van God, is welkom! Gods genade is gratis. Vervolgens vraagt de apostel van Jezus Christus ons dringend, te leven als christenen. Wees bescheiden en zachtmoedig en verdraagzaam (Efeziërs 4:2-3). Laat geen vuile taal over uw lippen komen; het moet maar eens afgelopen zijn met geschreeuw en gevloek en kwaadaardigheid (Efeziërs 4:29,31). Ga niet langer de weg van de heidenen, maar stop met dubbelzinnige, oppervlakkige en platvloerse taal (Efeziërs 4:17; 5:3). Als wij zó leven, heeft God plezier in ons: zijn volk. Laten we zingen over God die het eerste en het laatste woord heeft. We zingen Liedboek 1. W.F.Wisselink (Almelo) – blz. 4