Speculatie en spirituele leegte Trinus Hoekstra In 2011 stonden de activiteiten van DISK in het teken van het jaarthema ‘Crisis, kans op verandering’. In het werk van DISK neemt van oudsher de hoop op en het werken aan verandering een belangrijke plaats in. Het is een hoop die gevoed wordt door het bijbelse verlangen naar gerechtigheid, vrede en heelheid van de schepping. Deze hoop wordt mooi verwoord in het achtste hoofdstuk van de brief van de apostel Paulus aan de gemeente te Rome: ‘met reikhalzend verlangen wacht de schepping (als in barensnood) op het openbaar worden van de kinderen van God’. In deze hoop gaat het om een verwachting waarin de hele schepping deelgenoot is. Het is daarnaast een actieve verwachting, want het gaat om een ‘reikhalzend’ verlangen. Tegelijk wordt deze actieve verwachting geduid met de woorden ‘als in barensnood’. De vervulling van het verlangen heeft te maken met iets dat zich in de schepping zelf aandient, en dat naar aanleiding van een kritieke situatie. Het is in de tekst een verlangen daarnaar dat de mensen hun kindschap van God wanneer het erop aankomt, zullen beamen en opnemen, opdat gerechtigheid, vrede en heelheid van de schepping een kans krijgen. Dit verlangen vormt de spirituele kern van DISK. Vanuit dit verlangen willen we ons in dit essay richten op een speculatieve omgang met geld die ons de huidige (krediet)crisis heeft gebracht. Een speculatie waarbij vermeerdering van geld het hoogste doel is, maar die tegelijkertijd in zijn veronachtzaming van mens en ecosysteem een spirituele leegte verraadt. Crisis als kans De activiteiten van DISK richten zich op thema’s op het brede terrein van geloof, economie en duurzaamheid. Op dat terrein gaat het vaak om het perspectief dat oplicht vanuit de meest kwetsbare posities: mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt en het ecosysteem dat gebukt gaat onder de jacht in onze samenleving naar materiële welvaart. DISK richt zich al een aantal jaren op duurzaamheid in een brede betekenis. Dat begrip houdt in dat echte welvaart, waarin mensen leven in verbinding met zichzelf, met anderen en met het hen dragende ecosysteem, te maken heeft met een heilzame samenhang van economische, sociale en ecologische waarden. Als er iets duidelijk is geworden in deze tijd van crisis, dan is het wel dat de nadruk te sterk is komen te liggen op een bepaald soort economische waarde. Daarbij valt vooral te denken aan de uitwassen van een speculatieve wijze waarop met geld is omgegaan. In goederen en diensten is geïnvesteerd louter en alleen met het oogmerk om er meer geld aan te verdienen. Investeren kreeg daarbij in sterke mate het karakter van gokken. De goederen en diensten konden daarbij zelf op een gegeven moment bestaan uit zulke ingewikkelde financiële producten dat niemand de risico’s ervan meer overzag. In de activiteiten van DISK gaat het ook altijd om het uitdiepen van achtergronden en om het inzichtelijk en toegankelijk maken van deze achtergronden voor een breed (kerkelijk) publiek. Die activiteit zetten we voort in dit essay waarin we ons afvragen wat de kern is van de speculatieve omgang met geld, die geleid heeft tot de huidige crisis. Want wanneer we het erover hebben dat de huidige crisis te maken heeft met ‘uitwassen’, dan is er dus sprake van een ‘normale’ situatie die tot die uitwassen heeft kunnen leiden. Die gedachte kan iets beangstigends hebben, want wat zijn we dan ‘normaal’ gaan vinden? Tegelijk biedt de huidige crisis een kans om die ‘normaliteit’ onder ogen te zien. De crisis biedt als het ware een gelegenheid, een kans, om met andere ogen naar onszelf te kijken. Een crisissituatie biedt met andere woorden altijd iets van een mogelijkheid om de betovering van het vanzelfsprekende te doorbreken. Waagstuk Dit essay is in de meest letterlijke zin van het woord een probeersel en ook wel iets van een waagstuk. We proberen net zoals in het TV-programma ‘Andere Tijden’, door de bril van een andere tijd naar de onze te kijken. Ik wil de lezer uitnodigen om samen met mij over de schouder van de theoloog Arend van Leeuwen naar onze tijd te kijken. Van Leeuwen werkte in de jaren ’80 van de vorige eeuw, in die eerdere periode van economische crisis, aan een zogenaamde ‘economische theologie’. Hij was van mening dat theologie en kerk zich, bij het verstaan en duiden van hun tijdsgewricht, moesten richten op die domeinen van de samenleving die de dienst uitmaakten. De aanduiding ‘economisch theologie’ was daarbij enerzijds polemisch bedoeld in de richting van de zogenaamde ‘politieke theologie’, maar tegelijkertijd bedoelde hij de aanduiding ook heel zakelijk. Volgens Van Leeuwen richtte de ‘politieke theologie’ zich abusievelijk op de politiek als de sfeer of het domein waar de beslissingen over de samenleving vielen. De politiek kan volgens Van Leeuwen geen paal en perk stellen aan de economie, zolang zij niet ziet dat zij gedomineerd wordt door een diep economisch belang en dus werkt in functie van de economie. Dat gedomineerd worden door een diep economisch belang moest volgens Leeuwen ook weer niet abusievelijk te politiek gedacht worden, alsof het er om ging dat er politiek bedreven werd vanuit de hoofdkantoren van multinationals. Het ging Van Leeuwen om het economische in een diepere meer spirituele of religieuze betekenis. De titel van het boek waarin hij deze economische theologie uitwerkte was daarbij veelbetekenend: De nacht van het Kapitaal (1984). Volgens Van Leeuwen zijn wij in de kapitalistische maatschappij gevangen in de vermeerderende beweging van het geld. Hij beschreef deze beweging als een ‘nacht’, omdat deze ons het zicht beneemt op de werkelijkheid waar we in leven. We staan met het geld in de felle lichtkring van zijn vermeerdering, maar we kunnen buiten die lichtkring niets meer onderscheiden. Drie functies van geld Wij spiegelen ons bestaan in zaken die het betekenis geven. Wat ons economisch handelen en denken betreft, is geld in sterke mate de spiegel waarin we ons bestaan bekijken en naar waarde schatten. Die gang van zaken weerspiegelt zich in de dominante status van het bruto binnenlands product (bbp) als toonaangevende welvaartsmeter. Wanneer de omvang van het bbp toeneemt, in de zin van toename van de totale geldwaarde van goederen en diensten, gaat het ‘goed’ met ons. Dat ‘goed’ is weliswaar aan twijfel onderhevig, omdat in de loop van de tijd wel duidelijk is geworden dat het bbp alleen de welvaart meet in financieel-economische termen en niet betrekking heeft op de sociale en ecologische dimensies van welvaart. Desalniettemin, ondanks allerlei discussies over welvaart en het meten ervan, blijft het bbp de dominante welvaartsmeter. Volgens Arend van Leeuwen gaat het bij het spiegelen van ons bestaan in geld, om geld in een specifieke betekenis. Sinds het begin van het denken over economisch handelen, worden er aan geld drie functies toegewezen. De eerste functie is die van geld als ruil- en circulatiemiddel. In een complexe op arbeidsdeling gebaseerde samenleving maakt geld de onderlinge ruil mogelijk van goederen en diensten. Geld maakt met die ruil een soepele van eigenaars wisselende warenstroom mogelijk. Het is als het ware het kanaal waarlangs de warenstroom zich beweegt. De tweede functie is die van geld als waardemeter. Deze functie maakt het mogelijk de waarde van de verschillende waren ten opzichte van elkaar te benoemen. Die waarde wordt uitgedrukt in de prijs die bepaald wordt door de verhouding van vraag en aanbod op de markt. De vrije beweging van de waren op de markt ten opzichte van elkaar, in de relatie van vraag en aanbod, leidt volgens Adam Smith, de 18e-eeuwse grondlegger van de huidige economische theorievorming, tot een ‘natuurlijke prijs’. Dit beginsel van de natuurlijke prijs heeft bij Smith dezelfde functie als de wet van de zwaartekracht bij zijn tijdgenoot Isaäc Newton. Zo ‘natuurlijk’ als de beweging van objecten is ten gevolge van de wet van de zwaartekracht, zo ‘natuurlijk’ is volgens Smith ook de beweging van waren ten gevolge van het beginsel van de natuurlijke prijs. Een derde functie van geld is die van schatvorming. Geld dat je niet inzet als ruilmiddel, verzamelt zich op een hoop en vormt een schat aan mogelijkheden. In de ogen van Smith heeft deze functie evenals de twee voorgaande vooral een praktische betekenis. Hij spreekt in deze dan ook vooral van de voorraadfunctie van geld. Volgens Van Leeuwen is het echter precies in deze functie dat geld een religieuze betekenis krijgt. Denk hierbij aan het verhaal van de rijke dwaas uit de evangeliën. Op grond van zijn bezittingen waant de dwaas zich heer en meester over zijn leven. En dan ’s nachts overlijdt de dwaas. Hij had zich laten verleiden om zijn voorraad aan bezittingen macht over zijn leven toe te dichten. Hij was zijn vertrouwen gaan stellen op deze bezittingen. Dat is precies wat Van Leeuwen bedoelt, met wanneer we vertrouwen gaan stellen op geld in zijn voorraadfunctie. Door deze voorraad aan geld laten we ons beschikkingsmacht over het leven voorspiegelen. Deze voorraad wordt daarbij echter zelf al snel een te vereren grootheid. Het doet denken aan het verhaal over de Mammon uit Mattheüs 6 met de woorden ‘gij kunt niet twee heren dienen’. En de belangrijkste van deze drie … Volgens Van Leeuwen is de functie van geld als schatvorming in feite de vooronderstelling van de twee andere functies. De beschikkingsmacht werkt zich uit in het geld als ruilmiddel en waardemeter. In zijn vrije ‘natuurlijke’ beweging gaat het geld als beschikkingsmacht in de functies van ruilmiddel en waardemeter zijn eigen vermeerderende gang. De voorraadaanduiding ‘kapitaal’ gebruikte Karl Marx dan ook om geld aan te duiden in zijn op vermeerdering gerichte beweging. Zoals alle vormen van macht, heeft ook beschikkingsmacht de neiging om zichzelf in stand te houden en te vergroten. In die zichzelf vermeerderende beweging heerst de functie van schatvorming over de twee andere functies. Precies in deze beweging heeft geld volgens Van Leeuwen een speculatief karakter. Hij bedoelt daarmee dat het in de ruil en waardemeting niet meer om de goederen en diensten gaat, maar om het geld zelf, om zijn vermeerdering. Bij de ruil en waardemeting zijn de betrokken subjecten zo op z’n minst altijd gespleten persoonlijkheden. Enerzijds, maar dat is ook altijd al naargelang hun behoefte aan de betrokken waren zelf, zijn ze gericht op de warenwereld, op de reële goederen en diensten. Anderzijds zijn ze gericht op de betrokken hoeveelheid geld. Geld betekent toegang tot en beschikkingsmacht over de warenwereld. Precies in die rol krijgt geld een zelfstandige betekenis en kan het om zichzelf gaan cirkelen. Wanneer we in die cirkelende beweging mee gaan, gaat het ons niet meer om goederen en diensten maar om het geld zelf. Vanuit die vermeerderende beweging van geld verhouden we ons dan speculatief tot de ons omringende werkelijkheid. We zien de werkelijkheid alleen nog maar via de spiegel van het geld. Marten Toonder heeft dit fenomeen mooi uitgetekend in het verhaal De Bovenbazen uit de bundel Geld speelt geen rol. Ollie B. Bommel wordt in dit verhaal zelf een bovenbaas. Zijn vermogen is een kritische massa overschreden en trekt alleen nog maar meer geld aan. Bommel is in het verhaal op een gegeven moment bereid om alles maar dan ook alles te doen om zijn kapitaal in een vermeerderende beweging te houden. Uiteindelijk maakt het hem diep ongelukkig en komt hij onder invloed van de slimme leiding van Tom Poes tot het inzicht dat voor echt geluk geld geen rol speelt. Religie en speculatie Voor Karl Marx had religie zelf ook een speculatief karakter. In een religie verhouden mensen zich immers via een andere (bovennatuurlijke) werkelijkheid tot de hen omringende werkelijkheid. Marx gebruikte het fenomeen van de fetisj, dat een rol speelt bij stamreligies, als metafoor voor de rol van het geld in de kapitalistische samenleving. In de stamreligie van bijvoorbeeld de krokodil, vindt men overal het teken van de krokodil terug. De omringende werkelijkheid is pas van waarde wanneer die staat onder het teken van de krokodil. Volgens Marx functioneert het geld op een soortgelijke wijze in de kapitalistische samenleving. De ons omringende werkelijkheid krijgt pas waarde en betekenis wanneer die onder het teken van het geld staat. Op deze religieuze betekenis van geld zijn wij volgens Marx in de kapitalistische samenleving voorbereid door de christelijke godsdienst en dan met name door bepaalde op het individu gerichte Protestantse varianten. Een bestaan waarin het individu zich op speculatieve wijze wentelt rond God, transformeert zich volgens Marx gemakkelijk in een bestaan dat op speculatieve wijze wentelt rond geld. De grondlegger van de moderne economische theorievorming, de eerder genoemde Adam Smith, was ook een Schotse Deïst. Het Deïsme was een vrijzinnige variant van het Protestantisme. Deïsten geloofden weliswaar dat God de wereld geschapen had, maar vervolgens het wereldgeheel z’n gang liet gaan door middel van ingeschapen wetten. Hier komt de metafoor vandaan van de horlogemaker wiens onzichtbare hand aan het werk is in het mechaniek van het horloge. Adam Smith was geen econoom. Dat vak bestond nog niet apart, maar bevond zich in een verband van wetenschappen dat overkoepeld werd door de theologie. Adam Smith was een theoloog die zich in het bijzonder bezig hield met de moraalfilosofie, het denken dat zich bezig hield met het goede handelen. Binnen die moraalfilosofie bevond zich ook wat wij nu het domein van de economie noemen. Na eerst een ethische theorie geformuleerd te hebben, werkte Smith zijn economische hoofdwerk uit dat als titel draagt Een onderzoek naar de natuur en de oorzaken van de rijkdom van de naties (1776). Smith heeft min of meer bewerkstelligd, dat de economie zich als discipline emancipeerde uit het verband van wetenschappen dat overkoepeld werd door de theologie. Het intrigerende van zijn werk is, dat in zijn ethische theorie God nog een expliciete rol speelt, maar dat in zijn economische theorie God volledig afwezig lijkt. Smith is in zijn ethische theorie de filosoof van het sympathie-beginsel, dat ook wel aangeduid wordt als commercie-beginsel. Het gaat om het beginsel van het medegevoel. Door het medegevoel dat God in de mensen heeft gelegd, kunnen ze de goede manier vinden om met elkaar om te gaan. Die goede manier wordt bemiddeld door de figuur van de onpartijdige toeschouwer. Christus verschijnt in zijn ethische theorie als de onpartijdige toeschouwer bij uitstek, die niet alleen een bemiddelende rol speelt tussen God en mens, maar ook tussen mensen onderling. Hij representeert de van Godswege in de schepping gelegde kracht die de mensheid voert in de richting van ware menselijkheid. Faust Volgens Arend van Leeuwen heeft het er op een dubbelzinnige wijze schijn van dat God in de economische theorie van Smith volstrekt afwezig is. In zijn economische theorie functioneren dezelfde principes als in zijn ethische theorie, zij het nu in een volledig seculiere gestalte. De rol van de onpartijdige toeschouwer is overgenomen door het geld in zijn bemiddelende rol als ruilmiddel en waardemeter. De bewegende kracht, het principe dat de hele economie in werking zet, is de vermeerderende beweging van geld als kapitaal. Het kapitaal heeft trekken van Christus, die als bewegende Geest in de werkelijkheid werkzaam is. Het sympathiebeginsel of commercie-beginsel keert in de economische theorie terug in de gestalte van het eigenbelang. In feite heeft Smith daarbij een positieve opvatting van eigenbelang voor ogen. Het volgen door iedereen van dit (welbegrepen) eigenbelang leidt tot de commerciële samenleving, de samenleving waarin het medegevoel (com-mercie) leidend is. Het is belangrijk om te zien dat de begrippen eigenbelang en commercie bij Smith een neutrale betekenis hebben. Ze zijn niet beladen met de (negatieve) associaties die wij erbij hebben. Volgens Van Leeuwen moet je deze begrippen in hun seculariteit ook serieus nemen bij Smith. Met andere woorden Smith speelt geen verstoppertje met religieuze begrippen, althans hij doet dat volgens Van Leeuwen niet bewust. Wellicht is voor hemzelf de religieuze betekenis ervan verborgen gebleven, maar dat is dan zo omdat hij zich die betekenis niet bewust is. Belangrijk is in ieder geval dat bij Smith het kapitaal, de geldvoorraad, een dynamische en dynamiserende kracht is. De uitspraak ‘geld moet rollen’ kunnen we zien als een soort van intuïtieve duiding van deze kracht. Terwijl de uitspraak weliswaar juister, maar ook mysterieuzer oftewel miraculeuzer wordt met de woorden ‘geld wil rollen’. Het is precies in dit soort talige verschijnselen dat volgens Van Leeuwen de religieuze betekenis van geld aan de oppervlakte treedt. In geld hebben we niet simpelweg met een object te maken, maar met een subject. Het is ook een categorie die wordt uitgedrukt in het verhaal van Goethe’s Faust: de geleerde die geconfronteerd wordt met een kracht die sterker is dan hemzelf. Adam Smith wil eigenlijk zonder religie en religieuze noties de economische werkelijkheid beschrijven, maar in die beschrijving wordt dan het geld in de gestalte van kapitaal een nieuwe religieuze grootheid. Dat laatste ontgaat Smith volgens Van Leeuwen. De les lijkt te zijn dat wie religieloos wil zijn, vanuit onverwachte hoek en in een dubieuze gestalte de religie weer over zich heen kan krijgen. Misschien moeten we het nog sterker zeggen: wie religieus of spiritueel leeg is, heeft geen verweer tegen de religieuze of spirituele kracht die van geld uitgaat. Dit kan een verontrustende vraag oproepen. Is het onze spirituele of religieuze leegte die geld spirituele of religieuze macht verleent? Is geld zo’n sterke betekenismacht geworden waarin wij ons bestaan spiegelen, omdat wij er geen spiritueel of religieus verweer tegen hebben? Van Leeuwen stelt onze tijd in een fel licht. Aan de oppervlakte hebben we met de huidige crisis te maken met een economische crisis die velen treft met verlies aan welvaart en bestaansonzekerheid. De speculatieve uitwassen die geleid hebben tot de huidige kredietcrisis zijn al regelmatig in verband gebracht met een morele crisis. De analyse van Van Leeuwen maakt daarnaast duidelijk dat het ook om een religieuze of spirituele crisis gaat, waarbij het ten diepste gaat om de vraag waar we ons vertrouwen op stellen, waar we zin aan hechten. Blijvend appèl Van Leeuwen wordt misverstaan wanneer gedacht wordt dat hij Smith bestempelt als de bedenker en propagandist van de vermeerdering van geld in de kapitaalaccumulatie. Ik denk dat Van Leeuwen zich in sterke mate zou herkennen in de kenschetsing die Achterhuis recentelijk heeft gegeven geeft van de rol van Smith bij het ontstaan van de ‘vrije markt’. In zijn boek De utopie van de vrije markt (2010) schetst Achterhuis dit ontstaan als onderdeel van een proces, waarbij vanaf de 17e eeuw in het voetspoor van het ontstaan van nationale staten, nationale en internationale markten in het leven werden geroepen. Dat proces ging gepaard met de vorming van allerlei machtsposities van vorsten en handelaren, die de vrijheid van handelen juist beperkten. Het pleidooi van Smith als de grondlegger van de moderne vrije markteconomie moet volgens Achterhuis begrepen worden als een pleidooi voor een mechanisme dat naar groter welvaart kan voeren door ongewenste machtsposities juist tegen te gaan. De natuurlijke logica van het kapitaal, geld in zijn vermeerderende beweging, wijst de weg naar de ontwikkeling van de rijkdom van de naties in een wereldwijd systeem van natuurlijke vrijheid. Landen, overheden en individuen moeten zich voegen in deze natuurlijke logica en natuurlijke vrijheid wanneer ze deel willen hebben aan de rijkdom. Belangrijk om te zien is dat zijn pleidooi niet het geheel van de samenleving betreft maar een deelsysteem ervan (de markt) in het evenwicht van markt, staat en civil society. Dat beoogde evenwicht is in de tijd na Smith vaak uit het lood getrokken, met als gevolg dat bijvoorbeeld in het neoliberalisme alle heil verwacht wordt van één deelsysteem, de markt. Het pleidooi, in de lijn van Smith, voor een evenwicht tussen de deelsystemen is volgens Achterhuis actueler dan ooit. Er is dringend behoefte aan nieuwe aansprekende maatschappijbeelden en aan overtuigende morele en politieke idealen. Er zal een nieuwe economische en sociale politiek ontwikkeld dienen te worden die gebaseerd is op het herstel van het evenwicht tussen markt, staat en burgerschap. Een fenomeen als Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) is een hoopvolle voorbode van deze ontwikkeling. Groepen stakeholders, die sociale en ecologische belangen vertegenwoordigen, zien hierbij hun belang onderkend door de wijze waarop ondernemingen en organisaties hun productieproces inrichten. Voorbeelden hiervan in termen van het bankwezen zijn de expliciet duurzame Triodos- en ASN-bank. Een voorbeeld van een initiatief uit de civil society dat de bankensector in deze richting probeert te beïnvloeden, is de Eerlijke Bankwijzer (www.eerlijkebankwijzer.nl). Van Leeuwen zou vanuit zijn analyse evenwel blijven opmerken, dat we ondanks een dergelijke institutionele inkadering van de macht van geld, te maken blijven hebben met geld als een dubbelzinnige categorie. Een categorie die ons blijft verleiden tot speculatie, tot de beweging rond zichzelf. Volgens Van Leeuwen heeft Smith deze dubbelzinnigheid niet scherp genoeg gezien en blijft daarom het appèl uit Mattheüs 6 letterlijk van levensbelang dat je je ervan bewust moet zijn wie je toegewijd bent: God of Mammon. Die spanning speelt ook precies steeds een rol in debatten rond institutionele inkadering: in hoeverre leg je de aandacht voor profit (financieel-economische waarde) aan banden en schep je ruimte voor people (sociale waarden) en planet (ecologische waarden). Van Leeuwen maakt duidelijk dat de weerbarstigheid van deze debatten ermee te maken heeft, dat je met het tornen aan de krachtsverhoudingen van financieel-economische, sociale en ecologische waarden, de open zenuw van de alleenheerschappij van de kapitaalaccumulatie beroert.