Juridische Dienst Service juridique ARRÊST VAN HET GRONDWETTELIJK HOF nr. uitgesproken op gewezen inzake in het geding zijnde bepaling(en) verwijzingsbepaling(en) beslissing 170/2016 22 december 2016 Vordering tot schorsing De artikelen 11 en 12 van de wet van 10 juli 2016 tot wijziging van de wet van 4 april 2014 tot regeling van de geestelijke gezondheidszorgberoepen en tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen enerzijds en tot wijziging van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015 anderzijds De artikelen 10, 11, 16, 22 en 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag, met artikel 6, lid 1, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, alsook met de algemene rechtsbeginselen van rechtszekerheid en gewettigd vertrouwen Schorsing Krachtens de wet van 10 juli 2016 mogen met ingang van 1 september 2016 slechts bepaalde beoefenaars van gezondheidszorgberoepen (artsen, klinisch psychologen en klinisch orthopedagogen) de psychotherapie beoefenen. De bestreden bepalingen voorzien evenwel in een afwijkende regeling voor bepaalde personen, met name wie de psychotherapie al beoefent, of wie daartoe een opleiding volgt. Het Hof merkt op dat de ingestelde afwijkingen niet gelden voor alle personen die de psychotherapie reeds beoefenden vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regeling, want wie op 1 september 2016 geen houder was van een beroepstitel als bedoeld in de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, mag de uitoefening van zijn/haar beroepsactiviteiten niet autonoom voortzetten; voorts mag wie op 1 september 2016 geen bachelordiploma had, de psychotherapie niet beoefenen, zelfs niet-autonoom. Het Hof herinnert eraan dat indien de wetgever een beleidswijziging noodzakelijk acht, hij vermag te oordelen dat zulks met onmiddellijke ingang moet worden doorgevoerd, en dat hij in beginsel niet dient te voorzien in een overgangsregeling. De wetgever heeft niet voorzien in een overgangsregeling, noch in een redelijke aanpassingstermijn waarbij bepaalde categorieën van personen die de psychotherapie beoefenen, hun activiteiten mogen voortzetten zonder aan strenge diploma- en opleidingsvereisten te voldoen. De wetgever trof aldus een maatregel met grote gevolgen, aangezien de instelling van de nieuwe regelgeving niet voldoende voorzienbaar was voor de beoefenaars van de psychotherapie, noch voor hun patiënten. Het bestreden artikel 11 van de wet van 10 juli 2016 doet derhalve afbreuk aan de rechtmatige verwachtingen van de betrokkenen, zonder dat een dwingende reden van algemeen belang voorhanden is die het ontbreken van een overgangsregeling jegens hen kan verantwoorden. Het Hof beslist derhalve die bepaling te schorsen.