The One-Dimensional Hand -Het gebruik van Smith’s invisible hand in moderne economische literatuur- ERASMUS UNIVERSITY ROTTERDAM Erasmus School of Economics Department of Economics Supervisor: R.M. Verburg Name: S.J. van Dalen Exam Number: 313863 E-mail: [email protected] Inhoudsopgave Inleiding 03 Hoofdstuk 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 Adam Smith’s invisible hand History of Astronomy The Theory of Moral Sentiments An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations Historische achtergrond Moral Philosophy Randoorwaarden Conclusie 04 05 06 07 08 10 11 Hoofdstuk 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 Marktwerking vs overheidsingrijpen Beknopt overzicht Marktfalen Game Theory Problemen in het publieke keuzedomein Conclusie 13 14 18 19 21 Hoofdstuk 3 3.1 3.2 3.3 De invisible hand in moderne teksten Herintrede van de Invisible Hand Smith en de neoliberalen Conclusie 23 24 28 Hoofdstuk 4 4.1 4.2 4.3 4.4 Gevolgen van de veranderde randvoorwaarden Sociale structuur Economische structuur Juridische structuur Psychic Balm 29 30 30 31 Conclusie 33 Literatuurlijst 35 2 Inleiding Adam Smith wordt gezien als de grondlegger van de moderne economie, maar tijdens mijn studie is hij vrij minimaal behandelt. De algemene invulling van mijn studie is er een die past binnen een kapitalistisch systeem, met de nadruk op de werking van de markt. Het is deze werking van de markt waar Smith veelvuldig mee in verband wordt gebracht, met als stokpaardje Smith’s invisible hand. Zelfs op de middelbare school had ik al van deze term gehoord, maar de daadwerkelijke passages waarin Smith deze invisible hand gebruikt zijn niet uitvoerig behandelt. Dit terwijl Smith soms als “vader van de moderne economie” wordt bestempelt. Adam Smith wordt met name in verband gebracht met de rol van de markt in het uitwerken van de allocatieve problemen van een samenleving.1 Bekend als voorstander van de vrije markt ten opzichte van overheidsingrijpen wordt hij soms in het hokje van laissez-faire kapitalisme geplaatst. Dat Smith—ongeacht zijn precieze voorkeuren—een belangrijke plek in de economische wetenschap heeft staat buiten kijf, maar in hoeverre schuilt in zijn werk nog iets van waarde voor de tijd waarin wij nu leven? Smith schreef zijn werken immers meer dan 200 jaar geleden. Tijdens mijn studie heb ik me vaak verbaasd over de eenzijdigheid van het grootste gedeelte van mijn verplichte vakken. Het eerste en tweede jaar stond vrijwel altijd in het teken van modellen die aantonen dat vrije marktwerking optimale resultaten genereert. Bepaalde voorwaarden werden wel behandelt, maar ondanks het feit dat zulke voorwaarden vaak compleet onrealistisch leken—zoals bijvoorbeeld de afwezigheid van transport kosten—bleef de boodschap toch hetzelfde: de markt werkt wonderen. Een van die wonderen is de “invisible hand” die de acties van alle individuen naar een optimale sociale uitkomst leidt. Met mijn scriptie wil ik dan ook onderzoeken waar dit idee vandaan komt en wat precies de voorwaarden zijn voor het goed functioneren van de markt. Met deze vragen in het achterhoofd kom je dus al snel uit bij Adam Smith. Gezien het feit dat Adam Smith voor een deel als grondlegger van dit gedachtegoed gezien wordt, is het interessant om hem als startpunt te nemen. Wat zei Smith precies over de invisible hand en wat was zijn kijk op het spanningsveld tussen marktwerking en overheidsingrijpen. Vervolgens wil ik onderzoeken in hoeverre deze invisible hand zichtbaar is gemaakt binnen de economie. Kortom in hoeverre is het bewezen dat de vrije markt het optimale middel is om economisch verkeer te geleiden. Gezien het feit dat er nog steeds veel controverse over marktwerking is wil ik daarna behandelen hoe de invisible hand na Smith gebruikt is en in hoeverre Smith’s randvoorwaarden nog van toepassing zijn in de moderne tijd. Om uiteindelijk de hoofdvraag te kunnen beantwoorden: In hoeverre is het geloof in de invisible hand gerechtvaardigd? Deze scriptie zal uit vier deelvragen bestaan. (1) Op wat voor manier heeft Adam Smith de invisible hand gebruikt? (2) Hoe zijn de randvoorwaarden voor het functioneren van de invisible hand uitgewerkt? (3) Hoe is de invisible hand na Adam Smith gebruikt? (4) Hoe zijn door verloop van tijd de randvoorwaarden verandert? Om vervolgens in de conclusie de hoofdvraag te kunnen beantwoorden. 1 Wat wordt er geproduceerd? Wat wordt er geconsumeerd? Wat zijn de lonen? Etc. 3 Hoofdstuk 1 -Adam Smith’s invisible handInleiding In de economische literatuur zijn de meningen over de importantie van de invisible hand verdeeld. Waar sommigen het zien als slechts een metafoor voor onvoorziene en onbedoelde consequenties die uit acties volgen, zien anderen het als een daadwerkelijk mechanisme dat feilloze resultaten genereert. Het debat over de invisible hand gaat vaak over wat er daadwerkelijk in de echte wereld te observeren is. Bestaat er een invisible hand, of zelfs zoiets als een invisible hand systeem. Maar net zo vaak gaat het over wat nou de bedoeling was van Smith. Zo wordt voorstanders van een invisible hand doctrine verweten dat ze iets wat als metafoor bedoeld was tot mythe verheven hebben en ze Adam Smith voor hun geloof misbruiken. Terwijl zij die het slechts als metafoor zien verweten wordt dat ze de mogelijkheden van de overheid overschatten. Een interessant debat, omdat het gaat om een belangrijke bouwsteen van de moderne economie—de markt. Als startpunt van dit debat wordt Adam Smith genomen, al was hij niet de eerste die de term invisible hand gebruikte. Zodoende begin ik deze scriptie met een overzicht van de passages in Smith’s werk waarin de term invisible hand voorkomt. Om uit te leggen hoe een auteur iets bedoelt is het ook noodzakelijk te kijken naar de grotere lijnen in zijn werk. Een passage in een tekst kan niet los gezien worden van de bredere context waarin het gebruikt is. Een overzicht van wat Smith bedoelde is dus alleen te maken wanneer de context, evenals de tijd, waarin het begrip gebruikt is ook aan de orde komt. Ik behandel eerst de specifieke passages waar Smith de invisible hand gebruikt heeft, om vervolgens zijn bredere analyse van de mens en het handelen van de mens onder de loep te nemen. Zodoende krijgen we een beter beeld van de plaats die de invisible hand inneemt in Smith’s werk. 1.1 History of Astronomy In Adam Smith’s gepubliceerde werk komt de term invisible hand slechts driemaal voor, een keer in History of Astronomy, eenmaal in The Theory of Moral Sentiments en vervolgens ook nog eenmaal in zijn meest bekende werk An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations. (Samuels 2011: 30) Ik behandel eerst kort het gebruik in History of Astronomy, omdat de term hier geen economische relevantie heeft. Wel is het interessant om te zien in welke context Smith hier gebruik maakt van de invisible hand. In History of Astronomy wordt de term gebruikt om aan te geven dat primitieve volken voor onverklaarbare gebeurtenissen een goddelijke verklaring hadden. Of in Smith’s woorden: “For it may be observed, that in all Polytheistic religions, among savages, as well as in the early ages of heathen antiquity, it is the irregular events of nature only that are ascribed to the agency and power of the gods. Fire burns, and water refreshes; heavy bodies descend, and lighter substances fly upwards, by the necessity of their own nature; nor was the invisible hand of Jupiter every apprehended to be employed in those matters.”(Smith 1795: III.2, 49-50) Het gaat hier om de onzichtbare hand van Jupiter, die slechts aanwezig was bij onverklaarbare gebeurtenissen in de gedachten van polytheïstische en antieke heidenen. De onzichtbare hand is hier dus niets meer dan een metafoor voor goddelijke interventie in de normale gang van zaken. Iets wat volgens Smith een logische stap van de hersenen is, als de link tussen oorzaak en gevolg onduidelijk is. In plaats van chaos, creëert het brein de meest logische verklaring die op dat moment voorhanden is. Wat bij gebrek aan wetenschappelijk inzicht al snel neerkomt op een goddelijk iets. (Samuels 2011: 30-31) Op die manier proberen de hersenen de fantasie tot rust te brengen, die bij het ontbreken van een zichtbare link tussen oorzaak en gevolg, hier een onzichtbare link voor in 4 de plaats creëert. De gevonden link werkt als “psychic balm” en in de zoektocht naar waarheid neemt het brein de meest logische verklaring als waar aan. Hoe beter iets verklaart is, hoe kalmer de psyche kan worden. Het was dit zoeken naar een beter verklarende werkelijkheid die als rode draad in Smith’s werk gezien kan worden. In deze passage zit geen enkele economisch relevante verwijzing, daarom zal ik deze invisible hand van Smith, niet verder behandelen. Al is het interessant om in het achterhoofd te houden dat Smith hier dus de invisible hand als een niet bestaand iets ziet. Een verzonnen entiteit die slechts dient om de mens gerust te stellen, wanneer die de werkelijke link tussen oorzaak en gevolg niet kan bevatten. 1.2 The Theory of Moral Sentiments In The Theory of Moral Sentiments schrijft Smith: “The rich only select from the heap what is most precious and agreeable. They consume little more than the poor, and in spite of their natural selfishness and rapacity, though they mean only their own conveniency, though the sole end which they propose from the labours of all the thousands whom they employ, be the gratification of their own vain and insatiable desires, they divide with the poor the produce of all their improvements. They are led by an invisible hand to make nearly the same distribution of the necessaries of life, which would have been made, had the earth been divided into equal portions among all its inhabitants, and thus without intending it, without knowing it, advance the interest of the society, and afford means to the multiplication of the species” (Smith 1790: IV.I.10). Het gebruik van de invisible hand in deze passage is wederom metaforisch en heeft duidelijk een economische inslag. In dit deel, deel IV, van Theory of Moral Sentiments, behandelt Smith eerst de kwestie van nut en waarde. Meer specifiek zegt hij dat men meer waarde hecht aan de geschiktheid van een middel om een doel te bereiken, dan het uiteindelijk bereiken van het doel. Met als voorbeeld een persoon die zijn klok voor vrijwel niks verkoopt, omdat deze een klein beetje te traag loopt. “The sole use of watches however, is to tell us what o'clock it is, and to hinder us from breaking any engagement, or suffering any other inconveniency by our ignorance in that particular point. But the person so nice with regard to this machine, will not always be found either more scrupulously punctual than other men, or more anxiously concerned upon any other account, to know precisely what time of day it is. What interests him is not so much the attainment of this piece of knowledge, as the perfection of the machine which serves to attain it.”(Smith 1790: IV.I.5). Hij heeft het over wat mensen drijft tot handelen en dat dit streven niet altijd rationeel te verklaren is. Mensen leveren grote inspanningen om een bepaald doel te bereiken, of bepaalde objecten te vergaren, inspanningen die bij nadere reflectie buitensporig lijken. Zo is volgens Adam Smith het streven naar materiële vooruitgang vaak buitensporig, omdat de uiteindelijke opbrengst niet altijd in goede verhouding staat tot de opoffering. Maar juist dit streven zo stelt Smith is de reden van de vooruitgang van de mens. “It is this deception which rouses and keeps in continual motion the industry of mankind. It is this which first prompted them to cultivate the ground, to build houses, to found cities and commonwealths, and to invent and improve all the sciences and arts, which ennoble and embellish human life; which have entirely changed the whole face of the globe, have turned the rude forests of nature into agreeable and fertile plains, and made the trackless and barren ocean a new fund of subsistence, and the great high road of communication to the different nations of the earth”(Smith 1790: IV.I.10) Vervolgens argumenteert Smith, dat dit begeren naar meer en beter, niet noodzakelijkerwijs resulteert in een alles consumerende landlord, een alles verspillende “rich man”. Het oog is immers groter dan de maag en de rijken maken een verdeling, die vrijwel 5 gelijk is aan de verdeling die zou ontstaan als de aarde in gelijke stukken verdeeld was. De landlord moet immers de mensen die zijn waarde creëren en die dus afhankelijk van hem zijn wel iets geven in ruil voor hun werk. Hij koopt als het ware hun afhankelijkheid door in hun behoeften, te voorzien. Dit komt door de manier waarop de wereld en ook de mens in elkaar zit. Smith ziet hier de natuurwetten aan het werk, wetten uit de natuurlijke wereld waar de mens met zijn verstand kennis van kan opdoen. Volgens Smith ligt god ten grondslag aan de natuurlijke wereld waarin wij leven en dit is de reden dat bepaalde natuurlijke driften de mens in de juiste richting duwen. Om zijn redenatie kracht bij te zetten gebruikt Smith de metafoor van onzichtbare hand, die de landlord “without intending it, , without knowing it” het nut van de maatschappij laat nastreven. Een gevolg wat dus onbedoeld en onvoorzien is. De landlord heeft immers niet als intentie om een gelijke verdeling tot stand te laten komen: “It is to no purpose, that the proud and unfeeling landlord views his extensive fields, and without a thought for the wants of his brethren, in imagination consumes himself the whole harvest that grows upon them.” (Smith 1790: IV.I.10) Maar de omstandigheden, dwingen hem als het ware tot het delen van zijn overvloed. Hij heeft de arbeiders nodig voor de komende jaren en als hij hen niets geeft, zal ook zijn eigen maag uiteindelijk leeg zijn. Deze zienswijze past bij een in vele opzichten pre-industriële samenleving, waar mensen nog sterk afhankelijk zijn van meer lokale machtsverhoudingen en ook de landlord veel meer aan zijn lokale omgeving gebonden is. 1.3 An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations De derde en laatste keer dat Adam Smith in zijn gepubliceerde werk de term invisible hand hanteert komt uit An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations—zijn meest bekende werk—veelal afgekort tot the Wealth of Nations. Hier schrijft Smith: “But the annual revenue of every society is always precisely equal to the exchangeable value of the whole annual produce of its industry, or rather is precisely the same thing with that exchangeable value. As every individual, therefore, endeavours as much as he can both to employ his capital in the support of domestic industry, and so to direct that industry that its produce may be of the greatest value; every individual necessarily labours to render the annual revenue of the society as great as he can. He generally, indeed, neither intends to promote the public interest, nor knows how much he is promoting it. By preferring the support of domestic to that of foreign industry, he intends only his own security; and by directing that industry in such a manner as its produce may be of the greatest value, he intends only his own gain, and he is in this, as in many other cases, led by an invisible hand to promote an end which was no part of his intention. Nor is it always the worse for the society that it was no part of it. By pursuing his own interest he frequently promotes that of the society more effectually than when he really intends to promote it. I have never known much good done by those who affected to trade for the public good. It is an affectation, indeed, not very common among merchants, and very few words need be employed in dissuading them from it.”(Smith 1776: IV.2.9). Ook hier gaat het weer om onbedoelde en onvoorziene consequenties, waardoor je een invisible hand aan het werk zou kunnen zien. Zijn zichtbare hand, zijn eigen wil, streeft slechts zijn eigen gewin na. Omdat hij zoveel mogelijk winst voor zichzelf wil hebben, investeert hij bij voorkeur in de meest winstgevende projecten. “As every individual, therefore, endeavours as much as he can both to employ his capital in the support of domestic industry, and so to direct that industry that its produce may be of the greatest value” Smith gebruikt hier “therefore” omdat hij in het betoog voor deze passage argumenteert dat binnenlandse sectoren niet beschermd hoeven te worden om zo het kapitaal van de inwoners aan te trekken. Omdat een zakenman immers de veiligheid van investeren in binnenlandse productie, prefereert boven een onzekere opbrengst in buitenlandse productie. Hij heeft 6 namelijk in het buitenland geen zicht op zijn kapitaal, kent de industrie niet evengoed als in het binnenland en heeft geen ervaring met de specifieke wetten van dat land. Hij heeft er dus in het binnenland meer kijk op en kan ook meer druk uitoefenen om het resultaat behaald met zijn kapitaal te maximaliseren. Zo zal het kapitaal van elk individu noodzakelijkerwijs grotendeels binnenlands in de meest winstgevende projecten geïnvesteerd worden, wat als consequentie heeft dat de totale winst in de maatschappij maximaal is. Een onbedoeld gevolg, wat tot stand komt door de manier waarop individueel zelfbelang, het nastreven van winst, in relatie staat tot het algemeen nut. De invisible hand geeft ook hier verbale kracht aan het argument dat acties onvoorziene en onbedoelde gevolgen kunnen hebben. Door bepaalde omstandigheden kan dus een negatief iets als het streven naar zelfbelang resulteren in een positief iets. Al wordt het als slechte eigenschap gezien het eigen gewin na te streven het feit dat dit gebeurt zorgt voor een optimale jaarlijkse opbrengst. Hierdoor staan zelfbelang en totale opbrengst dus positief met elkaar in verband, ook al is dit niet het doel van het individu. Smith heeft het niet over het nut van iedereen, maar spreekt slechts over de relatie van de individuele acties van handelaren met de “annual revenu of the society”. Een relatie die voortvloeit uit de context waarin gehandeld wordt. Wanneer de randvoorwaarden juist zijn, hoeven acties genomen uit “selflove” of “self-interest” dus niet per se schadelijk te zijn voor anderen. En het zijn juist deze randvoorwaarden die Smith probeerde bloot te leggen en die vaak in latere teksten achterwege zijn gelaten als in de 2e helft van de 20e eeuw de roep om marktwerking en privatisering steeds sterker wordt. Want om het invisible hand argument goed te begrijpen is het noodzakelijk goed te kijken naar de randvoorwaarden die noodzakelijk zijn voor het ontstaan van een positief resultaat. 1.4 Historische achtergrond De tijd van Smith, 1723 – 1790, werd gekenmerkt door sterke technologische vooruitgang, die economische vooruitgang voor een steeds groter deel van de bevolking mogelijk maakte. De stijgende productiecapaciteit en bijbehorende daling van de kosten van goederen zorgde er voor dat mensen het vooruitzicht hadden om de armoede te kunnen ontstijgen. Dit was voor Smith dan ook een belangrijke reden om te onderzoeken hoe dit het beste mogelijk was.“His main concern was to promote the availability of goods, which made a decent life possible for all.” (Muller 1993: 58) Het idee dat de mens zou mogen streven naar materiële welvaart was relatief nieuw, gezien het feit dat de grote intellectuele tradities in Europa tot de 18e eeuw dit streven verwierpen op basis van godsdienst of op basis van een veronderstelde immoraliteit van het handeldrijven met winstoogmerk. Dominante intellectuele tradities stamden of af van het idee van de goede maatschappij van de klassieke Grieken, of hadden een sterk religieuze grondslag. De kerk stelde over het algemeen dat stoffelijke welvaart slechts als afleiding van het hogere doel op aarde –het hiernamaals, diende en zodoende de zonde in de hand hielp. Ook in de klassiek Griekse denkwijze zou handelen corruptie in de kaart spelen en het deugdelijke leven verhinderen.2 Verder veronderstelden de meeste klassieke denkers tot de 18e eeuw dat de materiële welvaart van de aarde een vast gegeven was. Zodoende was er geen manier om er zelf op vooruit te gaan, zonder dat een ander er noodzakelijkerwijs op achteruit zou gaan. Waardoor het streven naar meer welvaart een immorele handeling werd. Het beleid van de meeste Europese landen ten tijde van Smith vloeide voort uit het principe dat de materiële welvaart van de wereld vast stond. Wat bij de meeste naties leidde tot een sterk protectionistisch beleid om productie in het eigen land te garanderen en zo de accumulatie van Een interessante uitzondering is Xenophon zie voor een beknopte behandeling Tomas Sedlacek – Economics of Good and Evil pagina 99-102 2 7 goud en zilver mogelijk te maken. Dit goud en zilver was volgens de Mercantilisten de ware vorm van welvaart. Handel met een ander land werd als nadelig voor het eigen land gezien en in sommige gevallen zelfs als verraad, of oorlogsactie ervaren. Tegen dit mercantiele systeem met hoge importheffingen en grote subsidies voor verschillende binnenlandse sectoren probeerde Smith met zijn redenatie in the Wealth of Nations een omkeer in beleid teweeg te brengen. Sterk beïnvloed door de franse Fysiocraten, die ook kritiek hadden op het Mercantilistische beleid in hun eigen land. Smith reisde van 1764 tot 1766 door Frankrijk en raakte zo bekend met hun ideeën. (Jerry Z. Muller, 1993, 24-25) Maar hij had zowel op de Fysiocraten als de Mercantilisten kritiek, omdat beide stromingen volgens hem de bron van welvaart verkeerd inschatten. Zowel goud en zilver accumulatie, wat de mercantilisten als bron van welvaart zagen, als het vergroten van de agrarische sector, wat de fysiocraten als bron van welvaart zagen, waren volgens Smith niet de reden van de welvaart van een land. Wat wel de bron van welvaart is behandelt Smith in “An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations”, de titel zegt het eigenlijk al. Zowel de Fysiocraten als de Mercantilisten zagen het streven naar zelfbelang als een negatief iets wat spanning met het nationaal belang opleverde. Het was hier waar Smith een omslagpunt teweegbracht door aan te tonen dat in veel gevallen de individuen zelf veel beter kunnen inschatten wat in hun en uiteindelijk ook in het nationale belang is. Een idee al eerder behandelt door Bernard Mandeville, waar Smith het echter niet geheel mee eens was.3 Smith stelde dat als bepaalde sectoren te veel bevorderd of ontmoedigd worden het kapitaal op onnatuurlijke wijze in deze sectoren stroomt en dus inefficiënt ingezet wordt, wat de kapitaalaccumulatie van de totale economie afremt en dus het nationaal belang schaadt. Een vrije markt zou de individuen daar de investeringen laten doen, waar ze uiteindelijk ook een positieve uitwerking zouden hebben op het algemeen nut. In deze redenatie speelde de invisible hand een rol. Smith toonde aan dat het mogelijk was om zelfbelang meer in overeenkomst met het grotere belang te laten zijn. Zodoende kon een individuele actie met slechts het nut van het individu voor ogen, in de juiste banen geleid door de instituties die invloed op hem uitoefenen, resulteren in een algeheel positief resultaat. Omdat Smith begreep dat dit niet voor iedereen makkelijk te begrijpen was, probeerde hij zijn argument kracht bij te zetten door het gebruik van de invisible hand. 1.5 Moral Philosophy Adam Smith was geen econoom zoals wij dat tegenwoordig kennen, hij hield zich bezig met wat hij zelf noemde “Moral Philosophy”, een term waar hedendaagse psychologie, filosofie, economie, sociologie, politieke wetenschappen en recht binnen vallen. (Wight 2007: 343) Adam Smith deed in zijn werk onderzoek naar hoe handelen tot stand komt, beïnvloed door verschillende factoren, met als uitgangspunt innerlijke driften die in een samenspel met omgeving en opvoeding tot uiting komen als acties. Jonathan B. Wight vat Smith’s kijk op “Mandeville considers selfishness and selflove to be vices on which (aside from a multitude of other vices) the bees’ kingdom stands. This is why he came to the conclusion that vices lead to good. But Adam Smith did not consider self-love to be a vice. He renames “self-love” as “self-interest” (he freely swaps both terms), and despite not basing the principle of the functioning of society on it, he considers it important in the conduct of business. With this he can place himself as being against Mandeville (who was so condemned at the time), while at the same time basing his economic theories on a similar basis. With a silent redefinition of vice into virtue, Smith managed to draw from the logic of Mandeville’s argument without having to face derisive criticism. With Smith, Mandeville’s scornful “self-love” becomes the virtuous “selfinterest”— a word we find (as opposed to the term “egoism”) in The Wealth of Nations or The Theory of Moral Sentiments.” (Sedláček 2000: 200) 3 8 deze innerlijke driften in zijn essay “The Treatment of Smith’s Invisible Hand” als volgt samen. Een mens handelt volgens zijn natuurlijke, ultiem van god afstammende, instincten. Deze instincten kun je indelen in drie categorieën. De zelfzuchtige passies, de sociale passies en de onsociale passies. De zelfzuchtige passies houden zich bezig met het eigen welzijn, zoals de drift tot zelfbehoud, bevrediging van lichamelijke lusten en de drang naar persoonlijke prestaties. De sociale passies dienen er toe dat men nut ontleend aan het welzijn van anderen, zoals goedwillendheid, affectie en vrijgevigheid. Ondanks het feit dat Smith de zelfzuchtige passies als de meest krachtige zag, schreef hij de sociale passies wel meer waarde toe dan veel andere filosofen uit zijn tijd. “How selfish soever man may be supposed, there are evidently some principles in his nature, which interest him in the fortune of others, and render their happiness necessary to him, though he derives nothing from it except the pleasure of seeing it.” (Smith 1790: I.I.1). Dan zijn er nog de onsociale passies zoals haat en afkeer die nut ontlenen aan de negatieve welvaart van anderen, deze passies dragen er aan bij dat de mens het recht en de onschuldigheid beschermt. Als men immers niet haatdragend zou kunnen zijn, zou men ook geen straffen kunnen uitvoeren, waardoor het hele rechtssysteem in gevaar komt. Deze drie passies zijn de motieven van de mens volgens Smith, waarvan de eerste de meest krachtige is. Maar menselijk handelen komt niet alleen tot stand vanwege deze passies, menselijk handelen komt tot stand door het samenspel van passies, geweten, reflectie, de wil om tot op zekere hoogte bij anderen in de smaak te vallen en instituties zoals de kerk, familie en de markt. Het is dan zaak om daar waar mogelijk de instituties zo te vormen dat het nastreven van de “selfish passions”, die de sterkste motivaties van individueel handelen zijn, leidt tot het nut van allen. Hiervoor hoeven de individuen niet te weten hoe ze precies bijdragen aan het algemeen nut, deze consequenties van individueel handelen zijn vaak, zo niet altijd, een onbedoeld en onvoorzien gevolg. Het was dus geenszins Smith’s opvatting dat de mens door alleen zijn “selfish passions” te volgen automatisch ook een positief effect op de welvaart van de gehele economie zou hebben. De voorwaarden die zorgen dat hij geleid wordt door een invisible hand zijn talrijk en als aan deze voorwaarden niet wordt voldaan is het vrij eenvoudig mogelijk dat er binnen de samenleving een conflict van interesses ontstaat. Als het zelfbelang namelijk niet op zodanige wijze wordt gestuurd dat het automatisch aan het algemene nut bijdraagt, kan de onzichtbare hand vrij makkelijk mensen leiden tot handelen wat schadelijk is voor anderen en eventueel zelfs voor zichzelf. Als belangrijke voorwaarde voor vooruitgang ziet Smith de vrijheid van de mens. Als er sprake is van een afhankelijkheid van slaaf op meester, of van boer op feudaal heerser, is de welvaart kleiner dan in een vrijere samenleving. In een economie met meer persoonlijke vrijheid kan de markt de rol van behoeftevoorziening vervullen. Door arbeidsdeling is het mogelijk om een rijker leven te leiden als “arme” arbeider in een rijke samenleving dan als koning in een arme samenleving. Een voorbeeld wat Smith gebruikt in the Wealth of Nations, vlak nadat hij over arbeidsverdeling en bijbehorende voordelen het volgende gezegd heeft. “It is the great multiplication of the productions of all the different arts, in consequence of the division of labour, which occasions, in a well-governed society, that universal opulence which extends itself to the lowest ranks of the people. Every workman has a great quantity of his own work to dispose of beyond what he himself has occasion for; and every other workman being exactly in the same situation, he is enabled to exchange a great quantity of his own goods for a great quantity, or, what comes to the same thing, for the price of a great quantity of theirs. He supplies them abundantly with what they have occasion for, and they 9 accommodate him as amply with what he has occasion for, and a general plenty diffuses itself through all the different ranks of the society.”(Smith 1776: I.1.10) Deze arbeidsdeling kwam volgens Smith niet tot stand door wijsheid of beleid, maar door de sterkste van de menselijke passies, het streven naar zelfbelang. “This division of labour, from which so many advantages are derived, is not originally the effect of any human wisdom, which foresees and intends that general opulence to which it gives occasion. It is the necessary, though very slow and gradual, consequence of a certain propensity in human nature which has in view no such extensive utility; the propensity to truck, barter, and exchange one thing for another.”(Smith 1776: II.1.1). Hier, net zoals in vele andere voorbeelden ziet Smith hoe een natuurlijk gegeven instinct, kan leiden tot de vooruitgang van het gehele menselijke ras. Zonder dat dit de intenties zouden moeten zijn van de individuen die slechts uit zelfbelang handelen. Omdat de consequenties van het meeste handelen vaak onbedoeld en onvoorzien zijn, is het mogelijk dat een actie vier verschillende gevolgen kan hebben. Want al zal een persoon nooit een actie ondernemen met als doel zichzelf pijn te doen, hij kan niet altijd goed inschatten wat het gevolg van zijn actie is. Zodoende kan hij zelfs handelend uit puur zelfbelang, een negatief effect voor zichzelf genereren. Een actie kan dus met het oog op respectievelijk zichzelf en de maatschappij, slecht-slecht, slecht-goed, goed-slecht en goedgoed uitpakken. Het is dit laatste gevolg waar men naar moet streven, door de instituties die van invloed zijn op het menselijk handelen op zodanige wijze vorm te geven, dat acties genomen uit zelfbelang uitmonden in algemeen nut. Om op die manier de kracht van het natuurlijke instinct te kunnen oogsten. 1.6 Randoorwaarden Het is volgens Smith belangrijk voor het goed functioneren van de markt dat individuen door middel van opvoeding reflecterend vermogen aangeleerd krijgen. Waardoor zelfbelang niet altijd zomaar gevolgd wordt. Deze opvoeding komt van familie, maar ook van kerk, school en overheid. Door deze opvoeding kan een kind, wat alleen gevoelens heeft en hier op reageert, aanleren om zich te verplaatsen in een ander. Het zijn de menselijke passies die normaal gesproken leiden tot een beoordeling. Maar de omgang met anderen en de juiste opvoeding maakt het mogelijk dat een persoon situaties beoordeelt als een “impartial spectator”. Het is het samenspel van de aangeboren passies en het aangeleerde rechtvaardigheidsgevoel wat uiteindelijk tot een handeling leidt. Zonder dit rechtvaardigheidsgevoel zou de mensheid al snel kunnen vervallen in de strijd van allen tegen allen, zoals Hobbes dit voorzien had. Maar een centraal thema in Smit’s werk is “to show how our natural passions provide a psychological basis for social institutions which, if properly structured, prevent a descent into that Hobbesian state of nature…” (Muller 1993: 101) Niet alleen moet de opvoeding juist zijn, er dient een goed rechtssysteem te zijn wat eigendom en het nakomen van contracten garandeert. Zonder deze zekerheid is het voor veel individuen te riskant bepaalde contracten aan te gaan. En door deze onzekerheid blijft er dus veel kapitaal onbenut, of op de verkeerde plaats benut. Ook moet voldoende concurrentie zijn om onnatuurlijk hoge prijzen tegen te gaan. Concurrentie die de overheid in de tijd van Smith juist vaak om zeep hielp met de maatregelen die het nam. Juist wanneer er niet voldoende concurrentie is zorgt het streven naar zelfbelang voor een nadeel voor allen. Het is immers in het belang van een monopolist om de prijs hoog te houden, maar dit schaadt alle anderen. Smith waarschuwt in zijn werk tegen de overheid, omdat de “principal architects” van het beleid juist de “merchants and manufacturers” zijn. Waardoor “In the mercantile regulations, which have been taken notice of in this chapter, the interest of our manufacturers has been most peculiarly attended to; and 10 the interest, not so much of the consumers, as that of some other sets of producers, has been sacrificed to it” (Smith 1776: IV.8.54) Maar in principe geldt deze waarschuwing voor elke vorm van te sterke (economische) macht. Verder zijn er volgens Smith nog tal van taken die de overheid moet uitvoeren in het belang van allen. Vrijwel het hele vijfde boek van de Wealth of Nations gaat dan ook over dit thema en over hoe de overheid aan de financiën moet komen om deze taken uit te voeren. Hieronder vallen de bescherming van de staat tegen andere staten, het onderhouden en eventueel uitbreiden van de infrastructuur en andere grote publieke werken. De randvoorwaarden voor het goed functioneren van de markt zou je dus in drie categorieën samen kunnen vatten: (1). Sociale structuur van de maatschappij. Het samenspel van opvoeding, de menselijke psyche—en hoe deze werkt in een samenleving—en de menselijke instituties die van invloed zijn op de maatschappij, zorgt voor een omgeving waarin het streven naar zelfbelang in juiste banen geleid kan worden. (2). Economische structuur van de maatschappij. Een markt functioneert alleen dan goed wanneer er geen concentratie is van economische macht. Een groot deel van de wealth of nations is gericht tegen de economische macht resulterend uit overheidsmaatregelen, maar dit is niet de enige manier waarop markten verstoord kunnen worden. Pas als elk individu in de markt een vergelijkbare economische macht heeft is het waar dat: “The real and effectual discipline which is exercised over a workman is that of his customers. It is the fear of losing their employment which restrains his frauds and corrects his negligence.” (Smith 1776: I.10.86) (3). Juridische structuur van de maatschappij. Er dient natuurlijk een rechtsorgaan te zijn met voldoende macht om algemeen als wettelijk geldende contracten bindend te maken, evenals het beschermen van de individuen in de maatschappij van elkaar. Over de stelling dat de enige taak van de overheid het beschermen van eigendom is zei Smith: “Civil government, so far as it is instituted for the security of property, is in reality instituted for the defence of the rich against the poor, or of those who have some property against those who have none at all.” (Smith 1776: V.1.55). Smith zag voor de overheid meer taken weggelegd dan dat.4 Maar over het algemeen moest niet te veel ingegrepen worden in het systeem van “natural liberty” een vrijheid die echter niet alleen door de overheid verstoord kon worden. “All systems either of preference or of restraint, therefore, being thus completely taken away, the obvious and simple system of natural liberty establishes itself of its own accord. Every man, as long as he does not violate the laws of justice, is left perfectly free to pursue his own interest his own way, and to bring both his industry and capital into competition with those of any other man, or order of men. The sovereign is completely discharged from a duty, in the attempting to perform which he must always be exposed to innumerable delusions, and for the proper performance of which no human wisdom or knowledge could ever be sufficient; the duty of superintending the industry of private people, and of directing it towards the employments most suitable to the interest of the society. According to the system of natural liberty, the sovereign has only three duties to attend to; three duties of great importance, indeed, but plain and intelligible to common understandings: first, the duty of protecting the society from violence and invasion of other independent societies; secondly, the duty of protecting, as far as possible, every member of the society from the injustice or oppression of every other member of it, or the duty of establishing an exact administration of justice; and, thirdly, the duty of erecting and maintaining certain public works and certain public institutions which it can never be for the interest of any individual, or small number of individuals, to erect and maintain; because the profit could never repay the expence to any individual or small number of individuals, though it may frequently do much more than repay it to a great society.” (Smith 1776: IV.9.51) 4 11 1.7 Conclusie Op wat voor manier heeft Smith de invisible hand gebruikt? Het zou veel te kort door de bocht zijn om Smith te betitelen als een voorvechter van het idee dat als alles wordt over gelaten aan de vrije markt, dit voor iedereen het beste zou zijn. Tal van randvoorwaarden moeten juist zijn, omdat er anders of een uitbuiting van macht plaats kan vinden, of een compleet gebrek aan harmonie binnen de samenleving op kan treden. De wealth of nations staat vol met waarschuwingen tegen bepaalde manieren waarop het streven naar zelfbelang tot uitdrukking komt. Omdat in de tijd van Smith de overheid de grootste economische macht was en er nog geen sprake was van (multinationale) vennootschappen in de hoeveelheid en grootte die vandaag de dag waarneembaar is, lijkt Smith’s economische redenatie veel tegen de overheid gericht te zijn, maar in principe keert hij zich tegen elke vorm van macht die de daadwerkelijk vrije markt negatief zou kunnen beïnvloeden. In zijn betoog tegen—vaak monopoly bevorderende—overheidsmaatregelen, maakt Smith gebruik van een invisible hand als metafoor om zijn redenatie kracht bij te zetten. De invisible hand kan als een visuele uitdrukking gezien worden van het feit dat acties genomen uit zelfbelang—wat men als onsociale passie zou kunnen bestempelen—niet per definitie een negatieve invloed hoeven te hebben op het belang van anderen. Smith gebruikt de invisible hand echter niet als vaststaand gegeven. Pas wanneer aan bepaalde economische, sociale en juridische randvoorwaarden wordt voldaan kan een positief effect optreden. Smith was geen econoom, economie was slechts een klein onderdeel van zijn vakgebied, moral philosophy. Moraal speelt een grote rol in zijn werk en dus ook in de interpretatie van zijn economische argumenten. Hij voelde een sterke ongerechtigheid in de manier waarop de overheid bepaalde sectoren en bepaalde handelaren oneerlijke voordelen bezorgde. In zijn tijd was de economische macht, wanneer de overheid geen restricties op zou leggen, redelijk gelijk verdeelt. Onder bepaalde voorwaarden zou een vrije markt en gezonde concurrentie dus in het voordeel van allen kunnen zijn. Deze voorwaarden zouden na Smith een centrale plaats innemen wanneer de economie zich als zelfstandige wetenschap begon te ontwikkelen. Wanneer werkt de markt en wanneer moet de overheid ingrijpen? 12 Hoofdstuk 2 -Marktwerking vs overheidsingrijpenInleiding De reden dat Smith als grondlegger van de moderne economische wetenschap gezien wordt, is zijn rol in het bespreken van de marktwerking. Sindsdien is de markt in de economische wetenschap bijna het a tot z van de economie geworden. De meeste modellen gaan over marktwerking, de meeste media aandacht gaat naar het “aantrekken van de markt” of juist het uitblijven hiervan. Nog steeds is de belangrijkste vraag voor de overheid, wat te doen met de economie, in andere woorden op welke markten wordt ingegrepen en op welke markten niet. Omdat met Smith een omslagpunt bereikt werd, wordt zijn belang in de economische wetenschap tegenwoordig zo aangestipt. En de ontwikkeling van de economische wetenschap sinds Smith kan voor een deel gezien worden naar de zoektocht van de voorwaarden onder welke de invisible hand zou kunnen werken. Wanneer is marktwerking de oplossing en wanneer moet de overheid ingrijpen? In dit hoofdstuk probeer ik een kort overzicht te geven hoe na Smith deze discussie binnen de economie is gevoerd. 2.1 Beknopt overzicht De dominante theorie vanaf de Grieken tot het tijdperk van de Mercantillisten was dat het streven naar zelfbelang een negatieve invloed had op het welzijn van de maatschappij—een maatschappij die dus door de overheid beschermd moest worden tegen immorele individuen. Met het omslagpunt teweeggebracht door Smith begon wat men kan beschouwen als de klassieke economie. Door de evolutie van de economische technieken eind 18e en begin 19e eeuw werd het steeds beter mogelijk om te toetsen waar overheidsingrijpen mogelijk schadelijk was en waar overheidsingrijpen wenselijk zou kunnen zijn. Met name de opkomst van de Utiliteitstheorie door de werken van Jeremy Bentham maakte het toetsen van overheidsingrijpen concreter. Het idee dat mensen beslissingen nemen op basis van het berekenen van het verwachtte pijn of plezier die een actie oplevert, maakt dat mensen uit zelfbelang handelen eventueel wel plezier kunnen ontlenen aan altruïstische acties. Bentham stelde dat het nut van een maatschappij een opsomming van het nut van alle individuen in deze maatschappij is en elk individu zelf het beste kan oordelen over zijn of haar nut, waarbij elk individu dezelfde capaciteit voor geluk heeft. (Medema 2009: 29) Bij het beoordelen van een actie moest men dus volgens het ethisch utilitarisme kijken naar de utiliteit van allen die door een actie getroffen werden. Ondanks het feit dat utiliteit niet daadwerkelijk kon worden gemeten was deze kijk op het beoordelen van acties toch een handige ethische gids. Het is dus niet zo dat de klassieke economen vanaf Smith voorstanders waren van een puur laissez faire systeem met een extreem kleine overheid. De kritiek op overheidsingrijpen was zeker aanwezig maar met name dankzij de utiliteitstheorie en bijbehorend ethisch kompas hadden de meeste klassieke economen een pragmatische kijk op de rol van de overheid. Alle regelgeving moest getoetst worden op de utiliteitseffecten die het genereerde en laissez faire was dus niet altijd het devies. Wel was er vanaf de tijd van Smith een grote scepsis ten aanzien van de mogelijkheden die de overheid had om in te grijpen, omdat de politici en ambtenaren die dit ingrijpen zouden moeten doen of simpelweg niet gekwalificeerd waren, of onder te grote druk van hun zelfbelang en het belang van bepaalde lobby groepen stonden. Zo was de vrije markt inclusief bijbehorend markt falen volgens de klassieken vaak de mindere van twee kwaden, omdat de overheid simpelweg niet competent genoeg geacht werd om in te grijpen. 13 Maar met de voortschrijdende wetenschappelijke technieken die ontwikkeld werden eind 19e en begin 20e eeuw, kreeg de econoom steeds beter gereedschap bij het beoordelen van verschillende situaties en steeg dus ook de kans dat de overheid op een juiste manier zou kunnen ingrijpen. Dit proces van voortschrijdend inzicht begint voor een groot deel bij Mill en Sidgwick, die vanuit het utiliteitsperspectief de basis voor overheidsingrijpen zagen groeien en het behandelen van “spillovers” of externaliteiten kreeg vanaf de marginale revolutie, voortgebracht door onder anderen Marshall, Jevons en Walras, een steeds meer wetenschappelijke basis. De markt zorgt immers voor het gelijkstellen van het marginale nut van de individuen op die markt, wat een privé optimum genereert. Maar het sociale optimum kan dus volgens dezelfde redenatie pas bereikt worden wanneer marginaal sociaal en marginaal privé nut aan elkaar gelijk zijn. Het was Pigou die bestudeerde wanneer de markt dit resultaat genereerde en aan de hand van deze richtlijn de basis voor overheidsingrijpen sterk zag toenemen. Pigou was consistent met de analyse van Smith in zoverre dat het zelfbelang is wat door menselijke instituties zoals familie, recht en politie in de juiste banen geleid dient te worden. De basis voor overheidsingrijpen was volgens hem dus iets wat niet per definitie uitgesloten hoefde te worden, hij stelde dat er geen a priori oordeel te vellen is en dat elk geval dus apart bekeken dient te worden. Een zienswijze die consistent is met zijn ethisch utilistische voorgangers, Pigou bewees echter dat markt falen daadwerkelijk bestond wanneer privé en sociale interesses niet overeenkomen en beargumenteerde dat dit kwam door positieve of negatieve externaliteiten. Dat wat Pigou slechts beargumenteerde werd in de jaren na hem door voortschrijdende wiskundige technieken steeds meer bewezen, waardoor economen op zoek konden gaan naar de voorwaarden voor het bereiken van het sociale optimum. Het was dit bewijs van markt falen en bijbehorende condities voor het bereiken van een optimum, die het debat verschoven van een mogelijk falende markt ten opzichte van een waarschijnlijk falende overheid, naar kwantificeerbare doelen die men alleen maar hoefde te berekenen en toe te passen. De kijk op zelfbelang, markt falen en overheid heeft sinds Smith geschommeld tussen weinig ingrijpen en sterke regulatie. Het inzicht dat de markt kan falen gaf de overheid legitimatie om in te grijpen, maar omdat ook de overheid kan falen zijn er vraagtekens bij deze legitimatie te plaatsen. Het is in deze discussie dat de invisible hand van Adam Smith uiteindelijk weer boven water is gekomen op een manier die hij waarschijnlijk nooit zo bedoeld heeft. In dit hoofdstuk geef ik eerst een kort overzicht van de verschillende vormen van markt falen en van de problemen met betrekking tot overheidsregulatie. Om in hoofdstuk 3 het gebruik van de invisible hand in de 20e eeuw nader onder de loep te nemen. 2.2 Marktfalen Een markt kan op verschillende manieren falen, de markt kan niet goed functioneren als gevolg van een dominante machtspositie van een of verschillende spelers op de markt, met als extreem voorbeeld een monopolie. En de markt functioneert niet optimaal als bij de productie of consumptie van een goed een externaliteit optreed waar de producent of consument geen rekening mee houdt, of wanneer er bij de productie of consumptie gebruik wordt gemaakt van publieke goederen. Er volgt een korte omschrijving van deze vormen van markt falen. 2.2.1 Market Power We spreken van market power als een bedrijf een prijs kan vragen voor zijn product die significant hoger is dan de competitieve prijs. In het geval van perfecte competitie zou die prijs theoretisch gelijk zijn aan de marginale kosten, maar in de praktijk komt dit zelden of 14 nooit voor. De competitieve prijs kan gezien worden als de prijs die ontstaat onder de druk van competitie. Vraag je meer geld voor je product gaat de consument immers naar een concurrent die wel een scherpe prijs hanteert. Het meest extreme voorbeeld van market power is een monopolie, omdat hier geen enkele concurrentie bestaat. De monopolist kan de prijs vragen die resulteert in maximale winst, deze prijs is hoger dan de competitieve prijs. Dit is grafisch eenvoudig weergegeven in figuur 1 een klassiek tekstboek voorbeeld van de nadelige gevolgen van een monopolie voor consumenten. Figuur 1: Monopolie Prijs5 Wanneer de competitieve prijs, in dit geval aangegeven met MC, zou zijn aangehouden, dan zouden zowel het blauwe vierkant als de rode en oranje driehoeken het consumenten surplus uitmaken. In andere woorden de prijs die sommige consumenten bereid zouden zijn te betalen boven de MC van 20, maar die niet betaald hoeft te worden omdat door middel van perfecte competitie de verkoper verplicht is te verkopen tegen MC. Voor een bedrijf met een monopolie positie is het echter winstmaximaliserend om in dit voorbeeld een prijs van 60 te vragen, omdat op die manier het producenten surplus, de winst van het bedrijf, maximaal is. Hierdoor is er echter minder vraag waardoor het totale surplus daalt van 3200, het totaal aan consumenten surplus in de situatie van perfecte competitie, naar 2400 totaal. Dit welvaartsverlies is maximaal bij monopolie prijs, maar bij elke prijs boven marginale kosten, of competitieve prijs, treedt dit welvaartsverlies op. Dit voorbeeld zou kunnen worden omschreven als allocatieve inefficiëntie, de welvaart wordt niet juist verdeelt. Verder kan een monopolie, of een andere minder sterke machtspositie, zorgen voor productieve en dynamische inefficiëntie. Onder productieve inefficiëntie wordt verstaan dat een monopolie door het ontbreken van concurrentie mogelijk te weinig reden heeft om de kosten zo laag mogelijk te houden, en zoals in figuur 1 makkelijk te zien is zou een hogere MC leiden tot een kleiner surplus. Allocatieve en productieve inefficiëntie zijn voorbeelden van statische inefficiëntie, maar er kan ook sprake zijn van dynamische inefficiëntie. Dynamische inefficiëntie treedt op als een monopolie te weinig reden heeft om in nieuwe technieken te investeren die eventueel het product zouden kunnen verbeteren of de kosten drukken, deze efficiëntie heeft dus betrekking op de toekomst van de markt, al is perfecte competitie waarschijnlijk ook niet optimaal voor deze vorm van efficiëntie. (Motta 2009: 56-57) Monopolie is het meest extreme voorbeeld van een machtspositie van een bedrijf, maar dit is niet de enige manier waardoor een bedrijf market power kan uitoefenen. Ook bij een klein aantal bedrijven kan er sprake zijn van market power. Bij kartelvorming, illegale prijsafspraken of aanbod verkleinende afspraken, oefenen bedrijven market power uit. En 5 Bron: http://en.m.wikibooks.org/wiki/File:Monopoly_pricing_example_01.svg 15 bedrijven kunnen door middel van switching costs een prijs hanteren die boven competitieve prijs ligt. Bij switching costs moet men denken aan kosten die het moeilijk maken om van bedrijf te wisselen. Dit kunnen directe kosten zijn, zoals een goedkoop abonnement het eerste halfjaar en vervolgens anderhalf jaar een te hoge prijs, maar ook indirecte zaken zoals het moeilijk vergelijkbaar maken van prijzen tussen concurrenten en bundelen van goederen.6 Monopolies of andere vormen van machtsposities kunnen ontstaan door een bepaald voordeel in productie, waardoor de concurrentie uit de markt geprijsd kan worden. Door predatory behaviour, het onder marginale kosten verkopen van je product om de concurrentie uit de markt te prijzen. Door fusies en overnames, maar ook zoals in de tijd van Smith door bepaalde overheidsregulaties of licenties. 2.2.2 Externaliteiten Een vrije markt schiet ook tekort wanneer er positieve of negatieve externaliteiten optreden. In de woorden van Steven G. Medema: “an externality exists when person A’s utility is a function of an activity undertaken by person B … externalities are nothing more than variables that affect the production or utility functions of other agents” (Medema 2009: 3, 75) Kortom een externaliteit treedt op wanneer een actie ondernomen door een persoon of bedrijf invloed heft op een ander persoon of bedrijf, voor het gemak samengevat als agent. De agent die de actie onderneemt houdt in zijn afweging geen rekening met het gevolg voor de andere agent(en) en zodoende kan het voorkomen dat hij vanuit sociaal oogpunt deze actie te veel of te weinig onderneemt. Een externaliteit kan zowel positief als negatief zijn voor de agent die de gevolgen van deze externaliteit ondervindt. Een externaliteit kan ook gevolgen hebben voor meer dan een andere agent, bijvoorbeeld wanneer een bedrijf als gevolg van productie het milieu beschadigt. Om het in algemenere termen uit te drukken moet een verschil gemaakt worden tussen private kosten en sociale kosten en private opbrengsten en sociale opbrengsten. Sociale kosten en opbrengsten bestaan respectievelijk uit private kosten en opbrengsten plus de kost of opbrengst van de externaliteit. Wanneer er dus een negatieve externaliteit optreedt zijn de sociale kosten hoger dan de private kosten, wat tot overproductie leidt, terwijl een positieve externaliteit dus zorgt voor onderproductie, gezien vanuit de sociaal wenselijke uitkomst. Dit zou op te lossen zijn door een belasting ter hoogte van de marginale sociale kosten van de negatieve externaliteit of een subsidie ter hoogte van de marginale sociale opbrengsten van de positieve externaliteit in te voeren, maar dit vergt een accurate inschatting van de overheid en een juridisch besluit wat wel en wat niet als externaliteit gezien kan worden en dus wie beschermt wordt en wie bestraft. Dit probleem werd aan de kaak gesteld door Ronald Coase en hij toonde aan dat het, bij het uitblijven van transactiekosten, efficiënter is om de rechten toe te kennen aan een van de partijen, waarbij het niet uitmaakt wie de rechten krijgt, omdat de markt er vervolgens voor zou zorgen dat degene die het meeste waarde aan de rechten hecht de rechten zal opkopen. De initiële verdeling is alleen van belang bij het bepalen wie aan wie betaalt. 2.2.3 Publieke goederen De vorige voorbeelden handelden allemaal om privé goederen, maar wanneer de productie, of consumptie van (semi-)publieke goederen aan de markt wordt overgelaten faalt deze ook regelmatig. Allereerst is een definitie nodig van wat een privé goed is en wat een publiek goed is. Het verschil tussen beiden zit in de uitsluitbaarheid van gebruik en rivaliteit van consumptie. Wanneer een goed uitsluitbaar is, wil dit zeggen dat de eigenaar anderen er van kan weerhouden dit goed te gebruiken, wanneer een goed rivaliteit van consumptie bezit 6 Er is uitvoerige economische literatuur over verschillende aangehaalde voorbeelden, maar een diepere discussie ligt buiten de omvang van deze scriptie. 16 houdt dit in dat gebruik van de een de hoeveelheid ter beschikking voor het gebruik van een ander vermindert. Wanneer een goed rivaliteit en uitsluitbaarheid van consumptie bezit noemen we het een privé goed. Wanneer een goed non-rivaliteit vertoont en er geen uitsluitbaarheid van consumptie bestaat noemen we het een puur publiek goed. Dan heb je ook nog goederen die wel rivaliteit, maar geen uitsluitbaarheid hebben, zoals bijvoorbeeld de vissen in de zee, of het gras op een publieke weide. En goederen die geen rivaliteit vertonen, maar wel uitsluitbaar zijn, zoals het bezoek van een museum, of concert. Als een goed slechts een van de eigenschappen van een publiek goed vertoont noemt men het een quasi publiek goed. Van elk type quasi publiek goed zal ik een voorbeeld behandelen evenals een voorbeeld van een puur publiek goed, om zo een overzicht te geven wat het probleem van de markt als regulerend middel kan zijn. Een puur publiek goed kenmerkt zich dus door non-rivaliteit van consumptie en niet uitsluitbaarheid van het goed. Een goed voorbeeld hiervan is defensie. Als een land beschermt wordt tegen aanvallen van buitenaf heeft immers iedereen hier de voordelen van niemand is uitsluitbaar. En het feit dat iemand geniet van de voordelen van defensie houdt niet in dat iemand anders er minder van kan genieten, het goed raakt niet op, non-rivaliteit van consumptie. Het probleem als de privé personen in een land op de markt hun defensie zouden moeten regelen is dat het voor iedereen voordelig is om een ander voor defensie te laten betalen en zelf daar gratis de voordelen van te plukken, het bekende free-rider probleem. Wanneer er geen overheidsingrijpen is, een met belastinggeld gefinancierd staatsleger, is het vrij waarschijnlijk dat men te weinig, of niets, aan defensie besteedt. Het verschaffen van zulk soort essentiële publieke goederen is een rol die de overheid zelfs volgens sterke voorstanders van laissez-faire moet vervullen. Dan zijn er nog de goederen die niet uitsluitbaar zijn, maar wel rivaliteit van consumptie vertonen een klassiek voorbeeld hiervan komt uit een paper van Garrett Hardin, gepubliceerd in het magazine Science in 1968 getiteld The Tragedy of the Commons. Hier zegt Hardin “The tragedy of the commons develops in this way. Picture a pasture open to all. It is to be expected that each herdsman will try to keep as many cattle as possible on the commons” (Hardin, 1968) Zolang de populatie door sociale instabiliteit klein blijft is er geen probleem, maar wanneer de populatie niet meer klein gehouden wordt door sociale onrust doet het volgende probleem zich op want elke herder gebruikt het communale veld om zijn utiliteit te vergroten, maar zijn utiliteit van het toevoegen van een extra dier bestaat uit twee componenten: “1) The positive component is a function of the increment of one animal. Since the herdsman receives all the proceeds from the sale of the additional animal, the positive utility is nearly +1. 2) The negative component is a function of the additional overgrazing created by one more animal. Since, however, the effects of overgrazing are shared by all the herdsmen, the negative utility for any particular decision-making herdsman is only a fraction of [this additional overgrazing] 7” (Hardin, 1968) Elke herder concludeert dan dat het in zijn interesse is om meer dieren te laten grazen, zo lang tot er te veel dieren grazen op het gemeenschappelijke veld en dit veld dus geruïneerd wordt. Het probleem zit hem in het feit dat mensen zichzelf moeten beperken, om zo gezamenlijk het grootste profijt van het publiekelijk beschikbare land te hebben, maar omdat de zelfbeheersing van de een slechts een nadeel is voor zichzelf en een voordeel voor alle 7 Het deel tussen haakjes in de quote zijn mijn eigen woorden, om niet de wiskundige notatie te hoeven gebruikten die in dit voorbeeld niet relevant is 17 anderen is het erg lastig om de tendens van overconsumptie van publiek beschikbare middelen te keren. Andere passende voorbeelden zijn de mondiale visvangst, het dumpen van afval en de uitstoot van schadelijke gassen. Voor al deze problemen zijn uitgebreide afspraken tussen agenten die de voordelen en nadelen voelen van het gezamenlijk gebruik van de aarde noodzakelijk. Wat Hardin in zijn artikel mutual coercion noemt. Dan zijn er nog de goederen die geen rivaliteit van consumptie vertonen, maar die wel uitsluitbaar zijn. Voorbeelden hiervan zijn musea of concerten. In principe is er geen rivaliteit van consumptie, al is het natuurlijk niet mogelijk om oneindig veel mensen in een museum toe te laten, of oneindig veel mensen een concert te laten bezoeken. Vandaar dat het praktisch is om zulke zaken wel uitsluitbaar te maken, wat simpel mogelijk is, door een bepaald aantal kaartjes beschikbaar te maken voor zulk soort evenementen. Omdat deze goederen dus uitsluitbaar zijn werkt de markt hier in principe prima. 2.3 Game Theory In het midden van de jaren 40, met de publicatie van Theory of Games and Economic Behaviour van John von Neumann en Oskar Morgenstern, kan het begin gemarkeerd worden van het veld binnen de economie wat we nu als Game Theory kennen.8 Het veld komt voort uit probabiliteitstheorie en wordt gekenmerkt door een spel (game) bestaand uit een combinatie van uitkomsten die afhankelijk zijn van de keuzes die spelers maken. Game theory wordt toegepast in verschillende disciplines onder andere in economie, politieke wetenschappen en ik heb er tijdens mijn studie dan ook regelmatig mee te maken gehad. Waar game theory onder andere om gaat is het makkelijkst uit te leggen met een simpel voorbeeld en ik zal dit voorbeeld dan ook meteen gebruiken om aan te tonen dat het volgen van zelfbelang niet altijd optimale resultaten genereert. Hiervoor gebruik ik een voorbeeld uit het boek Analyzing Politics van Kenneth A. Shepsle. Waar hij het heeft over een voorbeeld gebruikt door Hume “Hume tells the story of two farmers whose respective fields abut a common marshland. If the marsh were drained, common benefits would be generated – for instance, the destruction of a mosquito habitat. Farmer A’s individual effort in draining the marsh, itself a burden, would produce this benefit not only for himself, but also for farmer B. Each farmer is certainly desirous of the benefit, but is loath to pay the price – especially if he can get the other guy to do all the heavy lifting!” (Shepsle 2010: 235) Dit verhaal valt samen te vatten in de pay-off matrix van figuur 2, een bekend beeld voor mensen bekend met game theory. Voor hen die hier nog niet zo bekend mee zijn volgt een kleine uitleg van de matrix. Beide spelers hebben twee opties, zowel A als B kan kiezen tussen “drain marsh” en “do not drain marsh”, in de matrix die uit deze keuzes ontstaat zijn er vier uitkomsten, waarbij de getallen als volgt gelezen moeten worden (pay-off A, pay-off B) het eerste getal is dus steeds de pay-off van speler A gegeven zijn keuze en de keuze van speler B. Stel het spel wordt een keer gespeeld en beide spelers weten elkaars pay-offs. Dan is het simpel om te zien dat, het voor speler A altijd beter is om niet mee te werken. Kiest speler B Drain Marsh kan A kiezen uit “drain marsh”, een pay-off van 1 en “do not drain marsh”, een pay-off van 2. Kiest speler B “do not drain marsh”, kan a wederom kiezen uit “drain marsh”, een pay-off van -1 en “do not drain marsh”, een pay-off van 0. Hetzelfde geldt voor speler B. Beide spelers weten dit van elkaar en ondanks het feit dat ze beiden beter af zouden zijn als ze allebei “drain marsh” zouden kiezen, werken ze allebei niet mee. Dit probleem 8 Voor een uitgebreide behandeling van de geschiedenis van Game Theory verwijs ik graag naar een verzameling artikelen gebundeld door E. Roy Weintraub – Toward a History of Game Theory 18 vloeit voort uit de mogelijkheid tot strategisch handelen en steekt de kop op bij elke eindige herhaling van dit spel. Figuur 2: Marsh-Draining Game9 Beide boeren, wanneer zij slechts naar hun zelfbelang kijken zullen dus een sub optimale uitkomst genereren. Het bekendste voorbeeld van dit spel kennen we onder de naam The Prisoner’s Dilemma, waar twee boeven kunnen kiezen tussen bekennen en niet bekennen, met gelijksoortige pay-off matrix. Dit dilemma is in verschillende laboratorium tests onderzocht en “the obvious conclusion from these experiments is that rates of cooperation in one-shot and finitely repeated PD games are consistently higher than zero (contrary to predictions of equilibrium analysis) but consistently much lower than 1; the obvious question is, why?” (Shepsle 2010: 254-255) Bij de beantwoording van die vraag kan Smith eventueel uitkomst bieden, omdat mensen niet altijd uit zelfbelang hoeven handelen, hun gevoel van rechtvaardigheid en moraal kan hen er toe aanzetten om in hun ogen het juiste te doen en te vertrouwen op de medemens. 2.4 Problemen in het publieke keuze domein Problemen zoals hier boven behandeld kunnen slechts opgelost worden door collectieve actie. Rationele mensen zouden in staat moeten zijn om met elkaar problemen te analyseren en door middel van een democratisch overeengekomen koers deze problemen aan te pakken. Maar de scepsis die sinds de tijd van Smith over overheidsingrijpen bestaat is niet geheel ongegrond. Ik zal kort een aantal problemen behandelen die er in het algemeen zijn bij preferentie aggregatie, te beginnen bij democratische processen bij kleine groepen, om dit vervolgens uit te breiden naar problemen bij representatieve democratie. 2.4.1 Condorcet Cycles Stel je zit alleen thuis en je gaat een pizza bestellen, helaas woon je in een klein dorp dus de lokale pizzabezorger heeft slechts de keuze uit Hawaï, Margherita en Quattro Stagione, vanaf nu af te korten als H, M en Q. Je baseert je keuze op een bepaalde preferentie en als we er van uit gaan dat je dit rationeel doet moet je preferentie ordening ten minste aan de twee volgende eigenschappen voldoen. Ten eerste moet je preferentie ordening compleet zijn, kortom bij het vergelijken van twee alternatieven H en M prefereer je H over M, of prefereer je M over H, of ben je indifferent tussen beiden. De andere voorwaarde is transitiviteit, een preferentie ordening is transitief wanneer aan de volgende voorwaarde wordt 9 Bron: Kenneth A. Shepsle – Analyzing Politics, HF 8, pagina 237 19 voldaan. Stel je prefereert H over M en je prefereert M over Q, dan prefereer je ook H over Q, wiskundig is dit als volgt op te schrijven als H > M en M > Q dan H > Q. Tot zover geen problemen en de meeste vergelijkingen voldoen aan deze twee voorwaarden. Pas wanneer individuele preferenties van personen in een groep moeten leiden tot groepspreferenties treden er problemen op. Stel nu dat Aagje, Bert en Claudia, voortaan af te korten als A, B en C, in het kleine dorp een pizza willen bestellen, ze hebben slechts geld voor een pizza en zullen dus moeten delen. De preferentie ordeningen zijn als volgt: A: H > M > Q, B: M > Q > H en C: Q > H > M. Als ze allemaal op hun favoriet stemmen hebben de drie verschillende pizza’s allen een stem. Als ze paarsgewijs tussen twee verschillende alternatieven stemmen, om te kijken of er een alternatief is die van de andere twee wint, dit heet een Round Robin Tournament, stuiten ze op een probleem. Als H tegen M gestemd zou worden wint H, als H tegen Q gestemd zou worden wint Q en als Q tegen M gestemd zou worden wint M, kortom H > M, M > Q en Q > H, de groep heeft geen transitieve preferenties, terwijl de individuen dat wel hebben. Dit staat bekend als een Condorcet Cycle, of de Condorcet Paradox. De kans op Condorcet Cycle’s neemt toe wanneer het aantal stemmers, of het aantal alternatieven toeneemt (Riker 1982, 122, Display 5-1) Het probleem wat zich dan voordoet is dat degene die de agenda, de volgorde van stemmen, bepaalt uiteindelijk kan bepalen welk alternatief er gekozen wordt. Nu zijn er nog een hoop andere manieren om een keuze te maken, waar niet per se condorcet cycle’s voor kunnen komen, maar wat blijkt is dat de uiteindelijke keuze van de groep sterk afhangt van de manier die gekozen wordt om tot een keuze te komen.10 En als de uiteindelijke uitkomst afhangt van de manier van preferentie aggregatie kan men zich afvragen wat nou een eerlijke stemming precies inhoudt. 2.4.2 Arrow’s impossibility theorem Omdat bovengenoemde problemen wellicht slechts bij bepaalde manieren van preferentie aggregatie voor komen onderzocht Kenneth Arrow in 1963 in zijn werk “Social Choice and Individual Values” aan welke redelijke voorwaarden een systeem van preferentie aggregatie moest voldoen en of er een systeem was dat aan de, in zijn ogen minimale, voorwaarden voldeed. Een basis, die volgens hem nog aangevuld kon worden met verdere voorwaarden. Door aan te tonen dat zelfs aan zijn minimale voorwaarden niet tegelijkertijd voldaan kon worden door welk systeem van preferentie aggregatie dan ook, liet hij zien dat geen enkele manier van preferentie aggregatie perfect is. Dit gegeven is bekend geworden onder de naam “Arrow’s impossibility theorem”. Ik geef een kort overzicht van zijn theorie. Wanneer een groep individuen G = (1,2,….,n) waarbij n ten minste 3 is, een keuze moet maken uit een aantal alternatieven A = (1,2,….,m) waarbij m ten minste 3 is en deze individuen hebben preferenties die compleet en transitief zijn, dan kunnen er een aantal voorwaarden opgesteld worden waaraan de methode van preferentie aggregatie moet voldoen om tot een eerlijk resultaat te komen. Arrow’s stelt aan deze methode slechts vier voorwaarden, of “conditions”. “Condition U (Universal Domain). Elk individu in G mag elke mogelijke preferentie ordening die compleet en transitief is hebben over de alternatieven in A. Condition P (Pareto Optimality or Unanimity). Als elk individu in G j prefereert over k (of indifferent is tussen beide), dan moet de groepspreferentie een preferentie reflecteren van j over k (of indifferent zijn tussen beide). Condition I (Independance of Irrelevant Alternatives). Voor een uitgebreide behandeling verwijs ik graag door naar Joseph Malkevitch – Mathematical Theory of Elections, Annals of the New York Acadamy of Sciences volume 607, Issue 1. Waarin een voorbeeld wordt geconstrueerd waar zes verschillende “voting methods” tot zes verschillende uitkomsten leiden. 10 20 Als j en k in een bepaalde verhouding staan in de preferentie ordening van elk individu in de groep en deze verhouding verandert niet. Dan mag de groepspreferentie over j en k niet veranderen, zelfs wanneer individuele preferenties van irrelevante alternatieven wel veranderen. Condition D (Nondictatorship). Er is geen specifiek individu, i*, in G wiens preferenties, ongeacht de groepspreferentie, de uitkomst van de stemming bepaalt.”11 Het is vrij eenvoudig te observeren dat deze voorwaarden inderdaad vrij minimaal zijn. Zo zorgt “Condition D” er slechts voor dat er geen dictator kan zijn, een kleine groep individuen kan dus wel gezamenlijk macht uitoefenen op de groepspreferentie zonder dat D wordt geschonden. Ook zijn er nog andere voorwaarden te bedenken waaraan een fair systeem van preferentie aggregatie zou moeten voldoen. Maar zelfs met deze minimale eisen is er geen systeem bekend wat aan U, P, I en D voldoet en tegelijkertijd coherent is. In andere woorden wanneer aan U, P, I voldaan wordt kunnen problemen zoals bijvoorbeeld het ontstaan van “Condorcet Cycles” optreden, tenzij de groepspreferentie beïnvloed wordt door een dictator. Waarbij niet gezegd is dat zulke problemen met de cohesie van de preferentie ordening voor zullen komen, de kans kan echter nooit volledig uitgesloten worden. 2.5 Conclusie Hoe zijn de randvoorwaarden voor het functioneren van de invisible hand uitgewerkt? De behandelde voorbeelden zijn slechts een greep uit de breed beschikbare literatuur over zowel het falen van de markt als het falen van de overheid en de problemen bij preferentie aggregatie. Een vollediger overzicht valt buiten de omvang van deze scriptie, maar voor het argument dat ik wil maken is het ruim voldoende. Wat opgemerkt dient te worden is dat Smith, wiens invisible hand metafoor een eigen leven is gaan leiden, de genoemde problemen geenszins onder het tapijt schoof. Smith schreef juist ook over voorbeelden waar het zelfbelang van individuen of groepen in contrast stond met de welvaart van allen. Met als simpel voorbeeld het feit dat het voor handelaren altijd in het zelfbelang is om het aanbod te verlagen en de vraag te vergroten. Waarbij de eerste, in het bijzonder voor de consumenten, altijd schadelijk is voor de algehele welvaart. Smith schrijft dat zulke voorstellen, afkomstig van handelaren, “ought always to be listened to with great precaution, and ought never to be adopted till after having been long and carefully examined, not only with the most scrupulous, but with the most suspicious attention. It comes from an order of men, whose interest is never exactly the same with that of the publick, who have generally an interest to deceive and even to oppress the publick, and who accordingly have, upon many occasions, both deceived and oppressed it.”(Smith 1776: I.11.264) In de tijd na Adam Smith heeft de economie zich ontwikkeld van een klein onderdeel van morele filosofie, tot een eigen vakgebied met veel verschillende stromingen. De bijbehorende vooruitgang in mathematische technieken maakt het mogelijk om problemen te concretiseren en met meetbare antwoorden te komen. Deze meetbare antwoorden op verschillende vraagstukken zijn echter altijd nog slechts een simulatie van de werkelijkheid. Wat daadwerkelijk iemands “nut” is, welke vorm van economische organisatie dit nut Voor het overzicht van Arrow’s “conditions” heb ik gebruikt gemaakt van de beknopte omschrijving van Kenneth A. Shepsle in Analyzing Politics, pagina 67-68. Dit is geen letterlijke quote, maar een (vrije) vertaling van mijn hand. 11 21 maximaliseert en hoe het “algemeen nut” te meten is, zijn nog steeds vragen die niet te beantwoorden zijn. Wel is er sprake van een ideologische strijd binnen de economie, met name het deel van de economie dat de politieke agenda beheerst, tussen aan de ene kant overheidsingrijpen en aan de andere kant marktwerking. In hoeverre deze twee zaken met elkaar in contrast staan valt nog te bezien, aangezien een markt vanwege verschillende factoren kan falen. Waarbij ook de kwestie van wat een falende markt precies inhoudt nog vrij open is. Omdat de economie tegenwoordig een eigen afgebakend terrein is en dit terrein met name wordt beheerst door technische en wiskundige vraagstukken, is de morele component naar de achtergrond verdwenen. Wel heeft de economische wetenschap zich bezig gehouden met de vraag wanneer overheidsingrijpen noodzakelijk is en wanneer de markt juist beter vrij gelaten moet worden. De voorwaarden onder welke de markt faalt zijn echter maar een klein onderdeel van de voorwaarden die Smith voor ogen had toen hij over de invisible hand schreef. De rol van instituties, zoals kerk en familie, die van invloed zijn op het gedrag van individuen is binnen de economie steeds kleiner geworden, omdat de nadruk is komen te liggen op wiskundige voorbeelden en generalisaties. In de discussie over marktwerking en de organisatie van de economie is Smith nog steeds een belangrijk persoon. Maar vaak zijn het dezelfde quotes die gebruikt worden, een kleine selectie uit één van zijn grote werken. Het idee van de invisible hand is zo vaak en op zo veel verschillende manieren gebruikt, dat het welhaast gemeengoed is geworden. Een gemeengoed dat echter wel veel verschillende gedaantes heeft. De rest van Smith’s ideeën zijn echter minder goed bekend, omdat ze minder compatibel zijn met het verhaal dat verkondigd moet worden. In het volgende hoofdstuk behandel ik het gebruik van de invisible hand in de meer hedendaagse economische wetenschap. 22 Hoofdstuk 3 - De invisible hand in moderne tekstenInleiding Het probleem met economie als “exacte” wetenschap is dat het een wetenschap is die de werkelijkheid probeert te bestuderen, maar hier niet altijd het juiste gereedschap voor heeft. Te veel hangt af van de menselijke psyche en het is daarom dat economie zo veel verwantschap heeft met andere sociale studies. Echter door de grote nadruk op wiskundige methodes gebruikt in modellen, lijkt het soms de vorm van een exacte wetenschap aan te nemen. Maar modellen zijn niet een op een te vertalen naar de werkelijkheid. En de vraag wat waar is, kan dus nooit zo volledig beantwoord worden als in exacte wetenschappen, zoals natuur- en scheikunde. Toch is in de politiek de economie altijd een belangrijk punt. De economische crisis en welke weg uit deze crisis leidt was het grootste en vrijwel enige punt van de afgelopen verkiezingen in Nederland. En in andere westerse landen is het niet anders. De economie in de politiek valt echter ten prooi aan waar veel in de politiek aan ten prooi valt. Het moet eenvoudig terug te brengen zijn tot een simpele zin of slogan, een snelle “soundbyte”. Een discussie van hoe de economie georganiseerd is en welke andere mogelijkheden er zijn is te groot voor onze snelle tijd. Waardoor de discussie beperkt wordt tot waar wel en waar geen subsidies naar toe moeten gaan. Welke belastingen omhoog en welke omlaag moeten. En andere kwantitatieve maatregelen. Het is in deze context dat laat in de 20e eeuw de invisible hand weer echt zijn intrede in economische teksten doet. In tegenstelling tot het schaarse gebruik van Smith, is de invisible hand in de 20e eeuw tot een soort mythische entiteit geworden voor verdedigers van de heilige vrije markt. De opvatting dat de invisible hand een bestaand object of mechanisme is die op onverklaarbare wijze egoïsme door middel van de markt omtovert tot sociaal optimum, is dus ook niet aan hem toe te schrijven. Smith had geen invisible hand doctrine, gezien het feit dat hij buiten de drie behandelde voorbeelden in zijn geschreven werk geen verdere referentie naar de invisible hand heeft gemaakt. Ook is de invisible hand in andere, economische, literatuur niet of nauwelijks behandeld tot laat 19e eeuw. (Kennedy, 2009, 240) Pas in de 20e eeuw wordt Adam Smith door veel prominente auteurs opgerakeld ter verdediging van het kapitalistische systeem, wat ten opzichte van de tijd van Adam Smith compleet veranderd is, qua technologie, maar ook qua bedrijfsstructuur en grootte. De strijd tussen proletariaat en kapitalisten zoals Marx die ooit voorzag is nooit echt losgebarsten. Door de opkomst van het consumentisme en de schijnbare vervaging van de verschillen tussen klassen, werd het individu een consument, die door te doen en vooral door te kopen wat hij wilde automatisch ook bijdroeg aan het belang van allen. In dit hoofdstuk geef ik een kort overzicht van de verschillende betekenissen die de metafoor van Smith ver na zijn tijd gekregen heeft, met de focus op voorstanders van kapitalisme die het beleid van veel westerse landen in de 20e eeuw hebben vorm gegeven. Ook behandel ik welke randvoorwaarden er van toepassing zijn op de werking van de markt en hoe deze voorwaarden in contrast staan met de tijd van Smith. 3.1 Herintrede van de Invisible Hand We hebben kunnen zien dat voor Adam Smith de term invisible hand geen erg grote waarde had, omdat hij hem slechts sporadisch gebruikt heeft. Er was dus bij Smith absoluut nog geen 23 sprake van een invisible hand doctrine. Toch is juist deze term uiteindelijk het beeld van Smith komen te domineren, al was hij verre van de eerste auteur die deze term gebruikte.12 Ook zag Smith de invisible hand niet als een grondleggend principe, of zelfs als de basis van de economie, iets wat ook pas in de 20e eeuw aan deze term is toegeschreven.13 De metafoor van Smith is sinds de 20e eeuw uitgegroeid tot welhaast mythische proporties, met veel verschillende functies. Er volgt een kort overzicht van deze functies aangenomen door de invisible hand, in meer detail behandelt in “Erasing the Invisible Hand” van Warren J. Samuels. “Order” – De invisible hand zou kunnen zorgen voor een bepaalde orde. Elk systeem heeft deze projectie van de orde der dingen nodig. De relatie tussen vrijheid en controle is de kern van het probleem van orde. Het ontstaan van een bepaalde orde uit alle individuele opvattingen kan worden gezien als gestuurd door een invisible hand. “Automacity” – De orde der dingen, die de invisible hand tot stand brengt, komt dus niet voort uit een voorbedachte manier van het indelen van de werkelijkheid. Deze werkelijkheid is automatisch en zelf regulerend. Hier kan men dus ook een invisible hand aan het werk zien. De invisible hand is het automatisch tot stand komen van orde. “Coordination” – De orde en het wel of niet automatisch tot stand komen van deze orde vallen binnen het domein van coördinatie. Het is deze coördinatie die het vaakst wordt toegeschreven aan de invisible hand, omdat het de coördinatie is die op de markt gebeurt door het samenspel van alle individuele handelingen. “Equilibrium” – Een belangrijk gevolg van coördinatie is het tot stand komen van het evenwicht. Het is evenwicht waar het in de economie vaak om gaat. Met evenwicht van vraag en aanbod als meest bekende voorbeeld. De invisible hand zou vaak de reden van een ontstaan evenwicht zijn. “General Harmony and Benevolence” – Deze claim gaat nog een stap verder. Niet alleen zorgt de invisible hand als coördinatie systeem voor het automatisch ontstaan van een bepaalde orde, deze ontstane orde is ook nog eens harmonieus en goed voor allen. “Harmony of/among Self-Interests” – De claim dat niet slechts het systeem harmonieus en goed is, maar dat dit ook tussen alle individuen het geval is. “Pareto Optimality” – Deze claim heeft sterk te maken met de vorige, omdat Pareto optimaliteit inhoudt dat het voor geen van de individuen in de groep nog nut heeft om te handelen, de maximale welvaart is dus bereikt. Althans de maximale welvaart bij een gegeven distributie. “Harmony of Self-Interest with Social-Interest, or Welfare” – Omdat Adam Smith het in de “Wealth of Nations” heeft over de acties van een individu die ook in het publieke interesse “publick interest” kunnen zijn, wordt de rol van de invisible hand vaak toegeschreven aan het stroomlijnen van zelfbelang met sociaal belang, of welvaart. “Economic Performance” – Tegenwoordig wordt het sociaal belang, of de sociale welvaart, vaak gemeten aan de economische resultaten. Deze economische resultaten, zouden gestuurd worden door de invisible hand. 3.2 Smith en de neoliberalen Door het veelvuldige gebruikt van de term invisible hand begint een entiteit te worden, die zoals hierboven aangegeven op steeds meer terreinen invloed toegeschreven krijgt. Dit is onder andere te verklaren door het gemak waarmee de term gebruikt kan worden. Het is een verhelderende metafoor voor abstracte processen binnen de economie. Maar wanneer de term als meer dan alleen metafoor gezien wordt, kan dit leiden tot een soort blind vertrouwen in de 12 13 Voor een uitgebreid overzicht zie Warren J Samuels – Erasing the Invisible Hand, hoofdstuk I.5 Voor een uitgebreid overzicht zie Warren J Samuels – Erasing the Invisible Hand, hoofdstuk I.3 24 invisible hand die doorgaands alleen goede eigenschappen toegeschreven krijgt. En omdat de economie een steeds abstractere wetenschap wordt, met de nadruk op (wiskundige) instrumenten, raakt het raamwerk van Smith steeds meer op de achtergrond. Dit terwijl Smith zelf de rol toegeschoven krijgt van vader van de moderne economie en grondlegger van het laissez-faire kapitalisme. Ludwig van Mises schrijft in zijn inleiding van de Wealth of Nations in 1953 over Smith dat zijn ideeën niet nieuw waren, maar wel de hoeksteen van meer dan 100 jaar Engels gedachtegoed. En deze hoeksteen: “blew up the institutional barriers to the display of the individual citizen's initiative and thereby to economic improvement. It paved the way for the unprecedented achievements of laissez-faire capitalism.”(Mises, 1953)14 Een andere prominente Oostenrijkse econoom Friedrich F. Hayek bracht Smith ook in verbinding met het laissez-faire principe. Zo redeneert Hayek in een zeer omvangrijke en abstracte studie van wat hij “pure capital” noemde, dat de mogelijkheden tot monetair ingrijpen veel kleiner zijn dan tot die tijd aangenomen. Hij zet zich met name af tegen Keynes: “It is not surprising that Mr. Keynes finds his views anticipated by the mercantilist writers and gifted amateurs: concern with the surface phenomena has always marked the first stage of the scientific approach to our subject”(Hayek 1941 : 410). Hij gebruikt de mercantilisten—in Hayek’s ogen een scheldwoord—waar Smith zich tegen afzette om Keynes te ridiculiseren. Hayek is er van overtuigd dat uit de chaos van de werkelijkheid de beste ordening, een spontaan tot stand gekomen ordening is. De importantie van de “spontaneous order” of “extended order” beschrijft hij als volgt: “This book argues that our civilisation depends, not only for its origin but also for its preservation, on what can be precisely described only as the extended order of human cooperation, an order more commonly, if somewhat misleadingly, known as capitalism.” (Hayek 1988 : 6) Een ordening die beter is, dan welk door de mens bedachte structuur dan ook. Vanwege de karakteristieken van de benodigde informatie, die als het ware het beste gebruikt kan worden door vrije individuen. Hayek hekelt de “primitieve gedachte” dat de mensheid in staat zou zijn om met de aanwezige schaarse middelen goed te voorzien in de behoefte van allen. “Indeed, it could be said that, until the`subjective revolution' in economic theory of the 1870's, understanding of human creation was dominated by animism - a conception from which even Adam Smith's `invisible hand' provided only a partial escape until, in the 1870's, the guide-role of competitively-determined market prices came to be more clearly understood.” (Hayek 1988 : 107-108) Ook noemt hij Smith’s invisible hand: “the first scientific description of such self-ordering processes.” (Hayek 1988: 148) De reden dat Smith zo populair is bij het verdedigen en verbaal kracht bij zetten van kapitalistische ideeën is dat de metafoor van de invisible hand goed tot de verbeelding spreekt. Zelfs wanneer hij gebruikt wordt ter verdediging van de status-quo, de enorme macht van grote bedrijven en de elite die invloed uit kan oefenen op het beleid van de overheid. Terwijl Smith de invisible hand juist gebruikte tegen de overheid, die ook toen door haar beleid bepaalde groepen bevoordeelde. Dit is de reden dat de invisible hand zo vaak terug te vinden is in de economische doctrines die de hoofdrol speelden in de neo-liberale tijd na de tweede wereld oorlog. De groep die de grootste impact had op de naoorlogse economie, zeker als het gaat om beleid, is de Chicago school. Joseph Stigler zei bij de 200 jarige viering van de Wealth of Nations in Glasgow: “I Bring you greetings from Adam Smith, who is alive and well and living in Chicago”(Meek 1977: 3) De Chicago school wordt vaak in verband gebracht met Adam Smith, omdat ze hem zo veelvuldig gebruikt hebben voor hun analyse van de Mises in de inleiding van de Henry Regnery Co editie van “An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations” getiteld “Why read Adam Smith today?” 14 25 economie. Te beginnen met Frank Knight en Jacob Viner, prominente leden in de eerste golf van de Chicago school. Hun omarming van Smith staat in contrast met andere invloedrijke stromingen van dat moment. “While the Cambridge school and the American Institutionalists, for example, were distancing themselves in important ways from Smith and the larger classical tradition, Knight embraced Smith.” (Medema 2007: 2) Een traditie die in de tweede golf van de Chicago school werd voortgezet door Friedman, Stigler en Coase (Medema 2007: 2) Friedman schrijft in een van zijn bekendste werken, Capitalism and Freedom: “All this has been the product of the initiative and drive of individuals co-operating through the free market. Government measures have hampered not helped this development. We have been able to afford and surmount these measures only because of the extraordinary fecundity of the market. The invisible hand has been more potent for progress than the visible hand for retrogression.” (Friedman 1962: 164) De sterke nadruk die Friedman in dit werk legt op de superioriteit van het vrije westen en de vrije markt moet gezien worden in de ideologie van de koude oorlog, met als duidelijke vijand het communistische systeem met de nadruk op de morele superioriteit van de “vrije” wereld. Friedman speelt een centrale rol in de deregulatie van grote delen van de economie in Amerika, met name in de financiële sector. En discipelen van de Chicago school zijn in verband te brengen met de privatisering van veel economieën onder druk van de verenigde staten. Met als schrijnend voorbeeld het Chili van dictator Pinochet, waar de “Chicago Boys” de economie “shock treatment”15 toedienden. Een behandeling die tot op de dag van vandaag in sommige kringen als economisch wonder gezien wordt, terwijl het grote delen van de bevolking in armoede stortte.16 En waarvan Chili niet de enige patiënt geweest is. Friedman’s openlijke steun aan het gruwelijke regime van Pinochet doen vermoeden dat het hem vooral om Capitalism en minder om Freedom ging. Maar het idee dat de vrije markt het beste is wat de mensheid ooit kon overkomen heeft zich in de 20e eeuw genesteld in de cultuur van de geïndustrialiseerde westerse landen. Dezelfde Milton Friedman maakte samen met zijn vrouw in 1980 een hitserie op de Amerikaanse tv vernoemd naar een gelijknamig boek van hem “Free to Choose”. Een serie die de nadruk legt op de wonderen van de markt en de gevaren van het communisme en andere socialistische onzin. Een vriend van Friedman, Leonard E. Read, schrijft in zijn essay “I Pencil” over het leven van een potlood en de verschillende handelingen die nodig zijn om dit potlood tot leven te laten komen. “The lesson I have to teach is this: Leave all creative energies uninhibited. Merely organize society to act in harmony with this lesson. Let society's legal apparatus remove all obstacles the best it can. Permit these creative know-hows freely to flow. Have faith that free men and women will respond to the Invisible Hand. This faith will be confirmed. I, Pencil, seemingly simple though I am, offer the miracle of my creation as testimony that this is a practical faith, as practical as the sun, the rain, a cedar tree, the good earth.”(Read 1958: 28) Waar Friedman op zijn beurt in een later toegevoegde inleiding over zegt: “I know of no other piece of literature that so succinctly, persuasively, and effectively illustrates the meaning of both Adam Smith's invisible hand—the possibility of cooperation without coercion—and Friedrich Hayek's emphasis on the importance of dispersed knowledge and the role of the price system in communicating information that "will make the individuals do the desirable things without anyone having to tell them what to do."(Read 1958: I.1) De Chicago school is zeker niet de enige voorvechter van het idee dat kapitalisme het systeem van de vrijheid is. Maar qua daadwerkelijke politiek uitgevoerde macht sinds de jaren 15 Voor een uitgebreid overzicht van de Chicago School shock treatment in Chili en andere landen zie Naomi Klein – The Shock Doctrine: The rise of Disaster Capitalism. 16 Voor een uitgebreid overzicht van de Chili-Chicago connectie zie: William J. Barber – Chile con Chicago: A review essay. In Journal of Economic Literature, Vol. XXXIII (december 1995), pp. 1941-1949. 26 tachtig wel de meest invloedrijke. En onder invloed van een constante stroom van propaganda in de koude oorlog, heeft het idee van the invisible hand zoals uitgelegd door laissez-faire voorstanders, zich genesteld in de westerse cultuur. Over het tot stand komen van dit “belief system” schrijft Warren J. Samuels dat “it is fair to say that the nature, meaning, and significance of the concept of the invisible hand arise within the social construction, practice, and enforcement by strategically positioned economists. Certain research protocols are enforced that control (1) the scope of economics, (2) the way in which the economy is dealt with, and (3) how economic research is undertaken” (Samuels 2011: 1) Een onderdeel van de “social construction, practise, and enforcement” is het feit dat de economische wetenschap in steeds nauwere, vaak zeer theoretische vakgebieden is onderverdeeld. Sedláček verwoordt het als volgt: “An unusual reversal has taken place. Adam Smith, Thomas Malthus, John S. Mill, John Locke —the great fathers of classical liberal economics —were foremost moral philosophers. A century later, economics had become a mathematized and allocative science, full of graphs, equations, and tables, with no room for ethics.”(Sedláček 2011: 183) Een voorbeeld van deze reversal is de eerste zin van het voorwoord van Hayek in zijn eigen boek The pure theory of capital:“This highly abstract study of a problem of pure economic theory has grown out of the concern with one of the most practical and pressing questions which economists have to face, the problem of the causes of industrial fluctuations”.17 (Hayek 1941 : v) Aan de ene kant zegt hij zelf dat het zeer abstracte theorie is. Maar toch probeert hij daarna te bewijzen met wiskunde die slechts enkelen begrijpen waarom bepaalde praktische vraagstukken het beste opgelost worden door kapitalisme. De sterke nadruk die de economische wetenschap is gaan leggen op zeer abstracte “puur” economische theorie maakt het moeilijk om van alles genoeg te weten om een waarde oordeel te geven over het geheel. De filosofie van de economie en de geschiedenis van de economie, twee onderdelen die cohesie kunnen geven aan het geheel van kleinere vakgebieden spelen een steeds minder prominente rol. Dit heb ik zelf aan den lijve ondervonden tijdens mijn studie tot nu toe. En dit is dan ook de reden dat wanneer Smith behandelt of gequote wordt, er bijna nooit gekeken wordt naar zijn “moral philosophy” en welke voorwaarden hij van invloed acht op het juist functioneren van de markt. 17 Nadruk toegevoegd 27 3.3 Conclusie Hoe is de invisible hand na Adam Smith gebruikt? Ondanks de grote vraagstukken die de realiteit van een invisible hand in twijfel trekken en de aantoonbare problemen die kunnen ontstaan in een vrij gelaten markt, is Smith in de 20e eeuw gebruikt juist vanwege de invisible hand. Met name de Chicago School, een economische stroming die aan het eind van de 20e eeuw veel invloed uitoefende op het economische beleid van de verenigde staten, had een blind vertrouwen in de invisible hand. In de koude oorlog— met bijbehorende retoriek—paste de invisible hand goed als rechtvaardiging voor het kapitalistische systeem. Hiervoor is Adams Smith, vaak zonder nuance, gebruikt. Smith—die pas sinds de 20e eeuw de rol van “vader van de economie” toegeschoven heeft gekregen—is bekend vanwege een paar passages uit zijn werk die goed te gebruiken zijn in het betoog voor marktwerking. Over randvoorwaarden wordt niet gesproken, terwijl deze voorwaarden een groot onderdeel van Smith’s werk uitmaken. Waarbij opgemerkt dient te worden dat de sociale, economische en juridische structuur van de samenleving, zoals behandelt in hoofdstuk 1, sinds de tijd van Smith enorm verandert is. De invloed van deze veranderingen is het onderwerp van het volgende hoofdstuk. 28 Hoofdstuk 4 - Gevolgen van de veranderde randvoorwaardenInleiding Tussen de tijd van Smith en de huidige tijd liggen meer dan twee eeuwen. Zijn werk is dus moeilijk te begrijpen buiten de context van zijn tijd. Sommige delen van zijn werk zijn echter tijdloos, met name zijn inzichten in de werking van de menselijke psyche. Voor de economie is deze psyche echter van ondergeschikt belang en wordt er vaak uitgegaan van een rationele “homo economicus”. Er wordt vaak aan Smith’s invisible hand gerefereerd, maar zelden aan zijn structuur om dit economische argument heen. Dit terwijl deze voor Smith zeer belangrijk was en zijn randvoorwaarden logischerwijs verandert zijn door de tijd heen. Ik ga in dit hoofdstuk dieper in op deze randvoorwaarden en welke invloed deze in de huidige tijd hebben op het sociaal en economisch verkeer. Omdat Smith zo vaak wordt gebruikt als voorvechter van het kapitalisme, ga ik in dit hoofdstuk ook wat dieper in op kritiek op dit kapitalisme en probeer ik aan te tonen hoe Smith hier in past. 4.1 Sociale structuur Nietzsche schreef al in 1882: “Wohin ist Gott? rief er, ich will es euch sagen! Wir haben ihn getödtet” (Nietzsche 1882: 125). Al geeft hij in een latere passage toe dat hij met deze uitspraak nog te vroeg is voor deze wereld. Of god gestorven is, al dan niet door onze hand, is moeilijk te zeggen. Wel is de invloed van god—de kerk, sterk afgenomen in de Westerse wereld. En met deze afgenomen invloed is er ook ruimte gekomen voor wat Nietzsche noemde een nieuwe moraal. De vraag is nu echter waar we deze nieuwe moraal vandaan kunnen halen en wie bepaalt wat goed en wat slecht is. Ook kan men stellen dat de invloed van de familie niet meer zo sterk is als in de 18e 18 eeuw. Generaties leven zelden nog lang samen en de volle verzorgingshuizen geven aan dat in sommige opzichten de mens daadwerkelijk als “homo economicus” gezien kan worden. Natuurlijk zijn er nog sociale banden, maar deze zijn compleet anders dan 200 jaar geleden. Een andere grote sociale verandering sinds de 18e eeuw is de opkomst van media in de ruimste zin van het woord. Waar in de 18e eeuw de krant nog in opkomst was, is deze in de 21e eeuw al geruime tijd op zijn retour—plaatsmakend voor tv en internet. De invloed van de media in de algemene levensbeschouwing van de mens, door zowel nieuws als cultuur (populaire tv-shows, films etc.) is niet te onderschatten.19 Samenvattend kan over de sociale structuur gezegd worden dat we in een tijd leven die ongelofelijk veel technologische vooruitgang heeft gekend. Deze technologische vooruitgang heeft een grote invloed gehad op de structuur van de maatschappij. Maar wat deze veranderingen precies inhouden voor de instituties die van invloed zijn op het menselijk handelen is moeilijk in te schatten. Maar de mens en zijn omgeving is sinds de tijd van Smith dus zo veel verandert dat argumenten die Smith gebruikt niet meer geldig hoeven te zijn in deze veranderde samenleving. “Fewer people find time to participate in the vast array of community activities and services that once made neighbourhoods more than a physical address. The dense fabric of relationships based on long-term sharing and cooperation that social economies once maintained comes unravelled. High rates of deprivation, depression, divorce, teenage pregnancy, violence, alcoholism, drug abuse, crime, and suicide are among the more evident consequences in both high- and low-income countries.” (Korten 1995: 45) 19 Een verhelderend werk over de werking van de media is het boek van Edward S. Herman en Noam Chomsky – Manufacturing Consent: The political Economy of the Mass Media (1988). Hierin construeren Herman en Chomsky een propaganda model voor de “vrije” media van de westerse wereld en toetsen dit model aan de hand van zeer uitgebreide “case studies”. 18 29 4.2 Economische structuur In Smith’s tijd werd wereldwijde productie en distributie van consumptie goederen niet zo sterk gedomineerd als in de huidige tijd. Smith richt zich vooral richt tegen de “Mercantilisten” en hun grip op de overheid, maar met de opkomst van corporaties en daar uit voort vloeiend grote multinationals heeft deze groep een andere vorm gekregen. En zeker met het toekennen van bepaalde rechten aan bedrijven—rechten die er in de tijd van Smith niet waren—hebben deze grote bedrijven veel economische en zelfs politieke macht weten te vergaren.20 Waarbij geldt dat “the ties that bind the giants together have long been growing so close, so mutually reinforcing that within, and to a certain extent amongst, the several capitalistic countries, they have come as a whole to take on the characteristics of unified, more or less compact, and internally homogeneous groups.” (Brady 1943: 13) Deze groepen zijn voor het publieke oog niet goed zichtbaar, omdat het bedrijfsleven wordt gerund door managers, die als “specialized class”21 een recht hebben op belangrijke leidinggevende functies. En die beweren verantwoord te ondernemen met het oog op het belang van allen. Maar “behind the fiction of the “manager class” so conveniently sterilized from the taint of special interest stands the same old power” (Brady 1943: xvi). En vergeleken met de tijd van Smith heft deze “old power” nu ook de beschikking over een uitgebreid netwerk van communicatiemiddelen.22 4.3 Juridische structuur Zoals eerder al aangegeven is ook de juridische structuur van de maatschappij verandert. Niet alleen personen hebben rechten en plichten. Ook bedrijven in de vorm van rechtspersonen hebben deze rechten en plichten. De impact van de precieze regelgeving, in verschillende landen, op het gedrag van bedrijven valt buiten de omvang van deze scriptie. Ik richt me meer op de sociaal economische vraagstukken dan op de juridische, omdat dit meer past binnen mijn studie richting. De vraag wat voor invloed de juridische status van vennootschappen op het economische verkeer heeft is een interessant onderwerp voor een verdiepend onderzoek. Meer globaal kan echter gezegd worden dat sinds eind 19e eeuw, grote vennootschappen een dominantere rol in het economische verkeer zijn gaan spelen. En met deze grotere invloed is ook de juridische structuur omtrent grote ondernemingen door de jaren heen veranderd. “In 1886, in a stunning victory for the proponents of corporate sovereignty, the Supreme Court ruled in Santa Clara County v. Southern Pacific Railroad that a private corporation is a natural person under the U.S. Constitution—although, as noted above, the Constitution makes no mention of corporations—and is thereby entitled to the protections of the Bill of Rights, including the right to free speech and other constitutional protections extended to individuals.” (Korten 1995: 59). Terwijl de bijbehorende plichten vaak niet van toepassing zijn op grote ondernemingen. 20 “The reigning doctrine, expressed by the Founding Fathers, is that “the people who own the country ought to govern it,” in John Jay’s words. The rise of corporations in the 19th century, and the legal structures devised to grant them dominance over private and public life, established the victory of the Federalist opponents of popular struggle in a new and powerful form” (Chomsky 2005: 162) 21 “Tacitly assumed is that the specialized class serve the public interest—what is called the “national interest” in the webs of mythology and mystification spun by the academic social sciences” (Chomsky 2005: 169) 22 “In our view, the same underlying power sources that own the media and fund them as advertisers, that serve as primary definers of the news, and that produce flak and proper-thinking experts, also, play a key role in fixing basic principles and the dominant ideologies. We believe that what journalists do, what they see as newsworthy, and what they take for granted as premises of their work are frequently well explained by the incentives, pressures, and constraints incorporated into such a structural analysis.” (Herman, Chomsky 1988: xi) 30 Het gevolg van het erkennen van de rechten van grote ondernemingen heeft geresulteerd in de claim van ondernemingen dat ze het recht hebben de publieke en politieke opinie te beïnvloeden in hun eigen voordeel. En deze claim “pits the individual citizen against the vast Financial and Communications resources of the corporation and mocks the constitutional intent that all citizens have an equal voice in the political debasted surrounding important issues” (Korten 1995: 59) 4.4 Psychic Balm Gezien de veranderingen in de voorwaarden die van invloed zijn op het functioneren van de markt en het mogelijk optreden van een positieve invisible hand, is het maar zeer de vraag of bij voorbaat gesteld kan worden dat Smith’s argument—zoals uitgelegd door fervente voorstanders van marktwerking—nog opgaat. De rol van de invisible hand—zowel binnen de economische wetenschap, als naar buiten toe—kan gezien worden als instrument in wat Smith noemde het kalmeren van de fantasie. Adam Smith gebruikt de invisible hand in the history of astronomy om uit te leggen hoe de hersenen proberen een “psychic balm” te creëren. Hij “…. argued that while truth is the premier objective, we very often have to be content merely with propositions that quiet and soothe the imagination” (Samuels 2011: 84). Wanneer er zoiets als een “invisible hand effect” bestaat, waardoor de markt automatisch in ieders voordeel werkt, is dat inderdaad een kalmerende gedachte. Dit kalmeren is met name noodzakelijk, om de grote welvaartsverschillen—zowel binnen landen als tussen landen—te rechtvaardigen. De manier om zwakkere landen te helpen is immers meer marktwerking, zodat de invisible hand zijn werk kan doen. Het is bijzonder schrijnend dat vaak de marktwerking door middel van overheidsingrijpen en subsidies van de rijkere landen opgedrongen moet worden aan de 3e wereld. Zoals bijvoorbeeld het probleem van “mining” en “foresting devastation” waarbij de natuurlijke ecosystemen van 3e wereld landen verwoest worden, voor productie bestemd voor export naar de 1e wereld. Zulke verwoesting “in the name of promoting economic growth …is often heavily supported by public subsidies” (Korten 1995: 44). De gebieden, gebruikt door grote buitenlandse ondernemingen “are unavailable to the poor of those countries to grow the staples they require to meet their own basic needs.” (Korten 1995: 30). Consumenten, die volgens Friedman kunnen stemmen met hun consumptiegedrag, hebben hier echter over het algemeen geen zicht op. Wat er precies gebeurt om de producten hier in de schappen te krijgen en welke daadwerkelijke kosten daarmee gemoeid zijn is voor veel mensen in het westen niet bekend. “These dynamics are invisible to Northern consumers, who—if they do raise questions—are assured that this arrangement is providing needed jobs and income for the poor of the South, allowing them to meet the food needs more cheaply than if they grew the basic grains themselves. It makes for a plausible theory, but in practice, the only certain beneficiaries of this shift of the food economy to trade dependence have been the transnational agribusiness corporations that control global commodities trade.” (Korten 1995: 30) Dit is echter een ontwikkeling die Smith niet had kunnen zien aankomen, omdat de economie waar hij in leefde een veel kleinschaligere kapitaalverdeling kende. De toegenomen macht van grote ondernemingen, door de veranderingen in de sociale, economische en juridische structuur van de maatschappij zijn niet gepaard gegaan met inzichten over hoe dit de werking van de markt en de algemene structuur van de samenleving beïnvloed. Hierdoor is de gedachte dat marktwerking voor iedereen goed is niet alleen in de economische wetenschap dominant, maar is deze ook doorgedrongen tot het geloofsysteem van het grootste deel van de samenleving. Want: “Economic models therefore are not accepted on the basis of greater or lesser truthfulness (even if a correspondence to reality certainly adds to their 31 attractiveness), but rather on the basis of greater or lesser believability, suitability, persuasive force, or correspondence with our internalized faith in the workings of the world (i.e., with borrowed or inherited paradigms or, if you will, prejudices).”(Sedláček 2011: 177) En de “believability” en “persuasive force” van het dominante economische model— met marktwerking en grote ondernemingen als middelpunt—wordt vergroot door de grote invloed van deze ondernemingen op de sociale structuur van de samenleving. Wanneer deze bedrijven het recht hebben om hun zelfbelang na te streven met elk middel dat hun ter beschikking staat, is er “no infringement on democracy if a few corporations control the information system: in fact, that is the essence of democracy. In the Annals of the American Academy of Political and Social Science, the leading figure of the public relations industry, Edward Bernays, explained that “the very essence of the democratic process” is “the freedom to persuade and suggest,” what he calls “the engineering of consent.” ”(Chomsky 2005: 167). En “consent” over de wereld economie wordt gefabriceerd door de landen met economische en militaire macht. Hierdoor ligt de focus niet op de problemen in “minderwaardige” landen, of de problemen van volgende generaties, want“The countries that are consuming beyond their own environmental means control the rule-making process of the international economy” (Korten 1995: 30)23 Niet alleen door het geloof dat de markt optimale resultaten genereert werkt als een “psychic balm”, ook de complete sociale omgeving—althans in de rijke westerse landen—kan in dit licht gezien worden. Want “If the worker and his boss enjoy the same television program and visit the same resort places. if the typist is as attractively made up as the daughter of her employer, if the Negro owns a Cadillac, if they all read the same newspaper, then this assimilation indicates not the disappearance of classes, but the extent to which the needs and satisfactions that serve the preservation of the Establishment are shared by the underlying population.” (Marcuse 1964: 10). Consumptie dient als psychich balm, omdat “the impact of progress turns Reason into submission to the facts of life, and to the dynamic capability of producing more and bigger facts of the same sort of life.” (Marcuse 1964: 13). De menselijke expressie teruggebracht tot kopen heeft als gevolg, dat “the individuals find themselves in the things which shape their life, they do so, not by giving, but by accepting the law of things—not the law of physics, but the law of their society” (Marcuse 1964: 13). In het accepteren van de “laws of the society” speelt het economische argument van de positieve invloed van marktwerking op het welzijn van iedereen een grote rol. De vrijheid om te werken waar je wil, te kopen wat je wil, en te stemmen op wie je wil, spreekt natuurlijk aan. Maar het is echter nog maar de vraag in hoeverre deze vrijheid daadwerkelijk reëel is, gezien de economische en sociale structuur van de maatschappij en de invloed die dit op het individu heeft24 Het boek van Korten – When Corporations Rule the World staat vol met voorbeelden van de impact op micro niveau, van de manier waarop de wereldeconomie georganiseerd is. 24 “In the social reality, despite all change, the domination of man by man is still the historical continuum that links pre-technological and technological Reason. However, the society which projects and undertakes the technological transformation of nature alters the base of domination by , gradually replacing personal dependence (of the slave on the master, the serf on the lord of the manor, the lord on the donor of the fief, etc.) with dependence on the "objective order of things" (on economic laws, the market etc.). To be sure, the "objective order of things" is itself the result of domination, but it is nevertheless true that domination now generates a higher rationality-that of a society which sustains its hierarchic structure while exploiting ever more efficiently the natural and mental resources, and distributing the benefits of this exploitation on an ever-larger scale. The limits of this rationality, and its sinister force, appear in the progressive enslavement of man by a productive apparatus which perpetuates the struggle for existence and extends it to a total international struggle which ruins the lives of those who build and use this apparatus.”(Marcuse 1964: 147-148) 23 32 Conclusie In hoeverre is het geloof in de invisible hand gerechtvaardigd? Adam Smith die als grondlegger van de moderne economie gezien wordt is vooral bekend vanwege zijn gebruik van de invisible hand. Vaak wordt hij in verband gebracht met laissez faire kapitalisme of het prediken van een zo vrij mogelijk gelaten markt. Smith schreef in de 18e eeuw, maar het idee van de invisible hand heeft het—als voornaamste onderdeel van zijn werk—overleefd tot onze tijd. Of er daadwerkelijk zoiets bestaat als een invisible hand is moeilijk te bewijzen, omdat economie niet op alle vlakken een perfect exacte wetenschap is. Wel is economie de wetenschap die door de jaren heen maatschappelijk veel invloed heeft gehad, omdat een van de primaire onderdelen van de samenleving de economische verdeling is. Deze verdeling kan tot stand komen in een vrije markt—door middel van concurrentie—of de verdeling is door de overheid gereguleerd. Binnen de economie zijn er voor beide methodes tal van ondersteunende voorbeelden te noemen. En een eenduidig antwoord over wat optimaal is voor iedereen is per definitie moeilijk te geven. Dit neemt niet weg dat er ideologieën aanwezig zijn die het een of het ander als volledig juist bestempelen. Tegelijkertijd is de economie sinds Smith’s tijd veel wiskundiger en abstracter geworden. Wat als gevolg heeft dat ideologie verscholen kan gaan achter ingewikkelde wiskundige berekeningen. Dat ideologie een groot onderdeel van de economie als een vakgebied is wordt wel bewezen door de grote diversiteit aan “scholen” die door de tijd heen strijd hebben geleverd met elkaar. Ook is moeilijk te ontkennen dat het idee van een vrije markt als wondermiddel sinds de 19e eeuw een dominantere positie heeft ingenomen dan de coördinatie vanuit de overheid. Ook al is het definitieve bewijs van een invisible hand nog niet geleverd. Wat ik in deze scriptie heb proberen aan te tonen, is dat Adam Smith met name gebruikt is als ondersteuning van de positie dat een vrije markt de beste organisatie is voor een samenleving. Maar de voorwaarden die een groot onderdeel van Smith’s werk uitmaken en die lang niet allemaal economisch van aard zijn, spelen geen prominente rol in de theorie over marktwerking. Dat de tijd waarin wij leven enorm verschilt met de tijd van Smith staat buiten kijf. Wat echter de precieze invloed van deze veranderingen op redenatie van Smith is, wordt door voorstanders van het vrije markt denken niet behandelt. In Smith’s werk is veel te vinden. En hij kan dus ook op veel verschillende manieren worden uitgelegd. Ik wil niet pretenderen te weten wat Smith precies zou hebben gevonden van de manier waarop de huidige globale economie werkt. Wel weet ik dat zijn antwoord niet zo eenzijdig zou zijn als het radicaal vrije markt denken van onder andere de Chicago Boys. In Smith’s tijd waren de technologische mogelijkheden nog zeer beperkt. En de structuur van de samenleving waar hij in leefde was compleet anders dan tegenwoordig. Zijn aanval op het beleid van de overheid—vaak ingegeven door mercantiele interesses—moet ook in dit licht gezien worden. Wat in zijn tijd voor meer vrijheid en vooruitgang zou kunnen zorgen hoeft in deze tijd niet tot hetzelfde te leiden. Het is noodzakelijk om niet alle hoop te vestigen op een invisible hand die ons de weg kan wijzen. Met de grote technologische en maatschappelijke veranderingen van de 20e en 21e eeuw is het tijd om opnieuw te onderzoeken welke middelen het beste geschikt zijn om individuele vrijheid en algemene vooruitgang mogelijk te maken. De antwoorden van vandaag hoeven niet overeen te komen met de antwoorden uit het verleden.25 25 Freedom of enterprise was from the beginning not altogether a blessing. As the liberty to work or to starve, it spelled toil, insecurity, and fear for the vast majority of the population. If the individual were no longer compelled to prove himself on the market, as a free economic subject, the disappearance of this kind of freedom would be one of the greatest achievements of civilization. The technological processes of mechanization and 33 Er is reden om aan te nemen dat Smith’s inzichten voor een deel nog steeds toepasbaar zijn. De toepasbaarheid hangt echter af van voorwaarden die nu van toepassing zijn op het menselijk handelen en de invloed die dit heeft op een maatschappij. Deze voorwaarden zijn in de economische wetenschap voor een gedeelte onderdeel van discussie geweest. Het feit dat er geen eenduidig antwoord is toont aan dat een blind vertrouwen in de markt net zo misplaatst is als het blinde vertrouwen in een plan economie. Van Smith kan geleerd worden dat de weg tussen oorzaak en gevolg niet altijd duidelijk zichtbaar is. Negatieve motieven kunnen positieve resultaten opleveren en vice versa. Het is zaak om te onderzoeken onder welke voorwaarden tegenwoordig de markt zo goed mogelijk functioneert. Om er van uit te gaan dat er altijd een invisible hand is die zorgt voor het geluk van allen is—gezien de grote bewijslast die tegen dit fenomeen spreekt—naïef. Blind vertrouwen is per definitie slecht, om de huidige economische vraagstukken te kunnen beantwoorden moeten wij, net als Adam Smith, proberen de mens—en zijn motivatie—beter te begrijpen. En ons niet tevreden stellen met de onzichtbare hand van Jupiter. standardization might release individual energy into a yet uncharted realm of freedom beyond necessity. The very structure of human existence would be altered; the individual would be liberated from the work world's imposing upon him alien needs and alien possibilities. The individual would be free to exert autonomy over a life that would be his own. If the productive apparatus could be organized and directed toward the satisfaction of the vital needs, its control might well be centralized; such control would not prevent individual autonomy, but render it possible. This is a goal within the capabilities of advanced industrial civilization, the "end" of technological rationality. In actual fact, however, the contrary trend operates: the apparatus imposes its economic and political requirements for defense and expansion on labor time and free time, on the material and intellectual culture. By virtue of the way it has organized its technological base, contemporary industrial society tends to be totalitarian. For "totalitarian" is not only a terroristic political coordination of society, but also a non-terroristic economictechnical coordination which operates through the manipulation of needs by vested interests. It thus precludes the emergence of an effective opposition against the whole. Not only a specific form of government or party rule makes for totalitarianism, but also a specific system of production and distribution which may well be compatible with a "pluralism" of parties, newspapers, "countervailing powers," etc. (Marcuse 1964: 4-5) 34 Literatuurlijst Barber, William J. Chile con Chicago: A review essay. Journal of Economic Literature Volume XXXIII (december 1995). 1941-1949. Brady, Robbert A. 1943. Business as a System of Power. New York: Columbia University Press Friedman, Milton. 1962. Capitalism and Freedom. Chicago: University of Chicago Press Hayek, Friedrich A. 1941. The Pure Theory of Capital. London: Macmillan ---. 1988. The Fatal Conceit: the errors of socialism. London: Routledge Herman, Edward S., Noam Chomsky. 1988. Manufacturing consent. New York : Pantheon Books Hardin, Garett. 1968. The tragedy of the commons. Science, New Series, Vol. 162, No. 3859 (Dec. 13, 1968): 1243-1248 Kennedy, Gavin. 2009. Adam Smith and the Invisible Hand: From Metaphor to Myth. Econ Journal Watch Volume 6 (may 2009): 239-263. Klein, Naomi. 2007. The Shock Doctrine. New York: Henry Holt & Company Korten, David C. 1995. When Corporations rule the World. West Hartford: Kumarian Press Malkevitch, Joseph. 1990. Mathematical Theory of Elections, Annals of the New York Acadamy of Sciences volume 607: 89-97 Marcuse, Herbert. 1964. One-Dimensional Man. New York: Routledge Medema, Steven G. 2007. Adam Smith and the Chicago School, Forthcoming in Ross Emmett, ed., The Elgar Companion to the Chicago School (Edward Elgar Publishing, 2008) http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=902220 (Downloaded 2nd of February 2014) ---. 2009. The Hesitant Hand. Princeton NJ: Princeton University Press Meek, Ronald L. 1977. Smith, Marx, and After: Ten Essays in the Development of Economic Thought. London: Chapman and Hall Mises, Ludwig von. 1953. Why read Adam Smith today, in A. Smith, ed., An Inquiry into the Nature and Causes of The Wealth of Nations. Chicago: Henry Regnery Company Motta, Massimo. 2004. Competition Policy. Cambridge: University Press Muller, Jerry Z. 1993. Adam Smith in his time and ours: designing the decent society. New York: Free Press Read, Leonard E. 1958. I Pencil. Irvington-on-Hudson NY: The Foundation for Economic Education Nietzsche, Friedrich W. 1882. Die Fröhliche Wissenschaft. Leipzig: Kröner 35 Riker, William H. 1982. Liberalism against Populism. San Francisco: W.H. Freeman Samuels, Warren J. 2011. Erasing the Invisible Hand. Cambridge: Cambridge University Press. Sedlacek, Tomas. 2011. Economics of Good and Evil: The Quest for Economic Meaning from Gilgamesh to Wall Street. Oxford: Oxford University Press. Shepsle, Kenneth A. 1997. Analyzing Politics. New York: W.W. Norton & Company Smith, Adam. 1776. An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations. Oxford: Clarendon Press ---. 1790. Theory of Moral Sentiments. Oxford: Clarendon Press ---. 1795. History of Astronomy. Oxford: Clarendon Press Wight, Jonathan B. 2007. The treatment of Smith’s Invisible Hand, Journal of Economic Education, v38 n3, 341-358 36