Life project Visbeek Studie ter onderbouwing beheerskeuze blauwgrasland/broekbos Natuurpunt Beheer vzw 8 augustus 2012 Eindrapport 819635 Deze opdracht maakt deel uit van Life project ‘Habitatherstel in de Visbeekvallei’ (LIFE08/NAT/ B/00034) en is gerealiseerd met steun van de Europese Unie HASKONING BELGIUM NV/SA Campus Mechelen Schaliënhoevedreef 20 D B-2800 Mechelen +32 (0)15 405656 015/405657 [email protected] www.royalhaskoning.com Documenttitel Life project Visbeek Studie ter onderbouwing beheerskeuze blauwgrasland/broekbos Verkorte documenttitel Blauwgraslanden Visbeek Status Eindrapport Datum 8 augustus 2012 Projectnaam Blauwgraslanden Visbeek Projectnummer 819635 Opdrachtgever Natuurpunt Beheer vzw Frederik Naedts Referentie Auteur(s) 819635/R/873173/Mech Annemie Pals, Hans de Mars, Maaike Weijters, Roland Bobbink & Evi Verbaarschot Collegiale toets Datum/paraaf …………………. …………………. …………………. …………………. Vrijgegeven door Datum/paraaf Telefoon Fax E-mail Internet SAMENVATTING Verschillende delen van de Visbeekvallei zijn beschermd volgens de Europese Habitatrichtlijn. Om de toestand van de beschermde habitats te verbeteren en waar mogelijk uit te breiden, loopt er een Europees LIFE-project. Een van de doelstellingen hiervan is om te zoeken naar mogelijkheden om de blauwgraslanden (habitattype 6410) uit te breiden binnen het gebied. Dat er goede potenties waren voor blauwgraslanden bleek al uit een vorige studie die uitgevoerd werd door KIWA (2004). Deze studie gaf echter enkel indicaties op een grovere schaal en was niet voldoende concreet om gericht aankopen te kunnen doen of om maatregelen te kunnen doorvoeren. Haskoning en B-Ware kregen dan ook de opdracht uit te zoeken waar de hoogste potenties voor blauwgraslanden lagen in de Visbeekvallei en om voor enkele gebieden concrete maatregelen uit te werken. Gezien de planning van het project veeleer krap was, moest een eerste inschatting gemaakt worden van de potenties op basis van bestaande gegevens zoals kaartmateriaal en waargenomen kenmerkende soorten. Op basis hiervan werd een ruwe potentiekaart opgesteld. Deze werd gebruikt om, samen met de gebiedskennis van Natuurpunt vzw en terreinwaarnemingen, aandachtszones te selecteren waar mogelijk goede potenties te vinden waren. Deze kaart kan dan ook een leidraad zijn voor de selectie van nieuw te verwerven gebieden. Van deze aandachtszones werden de hydrologie, waterchemie en voor een deel van de gebieden ook de bodemchemie in kaart gebracht. Algemeen bleek dat de toestand van de gebieden bijzonder gunstig was. De hydrologie was vaak binnen de gewenste range en ook de chemische toestand van zowel bodem als grondwater waren opmerkelijk goed. Zeker gezien enkele percelen tot recent nog in landbouwgebruik waren. Voor elke aandachtszone werd een fiche opgesteld waarin alle informatie over het gebied werd samengebracht. In samenspraak met Natuurpunt vzw werden tenslotte vier pilootgebieden geselecteerd. Voor deze gebieden vond een bijkomend terreinbezoek plaats om na te gaan op welke manier eventuele knelpunten best konden opgelost worden. Voor deze gebieden worden dan ook concrete maatregelen opgesteld. Dankwoord De uitwerking van dit rapport was niet mogelijk geweest zonder de hulp van vele vrijwilligers die de peilmetingen uitgevoerd hebben. Een speciale dank gaat dan ook uit naar (in alfabetische volgorde) Luc Aerts, Jos Boermans, Ria Bollen, Ronny Borgers, Rita Colliers, Ruben Depré, Jan Diels, Jef Diels, Louis Diels, Roger Diels, Filip Grielens, Tom Grielens, Paul Haeverans, Jos Heylen, Jurgen Janssens, Willy Mannaerts, Benny Oostvogels, Lief & Marcel Quintens, Bert Roeffaers, Alic Van Echelpoel, Freddy Van Echelpoel, Chris Van den Bosch, Stefaan Van den Bosch, Luc Van der Eyken, Herman Verbeeck, Wim Vermetten, Ludo Wuyts. Verder wensen we ook Frederik Naedts te bedanken die met zijn uitgebreide terreinkennis een onmisbare bijdrage heeft geleverd voor deze studie. Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport -i- 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 INHOUDSOPGAVE Blz. 1 INLEIDING 1.1 1.2 1 1 1 Achtergrond Leeswijzer 2 GEBIEDSBESCHRIJVING 2.1 Situering 2.2 Landschapshistoriek 2 2 2 3 BELEIDSMATIGE ASPECTEN 3.1 Water 3.2 Ruimtelijke ordening 3.2.1 Gewestplan 3.3 Natuur 3.4 Landschap 4 4 4 4 5 6 4 GEOHYDROLOGIE EN BODEM 4.1 Geologische opbouw 4.1.1 Holoceen 4.1.2 Tertiair 4.2 Bodem 7 7 8 9 10 5 VEGETATIE EN NATUURWAARDEN 5.1 Biologische waarderingskaart 5.2 Habitatkaart 5.3 Waarnemingen 11 11 11 12 6 STANDPLAATS-CONDITIES EN SOORTENSAMENSTELLING VAN HET BLAUWGRASLAND 6.1 Habitattype 6410 (naar Decleer, 2007) 6.2 Abiotiek van schraallanden 6.3 Vegetatie 6.3.1 MOLINIETALIA (pijpenstrootje-orde) 6.3.2 Junco-Molinion, Eu-Molinion, Molinion caerulae, Juncion acutiflori (blauwgrasland-verbond) 6.3.3 Cirsio dissecti-Molinietum (blauwgrasland of Associatie van spaanse ruiter en pijpenstrootje ) 6.3.4 Crepido-juncetum acutiflori (veldrus-associatie) 6.3.5 Calthion palustris (Dotterbloem-verbond) 6.4 Aantasting en herstel van blauwgrasland 7 OPBOUW RUWE POTENTIEKAART 7.1 Figuren 7.2 Algemeen 7.3 Eigendommen 17 17 18 19 19 20 20 20 20 Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 13 13 14 16 16 819635/R/873173/Mech - iii - 8 augustus 2012 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8 7.9 Historische vegetatie Huidige vegetatie Kensoorten Grondwaterpeilen Bodemkaart Resultaat 20 20 21 21 23 24 8 MEETNET GROND- EN OPPERVLAKTEWATER 8.1 Inleiding 8.2 Peilbuizen meetnet en grondwaterputten 8.3 Staalnamen 8.4 Analyses 8.5 Resultaten 8.5.1 Waterstanden 8.5.2 Grondwaterkwaliteitsmetingen 8.5.3 Oppervlaktewaterkwaliteitsmetingen 25 25 25 25 25 26 26 26 27 9 DUURLIJNEN EN GGOR 9.1 Algemeen 9.2 Duurlijnen in de vallei van de Visbeek-Kindernouwbeek 29 29 30 10 METINGEN BODEMCHEMIE 10.1 Inleiding 10.2 Staalname 10.3 Analyse 10.3.1 Drooggewicht en organisch stofgehalte 10.3.2 Bodemdestructie 10.3.3 Zoutextractie 10.3.4 Olsenextractie 10.4 Algemene bodemeigenschappen 31 31 31 31 31 31 32 32 32 11 RESULTATEN VOOR DE VERSCHILLENDE AANDACHTSZONES 11.1 Figuren 11.2 Algemeen 11.3 Resultaten per aandachtzone 11.3.1 Blokken 11.3.2 Smets 11.3.3 Berzegem beemden 11.3.4 Schrieken 11.3.5 Lilse zegge 11.3.6 Puttekesberg 11.3.7 Prutsers 11.3.8 Schaaf 11.3.9 Verbrand blok 11.3.10 Kasseiboer 11.3.11 Eurst 11.3.12 Snaersdijk 11.3.13 Zilven 11.3.14 Baggers 35 35 35 35 35 36 36 37 38 39 40 40 41 41 42 42 42 42 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - iv - Eindrapport 11.3.15 11.4 Kindernouw-zuid Conclusies 44 44 12 VERDERE UITWERKING PILOOTGEBIEDEN 12.1 Inleiding 12.2 De Blokken - Smets 12.2.1 Samenvatting huidige situatie 12.2.2 Voorstel maatregelen 12.3 Schrieken 12.3.1 Samenvatting huidige situatie 12.3.2 Voorstel maatregelen 12.4 Puttekensberg 12.4.1 Samenvatting huidige situatie 12.4.2 Voorstel maatregelen 12.5 Schaaf 12.5.1 Samenvatting huidige situatie 12.5.2 Voorstel maatregelen 46 46 46 46 48 49 49 54 56 56 58 58 58 60 13 LITERATUUR 61 FIGUREN Figuur 2.1: Situering van het studiegebied Figuur 2.2: Overzicht van de waterlopen Figuur 2.3: Topografie Figuur 2.4: de Ferrariskaart Figuur 2.5: Vandermaelen kaart Figuur 3.1: Gewestplan Figuur 3.2: Beschermingszones natuur Figuur 4.1: Geologie Figuur 4.2: Bodemkaart Figuur 5.1: Ecotopenkaart Figuur 5.2: Biologische waarderingskaart Figuur 5.3: Habitatkaart Figuur 5.4: Waarnemingen kenmerkende soorten Figuur 7.1: Ruwe potentiekaart Figuur 8.1: Overzicht van de peilbuizen en –latten Figuur 11.1: Overzicht aandachtszones met toponiemen BIJLAGEN Bijlage 1 Vrijwilligers peilbuismetingen Bijlage 2 Locaties peilbuizen en grondwaterputten Bijlage 3 Meetgegevens grond- en oppervlaktewaterpeilen Bijlage 4 Fiches aandachtszones Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech -v- 8 augustus 2012 1 INLEIDING 1.1 Achtergrond Verschillende delen van het stroomgebied van de Visbeek- Kindernouwbeek vallen binnen het habitatrichtlijngebied “Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen” (BE2100017). Momenteel loopt in het studiegebied een LIFE-project dat zich richt op natuurherstel ten voordele van de Europees beschermde habitats en soorten. Een bijzondere aandacht gaat hierbij uit naar de blauwgraslanden, een vegetatietype dat zeer schaars geworden is in Vlaanderen en waarvoor in de vallei van de Visbeek nog potenties liggen. Op hydrologisch vlak werd voorafgaand reeds een studie uitgevoerd die de potenties hiervoor in kaart bracht voor het studiegebied (KIWA, 2004). Deze studie onderzocht echter enkel de invloed van een wijziging van de grondwaterstand, zonder rekening te houden met andere factoren zoals huidig landgebruik of historisch voorkomen van kensoorten. Het doel van deze studie is dan ook om de potenties voor blauwgraslanden meer concreet in kaart te brengen. Voor de meest kansrijke locaties is verder nagegaan hoe deze potenties tot ontwikkeling kunnen worden gebracht. 1.2 Leeswijzer Hoofdstuk 2 geeft een algemene situering van het gebied en de landschapshistoriek. In de daarop volgende hoofdstukken wordt het studiegebied besproken op het vlak van beleidsmatige aspecten (hoofdstuk 3), geohydrologie en bodem (hoofdstuk 4) en vegetatie en natuurwaarden (hoofdstuk 5). In hoofdstuk 6 wordt beschreven wat precies bedoeld wordt met blauwgraslanden en welke de randvoorwaarden zijn voor het voorkomen van deze vegetaties. In hoofdstuk 7 start de zoektocht naar geschikte locaties. In dit hoofdstuk worden verschillende beschikbare kaarten gecombineerd tot een ruwe potentiekaart die aangeeft in welke zones het zinvol is om verder onderzoek te doen (aandachtszones). De methodiek van dit onderzoek wordt beschreven in hoofdstukken 8, 9 en 10. De resultaten worden per aandachtszone besproken in hoofdstuk 11 (en bijlage 4). In hoofdstuk 12 ten slotte worden enkele van deze aandachtszones meer in detail geanalyseerd en worden maatregelen voorgesteld. Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech -1- 8 augustus 2012 2 GEBIEDSBESCHRIJVING Figuur 2.1: Situering van het studiegebied Figuur 2.2: Overzicht van de waterlopen Figuur 2.3: Topografie Figuur 2.4: de Ferrariskaart Figuur 2.5: Vandermaelen kaart 2.1 Situering De vallei van de Visbeek-Kindernouwbeek bevindt zich in de Middenkempen, circa 10 km ten zuidwesten van Turnhout. Het gebied behoort tot het Netebekken, en watert in zuidelijke richting af naar de Aa, die uitmondt in de Kleine Nete. De totale oppervlakte van het stroomgebied bedraagt ruim 22 km² (figuur 2.1). In het noorden wordt het gebied doorsneden door het kanaal Dessel-Schoten. Dit kanaal bevindt zich op de waterscheiding van de Middenkempen en de Noorderkempen en vormt tevens de noordgrens van het intrekgebied van de vallei van de VisbeekKindernouwbeek. Vanaf deze hoger gelegen delen (30 m TAW) stroomt de beek – achtereenvolgens Diepteloop, Visbeek, Kindernouwbeek en Bosbeek – een tiental kilometer in zuidelijke richting, waar ze dan uiteindelijk uitmondt in de Aa (11,5 m TAW). De zuidgrens van het studiegebied ligt ten zuiden van Lille, waar de Kindernouwbeek overgaat in de Bosbeek (zie figuur 2.2 en figuur 2.3). Het studiegebied is gelegen binnen de speciale beschermingszone volgens de habitatrichtlijn (SBZ-H) “Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen” (BE2100017). De Kindernouw-Visbeekvallei is eveneens aangeduid als GEN (grote eenheden natuur) binnen het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN). In het totaal beheert Natuurpunt vzw 160 ha binnen en nabij het studiegebied. Het merendeel van de percelen zijn erkend als natuurreservaat. 2.2 Landschapshistoriek Op de historische kaart van de Ferraris (1777, figuur 2.4) zien we dat de Visbeek op een aantal details na hetzelfde traject volgt als vandaag. De vallei vinden we terug als een hooilandenblok die ontwaterd wordt door een dicht slotenstelsel, waarbij elke sloot wordt afgebakend door een bomenrij. Plaatselijk komen poelen en moerasbossen voor. Een belangrijk deel ervan werd ontgonnen door middel van een rastervormig grachtensysteem en zowel de grachten als de Kindernouwbeek werden afgezoomd met hoogstammige bomen. De zo verkregen hooilanden sloten aan bij een met hagen afgeboord akkerland dat overging in een groot open akkergebied of 'open-field'landschap dat zich uitstrekte tot aan de dorpskern van Lille. Aan de westelijke kant van de vallei bevond zich een uitgestrekt heidegebied. Bij Vandermaelen (1854, figuur 2.5) vinden we een sterk gelijkende situatie terug. De vallei wordt gedomineerd door grasland met hier en daar restantjes van heide en enkele kleinere stukjes bos. Ten noorden van Wechelderzande is wel een vrij grote oppervlakte 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek -2- Eindrapport naaldbos aangeplant. Het gebied ten oosten van Wechelderzande wordt nog steeds als heide aangeduid; de laagte die erin voorkomt, de huidige Lilse Zegge, is moeras. Op kaarten van de situatie in het begin van de 20ste eeuw (niet weergegeven) is de situatie in het Noorden van het gebied sterk gewijzigd. Ter hoogte van de Bersegemheide zijn de naaldhoutaanplanten sterk uitgebreid. Het noordelijke deel van de vallei wordt hoofdzakelijk als loofhoutbos, maar specifiek hakhoutbestanden, aangeduid. Het zuidelijke deel van de vallei is grasland gebleven, met enkele beboste stukken. Grote delen van het grasland zijn hier opgedeeld in smalle rechthoekige percelen. Deze nog steeds voorkomende langgerekte percelen met talrijke restanten opgaande begroeiing, die het landschap een gesloten indruk geven, zijn het resultaat van vroegere turfontginningen. Het open akkerland rond de dorpskern van Lille wordt stilaan versnipperd door bewoning en beplanting. Vandaag zijn de heiden op enkele relicten na volledig verdwenen en omgezet in akkerof weiland. De repelpercelering is nog duidelijk herkenbaar en de aanwezigheid van vele lijnvormige landschapselementen als bomenrijen en houtkanten benadrukken de kleinschaligheid van het gebied. In het zuiden van het gebied (vallei van de Kindernouwbeek) komen vele struwelen en moerasbossen voor. Verder werden verschillende putten gegraven en vinden we verspreid weekendverblijven. Als hydrologisch vrij goed intact gebleven valleigebied van een laaglandbeek vertegenwoordigt het gebied een belangrijke geomorfologische waarde. Door de sterk variërende milieuomstandigheden zoals vochtigheidsgradiënten, bodemtypen, verschillen in voedselrijkdom en dankzij de goede waterkwaliteit van het hydrografisch net, vinden we hier op een eerder beperkte oppervlakte een rijke verscheidenheid aan begroeiingen. De afwisseling in structuur en begroeiing geven het landschap een veelzijdig uitzicht en de smalle percelen en talrijke lijnvormige landschapselementen benadrukken het traditioneel landelijk aspect. Hoewel bijna alle biotopen in de vallei van de Visbeek door de mens werden gecreëerd of beïnvloed, vertegenwoordigt het geheel een belangrijke vegetatiekundige en floristische waarde Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech -3- 8 augustus 2012 3 BELEIDSMATIGE ASPECTEN Figuur 3.1: Gewestplan Figuur 3.2: Beschermingszones natuur 3.1 Water Sinds eind 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze richtlijn heeft tot doel er voor te zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa tegen 2015 in goede staat verkeert. In Vlaanderen is deze richtlijn vertaald in het Decreet Integraal Waterbeleid. Daarbij gaat de aandacht niet enkel uit naar de fysischchemische toestand van het water maar ook naar de ecologische toestand. De doelstellingen van het decreet zijn o.a.: • het voorkomen van een verdere achteruitgang van de watersystemen, de daarvan rechtstreeks afhankelijke ecosystemen en waterrijke gebieden; • het verbeteren en herstellen van voorgenoemde systemen; • het hemel- en oppervlaktewater goed beheren. Hemelwater dient zoveel mogelijk te verdampen of ter plaatse te infiltreren. Het overtollige water wordt gescheiden van afvalwater en op een vertraagde wijze afgevoerd. Verdroging wordt voorkomen, beperkt of ongedaan gemaakt. Er dient zoveel mogelijk ruimte voor water voorzien te worden met oog op het behoud en herstel van watergebonden functies van oevers en overstromingszones. Bij een goed beheer worden risico’s voor gebouwen buiten overstromingsgebieden ingeperkt; • het terugdringen van landerosie en de aanvoer van sediment naar het oppervlaktewater. Bij de verwezenlijking van deze doelstellingen wordt rekening gehouden met het onderlinge verband tussen: • het water en de andere onderdelen van het milieu, in het bijzonder het met water verbonden ecosysteem; • het grondwater, oppervlaktewater en hemelwater; • de waterkwaliteit en waterkwantiteit. De Visbeek-Kindernouwbeek (VHAG 9211, Bosbeek) maakt deel uit van het Netebekken, deelbekken Beneden Aa. In het geoloket bekkenwerking van VMM zijn geen acties opgenomen voor deze beek. De beek is nog niet aangemeld bij Europa als waterlichaam. Dit proces is momenteel lopende. Vermoedelijk zal ze aangemeld worden als het type Kleine beek Kempen. 3.2 Ruimtelijke ordening 3.2.1 Gewestplan Een overzicht van de bestemmingen volgens het gewestplan is weergegeven in figuur 3.1. Verder worden in onderstaande tabel de oppervlaktes per bestemming weergegeven. Ook het procentuele voorkomen van de bestemmingen in het studiegebied wordt getoond. 52% van de oppervlakte (ongeveer 1315 ha) bestaat uit landbouwgrond waarvan ongeveer twee derde landschappelijk waardevol agrarisch 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek -4- Eindrapport gebied is. Alle groengebieden samen nemen 32,5% in waarvan het grootste gedeelte uit de bestemmingen natuurgebied (454,07 ha) en bosgebied (333,47 ha) bestaat. Tot slot komen er nog ongeveer 7% woon(uitbreidings)gebieden en 4% gebieden voor recreatie voor. Tabel 3.1: Opperlvakte en aandeel van de verschillende gewestplanbestemmingen in het studiegebied Oppervlakte Procentueel aandeel van Oppervlakte per domein totale oppervlakte Bestemming gewestplan (ha) (ha) studiegebied Woongebied 73,88 Woongebied met landelijk karakter 71,26 Woonuitbreidingsgebied 48,82 193,95 7,71% openbaar nut 3,70 3,70 0,15% Gebied voor dagrecreatie 20,32 Gebied voor verblijfsrecreatie 86,93 107,25 4,26% Bufferzones 12,77 Groengebied 0,24 Natuurgebied 454,07 818,41 32,53% Gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en Natuurgebied met wetenschappelijke waarde of 3.3 natuurreservaten 17,87 Bosgebied 333,47 Agrarisch gebied 445,57 Landschappelijk waardevol gebied 869,54 1315,11 52,27% Milieubelastende industrie 24,44 24,44 0,97% Ambachtelijke bedrijven en kmo's 24,35 24,35 0,97% Ontginningsgebied 14,70 14,70 0,58% Stortgebied (huisafval en niet-giftige stoffen) 2,00 2,00 0,08% Bestaande autosnelwegen 10,35 10,35 0,41% Bestaande waterwegen 1,85 1,85 0,07% Totaal 2516,10 Natuur Verschillende delen van het studiegebied zijn gelegen binnen beschermingszones van de Habitatrichtlijn en/of het VEN. Dit heeft gevolgen voor de doelstellingen die in deze zones moeten nagestreefd worden. Delen van het SBZ-H (speciale beschermingszone volgens de Habitatrichtlijn) Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen zijn gelegen in het uiterste Noorden van het Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech -5- 8 augustus 2012 studiegebied (omgeving Abtsheide), in de omgeving van Ekstergoor, centraal in het gebied ter hoogte van Epelaar, Bersegem en Schrieken en het deel van de vallei ten zuiden van de E34 (Kindernouw). In tabel 3.2 en tabel 3.3 zijn de habitats en soorten waarvoor het gebied aangemeld is weergegeven. Tabel 3.2: Habitattypes aangemeld voor het SBZ-H ‘Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen’ Code Naam 2330 Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen 3110 Littorella en Isoëtes 3130 of met eenjarige vegetatie op drooggevallen oevers (Nanocyperetalia) 4010 Noordatlantische vochtige heide met Erica tetralix 4030 Droge heide (alle subtypen) 6410 Grasland met Molinia op kalkhoudende bodem en kleibodem (Eu-Molinion) 9120 Beukenbossen van het type met Ilex- en Taxus-soorten, rijk aan epifyten (Ilici-Fagetum) 9190 Oude zuurminnende bossen met Quercus robur op zandvlakten 91E0 Overblijvende of relictbossen op alluviale grond (Alnion glutinoso-incanae) Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten met amfibische vegetatie: Lobelia, Oligotrofe wateren van het Middeneuropese en peri-alpiene gebied met Littorella- of Isoëtes-vegetatie Tabel 3.3: Soorten aangemeld voor het SBZ-H ‘Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen’ Code Naam 1149 Cobitis taenia - Kleine modderkruiper 1163 Cottus gobio - Rivierdonderpad 1096 Lampetra planeri - Beekprik 1393 Drepanocladus vernicosus - Geel schorpioenmos 1831 Luronium natans - Drijvende waterweegbree De VEN-gebieden vallen ongeveer samen met deelgebieden van het habitatrichtlijngebied. In het noorden bevindt zich het VEN-gebied ‘Kempense kleiputten’. Dit gebied valt niet helemaal samen met het habitatrichtlijngebied maar ligt er net ten westen van. De centrale en zuidelijke VEN-gebieden vormen samen het VENgebied ‘Kindernouw-Visbeekvallei’. 3.4 Landschap De delen van het projectgebied het dichtst bij de beek liggen in het traditionele landschap ‘Vallei van de Kleine Nete’. De delen wat verder van de beek behoren tot het Land van Herentals-Kasterlee. Binnen het projectgebied liggen twee Beschermde landschappen: ‘De Vallei van de Kindernouwbeek’ en ‘De Schrieken’. Binnen het projectgebied liggen twee ankerplaatsen: ‘Visbeekvallei’ en ‘Vallei van de Kindernouwbeek’. 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek -6- Eindrapport 4 GEOHYDROLOGIE EN BODEM Figuur 4.1: Geologie Figuur 4.2: Bodemkaart 4.1 Geologische opbouw In figuur 4.1 is de geologische opbouw weergegeven. Op deze geologische kaart vindt men de Holocene en voornamelijk Tertiaire geologische lagen terug, die dagzomen onder de (dunne) Holocene deklagen. De beschrijving van de geologische opbouw is gebaseerd op deze uit de ecosysteemvisie voor de vallei van de VisbeekKindernouwbeek (KIWA, 2004). In tabel 4.1 wordt eveneens een overzicht gegeven van de geologische lagen die in het modelgebied voorkomen. Voor elke geologische formatie wordt aangegeven: de ouderdom, de groep waartoe de formatie eventueel behoort, de leden waaruit de formatie is opgebouwd, de HCOV-code, de lithologische samenstelling en de hydrogeologische karakteristieken. Van oud naar jong gaat het om de formaties van Boom, Berchem, Diest, Kasterlee, Lillo/Poederlee, Brasschaat en Merksplas. Deze lagen hellen allen lichtjes naar het noordnoordoosten. Tabel 4.1: Overzicht van de geologische lagen in het projectgebied. De matig tot slecht doorlatende lagen zijn gearceerd. Tijd Groep Formatie Holoceen Lid Legende (dunne deklaag) HCOV Lithologie Hydrologie 0120 duinen Doorlatend 0140 alluviale Plaatselijk slecht deklaag doorlatend 0150 (lemig) Doorlatend 0220 klei dekzand Klei-Zand Matig tot slecht complex doorlatend v.d. Kempen Pleistoceen Merksplas Me 0231 grof zand Doorlatend en watervoerend Brasschaat Hemeldonk BsHd 0231 zand Doorlatend en Lillo Malle LiMa 0233 fijn zand Doorlatend, watervoerend plaatselijk matig doorlatend Plioceen Lillo Merksem LiMe 0233 zand Doorlatend, plaatselijk matig doorlatend Poederlee Pd 0234 zand Doorlatend Kasterlee Kl 0242 kleijg zand Matig, plaatselijk slecht doorlatend Mioceen Diest Di 0252 fijn zand Goed doorlatend en BcAn 0254 zand Goed doorlatend en watervoerend Berchem Antwerpen Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech -7- 8 augustus 2012 watervoerend Oligoceen RUPEL Boom Bm 0300 zware klei Zeer slecht doorlatend en afsluitend Algemeen kan men stellen dat het Tertiair oppervlak een sterke gelijkenis vertoont met de bovenliggende topografie. De erosiegeulen van een aantal Noord-Zuid georiënteerde beken is duidelijk zichtbaar. Naar het noorden toe dagzomen steeds jongere lagen. De opeenvolging van de formaties is als volgt: Kasterlee, Poederlee, Brasschaat, Lillo en Merksplas. De meeste van deze lagen hellen licht naar het noordnoordoosten. Deze structuur komt eveneens tot uiting in het onderstaande noord-zuid profiel (illustratie 4.1), dat eveneens aangegeven staat op figuur 4.1. Illustratie 4.1: Noord-Zuid dwarsdoorsnede van de geologische lagen in het projectgebied (Bron: Kiwa, 2004) Hieronder volgt een beknopte beschrijving van de belangrijkste lithostratigrafische eenheden binnen het modelgebied, van jong naar oud, met aandacht voor de watervoerende eigenschappen. 4.1.1 Holoceen De Holocene laag bestaat voornamelijk uit zandige tot zandlemige deklagen, vaak van eolische oorsprong. Deze dekzanden zijn vaak niet erg dik. Enkel in de valleien kan de dikte van deze holocene deklaag oplopen tot 5m en meer. In de valleien domineren veelal alluviale afzettingen, geulopvullingen met een grote variatie aan sedimenten: grint, grof en fijn zand, klei, leem en plaatselijk ook veen. Tenslotte zijn er in het gebied ook land- en stuifduinen aanwezig, die een groot morfologisch belang hebben. Tijdens de laatste ijstijd werden deze opgewaaide zandlichamen gevormd door het verwaaien 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek -8- Eindrapport van de droogvallende dekzandgebieden en de fossiele alluviale vlaktes. Ten gevolge van antropogene activiteiten is een aantal van deze duinen echter verdwenen. Onder deze holocene afzettingen komen een aantal Formaties uit het Pleistoceen voor, met name: het zand-klei complex van de Kempen, en de formaties van Merksplas en Brasschaat. Zand-klei complex van de Kempen Deze formatie is opgebouwd uit een opeenvolging van zanden en kleilenzen. Plaatselijk kunnen deze kleilenzen een aaneengesloten geheel vormen waardoor deze formatie slecht doorlatend wordt. Maar dit is slechts lokaal en mag zeker niet veralgemeend worden. Deze formatie komt uitsluitend voor in het uiterste noorden van het modelgebied. Meer naar het noorden toe worden de kleilagen belangrijker; ze komen hier ook dieper voor. De Formatie van de Kempen speelt ook een hydrografische rol. Door haar cuestavorming in het noorden scheidt ze de stroombekkens van de Schelde en de Maas. Formatie van Merksplas & Formatie van Brasschaat Deze formaties, van mariene oorsprong, vormen de uitbreiding naar het westen van de oostelijker gelegen Formatie van Mol. De Formatie van Brasschaat bestaat uit witgrijze fijne, homogene kwartszanden, met aan de basis vaak schelpen, mica en glauconiet. Deze formatie dagzoomt in het centrale gedeelte van het modelgebied en komt voor onder de Holocene dekzanden. De Formatie van Merksplas wordt gekenmerkt door wit, grof kwartszand en dagzoomt in het uiterste noorden van het modelgebied. Beide pakketen vormen een goed doorlatend, watervoerend pakket (Schiltz et al., 1993). 4.1.2 Tertiair Formatie van Lillo Deze formatie, van Pliocene ouderdom, bestaat uit grijsbruinige tot groene, glauconiethoudende fijne zanden. De formatie is opgebouwd uit de leden van Malle en Merksem, die beide dagzomen in het noordelijk deel van het modelgebied. Aan de basis vindt men vaak een schelpenzone terug. Deze formatie is matig doorlatend. Formatie van Poederlee Deze Pliocene formatie bestaat uit bleke, licht glauconiethoudende fijne zanden, soms aaneengekit tot limonietbanken met schelpafdrukken. Ze dagzoomt in het zuidelijk deel van het modelgebied en is matig doorlatend (Schiltz et al., 1993) Formatie van Kasterlee Deze formatie, eveneens van Pliocene ouderdom, bestaande uit bleekgroene tot bruine, kleiige, micahoudende tot licht glauconiethoudende fijne zanden, dagzoomt in het uiterste zuiden van het modelgebied. Vanwege de aanwezigheid van paarse kleihorizonten heeft deze formatie een sterk verminderde doorlatendheid en vormt deze een soort scheidingslaag tussen twee watervoerende pakketen (Schiltz et al., 1993). Formatie van Diest Deze formatie bevat groene tot limonietbruinige, glauconietrijke, grofkorrigelige zanden. Aan de basis komt een fijner faciës voor, die donker van kleur en glauconiet- en micarijk Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech -9- 8 augustus 2012 is. Het betreft het Lid van Dessel (zanden). De zanden van Diest zijn afzettingen die dateren van de laatste grote transgressie over België, in het Mioceen. Deze ruim 50 tot 80 m dikke formatie vormt samen met de onderliggende formatie van Berchem een belangrijk watervoerend pakket, waarin de voornaamste (drink)waterwinningen in het gebied plaatsvinden. Deze formatie dagzoomt ten zuiden van het modelgebied. Formatie van Berchem Deze formatie bestaat uit zwartgroene, glauconiet- en kleirijke, middelfijne zanden met mica en schelpen. Deze 'zwarte' zanden, vanwege het hoge glauconietgehalte, maken deel uit van het Lid van Antwerpen en dit pakket is gemiddeld 10 tot 15 m dik. Het vormt samen met de bovenliggende zanden van Diest een belangrijke aquifer. Groep van Rupel – Formatie van Boom Deze formatie staat bekend als de Boomse klei. Deze komt in het gehele modelgebied voor. Deze formatie bestaat uit verschillende kleisoorten, die zeer ondoorlatend zijn, en heeft dus een afsluitende werking m.b.t. het grondwater. De dikte varieert van 60 tot ruim 100 m. 4.2 Bodem Figuur 4.2 geeft een overzicht van de bodems in het projectgebied. De grootste oppervlakte wordt ingenomen door zandbodems. Nabij de beek komen lichte zandleem bodems en lemige valleibodems voor, zeker in het zuidelijke deel van het projectgebied. Centraal in het projectgebied komen stuifduinafzettingen voor. Deze komen ook beperkt voor in het noordelijke deel van het projectgebied. De meeste bodems in het projectgebied zijn matig tot zeer nat. Enkel ter hoogte van de (hoger gelegen) dorpskernen van Lille en Wechelderzande en in het noorden van het gebied komen drogere bodems voor. De bodems die lager in de vallei gelegen zijn hebben geen profielontwikkeling. De bodems aan de dorpskernen van Lille en Wechelderzande worden gekenmerkt door een diepe antropogene humus A horizont (plaggengronden). Elders in het projectgebied hebben de bodems een duidelijke humus- of/en ijzer-B horizont. 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 10 - Eindrapport 5 VEGETATIE EN NATUURWAARDEN Figuur 5.1: Ecotopenkaart Figuur 5.2: Biologische waarderingskaart Figuur 5.3: Habitatkaart Figuur 5.4: Waarnemingen kenmerkende soorten 5.1 Biologische waarderingskaart De biologische waarde van het gebied wordt besproken aan de hand van de Biologische Waarderingskaart (BWK, De Saeger et al., 2010), weergegeven in figuur 5.2. Globaal genomen komen er drie zones met biologisch zeer waardevolle gebieden voor, allen in de onmiddellijke nabijheid van de Visbeek. De grootste zone bevindt zich in de zuidelijke helft van het studiegebied, meer bepaald Kindernouw. De biologisch zeer waardevolle bestanden bestaan hier voornamelijk uit mesotrofe elzenbossen met zeggen en andere vochtige vegetaties zoals rietlanden, dotterbloemhooilanden, natte ruigten met moerasspirea en zelf enkele gagel- en wilgenstruwelen. Hier en daar komt ook een eikenberkenbosje voor. De biologisch waardevolle vegetaties bestaan vooral uit graslanden zoals soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden en verruigd grasland. Verder komen er ook populierenaanplanten op vochtige grond met elzen- en/of wilgenondergroei of ruderale ondergroei voor alsook een klein aantal aanplanten van Grove den of ander naaldhout. Een tweede zone met biologisch zeer waardevolle gebieden, vinden we iets noordelijker terug. Hier worden nitrofiele alluviale elzenbosjes afgewisseld met eikenberkenbosjes en zure eikenbossen. Er komen ook veel zeer waardevolle houtkanten voor met eikenberkenbos, zomereik, brem, doorn- en gaspeldoornstruweel. Net zoals in Kindernouw worden ook hier de zeer waardevolle vegetaties afgewisseld met biologisch waardevolle graslanden, populier- en naaldhoutaanplanten. Deze laatste vormen de overgang naar een grote quasi-aaneengesloten zone met veel aanplanten van Grove den en ander naaldhout, die loopt tot net boven de autostrade E34. De laatste zone, ook wel bekend als Hoge Bergen, bevindt zich helemaal in het noorden van het studiegebied. Net ten zuiden van het kanaal komen daar overwegend eikenberkenbosjes voor en enkele nitrofiele alluviale elzenbosjes. Net ten noorden van de Antwerpseweg vinden we bijna enkel eikenberkenbossen terug met hier en daar ook houtkanten met eikenberkenbos. Qua biologisch waardevolle vegetaties is er in het noordelijk deel van het studiegebied een grote variatie met zowel naaldhoutaanplanten, graslanden, struweelopslag en zelfs een kasteelpark. Ook houtkanten van allerlei aard komen geregeld voor. 5.2 Habitatkaart In het studiegebied komen habitattypen voor die Europees beschermd worden, zie habitatkaart op figuur 5.3. Deze geeft indicatief weer waar de Natura2000 habitats zich bevinden (Paelincxk et al.,2009 ). Uiteraard komen de habitattypen grotendeels overeen met de hierboven beschreven vegetaties. Allereerst vinden we in Kindernouw en de uitlopers ervan ten noorden van Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 11 - 8 augustus 2012 de E34 ‘bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior’ (type 91E0). Er komen ook een tiental ‘Atlantisch zuurminnende beukenbossen’ (type 9120) voor en een vijftal natuurlijke en halfnatuurlijke graslanden (type 6410). In het noordelijke deel van het studiegebied is er een variatie aan beschermde habitats met een tiental zuurminnende eikenbossen (type 9190) en enkele elzenbossen (type 91E0) aanwezig. 5.3 Waarnemingen Natuurpunt vzw verzamelde in het kader van dit project gericht waarnemingen van kenmerkende soorten van blauwgrasland in het studiegebied. Hoewel verschillende van de soorten zeker niet enkel voorkomen in blauwgraslanden, komen ze er wel vaak in voor. De resultaten hiervan zijn weergegeven in figuur 5.4. Op de figuur zijn ook enkele toponiemen weergegeven. Deze gebieden komen nog terug in hoofdstuk 11. Volgende soorten werden opgenomen in de figuur: • biezenknoppen (Juncus conglomeratus) • blauwe knoop (Succisa pratensis) • blauwe zegge (Carex panicea) • gevlekte orchis s.l. (Dactylorhiza maculata) • karwijselie (Selinum carvifolia) • kleine valeriaan (Valeriana dioica) • moerasviooltje (Viola palustris) • pijpenstrootje (Molinia caerulea) • ruw walstro (Galium uliginosum) • tormentil (Potentilla erecta) • veelbloemige veldbies (Luzula multiflora) • veldrus (Juncus acutiflorus) Biezenknoppen werd maar enkele malen waargenomen, voornamelijk in percelen ten zuiden van de autostrade. Blauwe knoop komt voor in enkele percelen verspreid in het gebied. Blauwe zegge komt voor in de gebieden Blokken en Lilse zegge. Gevlekte orchis werd enkel teruggevonden in de Lilse zegge en ten zuiden van Baggers (toponiemen op kaart). Karwijselie werd één maal waargenomen, in het noordelijke deel van het studiegebied, in een perceel dat niet in eigendom of beheer is van Natuurpunt. Kleine valeriaan werd aangetroffen in de percelen met toponiemen Smets, ten westen van Heurst en Baggers. Moerasviooltje werd enkel aangetroffen in de Lilse zegge. Pijpenstrootje komt voor in Schrieken, Blokken, Lilse zegge en ten zuiden van Snaersdijk. Ruw walstro komt enkel voor helemaal in het zuiden van het studiegebied. Tormentil komt voor in de Lilse zegge en in Zilven. Veldrus komt vrij verspreid voor in het studiegebied. Gezien geen gerichte inventaristatie plaatsvond, geeft dit echter geen volledig beeld van de verspreiding van de kensoorten. Voor locaties waar de soorten aangetroffen werden, kan dit echter een bijkomend argument vormen bij het bepalen van de potenties (zie verder). Relictpopulaties zijn immers zeker indicatief voor kansrijkdom. Het voorkomen ervan zegt dat het milieu op die locatie nog redelijk de standplaatscondities benadert (of nog niet lang geleden goed was). 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 12 - Eindrapport 6 STANDPLAATS-CONDITIES EN SOORTENSAMENSTELLING VAN HET BLAUWGRASLAND 6.1 Habitattype 6410 (naar Decleer, 2007) Binnen de Europese Habitatrichtlijn zijn blauwgraslanden opgenomen als het type 6410 ‘Grasland met Molinia op kalkhoudende venige of lemige kleibodem (Molinion caeruleae). Blauwgraslanden zijn onbemeste, één keer per jaar gehooide graslanden die ’s winters plasdras staan en ’s zomers oppervlakkig uitdrogen. Ze danken hun naam aan de aspectbepalende blauwachtige kleur door de aanwezigheid van soorten als pijpenstrootje, blauwe zegge, zeegroene zegge (Carex flacca), blonde zegge (Carex hostiana), tandjesgras (Danthonia decumbens) en blauwe knoop. Blauwgraslanden kunnen echter ook bruin ogen door de aanwezigheid van mossen en soorten als biezenknoppen. Eerst zal een korte abiotische omschrijving worden gegeven van de belangrijkste vegetatietypen die in deze studie aan bod komen. In wat volgt wordt een syntaxonomische bespreking gegeven van blauwgraslanden (zie ook illustratie 6.1). Deze is gebaseerd op o.m. Schaminée et al. (1995), Zwaenepoel et al. (2002) en Jalink & Jansen (1995). Veel plantensoorten van blauwgraslanden komen ook in andere graslandtypes voor, zodat er verschillende interpretaties bestaan voor de term blauwgrasland. In de Vlaamse natuurtypen onderscheidt men twee benaderingen voor blauwgraslanden: de enge en de ruime. In enge zin betreft het het plantenverbond Junco-molinion, Eu-molinion, Molinion caerulae, Juncion acutiflori of blauwgrasland-verbond. Op internationaal niveau bestaat echter nog steeds veel discussie en een haast onoplosbare verwarring over dit verbond, mede wegens de actuele zeldzaamheid ervan in West-Europa. Daarom is het zinvoller om de twee goed omschreven associaties te behandelen, namelijk blauwgrasland (Cirsio-dissecti molinietum) dat vooral voorkomt op neutrale tot basische bodems en Veldrus-associatie (Crepido-juncetum acutiflori) dat vooral voorkomt op (zwak) zure bodems. In ruimere zin worden ook de voedselarme dotterbloemgraslanden (Calthion palustris of Dotterbloem-verbond) in het habitattype van de blauwgraslanden opgenomen. Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 13 - 8 augustus 2012 Illustratie 6.1: Schematisch overzicht syntaxonomie blauwgraslanden (B-Ware & Haskoning, 2009) 6.2 Abiotiek van schraallanden Natte schraalgraslanden komen wijd verspreid voor in West en Midden Europa. De ecologie van deze graslanden wordt in belangrijke mate bepaald door hun vochthuishouding en het (voormalige) landgebruik. Sturend voor de abiotiek zijn neerslaghoeveelheid, hoge grondwaterstanden en overstromingen, terwijl de chemische samenstelling mede bepalend is (Grootjans et al., 1985; Van Wirdum, 1991). Het oppervlakte van deze soortenrijke graslanden is de laatste decennia sterk achteruitgegaan in zowel Vlaanderen als Nederland (Jansen et al., 2000). Binnen het natuurtype natte schraalgraslanden kunnen drie subtypen onderscheiden worden (Bal et al. 2001), waarbij het blauwgrasland (sensu Junco-Molinion) ecohydrologisch gezien ligt tussen natte heischrale graslanden en dotterbloemgraslanden. Blauwgraslanden zijn onbemeste, vochtige, één keer per jaar gehooide graslanden die ´s winters plas-dras staan en in de zomer oppervlakkig uitdrogen. Blauwgraslanden zijn enerzijds gebonden aan (meestal) kalkrijk grond- of oppervlaktewater, anderzijds aan een oppervlakkige component van enigszins zuur 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 14 - Eindrapport lokaal grondwater. De standplaatscondities tussen deze drie typen natte schraalgraslanden zijn ook verschillend. Heischrale graslanden zijn relatief het droogst, terwijl de dotterbloemgraslanden weer wat natter zijn dan blauwgraslanden. Blauwgraslanden liggen betreft zuurgraad en buffering tussen de natte heischrale graslanden en dotterbloemgraslanden in. Precies de precaire overgang tussen zure en meer basische situaties is van definiërend belang voor het blauwgrasland. Vaak schommelt de pH rond neutraal of zwakzuur (pH-H2O tussen 5-6,5) (tabel 1.1), waarbij oppervlakkige afvoer van anders verzurend regenwater van groot belang is. Tabel 1.1. Overzicht van abiotische randvoorwaarden van enkele natuurdoeltypen. Weergegeven is de gemiddeld hoogste (GHG) en de gemiddeld laagste (GLG) grondwaterstand, de pH-H20 van de toplaag van de bodem, eventuele invloed van klakrijk grondwater en de fosfaatgehaltes in de bodem (Olsen-P in µmol P per liter bodem en totaal P in mmol P per liter bodem; ranges = mediaan plus minmax waarden). Bronnen: Ertsen et al., 2005; B-WARE BV & De Becker et al., 2004; Natuurdoeltype GHG (cm) GLG (cm) pH-H2O gevoed door Olsen-P totaal-P bodem mineraalrijk (µmol/l FW) (mmol/l FW) water Hoogveen (slenken) Natte heide Nat heischraalgrasland 10+ mv 5- mv 3,5-5,0 - 100-300 0,5-2,5 10+ tot 20- mv 20- tot 50- mv 3.5-5 - 100-500 0.5-2.5 1-3 0 tot 40- mv 40- tot 120- mv 4,5-6,0 - 150-400 20+ tot 20- mv 40- tot 80- mv 4,5-6,5 ja (kalkarm) 100-500 1-6 Blauwgrasland 0 tot 25- mv 40- tot 80- mv 5,0-6,5 ja (matig kalkrijk) 200-500 2-10 (tot 20) Dotterbloemhooiland 0+ tot 20- mv 40- tot 80- mv 5,0-7,0 ja 300-800 (tot 1200) 8-20 (tot 50) Groot zeggenmoeras 20+ tot 0 mv 10+ tot 50- mv 5,0-7,0 - 300-800 (tot 1200) 8-20 (tot 50) Berkenbroekbos 10+ tot 0 mv 40- tot 80- mv <5,0 - 200-600 1-5 20+ tot 20- mv 40- tot 80- mv 5-6.5 ja 300-800 (tot 1200) 5-20 (tot 50) Klein zeggenmoeras Elzenbroekbos De vochtige tot natte schraallanden in de Vlaamse beekdalen gelden als één van de meest bedreigde habitats in Vlaanderen. Ze waren vooral te vinden in de boven- en middenlopen van beken op licht tot zwak zure (pH 4,5 -6,0), vaak wat venige standplaatsen op zand en lemige bodems. Goed ontwikkelde voorbeelden zijn schaars en teruggedrongen tot enkele versnipperd gelegen percelen. De graslanden werden vanouds gebruikt als hooiland en zelden of nooit bemest, maar werden soms bewust overstroomd met matig voedselrijk, gebufferd beekwater. Afhankelijk van de draagkracht van de bodem werden de hooilanden na het hooien wel eens extensief nabeweid. Het eeuwenlange gebruik droeg er aan bij dat dergelijke graslanden zich kenmerkten door hun laagproductieve vegetaties; een direct gevolg is van de beperkte voedselrijkdom van de bodem, vaak door beperkte P- en N-beschikbaarheid. De toestroom van ijzerrijk grondwater versterkte dat effect nog meer. De samenstelling van de vegetatie was mede afhankelijk van de mate van toestroming en de mate van aanrijking van het toestromende grondwater (pH, basenrijkdom) of schoon beekwater en het daarbij overheersende (grond)waterregime. Veel hooilanden waren extensief begreppeld om een oppervlakkige drainage mogelijk te maken, zodat de gronden in de zomer oppervlakkig opdroogden. Echter, als gevolg van de trage afwatering stonden In de winter en vroege voorjaar dergelijke terreinen vaak plasdras of ondiep onder water met voedselarm tot hooguit matig voedselrijk water. Vaak betrof dat dan een mengsel van grond- en regenwater en al of niet bewust ingelaten oppervlaktewater (beekwater). Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 15 - 8 augustus 2012 De achteruitgang van de schraallanden kent eigenlijk twee belangrijke hoofdoorzaken. Het wegvallen van het hooilandbeheer of juist een verdere intensivering van het grondgebruik. Bij het wegvallen van het traditionele hooilandbeheer verruigen de schrale vegetaties al snel. Bij gebrek aan beheer slaan elzen en wilgen op, waardoor de hooilanden in vrij korte tijd overgaan in nat bos. Soms is er zelfs sprake van enige vernatting doordat de oppervlakkige afwatering steeds verder in onbruik raakt. Hierdoor kan vooral de regenwater invloed op de standplaats toenemen (kans op verzuring). Daarnaast hebben vooral bemesting in combinatie met verdere ontwatering in veel beekdalen een einde gemaakt aan de beperkte nutriëntenbeschikbaarheid van de bodem maar ook de toestroom van ijzerhoudend grondwater sterk doen afnemen. Veel kwetsbare, kritische soorten kenmerkend voor de schrale condities in de hooilanden zijn hierdoor sterk achteruit gegaan of zelfs geheel verdwenen. In redelijk ijzerrijke situaties blijven rompgemeenschappen soms nog vrij lang bestaan na wegvallen beheer/gebruik. 6.3 Vegetatie 6.3.1 MOLINIETALIA (pijpenstrootje-orde) Deze orde omvat natte hooilanden. De grondwatertafel bevindt zich gedurende een groot deel van het jaar in de wortelzone van de vegetatie. De bodem is schraal tot matig voedselrijk en werd in het verleden in geval van de dotterbloemgraslanden (Calthion palustris) licht bemest met stalmest. Tabel 6.1 geeft de kensoorten weer van de twee ordes binnen Molinio-Arrhenatheretea. Deze tabel bevat ook de soorten die de twee ordes van elkaar differentiëren. Omwille van de hoge grondwaterstand, komen binnen de Molinietalia veel freatofyten (planten die wortelen in het grondwater) voor. Deze floristische eigenschap differentieert meteen ook de Molinietalia van de Arrhenatheretalia. Tabel 6.1: Ken- en differentiërende soorten van de ordes Molinietalia en Arrhenatheretalia. (B-Ware & Haskoning, 2009) De soorten in groen komen ook voor in het Alopecurion pratensis, de soorten in rood ontbreken in het Alopecurion pratensis Differentiërende soorten Kensoorten Molinietalia Molinietalia tov Kensoorten Arrhenatheretalia Arrhenatheretalia Differentiërende soorten Arrhenatheretalia tov Molinietalia ( = freatofyten) Biezeknoppen (Juncus Moerasspirea (Filipendula Kropaar (Dactylis Engels raaigras (Lolium conglomeratus) ulmaria) glomerata) perenne) Paardebloem (Taraxacum Gewoon duizendblad officinale) (Achillea millefolium) Veelbloemige veldbies (Luzula multiflora) Riet (Phragmites australis) Wilde bertram (Achillea Moeraswalstro (Galium ptarmica) palustre) Boompjesmos (Climacium dendroides) Karwij (Carum carvi) Zwarte zegge (Carex nigra) 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Zachte dravik (Bromus hordeaceus) Margriet (Leucanthemum Akkerdistel (Cirsium vulgare) arvense) Blauwgraslanden Visbeek - 16 - Eindrapport Gewone waternavel Kleine klaver (Trifolium (Hydrocotyle vulgaris) dubium) Gewone kattestaart Timoteegras (Phleum Vertakte leeuwentand (Lythrum salicaria) pratense) (Leontodon autumnalis) Grote wederik (Lysimachia Goudhaver (Trisetum vulgaris) flavescens) Kweek (Elymus repens) Veldrus (Juncus acutiflorus) Gewoon puntmos (Calliergonella cuspidata) Lidrus (Equisetum palustre) 6.3.2 Junco-Molinion, Eu-Molinion, Molinion caerulae, Juncion acutiflori (blauwgraslandverbond) Op internationaal niveau bestaat nog steeds veel discussie over het verbond dat het blauwgrasland bevat. Vier verbondsnamen komen daarbij aan bod, elk gekarakteriseerd door verschillende soorten. In Europa onderscheidt het Eu-Molinion zich van het JuncoMolinion door een grotere soortenrijkdom en een meer oostelijke, continentale verspreiding. Vlaanderen is min of meer centraal gelegen in het natuurlijk areaal van Junco-Molinion en in de westelijke periferie van het Eu-Molinion areaal. De beide verbonden sluiten elkaar geografisch gezien dus allerminst uit. Het Molinion caerulae omvat het Junco-Molinion maar bevat geen exclusieve kensoorten voor Vlaanderen. Het Juncion acutiflori wordt onderscheiden van de andere verbonden door veldrusdominantie en de aanwezigheid van soorten zoals teer guichelheil (Anagallis tenella), Kranskarwij (Carum verticillatum), klein glidkruid (Scutellaria minor) en klimopklokje (Wahlenbergia hederacea). Deze soorten zijn echter geen kensoorten voor dit verbond en veldrus-dominantie kan verder ook optreden in blauwgrasland, het dotterbloemverbond en nat heischraal grasland. Gezien de haast onoplosbare verwarring in bovenstaande -mede wegens de actuele zeldzaamheid van het verbond in West-Europa- is het zinvoller om enkele relevante en goed omschreven associaties te behandelen. Dit gebeurt in de onderstaande paragrafen. 6.3.3 Cirsio dissecti-Molinietum (blauwgrasland of Associatie van spaanse ruiter en pijpenstrootje ) Onder blauwgraslanden worden schrale vochtige tot natte halfnatuurlijke graslanden verstaan die gebonden zijn aan basenrijk grondwater en zuur lokaal grond- of regenwater. Ze komen voor op zwak zure tot neutrale zand- of veengrond soms op kleiop-veen. ’s Winters staan deze graslanden zeer nat tot plas dras en kunnen ‘s zomers oppervlakkig uitdrogen. Op lemige bodem kunnen de grondwaterstanden daarbij zelfs tot ruim een meter onder maaiveld wegzakken. Het betreft in goed ontwikkelde vorm vaak zeer soortenrijke (bloemrijke) gemeenschappen, waarin tal van tegenwoordig veelal milieukritische soorten een plaats vinden. De naam is ontleend aan de kleur van de vaak aspect bepalende soorten van deze gemeenschap, zoals pijpenstrootje, blauwe zegge en tandjesgras. Het Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 17 - 8 augustus 2012 oorspronkelijke beheer bestond uit jaarlijks hooien en de droge delen werden af en toe beweid. Tabel 3 geeft de kensoorten en kenmerkende soorten voor deze associatie weer. Binnen de mosflora is geel schorpioenmos een sterke kensoort. Op internationaal niveau kent deze soort een ruimere verspreiding maar kan in België uitsluitend in het Vrieselhof te Oelegem teruggevonden worden. De kenmerkende soorten typeren dit graslandtype enkel in combinatie met de kensoorten. Zo worden alle Carex-soorten ook teruggevonden in het Parvocaricetea (zie 1.3), blauwe zegge en blauwe knoop in het Nardo-Galion (zie 1.2) en pijpenstrootje in gedegradeerde heidevegetaties. Tabel 6.2: Kensoorten en kenmerkende soorten voor blauwgrasland Kensoorten blauwgrasland Kenmerkende soorten blauwgrasland Spaanse ruiter (Cirsium dissectum) Blonde zegge (Carex hostiana) Spaanse ruiter x Kale jonker (Cirsium x forsteri) Vlozegge (Carex pulicaris) Kleine schorseneer (Scorzonera humilis) Blauwe knoop (Succisa pratensis) Geel schorpioenmos (Drepanocladus vernicosus) Biezeknoppen (Juncus conglomeratus) Zaagblad (Serratula tinctoria) Karwijselie (Selinum carvifolia) Blauwe zegge (Carex panicea) Teer guichelheil (Anagallis tenella) Klimopklokje (Wahlenbergia hederacea) Pijpestrootje (Molinia caerulea) Bevertjes (Briza media) Gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata) Bosorchis (Dactylorhiza fuchsii) Tormentil (Potentilla erecta) Veelbloemige veldbies (Luzula multiflora subsp. multiflora) Moerasstruisgras (Agrostis canina) Moerasviooltje (Viola palustris) Gewone vleugeltjesbloem (Polygala vulgaris) 6.3.4 Crepido-juncetum acutiflori (veldrus-associatie) Deze associatie omvat weinig of niet bemeste, eenmaal per jaar gemaaide hooilandgemeenschappen op natte, humeuze tot venige zandgrond of veengrond. In vergelijking met het blauwgrasland zijn ze meer gebonden aan meer wisselvochtige, voedselrijkere en zuurdere condities. De veldrus-associatie bevat geen exclusieve kensoorten, maar wordt getypeerd door de kencombinatie klein glidkruid-veldrus. Door het voorkomen van pijpestrootje en tormentil worden het Cirsio dissecti-Molinietum en Crepido-Juncetum acutiflori onderscheiden van Calthion palustris (zie 6.3.1) in tegenstelling tot ’de vegetatie van Nederland’ (Schaminée et al., 1995) waarin de Veldrus-associatie beschouwd wordt als associatie binnen het Calthion palustris. ruw walstro, gevlekte orchis, biezeknoppen en wilde bertram (Achillea ptarmica) zijn kenmerkende soorten van deze associatie. 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 18 - Eindrapport 6.3.5 Calthion palustris (Dotterbloem-verbond) Het Calthion palustris kan men terugvinden op kleiige of venige, zwak zure tot neutrale, vrij voedselrijke bodems die ’s winters overstroomd zijn (weliswaar minder uitgesproken dan het Alopecurion pratensis) en ’s zomers doorlucht. Zoals vermeld onder 6.1 bestaat het beheer uit maaien. Een zuiver maaibeheer (zonder begrazing) van 1 à 2 maal maaien per jaar levert de hoogste soortenrijkdom. Tabel 6.3 geeft de ken- en differentiërende soorten weer voor het Calthion palustris. Enkele belangrijke kenmerkende soorten die echter niet als kensoorten kunnen beschouwd worden, zijn dotterbloem (Caltha palustris), moerasstreepzaad (Crepis paludosa), moerasrolklaver (Lotus uliginosus), tweerijige zegge (Carex disticha), trosdravik (Bromus racemosus) (komt ook voor in Alopecurion pratensis; zie 6.3.1). Tabel 6.3: Ken- en differentiërende soorten voor Calthion palustris. 6.4 Kensoorten Cathion palustris Differentiërende soorten tov Blauwgraslandverbond Echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi) Moeras-vergeet-mij-nietje (Myosotis palustris) Grote ratelaar (Rhinanthus angustifolius) Kruipende boterbloem (Ranunculus repens) Brede orchis (Dactylorhiza majalis) Witte klaver (Trifolium repens) Gevleugeld hertshooi (Hypericum quadrangulum) Ruw beemdgras (Poa trivialis) Aantasting en herstel van blauwgrasland Blauwgraslanden waren vroeger wijd verbreid in (West-) Europa. Tegenwoordig staan deze graslanden onder zware druk door o.a. landbouwintensivering en verdroging. Drie bedreigingen staan hierbij centraal (Decleer, 2007). Ten eerste elke verstoring van de waterhuishouding door drainage, algemene ontwatering, verminderde aanvoer van basenrijk grondwater, verhoogde invloed van zuur regenwater of overstroming met voedselrijk water, leidt snel tot een achteruitgang van de typische soorten. Ten tweede is het habitattype ook zeer kwetsbaar voor eutrofiëring. Dit leidt snel tot het ontstaan van soortenarme begroeiingen met dominantie van grassen zoals pijpenstrootje, moerasstruisgras of gestreepte witbol. De derde en laatste voorname bedreiging bestaat er wanneer geen jaarlijks of regelmatig maaibeheer wordt toegepast. Hierdoor evolueren deze vegetaties naar bloemrijke ruigten met moerasspirea of hennegras en op langere termijn naar struweel en bos. De toestand van blauwgraslanden in Vlaanderen is momenteel uiterst precair en het habitattype wordt gecatalogeerd als ‘uiterst zeldzaam’ in Vlaanderen. Er zijn enkel nog kleine restanten aanwezig in een aantal reservaten. Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 19 - 8 augustus 2012 7 OPBOUW RUWE POTENTIEKAART 7.1 Figuren Figuur 7.1: Ruwe potentiekaart 7.2 Algemeen Om een beeld te krijgen van welke locaties binnen het studiegebied het meest kansrijk zijn voor de ontwikkeling van blauwgraslanden, is een potentiekaart opgesteld. Deze geeft een eerste inschatting op basis van de beschikbare gegevens en vormt de basis om een keuze te maken voor locaties die verder onderzocht worden op hun bodemchemie. De potentiekaart is opgesteld door een combinatie te maken van verschillende basiskaarten. Deze basiskaarten omvatten zowel praktische aspecten (bestemming, eigendom,…) als abiotische en biotische parameters die een randvoorwaarde vormen voor het voorkomen van blauwgraslanden. 7.3 Eigendommen Op de kaart zijn alle percelen weergegeven die in eigendom of beheer zijn van Natuurpunt vzw. Dit maakt het immers veel haalbaarder om op korte termijn acties te ondernemen. 7.4 Historische vegetatie Als algemeen beeld van mogelijke historische standplaatsen, zijn de percelen die op de de Ferrariskaart in gebruik waren als grasland weergegeven. Het aantal blauwgraslandsoorten met een langlevende zaadbank is beperkt, waardoor een mogelijk herstel op historische plaatsen niet speciaal groot is. Het vroegere voorkomen geeft echter wel een beeld van locaties die historisch gezien een goede abiotiek hadden voor deze gemeenschap. Zeker gezien ten tijde van de opmaak van de de Ferrariskaart graslanden toch voornamelijk gelegen waren in die zones die te nat waren voor akkerbouw maar niet zo nat dat zich enkel alluviale bossen konden vestigen. Het voorkomen van graslanden op de de Ferrariskaart kan dan ook een bijkomend argument zijn bij het selecteren van zones met potenties voor blauwgrasland. 7.5 Huidige vegetatie Hoewel sterker antropogeen beïnvloed, geven ook de huidige vegetaties een beeld van de standplaatscondities. Naaldbossen zullen bijvoorbeeld voornamelijk voorkomen op drogere locaties. Als indicator voor mogelijk gunstige standplaatscondities werden de habitattypes meegenomen die weergegeven zijn in tabel 7.1. 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 20 - Eindrapport Tabel 7.1: Habitattypen weergegeven op de potentiekaart 7.6 Code Naam 7140 Overgangs- en trilveen 7150 Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion 9120 Beukenbossen van het type met Ilex- en Taxus-soorten, rijk aan epifyten (Ilici-Fagetum) 9190 Oude zuurminnende bossen met Quercus robur op zandvlakten 91E0 Overblijvende of relictbossen op alluviale grond (Alnion glutinoso-incanae) Kensoorten Bij het opstellen van de potentiekaart is ook rekening gehouden met het actuele voorkomen van kenmerkende soorten voor blauwgraslanden. Volgende soorten werden hiervoor meegenomen: biezenknoppen, blauwe knoop, blauwe zegge, gevlekte orchis s.l., karwijselie, kleine valeriaan, moerasviooltje, pijpestrootje, ruw walstro, tormentil, veelbloemige veldbies en veldrus (zie ook paragraaf 5.3 en figuur 5.4). 7.7 Grondwaterpeilen Gezien bij het opstellen van de eerste potentiekaart de grondwaterpeilen nog niet gekend zijn, wordt gebruik gemaakt van minder directe gegevens om een inschatting te krijgen van de peilen. Een eerste bron zijn de resultaten van de grondwatermodellering van KIWA. (2004). In deze studie werden onder andere de potenties voor blauwgraslanden berekend. Hierbij werd echter telkens de ruime definitie gehanteerd, waarbij ook de Veldrusgemeenschap mee in rekening gebracht wordt. Zoals schematisch weergegeven in illustratie 7.1 komen Veldrusgemeenschappen voor op net iets nattere (en wat basenarmere) locaties dan de blauwgraslanden sensu strictu. Uit een vergelijking met de huidige vegetaties en het voorkomen van kensoorten blijkt ook dat de locaties waar hoge potenties door het model worden voorspeld vaak te nat zijn (vergelijking met drainageklasse en voorkomen kensoorten). Daarom wordt er niet voor gekozen deze locaties zonder meer mee te nemen in de afweging. Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 21 - 8 augustus 2012 Illustratie 7.1: Schematische weergave van de landschappelijke positie van de verschillende beekdalgraslanden en heide langs een denkbeeldige beek van bovenloop naar benedenloop in de Nederlandse Kempen (Cools et al., 2006). N.B. Veldrushooiland en blauwgrasland worden in België in één verbond (Junco-Molinion) geplaatst, terwijl in Nederland Veldrushooiland in het Dotterbloemverbond is geplaatst Omdat de modellering op zich echter wel waardevolle resultaten oplevert en een inzicht geeft op de grondwaterstromingen in het studiegebied, wordt wel gebruik gemaakt van de kwelkaarten. Deze geven aan waar er binnen het studiegebied uittredende kwel kan verwacht worden. Bijkomend wordt de drainageklasse van de bodemkaart gebruikt als parameter om het grondwaterpeil in te schatten. De draineringstoestand van een bodem hangt af van de diepte van het grondwater, de permeabiliteit van de oppervlakkige laag, het voorkomen op wisselende diepte van een weinig doorlatende ondergrond, de diepte van de bodem en de topografische omstandigheden. De wisselwerking tussen deze verschillende factoren bepaalt de draineringsklasse van de bodem. Deze wordt beoordeeld naar sommige morfologische bodemkenmerken, nl. de gley- en reductieverschijnselen. Het gedeelte van het profiel dat afwisselend verzadigd is met water en uitdroogt, vertoont roestvlekken (gleyverschijnselen). De zone die voortdurend met water verzadigd is heeft een blauw- of grijsachtige kleur (reductiehorizont). De aanwezigheid van een reductiehorizont in de ondergrond van gegleyifieerde profielen wijst op een permanente grondwatertafel; zijn afwezigheid op een tijdelijke stuwwatertafel. Men onderscheidt 9 natuurlijke draineringsklassen, die met hun symbool en hun morfologische kenmerken in tabel 7.2 aangegeven zijn (Van Ranst & Sys, 2000). 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 22 - Eindrapport Tabel 7.2: Drainageklassen bodemkaart (Van Ranst & Sys, 2000) Draineringsklasse Diepte in cm op de welke beginnen de gleyverschijnselen de reductiehorizont in de volgende materialen lemig lemig symbool draineringsgraad kleiig zandig kleiig zandig a te sterke drainering - >120 - - b gunstige drainering - 90-120 - - c matige drainering >80 60-90 - - d onvoldoende drainering 50-80 40-60 - - e matig slechte drainering (*) 20-50 20-40 >80 >100 f slechte drainering (*) 0-20 0-20 40-80 50-100 g zeer slechte drainering (*) 0 0 <40 <50 h matig slechte drainering (**) 20-50 20-40 - - i slechte drainering (**) 0-20 0-20 - - (*) Hydromorfe gronden met permanente grondwatertafel en reductiehorizont. (**) Hydromorfe gronden met tijdelijke stuwwatertafel en zonder reductiehorizont. In de potentiekaart zijn volgende klassen meegenomen als mogelijke indicator voor potenties voor blauwgraslanden: e en f. Deze draineringsklassen komen immers het best overeen met de randvoorwaarden voor blauwgraslanden. 7.8 Bodemkaart Naar de aard van het moedermateriaal (grondsoort, textuur) worden de bodems in drie groepen onderverdeeld: bodems op venig materiaal, bodems op losse sedimenten met minder dan 5% gesteentefragmenten, en gesteentebodems met meer dan 5% gesteentefragmenten. Bodems op venig materiaal (symbool V) zijn gekenmerkt door het voorkomen van een oppervlakkige laag van ten minste 40 cm dikte, waarvan het gehalte aan organisch materiaal 30% overtreft. Bodems op losse sedimenten met een gehalte aan grove elementen (d.w.z. met diameter boven 2 mm) kleiner dan 5%, worden verder onderverdeeld op basis van de textuur van het materiaal; De volgende textuurklassen worden onderscheiden en aangeduid door de symbolen: Z . . zand, S . . lemig zand, P . . licht zandleem, L . . zandleem, A . . leem, E . . klei, U . . zware klei. Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 23 - 8 augustus 2012 In de ruwe potentiekaart worden volgende bodemtypes opgenomen: V, E, L, P, S. Blauwgraslanden kunnen immers zowel voorkomen op veengronden als op bodems met een textuur van zand leem tot lemig zand. 7.9 Resultaat De ruwe potentiekaart (figuur 7.1) geeft een duidelijk beeld van de zones die mogelijk potenties hebben voor blauwgraslanden. In deze zones is het zinvol om verder onderzoek uit te voeren naar de huidige abiotiek (grond- en oppervlaktewaterkwaliteit en bodemkwaliteit). Het gaat voornamelijk om de oranje gebieden op de kaart (zandleem of lichte zandleem, met drainageklasse f). Het is opvallend dat nagenoeg alle waargenomen kensoorten terug te vinden zijn binnen deze zones. Omwille van de haalbaarheid is het aangewezen om binnen deze oranje zones voornamelijk te kijken naar de percelen die in eigendom of beheer zijn van natuurpunt. De ligging van de kwelgebieden of de historische graslanden blijkt een minder goede indicator te zijn voor zones met hoge potenties. Uit de resultaten van de potentiekaart, in combinatie met de gebiedskennis van Natuurpunt en de eerste resultaten van de analyses, komen de aandachtzones naar voor die verder onderzocht worden (zie ook figuur 11.1). In de volgende hoofdstukken wordt het onderzoek beschreven. De resultaten worden per aandachtzone samengevat in hoofdstuk 11. 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 24 - Eindrapport 8 MEETNET GROND- EN OPPERVLAKTEWATER Figuur 8.1: Overzicht van de peilbuizen en –latten 8.1 Inleiding Om de hydrologie van het gebied in kaart te brengen werd een netwerk van peilbuizen en –latten uitgezet in het gebied. De locatie hiervan werd enerzijds bepaald door de locatie van peilbuizen uit vroegere studies en anderzijds op basis van een inschatting van mogelijk interessante locaties (op basis van huidige vegetaties, aanwezigheid kensoorten en historische gegevens). De locatie van peilbuizen uit vroegere studies was vooral relevant omwille van de vergelijkbaarheid met historische meetgegevens. Ook als de peilbuizen zelf niet meer bestaan, is dit zinvol omdat een peilbuis op dezelfde locatie toch vergelijkbare resultaten oplevert. Gezien de korte meetperiode was het nuttig om de resultaten te kunnen toetsen aan de vroegere peilmetingen. De peilmetingen vonden plaats tussen april 2011 en maart 2012 en gebeurden om de twee weken door een groep van vrijwilligers. Hiervoor werden vier routes opgezet in het gebied. De namen van de vrijwilligers zijn opgenomen in bijlage 1. 8.2 Peilbuizen meetnet en grondwaterputten In bijlage 2 wordt een overzicht gegeven van de peilbuizen die meegenomen werden in deze studie. De ID van de peilbuis is hierbij als volgt opgebouwd Bxx voor een peilbuis of Lxx voor een peillat. De middelste letter (xAx, xBx, xCx of xDx) geeft aan op welke meetroute de peilbuis of –lat te vinden was. Het laatste cijfer, tenslotte ,geeft de nummer van de peilbuis of –lat binnen de route. 8.3 Staalnamen Op 26 oktober 2011 zijn er in het gebied 16 grondwaterstalen verzameld en 5 oppervlaktewaterstalen (figuur 2.1 en 2.2 en bijlage II). Vervolgens zijn op 24 januari 2012 ook 5 oppervlaktewaterstalen verzameld (oppervlaktewaterstalen 1-5 verzameld op 26-10-2011 en oppervlaktewaterstalen 6-10 verzameld op 24-1-2012). De waterstalen zijn verzameld in 250 ml polyethyleen potten, deze zijn tot de rand gevuld en afgesloten, waardoor er geen reactie met zuurstof kan plaatsvinden. Vervolgens zijn de stalen gekoeld bewaard tot verdere analyse. Op de waterstalen is het volgende gemeten: • • • • 8.4 pH en EGV (conductiviteit) in het veld pH en alkaliniteit (zuurbufferend vermogen) Totaal opgelost anorganisch koolstof Concentraties elementen en ionen op de ICP en de Autoanalyser Analyses De pH en EGV in het veld zijn gemeten met een HQ40D multimeter. De pH (in het lab) is gemeten met een standaard Ag/AgCl2 elektrode verbonden met een radiometer Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 25 - 8 augustus 2012 (Copenhagen, type PHM 82). De alkaliniteit van de watermonsters is bepaald middels een titratie met verdund zoutzuur tot pH 4,2. De toegevoegde hoeveelheid equivalenten zuur per liter is hierbij de alkaliniteit. De hoeveelheid opgelost anorganisch koolstof (kooldioxide + bicarbonaat + carbonaat) is bepaald met behulp van infrarood gas analyse (ABB Advance Optima IRGA). De metingen aan concentraties van elementen en ionen zijn beschreven in de paragraaf‘analysemethoden’. 8.5 Resultaten 8.5.1 Waterstanden De peilgegevens zijn opgenomen in bijlage 3. De interpretatie hiervan is opgenomen in de beschrijving per aandachtszone (zie hoofdstuk 11 en bijlage 4). 8.5.2 Grondwaterkwaliteitsmetingen Het grondwater is op 26 oktober 2011 op 16 locaties verzameld. In deze paragraaf worden de belangrijkste resultaten besproken per deelgebied. Om inzicht te krijgen in het type grondwater zijn Stiff-diagrammen (µeq/l) vervaardigd. In deze weergave worden de concentraties van de drie belangrijkste kationen en anionen (in µeq/l) tegen elkaar uitgezet. Door deze manier van weergeven is door de vorm snel te zien met welk type grondwater men te maken heeft. De concentratie zwavel gemeten in het grondwater is een goede maat voor de SO4- concentratie in het grondwater. Het grondwater is vrijwel overal rijk aan Fe, en bevat, op twee locaties na, geen hoge SO4 concentraties. Op basis van de grondwaterkwaliteit is het gehele onderzoeksgebied zeer kansrijk. Het grondwater in de Schrieken (13 en 16), Perceel Smets (1 en 3), de Puttekesberg (27), Schaaf (33), Baggers-west (2) en Kindernouw-Zuid (6 en 7) is lithoclien van karakter en geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland. Het grondwater in perceel Prutsers (29) lijkt te sterk gebufferd voor de ontwikkeling van blauwgrasland. Verwacht wordt dat de vegetatie zich hier meer richting Dotterbloemhooiland zal ontwikkelen. Het grondwater gemeten op de overige locaties (peilbuizen 13B, 8, 6, 25, 16, 1) wordt beïnvloed door regenwater of is niet gebufferd genoeg. Deze locaties lijken op basis van de grondwaterkwaliteit minder geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland. Verwacht wordt dat de vegetatie zich hier zal ontwikkelen in de richting van nat heischraal grasland. In deelgebied A, in perceel de Schrieken (13B) en de Blokken (6), is het grondwater verrijkt met sulfaat. Op deze locaties is er een verhoogd risico op interne eutrofiëring, waardoor het zeer belangrijk is dat de detailhydrologie in orde is (geen stagnatie van het grondwater). 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 26 - Eindrapport 8.5.3 Oppervlaktewaterkwaliteitsmetingen Het oppervlaktewater is op 26 oktober 2011 verzameld (nummers 1-5) en op 24 januari 2012 (nummers 6-10). In deze paragraaf worden de belangrijkste resultaten besproken, een overzicht hiervan is weergegeven in tabel 3.5. Tabel 8.1: Chemische gegevens van het oppervlaktewater per deelgebied. De pH is gemeten in het veld, alkaliniteit in meq/l, Ca, Fe en S-concentraties in µmol/l (gemeten op de ICP) en PO43--, NH4+- en NO3—concentraties in µmol/l (gemeten op de AA). Nr Monster Waterloop Locatie pH datum Alkaliniteit Ca PO4 NH4 NO3 Fe S meq/l µmol/l µmol/l µmol/l µmol/l µmol/l µmol/l 771,1 1 26-10-2011 Visbeek Perceel Smets 7,18 0,79 860,5 0,15 11,20 74,79 38,8 2 26-10-2011 Palingloop Puttekes Berg 6,98 1,48 903,9 0,16 114,39 1,92 157,8 486,7 3 26-10-2011 Visbeek Puttekes Berg 7,16 1,56 939,9 0,33 107,90 27,14 100,0 453,1 4 26-10-2011 Visbeek Schaaf 7,03 1,82 1131,2 0,08 33,01 10,77 67,1 409,1 5 26-10-2011 Visbeek Baggers-west 7,39 2,48 0,11 20,03 19,12 40,5 133,2 426,3 359,5 6 24-1-2012 Overstromingswater (20-40 cm) Schrieken 7,37 0,63 1464,6 512,2 0,88 49,83 8,54 7 24-1-2012 Uitloop bij stuw Schrieken 6,60 0,11 452,8 0,06 35,58 6,12 93,7 503,3 8 24-1-2012 Visbeek Perceel Smets 6,95 1,43 1138,5 0,45 90,88 86,53 79,6 576,9 9 24-1-2012 Visbeek Puttekesberg 7,34 1,23 963,1 0,21 65,24 58,63 101,4 532,3 10 24-1-2012 Visbeek Schaaf 7,38 1,64 1109,5 0,25 91,06 49,57 99,5 458,7 Visbeek Het water van de Visbeek is van redelijk goede kwaliteit. Het oppervlaktewater is rijk aan calcium met concentraties variërend van 860 µmol/l tot 1464 µmol/l en zwak tot matig gebufferd met een alkaliniteit variërend van 0,79 tot 2,48 meq/l. In het oppervlaktewater zijn zeer lage concentraties fosfaat gemeten, variërend van 0,08 tot 0,45 µmol/l. De ammoniumconcentraties gemeten in het oppervlaktewater zijn allemaal lager dan 110 µmol/l en daarmee laag. De nitraatconcentraties gemeten in het oppervlaktewater zijn relatief laag, alleen de concentraties gemeten bij Perceel Smets zijn wat hoger (74,79 µmol/l en 86,53 µmol/l). Het water van de Visbeek is wel wat verrijkt met sulfaat, met concentraties variërend van 409 µmol/l tot 771 µmol/l. In het noorden van het onderzoeksgebied lijkt het water van de beek minder goed gebufferd dan in het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied. De alkaliniteit en de calciumconcentratie gemeten bij perceel Smets zijn het laagst met een alkaliniteit van 0,79 en 1,43 meq/l en een calciumconcentratie van 860 en 1138 µmol/l. En de alkaliniteit en calciumconcentratie van het oppervlaktewater van de Visbeek zijn bij perceel Baggers-west het hoogst, met een alkaliniteit van 2,48 meq/l en een calciumconcentratie van 1464,6 µmol/l. Het oppervlaktewater van de Visbeek is iets verrijkt met sulfaat maar verder van goede kwaliteit. Het water van de Palingloop is goed vergelijkbaar met het water van de Visbeek. Oppervlaktewater perceel Schrieken In het oppervlaktewater verzameld in perceel Schrieken, het overstromingswater en de uitloop bij de stuw, is een alkaliniteit gemeten van 0,63 en 0,11 µeq/l en is zuurder van karakter dan het oppervlaktewater van de Visbeek. De calciumconcentratie is in beide locaties lager dan de calciumconcentraties gemeten in de Visbeek, namelijk 512 en 452 µmol/l terwijl in de Visbeek alleen calciumconcentraties boven de 860 µmol/l gemeten Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 27 - 8 augustus 2012 zijn. Dit oppervlaktewater is vergelijkbaar met het grondwater gemeten in peilbuis 13B. Dit grondwater is ook zuurder van karakter met een alkaliniteit van 0,98 µeq/l en een calciumconcentratie van 155,6 µmol/l. Op basis van deze gegevens blijkt dat er in dit perceel stagnatie van grond- en regenwater plaats vindt. Uit de metingen van het grondwater (paragraaf 3.3) is gebleken dat dit grondwater verrijkt is met sulfaat, dit zien we ook terug in de oppervlaktewatermetingen (S concentraties tussen de 350 en 500 µmol/l). Dit brengt een verhoogd risico op interne eutrofiëring met zich mee waardoor het van belang is dat de detail hydrologie in orde is (geen langdurige stagnatie van het grondwater). Conclusies oppervlaktewater Het oppervlaktewater van de Visbeek is van goede kwaliteit, wel iets verrijkt met sulfaat maar voldoende gebufferd en relatief arm aan nutriënten. In perceel Schrieken lijkt stagnatie van met sulfaatverrijkt grondwater plaats te vinden, het is van belang dat de detail hydrologie hier in orde is (geen langdurige stagnatie van het grondwater) door een verhoogd risico op interne eutrofiëring. 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 28 - Eindrapport 9 DUURLIJNEN EN GGOR 9.1 Algemeen GGOR staat voor Gewenste Grond- en Oppervlaktewaterregime. De methodiek gaat na of de hydrologische standplaatscondities geschikt zijn voor een bepaald grondwatergevoelig vegetatietype. De koppeling tussen vegetatie en grondwaterstanden kan gebeuren aan de hand van duurlijnen. Een duurlijn geeft de tijd weer dat het grondwaterniveau boven een bepaalde diepte staat in de loop van het jaar. Klassiek worden grondwaterstanden chronologisch weergegeven zodat de zomerse daling en de winterse stijging gevisualiseerd wordt. Door deze waarnemingen per jaar te sorteren van hoog naar laag wordt de duur bekomen waarvoor een bepaalde grondwaterstand heerst in de loop van het jaar. Deze worden weergegeven in zogenaamde duurlijnen, ofwel overschrijdingslijnen, wat inhoudt dat voor een bepaalde waarde op de Y-as (zijnde een grondwaterstand) op de X-as de periode bekomen wordt wanneer deze grondwaterstand minimaal heerst (uitgedrukt in percentage van een jaar). Illustratie 9.1: Van een tijdlijn naar een duurlijn tijd-stijghoogtelijn 26.5 maaiveld 26 m TAW 25.5 25 24.5 24 23.5 1/01/93 11/04/93 20/07/93 28/10/93 5/02/94 16/05/94 24/08/94 2/12/94 overeenkomstige duurlijn 0 -0.5 -1 -1.5 100% 90% 80% 72% 60% 50% 40% 30% 20% -2.5 0% -2 10% voorbeeld: gedurende 20% van het jaar is de grondwaterstand gelijk aan of hoger dan 0,8 m-mv Onderzoek in Nederland en Duitsland heeft aangetoond dat veel natte vegetatietypes een karakteristieke duurlijnbundel hebben (Niemann, 1973; Grootjans, 1986; Everts & de Vries, 1990). Daarbij is niet alleen de absolute hoogte en de amplitude van de waterstanden van belang, maar ook de vorm van de duurlijn (concaaf, convex). De Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 29 - 8 augustus 2012 doorwerking van het grondwaterstandsverloop (lees: de duurlijn) op de vegetatieontwikkeling is vooral conditioneel; ze werkt door in de beschikbaarheid van voedingsstoffen, basen en zuurstof in de wortelzone (Kemmers & Janssen 1985; van Wirdum, 1991; Wheeler et al., 1995). Soms is er echter ook sprake van een directe operationele invloed van de waterstand, bijvoorbeeld wanneer langdurige waterstanden boven het maaiveld het noodzakelijk maken dat de vegetatie over aanpassingen aan anaërobe omstandigheden beschikt. Om een specifieke duurlijn te toetsen zijn bandbreedten gedefinieerd waarbinnen de grondwaterstanden voor zowel droge als natte jaren mogen fluctueren. Deze bandbreedten, vastgelegd in de vorm van een ondergrens en een bovengrens, zijn bepaald aan de hand van een samenvoeging van meerdere duurlijnen tot duurlijnbundels. Zo’n duurlijnbundel is typerend voor een vegetatietype. Door na te gaan of de duurlijn van een bepaalde locatie binnen de grenzen van een karakteristieke duurlijnbundel van een vegetatietype valt, kan onderzocht worden of de grondwaterstand op deze plaats voldoet aan de voorwaarden om dit bepaald vegetatietype te laten voorkomen. Deze analyse is voor een aantal locaties uitgevoerd in de Visbeekvallei. Het gevaar met deze analyses bestaat erin dat de duurlijnbundel afgeleid is uit een grote hoeveelheid individuele bundels van vegetaties of standplaatsen die al dan niet overeenkomen met de standplaatsen of exacte vegetaties ter plaatse. Toch leert deze analyse verschillende tijdsgebonden aspecten en kan vooral op termijn de evolutie gemonitord worden. De in onderstaande tekst gebruikte bundels zijn afkomstig uit databestanden van Doode Bemde en Laanvallei voor de lokale typologie en verder gebaseerd op duurlijnrapporten van onder meer het KIWA (1998) en Everts & De Vries (1990). In het bijzonder geldt dit voor de blauwgraslanden die in onderstaande tekst besproken worden. Het is immers een grote discussie of deze in Vlaanderen voorgekomen hebben en wat hun vegetatiekundige samenstelling dan was. De hier gebruikte referenties zijn afkomstig van de ‘klassieke’ Nederlandse standplaatsen van blauwgraslanden. 9.2 Duurlijnen in de vallei van de Visbeek-Kindernouwbeek De duurlijnebundels van de verschillende aandachtzones zijn opgenomen in de fiches in bijlage 4. De duurlijnen worden telkens getoetst aan de grenzen voor blauwgraslanden en die voor de veldrusgemeenschap. Zoals besproken in hoofdstuk 6 zijn in Vlaanderen beide typen immers opgenomen in het habitattype 6410. 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 30 - Eindrapport 10 METINGEN BODEMCHEMIE 10.1 Inleiding Op 24 januari 2012 zijn bodemstalen genomen in het onderzoeksgebied. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste resultaten van de bodemchemie per deelgebied beschreven. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de algemene eigenschappen van de bodem, de hoeveelheid fosfaat in de bodem, de hoeveelheid ijzer in de bodem en de buffering van de bodem. 10.2 Staalname Op 24 januari 2012 zijn in alle deelgebieden bodems verzameld (figuur 2.3 en 2.4). Met een Edelman-boor zijn stalen genomen op een diepte van 0-10 cm, 10-20 cm, 20-30 cm en 30-40 cm onder het maaiveld. In totaal zijn 34 locaties bemonsterd. De monsterlocaties zijn ingemeten in GPS door middel van een Garmin GPSMAP 60 Cx (bijlage I). De bodemstalen zijn luchtdicht verpakt en gekoeld bewaard. Vervolgens zijn op de monsters de volgende bewerkingen uitgevoerd: • Bepaling drooggewicht en gloeiverlies (organisch stofgehalte) • Olsen-extract: Olsen-P bepaling (hoeveelheid plantbeschikbaar fosfaat) • Zoutextract met NaCl voor de bepaling van de pH-NaCl en de hoeveelheid Ca, Al en NH4 • Destructie: totaal-P, totaal-Ca, totaal-Mg, totaal-Fe, totaal-Mn, totaal-S, totaal-Si, totaal-Zn, totaal-Al (na ontsluiting met salpeterzuur) 10.3 Analyse 10.3.1 Drooggewicht en organisch stofgehalte Om het vochtgehalte van het verse bodemmateriaal te bepalen is het vochtverlies berekend door bodemmateriaal per monster af te wegen in aluminium bakjes en gedurende 24 uur te drogen in een stoof bij 105 oC. Vervolgens is het bakje met bodemmateriaal teruggewogen en is het vochtverlies bepaald. De fractie organisch stof in de bodem is berekend door het gloeiverlies te bepalen. Hiertoe is het bodemmateriaal per monster, na het drogen, gedurende 4 uur verast in een oven bij 550oC. Na het uitgloeien van de monsters is de fractie organisch materiaal berekend. Het gloeiverlies komt overeen met het gehalte aan organisch materiaal in de bodem. 10.3.2 Bodemdestructie Door de bodem te destrueren (ontsluiten) is het mogelijk de totale concentratie van bijna alle elementen in het bodemmateriaal te bepalen. Van het gemalen en gedroogde bodemmateriaal is per monster nauwkeurig 200 mg afgewogen en in teflon destructievaatjes overgebracht. Aan het bodemmateriaal is 4 ml geconcentreerd salpeterzuur (HNO3, 65%) en 1 ml waterstofperoxide (H2O2 30%) toegevoegd en de vaatjes zijn geplaatst in een destructie-magnetron (Milestone microwave type mls 1200 mega). De monsters zijn vervolgens gedestrueerd in gesloten teflon vaatjes. Na destructie zijn de monsters overgegoten in 100 ml maatcilinders en aangevuld tot 100 ml door toevoeging van milli-Q water. Vervolgens is het geheel overgeheveld in Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 31 - 8 augustus 2012 polyethyleenpotjes van 100 ml. De polyethyleenpotjes zijn koel bewaard voor verdere analyse en vervolgens geanalyseerd op totaal-P, totaal-Ca, totaal-Mg, totaal-Fe, totaalMn, totaal-S, totaal-Si, totaal-Zn en totaal-Al op de ICP. 10.3.3 Zoutextractie In het zoutextract is de pH van de bodem bepaald. Hiervoor is 17,5 gram verse bodem met 50 ml zoutextract (0.2M NaCl) gedurende 2 uur geschud op een schudmachine bij 100 rpm. De pH is gemeten met een standaard Ag/AgCl2 elektrode verbonden met een radiometer Titralab TIM 840. Vervolgens is in het extract de hoeveelheid beschikbaar NO3, NH4, Al en Ca bepaald, alsmede de hoeveelheid P en uitwisselbare kationen, gemeten op de ICP en Autoanalyser. 10.3.4 Olsenextractie De Olsen-extractie is uitgevoerd ter bepaling van de hoeveelheid plantbeschikbaar fosfaat. Hiertoe is 3 gram droog bodemmateriaal met 60 ml Olsen-extract (0,5 M NaHCO3 bij pH 8,4) gedurende 30 minuten uitgeschud op een schudmachine bij 100 rpm. Het extract is vervolgens geanalyseerd op de ICP. Analysemethoden De chemische analyse van de monsters vond plaats op het Gemeenschappelijk Instrumentarium van de Radboud Universiteit Nijmegen. De analyse van calcium, magnesium, ijzer, aluminium, zink, mangaan, totaal fosfor en totaal zwavel is uitgevoerd met behulp van Inductief Gekoppeld Plasma - Optische Emissie Spectrometrie (ICPOES; Techno Electron Cooperation). De hoeveelheid NH4+, NO3- en PO4 is gemeten met Technicon autoanalysers (AA) volgens Grasshoff & Johansen (1977) en Kamphake et al., (1967). 10.4 Algemene bodemeigenschappen In deze paragraaf worden de algemene bodemeigenschappen van het onderzoeksgebied beschreven. De specifieke informatie over de bodemchemie in de verschillende aandachtsgebieden is opgenomen in bijlage 4. Het organisch stofgehalte van de bodems varieert sterk, van 3,7 % tot 42,2 % (illustratie 10.1). Binnen de locaties Kasseiboer en Baggers zijn de verschillen klein, terwijl in de Schrieken, Blokken en Schaaf sommige bodems meer organisch stof bevatten en een wat veniger karakter hebben. In perceel de Puttekesberg is net als bij het grondwater ook in de bodem een gradiënt te zien, dichter bij de beek (locatie 16) is het percentage organisch stof van de bodem 10,62 % en verder van de beek af neemt het percentage organisch stof in de bodem toe van 14,36 % op locatie 17 tot 25,45 % op locatie 18. In locatie Perceel Smets hebben alle bodems een wat hoger percentage organisch stof vergeleken met de andere locaties (20- 31%). 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 32 - Eindrapport Illustratie 10.1: Organisch stof gehalte (%) uitgezet tegen het massavolume (kg droge bodem/l verse bodem) van de toplaag (0-10 cm) van de bodem per locatie. Totaal IJzer en fosfaat concentratie IJzer in de bodem kan ervoor zorgen dat fosfaat geïmmobiliseerd wordt. De relatie tussen de totaal-Fe concentratie en fosfaat staat in figuur 4.10 weergegeven. Fosfaat is hier weergegeven als de ratio tussen Olsen-P en totaal-P van de bodem. Een hoge ratio betekent dat het aandeel plantenbeschikbaar fosfaat hoog is ten opzichte van de totaalP concentratie. In de figuur is te zien dat de Olsen-P/totaal-P ratio van de bodem een negatief verband laat zien met de totaal-Fe concentratie van de bodem. Dit betekent dat de totaal-Fe concentratie van de bodem niet alleen gerelateerd is aan de hoeveelheid P die in de bodem kan ophopen maar in sommige situaties tevens de plantenbeschikbaarheid ervan kan beïnvloeden. Hoe meer ijzer er in de bodem aanwezig is, hoe kleiner de fractie voor planten beschikbaar fosfaat t.o.v. de hoeveelheid totaal-P in de bodem wordt. Locaties waart een hoge totaal-P concentratie gemeten wordt maar ook een hoge totaal-Fe concentratie, kunnen dan toch geschikt zijn voor de ontwikkeling van soortenrijke voedselarme natuurdoeltypes zoals blauwgrasland. Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 33 - 8 augustus 2012 Illustratie 10.2: De relatie tussen de concentratie Totaal-Fe (mmol/l verse bodem) in de bodem en de Olsen-P/Totaal-P ratio (mol/mol) van de bovenste 10cm van de bodem (bovenste figuur) en de diepere bodemlaag (onderste figuur). 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 34 - Eindrapport 11 RESULTATEN VOOR DE VERSCHILLENDE AANDACHTSZONES 11.1 Figuren Figuur 11.1: Overzicht aandachtszones met toponiemen 11.2 Algemeen Op basis van de ruwe potentiekaart en de terreinkennis van Natuurpunt, werden zones afgebakend waar mogelijk potenties zouden zijn voor blauwgraslanden. Een overzicht van de geselecteerde zones is weergegeven op figuur 11.1. Voor deze verschillende aandachtszones werd een analyse uitgevoerd van de grondwaterkwaliteit en waterpeilen. Voor een aantal gebieden werden ook bodemstalen genomen en geanalyseerd. Op basis van de resultaten is een inschatting gemaakt van de potenties van de zones en welke maatregelen nodig zouden zijn om waardevolle schraallanden te bekomen. Vier gebieden werden geselecteerd om meer gedetailleerd te onderzoeken. Deze worden verder besproken in hoofdstuk 12. 11.3 Resultaten per aandachtzone De resultaten van de verschillende aandachtszones werden samengebracht in fiches die zijn opgenomen in bijlage 4. In onderstaande paragrafen wordt de conclusie gegeven per aandachtszone. 11.3.1 Blokken De duurlijnen voor perceel Blokken bevinden zich binnen de duurlijnbundel voor blauwgrasland, zij het dat de waterstanden wat aan de hoge kant zijn. Het grondwater in de Blokken (peilbuis 6) laat een regenwater-type Stiff-diagram zien. Verder bevat het grondwater weinig nutriënten, de ammoniumconcentratie en nitraatconcentratie zijn beide erg laag. De alkaliniteit gemeten in peilbuis 6 is ook laag met 0,45 meq/l. Op deze locatie is een duidelijke invloed van sulfaat te zien, er is een hoge zwavelconcentratie gemeten van 858 µmol/l. Deze locatie lijkt op basis van de al aanwezige vegetatie (soortenrijk grasland, delen vochtig grasland gedomineerd door russen) eventueel geschikt voor de ontwikkeling van een nat heischraal grasland. Om te voorkomen dat het perceel te nat wordt, is het van belang dat de detail hydrologie in orde is, mogelijk door het plaatsen van een regelbare stuw. De hoge concentratie S in het grondwater kan echter een knelpunt vormen. Op basis van de bodemchemie zijn er goede potenties voor ontwikkeling van soortenrijke graslanden in Blokken na verwijdering van de toplaag door middel van plaggen. De totaal-P concentraties gemeten in het zuidelijke deel van het perceel blijven aan de hoge kant maar vormen geen belemmering door de hoge totaal-Fe concentraties. Op basis van de kwaliteit van het grondwater en van de al aanwezige vegetatie lijkt het noordelijke deel van dit perceel geschikt voor de ontwikkeling van nat heischraal grasland en kleine zeggevegetatie. Vanuit de hydrologie zijn er geen Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 35 - 8 augustus 2012 aanwijzingen dat het verwijderen van de toplaag zou leiden tot te natte omstandigheden voor deze typen. Omdat de bodem in het zuidelijke deel voldoende gebufferd is kan hier mogelijk ook ontwikkeling van blauwgrasland plaatsvinden. Hier geldt dat er rekening gehouden moet worden met een verhoogd risico op interne eutrofiëring. Daarnaast is het aanbrengen van maaisel van het gewenste natuurdoeltype gewenst. Omwille van twijfel over de potenties van het zuidelijke deel, werd dit perceel samen met perceel Smets meegenomen als pilootgebied. 11.3.2 Smets De duurlijnen van de peilbuizen in perceel Smets (zie fiche) bevinden zich zowel nu, als bij de historische metingen binnen de duurlijnbundel voor blauwgrasland. In beide locaties in perceel Smets (peilbuis 1 en 3) is het grondwater lithoclien (figuur 3.1), het bevat hoge concentraties calcium (meer dan 1000 µmol/l) en vooral bij peilbuis 1 ook veel ijzer (631 µmol/l). De alkaliniteit is hoog met respectievelijk 2,81 meq/l en 3,46 meq/l. Op beide locaties bevat het grondwater lage concentraties ammonium en nitraat en is het niet verrijkt met sulfaat. Perceel Smets is op basis van de grondwaterkwaliteit geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland/veldrusschraalland. Op basis van de bodemchemie is voor Smets ondiep plaggen (5-10cm) van de wat fosfaatrijke toplaag gewenst. Let er hierbij op dat waardevolle restpopulaties worden gespaard! De bodem is dan fosfaatarm genoeg en voldoende gebufferd voor de ontwikkeling van soortenrijk grasland. Op basis van de grondwaterkwaliteit is dit perceel geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland. Ook hier is het aanbrengen van maaisel nodig. Een andere mogelijkheid is om hier niet te kiezen voor plaggen, maar door te gaan met verschralen door maaien en afvoeren. Na enkele jaren kunnen er wat open plekken gemaakt worden, door middel van het verwijderen van de zode (ca. 5 cm), waar maaisel van gewenste doelsoorten op kan worden aangebracht om ze de vestiging en toevoer van nieuwe soorten mogelijk te maken. Dit gebied wordt samen met perceel Blokken meegenomen als pilootgebied. 11.3.3 Berzegem beemden Uit de duurlijnen kan besloten worden dat het grondwaterpeil te laag is voor de zones het verst van de visbeek. Voor de zones dichter bij de visbeek, liggen de duurlijnen wel in de duurlijnbundel voor blauwgraslanden. Het grondwater in de Berzegem Beemden (peilbuis 8, in bos) laat een regenwater-type Stiff-diagram zien. Het grondwater bevat lage concentraties ammonium en nitraat, daarnaast is het grondwater matig verrijkt met sulfaat (300 µmol/l). De alkaliniteit is laag met 0,85 meq/l. Het grondwater op deze locatie is te weinig gebufferd en te arm aan ijzer en calcium voor de ontwikkeling van blauwgrasland. Gezien nu al broekbos (Natura2000 habitat), en geen indicaties voor hoge potenties, beter zo te laten. 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 36 - Eindrapport 11.3.4 Schrieken Uit de analyse van de duurlijnen blijkt dat deze zich bevinden binnen de duurlijnbundel voor blauwgraslanden. Op het vlak van grondwaterkwantiteit zijn de potenties voor blauwgraslanden dus duidelijk goed. Het grondwater in het meest westelijk gelegen perceel in de Schrieken (peilbuis 13B) wordt beïnvloed door regenwater, maar bevat ook kenmerken van ijzerrijk grondwater (Figuur 3.1). Het grondwater gemeten in peilbuis 13B bevat weinig nutriënten, zowel de ammoniumconcentratie als de nitraatconcentratie zijn laag (tabel 3.1). Verder is de Feconcentratie van het grondwater relatief hoog. Het grondwater in dit deel van de Schrieken is verrijkt met sulfaat (>500 µmol/l), dit verhoogt de kans op interne eutrofiëring op deze locatie. Voor de ontwikkeling van blauwgrasland is een lithoclien type grondwater gewenst, waarbij Ca2+ en HCO3- de dominante ionen zijn. Het grondwater op deze locaties is zuurder van karakter met een alkaliniteit lager dan 1 meq/l en een relatief lage calciumconcentratie (156 µmol/l) waardoor het terrein, op basis van de grondwaterkwaliteit, meer geschikt is voor de ontwikkeling van nat heischraal grasland dan voor het beter gebufferde blauwgrasland. Het grondwater in de andere percelen van de Schrieken (peilbuis 13 en 16) is beter geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland. Het grondwater in peilbuis 13 en 16 is lithoclien (Ca2+ en HCO3- type) van karakter en er is weinig tot geen invloed van regenwater. Verder bevat het grondwater weinig ammonium (minder dan 35 µmol/l) en nitraat (minder dan 1 µmol/l) en is het niet verrijkt met sulfaat. Het grondwater is hier duidelijk meer gebufferd dan bij peilbuis 13B met een alkaliniteit van 4,52 meq/l (peilbuis 13) en 3,40 meq/l (peilbuis 16). Verder is het grondwater hier zeer ijzerrijk met Fe concentraties van meer dan 300µmol/l. Deze locaties zijn dan ook op basis van de grondwaterkwaliteit geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland en/of dotterbloemhooiland. In het oppervlaktewater verzameld in perceel Schrieken, het overstromingswater en de uitloop bij de stuw, is een alkaliniteit gemeten van 0,63 en 0,11 µeq/l en is zuurder van karakter dan het oppervlaktewater van de Visbeek. De calciumconcentratie is in beide locaties lager dan de calciumconcentraties gemeten in de Visbeek, namelijk 512 en 452 µmol/l terwijl in de Visbeek alleen calciumconcentraties boven de 860 µmol/l gemeten zijn. Dit oppervlaktewater is vergelijkbaar met het grondwater gemeten in peilbuis 13B. Dit grondwater is ook zuurder van karakter met een alkaliniteit van 0,98 µeq/l en een calciumconcentratie van 155,6 µmol/l. Op basis van deze gegevens blijkt dat er in dit perceel stagnatie van grond- en regenwater plaats vindt. Uit de metingen van het grondwater (paragraaf 3.3) is gebleken dat dit grondwater verrijkt is met sulfaat, dit zien we ook terug in de oppervlaktewatermetingen (S concentraties tussen de 350 en 500 µmol/l). Dit brengt een verhoogd risico op interne eutrofiëring met zich mee waardoor het van belang is dat de detail hydrologie in orde is (geen langdurige stagnatie van het grondwater). Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 37 - 8 augustus 2012 In perceel de Schrieken (bodemlocaties 1-8) is op de locaties 1 t/m 6 en 8 een plantenbeschikbaar fosfaat (Olsen-P) concentratie in de toplaag gemeten variërend van 424 µmol/l verse bodem tot 670 µmol/l verse bodem. Deze concentraties zijn iets hoger dan de gewenste Olsen-P concentraties voor blauwgraslanden (200-500 µmol/l verse bodem). De Olsen-P concentraties van de toplaag gemeten op locatie 7 valt wel binnen deze range met 362 µmol/l verse bodem. In de diepere laag (10-20 cm) variëren de Olsen-P concentraties van 119 µmol/l tot 385 µmol/l verse bodem en vallen allen binnen de gewenste range. De totaal-P concentratie gemeten in de toplaag varieert van 4,46 mmol/l verse bodem op locatie 2 tot 67,05 mmol/l verse bodem op locatie 6. Voor de ontwikkeling van blauwgrasland is een totaal-P concentratie tussen 1 en 12 mmol/l verse bodem gewenst. In dit perceel vallen alleen de totaal-P concentraties van de toplaag van locatie 1 en 2 binnen deze range. In de diepere bodemlaag variëren de totaal-P concentraties gemeten op de locaties 1, 2, 4, 5, 7 en 8 van 2,42 tot 10,60 mmol/l verse bodem. De totaal-P concentratie gemeten op locatie 3 en 6 zijn op deze diepte aan de hoge kant, met een totaal-P concentratie van 28,78 mmol/l en 71,07 mmol/l verse bodem. De totaal-Fe concentratie gemeten in de toplaag van 47 mmol/l tot 2768 mmol/l verse bodem. De hoge totaal-P concentraties gemeten op de locaties 3 en 6 worden gecompenseerd door zeer hoge totaal ijzerconcentraties, waardoor deze fosforconcentraties geen problemen hoeven op te leveren voor de ontwikkeling van soortenrijke natuurdoeltypen. De uitwisselbare Ca concentraties gemeten in perceel Schrieken zijn hoog op locaties 3 t/m 8, variërend van 10.308 µmol/l tot 33.228 µmol/l verse bodem. Locaties 1 en 2 die dichter bij de beek liggen zijn iets minder gebufferd met uitwisselbare Ca concentraties van 4630 µmol/l en 8023 µmol/l verse bodem. In de diepere bodemlaag (10-20cm) is de concentratie uitwisselbaar Ca op locatie 1 7232 µmol/l verse bodem en in de andere locaties varieert de uitwisselbare Ca concentratie van 10780 µmol/l tot 40064 µmol/l verse bodem. Op basis van de uitwisselbare calciumconcentraties wordt verwacht dat de vegetatie zich zal ontwikkeling richting heischraal grasland op locatie 1 met een gradiënt naar blauwgrasland op de meer gebufferde locaties. Dit gebied werd meegenomen als pilootgebied. 11.3.5 Lilse zegge De meeste peilbuizen vertonen een te lage waterstand om potenties te hebben. Slechts een beperkt aantal peilbuizen valt binnen de duurlijnbundel voor blauwgraslanden. Waaronder de zone ‘verborgen weitje’. Deze zone heeft op basis van de waterkwantiteit potenties voor blauwgrasland. In perceel het Verborgen weitje (locatie 19)is de toplaag relatief fosfaatrijk, met een Olsen-P concentratie van 915 µmol/l verse bodem en een totaal-P concentratie van 50 mmol/l verse bodem. In de diepere bodemlaag is een Olsen-P concentratie gemeten van 392 µmol/l verse bodem en valt binnen de gewenste range voor blauwgrasland ontwikkeling. De totaal-P concentratie gemeten in deze bodemlaag is 62 mmol/l verse 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 38 - Eindrapport bodem en daarmee aan de hoge kant. Op basis van de bodemchemie is er goede potentie voor ontwikkeling van soortenrijk grasland na verwijdering van de toplaag (010cm). In dit gebied is geen grondwater gemeten maar op basis van de bodemchemie is de bodem voldoende gebufferd voor de ontwikkeling van soortenrijk grasland. Verder is het aanbrengen van maaisel van het gewenste natuurdoeltype nodig. De zone ‘Verborgen weitje’ heeft vermoedelijk potenties voor blauwgrasland, mits plaggen van de toplaag (0-10 cm). In de rest van het gebied worden beter andere natuurdoelen nagestreefd. 11.3.6 Puttekesberg De duurlijnen liggen eerder binnen de duurlijnbundel voor veldrusgemeenschappen dan voor blauwgraslanden sensu strictu. Het grondwater in het westelijke deel van de Puttekesberg (peilbuis 25) wordt sterk beïnvloed door regenwater. De calciumconcentratie van het grondwater is laag met 145 µmol/l. De concentratie ammonium en nitraat zijn laag, respectievelijk 5,12 µmol/l en 5,01 µmol/l. Het grondwater in deze locatie is niet verrijkt met sulfaat. Het grondwater op deze locatie heeft geen lithoclien karakter en is met een alkaliniteit van 0,59 meq/l te weinig gebufferd voor de ontwikkeling van blauwgrasland. Omdat het grondwater weinig nutriënten bevat en een deel van het jaar in maaiveld komt (zie paragraaf 3.2) lijkt dit gebied wel geschikt voor de ontwikkeling van nat heischraal grasland. Het grondwater in het oostelijke deel van de Puttekesberg (peilbuis 27) bevat een hoge concentratie calcium (1701 µmol/l) en is lithoclien (figuur 3.2) van karakter, het is daarnaast ook goed gebufferd met een alkaliniteit van 3,9 meq/l. Verder zijn de ammonium- en nitraatconcentraties van het grondwater laag en is er geen verrijking met sulfaat. Deze locatie lijkt op basis van de grondwaterkwaliteit geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland, met een gradiënt van heischraal grasland bij peilbuis 25, via blauwgrasland naar dotterbloemgrasland het dichtst bij de beek. In perceel de Puttekesberg (16-18) zijn de gemeten Olsen-P concentraties van de toplaag wat aan de hoge kant, deze variëren van 821 µmol/l op locatie 16 tot 933 µmol/l verse bodem op locatie 18. In de diepere bodemlaag (10-20cm) zijn Olsen-P concentraties gemeten van 261 µmol/l tot 402 µmol/l verse bodem, deze vallen allen binnen de gewenste range voor ontwikkeling van soortenrijke graslanden. De totaal-P concentraties gemeten op deze locaties variëren van 15 mmol/l tot 39 mmol/l verse bodem in de toplaag. In de diepere bodemlaag is de totaal-P concentratie 11 mmol/l verse bodem op locatie 16, 22 mmol/l verse bodem op locatie 17 en 52 mmol/l verse bodem op locatie 18. In locatie 17 en 18 is de totaal-P concentratie aan de hoge kant. De potenties voor ontwikkeling van soortenrijk grasland in dit perceel zijn goed. De totaal-P concentratie is aan de hoge kant, maar of deze ook een belemmering vormen voor de ontwikkeling van soortenrijke natuurdoeltypen hangt ook af van de totaal ijzer concentraties gemeten in de bodem. In perceel de Puttekesberg (16-18) varieert de totaal-Fe concentratie gemeten in de toplaag van 172 mmol/l tot 557 mmol/l verse bodem. In de diepere bodemlaag is de totaal-Fe concentratie gemeten op locatie 16 246 mmol/l, op locatie 17 808mmo/l en op Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 39 - 8 augustus 2012 locatie 18 4604 mmol/l verse bodem. Ditzelfde patroon was terug te zien in de totaal-P concentratie gemeten op deze diepte, op locatie 17 en 18 is de totaal-P concentratie wat hoger en de totaal-Fe concentratie ook. Dit gebied wordt meegenomen als pilootgebied. 11.3.7 Prutsers De duurlijnen liggen eerder binnen de duurlijnbundel voor veldrusgemeenschappen dan voor blauwgraslanden sensu strictu. Het grondwater op locatie Prutsers (Peilbuis 29) is lithoclien van karakter en bevat een zeer hoge concentratie calcium (3530 µmol/l). Daarnaast zijn de nitraat en ammoniumconcentraties van het grondwater laag en is er zeer weinig invloed van sulfaat. Naast de zeer hoge calciumconcentratie is het grondwater ook zeer gebufferd met een alkaliniteit van 7,4 meq/l, waardoor het te gebufferd lijkt voor de ontwikkeling van blauwgrasland. Verwacht wordt, op basis van de grondwaterkwaliteit, dat de vegetatie zich hier meer zal ontwikkelen richting Dotterbloemhooiland. Mogelijk knelpunt is echter de relatief lage Fe concentratie in grondwater van 46 µmol/l. De wat hoge waterstanden, in combinatie met de sterke buffering van het water, geeft aan dat hier zou kunnen gestreefd worden naar een Dotterbloemhooiland dan naar een blauwgrasland. Hiervoor heeft het perceel wel zeer hoge potenties. Maar gezien nu al broekbos (Natura2000 habitat), en geen indicaties voor blauwgrasland, beter zo te laten. 11.3.8 Schaaf De duurlijnen liggen eerder binnen de duurlijnbundel voor veldrusgemeenschappen dan voor blauwgraslanden sensu strictu. Op de locatie Schaaf (peilbuis 33) heeft het grondwater een lithoclien karakter (figuur 3.2 met een hoge calciumconcentratie (1065 µmol/l) en een goede buffering (alkaliniteit 2,76 meq/l). Naast een hoge calciumconcentratie bevat het grondwater hier ook een relatief hoge concentratie ijzer (617 µmol/l). Op basis van de grondwaterkwaliteit lijkt ook dit perceel geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland/veldrushooiland. In perceel Schaaf (20-22) varieert de Olsen-P concentratie gemeten in de toplaag van 275 µmol/l tot 546 µmol/l verse bodem en is voor locatie 20 en 21 iets aan de hoge kant (figuur 4.3). In de diepere laag (10-20cm) varieert de Olsen-P concentratie van 105 µmol/l verse bodem op locatie 22 tot 360 µmol/l verse bodem op locatie 21. De totaal-P concentratie gemeten in de toplaag varieert van 14 mmol/l tot 30 mmol/l verse bodem. In de diepere laag is op locatie 20 een totaal-P concentratie van 46 mmol/l verse bodem gemeten en op locatie 21 en 22 een concentratie van 15 mmol/l en 15 mmol/l verse bodem. De potenties voor dit perceel zijn goed. De totaal-Fe concentratie gemeten in de toplaag varieert van 513 mmol/l tot 1613 mmol/l verse bodem (figuur 4.7). In de diepere bodemlaag varieert de totaal-Fe concentratie van 849 mmol/l op locatie 22 tot maar liefst 2193 mmol/l verse bodem op locatie 20. De potenties voor dit gebied zijn goed, uit de vorige paragraaf is gebleken dat 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 40 - Eindrapport op locatie 20 een wat te hoge totaal-P concentratie in de diepere bodemlaag gemeten is. Op deze locatie is ook de hoogste totaal-Fe concentratie gemeten waardoor dit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van blauwgrasland of andere soortenrijke schraallanden. Dit perceel wordt verder meegenomen als pilootgebied. 11.3.9 Verbrand blok De duurlijnen liggen niet echt binnen de duurlijnbundel voor blauwgraslanden of veldrusgraslanden. Enkel peilbuis 16 heeft voldoende hoge grondwaterstanden. In deelgebied C is één grondwatermonster gemeten in perceel het Verbrand Blok (peilbuis 16). Het grondwater heeft een hoge calciumconcentratie (1502 µmol/l) maar wordt daarnaast ook beïnvloed door regenwater of landbouwwater, gezien de invloed van Na en K in het Stiffdiagram. Deze mengeling van grond en oppervlaktewater zien we niet terug in de alkaliniteit, die is hoog met 5,25 meq/l. Het grondwater is niet verrijkt met sulfaat (<500 µmol/l) en bevat een lage nitraatconcentratie. De concentratie ammonium in het grondwater is wel verhoogd (351 µmol/l). Op basis van de huidige vegetatieontwikkeling en het terreinbezoek lijkt deze locatie minder geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland. Wat de exacte potenties zijn moet blijken uit de overige gegevens (o.a. bodemchemie). Deze locatie heeft minder hoge potenties voor blauwgrasland. Bovendien komt lokaal reeds broekbos (Natura2000 habitat) voor. 11.3.10 Kasseiboer De Olsen-P concentraties van de toplaag gemeten op perceel Kasseiboer (locaties 2330) zijn hoog (figuur 4.4), variërend van 1262 µmol/l tot 2542 µmol/l verse bodem. Ook de totaal-P concentraties gemeten in de toplaag zijn hoog, variërend van 22 mmol/l tot 76 mmol/l verse bodem. De Olsen-P concentraties nemen af in de diepte, maar de diepte waarop de Olsen-P concentraties voldoende laag zijn voor soortenrijke natuurdoeltypen (<500 µmol/l verse bodem) varieert per monsterlocatie. In perceel Kasseiboer (23-30) is de totaal-Fe concentratie gemeten in de toplaag op locatie 24 hoog, 1076 mmol/l verse bodem. Op locaties 25, 27 en 30 varieert de totaalFe concentratie van 514 mmol/l tot 805 mmol/l verse bodem en op de overige locaties van 187 mmol/l tot 324 mmol/l verse bodem. In de diepere bodemlaag is de totaal-Fe concentratie gemeten op locaties 24, 26 en 27 hoog, variërend van 2001 mmol/l tot 3557 mmol/l verse bodem. Op locatie 30 is de gemeten totaal-Fe concentratie iets lager (506,49 mmol/l verse bodem) en op de overige locaties varieert de totaal-Fe concentratie van 124mmol/l tot 423 mmol/l verse bodem. Op locatie Kasseiboer (23-30) varieert de uitwisselbare Ca concentratie gemeten in de toplaag van 5786 µmol/l tot 21.966 µmol/l verse bodem (figuur 4.13). In de diepere bodemlaag zijn locaties 25, 28, 29 en 30 iets minder goed gebufferd met Ca concentraties variërend van 5428 µmol/l tot 9636 µmol/l verse bodem. Op de andere locaties varieert de Ca concentratie van 13.409 µmol/l tot 32.199 µmol/l verse bodem. Uit de vorige twee paragrafen is gebleken dat de potenties in locaties 23, 24, 26, 27, 28 Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 41 - 8 augustus 2012 en 29 goed zijn na eventuele verwijdering van de bovenste 20 cm van de bodem. Op deze diepte varieert de Ca concentratie van 13.725 µmol/l tot 18.502 µmol/l verse bodem. Verwacht wordt dat zich hier een complex zal ontwikkelen van heischraal grasland, blauwgrasland en veldrushooiland, mits de hydrologie en voedselrijkdom van de bodem in orde zijn. Op basis van de bodemchemie is verwijdering van de fosfaatrijke bodemlaag, gemiddeld 20 cm, nodig door middel van ontgronden. De bodem is voldoende gebufferd voor de ontwikkeling van blauwgrasland. Locaties 25 en 30 zijn minder goed gebufferd en beter geschikt voor de ontwikkeling van nat heischraal grasland. Daarnaast is het aanbrengen van maaisel gewenst. Gezien geen gegevens gekend zijn over de hydrologie in het gebied, blijft dit punt een onzekerheid bij graafwerken. 11.3.11 Eurst De duurlijnen geven aan dat deze locatie vermoedelijk wat te nat is voor blauwgraslanden. In combinatie met het feit dat momenteel reeds habitatwaardig elzenbroek voorkomt, lijkt het aangewezen deze zone niet om te vormen maar in de huidige toestand te bewaren. 11.3.12 Snaersdijk De meeste duurlijnen vallen mooi binnen de duurlijnbundel voor blauwgrasland. Op het vlak van hydrologie zijn de potenties momenteel dan ook goed. De kwaliteit van het grondwater en de bodemchemie zijn echter niet onderzocht, zodat dit een onzekerheid blijft. 11.3.13 Zilven De meeste duurlijnen vallen mooi binnen de duurlijnbundel voor blauwgrasland. Op het vlak van hydrologie zijn de potenties momenteel dan ook goed. De kwaliteit van het grondwater en de bodemchemie zijn echter niet onderzocht, zodat dit een onzekerheid blijft. De indruk tijdens het terreinbezoek was in elk geval geen bevestiging van de potenties. Er was weinig kwelinvloed te merken en de graslanden hebben vermoedelijke meer potenties voor heischrale vegetaties. In het voormalig ven moet gezorgd worden voor oppervlakkige afwatering van hemelwater (ondiep open maken grachten) om de sterk wisselende waterstanden te verminderen. 11.3.14 Baggers De duurlijnen voor Baggers west vallen duidelijk niet binnen de duurlijnbundel voor blauwgrasland of veldrusgemeenschappen. Voor Baggers oost is er wel veel meer aansluiting. In het deelgebied Baggers is een gradiënt zichtbaar van oost naar west. Het grondwater in zowel het oostelijke deel van Baggers (peilbuis 1) als het westelijke deel (peilbuis 2) heeft een lithoclien karakter maar is in het westelijke deel meer gebufferd (alkaliniteit 1,43 meq/l in het oosten en 3,54 meq/l in het westen) en bevat in het westen ook meer 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 42 - Eindrapport calcium (1756 µmol/l in het westen en 865 µmol/l in het oosten). De ammonium en nitraatconcentraties gemeten in beide peilbuizen zijn laag en het grondwater is niet verrijkt met sulfaat (205 µmol/l gemeten in peilbuis 1 en 24 µmol/l in peilbuis 2). Dit terrein is dan ook, op basis van de grondwaterkwaliteit, zeer geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland in het westen van het terrein met een gradiënt naar heischraal grasland in het wat minder gebufferde oosten. In het deelgebied “Baggers” liggen de locaties 31 en 32 in een perceel dat al geruime tijd wordt verschraald door middel van maaien en afvoeren. Op locatie 31 is in de toplaag (0-10cm) een Olsen-P concentratie gemeten van 275 µmol/l verse bodem, op locatie 32 van 771 µmol/l verse bodem. De totaal-P concentraties gemeten in de toplaag van dit perceel zijn 12 en 18 mmol/l verse bodem. Op een diepte van 10-20cm nemen de Olsen-P concentraties af tot minder dan 250 µmol/l verse bodem. De Totaal-P concentratie gemeten op 10-20cm op locatie 31 is 8 mmol/l verse bodem, op locatie 32 58 mmol/l verse bodem. Locatie 33 ligt in een perceel dat pas recentelijk uit landbouwkundig gebruik is genomen. De Olsen-P en totaal-P concentraties gemeten in de toplaag zijn respectievelijk 1568 µmol Olsen-P/ l verse bodem en 37 mmol Totaal-P/l verse bodem. De fofsaatconcentraties nemen ook hier af met de diepte. In perceel Baggers (31-33) varieert de gemeten totaal-Fe concentratie in de toplaag van 271 mmol/l tot 469 mmol/l verse bodem. In de diepere bodemlaag zijn de gemeten totaal-Fe concentraties wat hoger, variërend van 612 mmol/l tot 3425 mmol/l verse bodem op locatie 32. Op locatie Baggers (31-33) zijn de toplaag en de diepere laag goed gebufferd. In de toplaag varieert de Ca concentratie van 12.739 µmol/l verse bodem in locatie 33 tot 19.540 µmol/l verse bodem op locatie 31. In de diepere laag varieert de uitwisselbare Ca concentratie van 19013 µmol/l verse bodem in locatie 33 tot 25184 µmol/l verse bodem in locatie 31. Op beide dieptes is te zien dat de bodem dichter bij de beek beter gebufferd is dan verder van de beek af. De potenties in dit gebied zijn goed, dichter bij de beek ontwikkeling van dotterbloemhooiland en verder van de beek ontwikkeling van blauwgrasland. Op basis van de bodemchemie is plaggen van de fosfaatrijke toplaag gewenst, met uitzondering van het meest westelijke deel van het terrein. Op basis van de grondwaterkwaliteit is het westelijke deel van het perceel geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland en/of dotterbloemhooiland. Omdat het oostelijke deel wat minder goed gebufferd is kan hier ook nat heischraal grasland tot ontwikkeling komen. Verder is het aanbrengen van maaisel van het gewenste natuurdoeltype nodig Wanneer alle informatie samengelegd wordt, lijkt voor Baggers west de potentie het hoogst voor dotterbloemhooiland. Voor blauwgrasland is dit terrein immers wat te nat. Voor Baggers oost zijn er hoge potenties voor heischraal grasland, mits plaggen van de fosfaatrijke toplaag. Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 43 - 8 augustus 2012 11.3.15 Kindernouw-zuid De meeste duurlijnen vallen niet binnen de duurlijnbundel voor blauwgrasland. Enkele locaties hebben een te lage waterstand. De meeste een te hoge. Een deel hiervan bevindt zich nog wel binnen de duurlijnbundel voor veldrusgemeenschappen. De twee grondwatermonsters in Kindernouw-zuid (peilbuis 6 en 7 ) lijken qua grondwaterchemie sterk op elkaar. Op beide locaties heeft het grondwater een lithoclien karakter en bevat het relatief veel calcium (meer dan 1500 µmol/l) en is het gebufferd (3,37 meq/l in peilbuis 6 en 2,67 meq/l in peilbuis 7). Daarnaast bevat het grondwater op beide locaties lage concentraties ammonium en nitraat en is er geen verrijking met sulfaat. Op basis van de grondwaterkwaliteit lijkt dit terrein geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland. In perceel Kindernouw-zuid (34) is de Olsen-P concentratie gemeten in de toplaag 228 µmol/l verse bodem en in de diepere laag 51 µmol/l verse bodem. De totaal-P concentratie gemeten in de toplaag is 7,18 mmol/l verse bodem en in de diepere bodemlaag 5,64 mmol/l verse bodem. De potenties in dit perceel zijn goed, de toplaag is al voldoende fosfaatarm voor de ontwikkeling van soortenrijk grasland. In perceel Kindernouw-zuid (34) is de totaal-Fe concentratie gemeten in de toplaag 75 mmol/l verse bodem en in de diepere bodemlaag 120 mmol/l verse bodem. In perceel Kindernouw-zuid (34) is de bodem zowel in de toplaag als in de diepere bodemlaag goed gebufferd. In de toplaag is een uitwisselbare Ca concentratie gemeten van 19.059 µmol/l en een pH-NaCl van 4,88. In de diepere bodemlaag is een Ca concentratie gemeten van 21.221 µmol/l en een pH-NaCl van 5,49. De potenties in dit perceel zijn goed, zoals ook al naar voren gekomen is in de vorige twee paragrafen. Op basis van de bodemchemie is de toplaag al voldoende fosfaatarm en gebufferd. Op basis van de grondwaterkwaliteit, lithoclien karakter, is dit perceel geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland. Ook hier is het aanbrengen van maaisel gewenst. De bodemkwaliteit en de grondwaterkwaliteit zijn goed in dit perceel. De grondwaterstanden geven echter aan dat de potenties voor blauwgrasland slechts in een beperkte zone te vinden zijn. Gezien nu al Natura2000 habitats (elzenbroek) voorkomen in het gebied, lijkt het aangewezen deze te bewaren. 11.4 Conclusies Algemeen kan gesteld worden dat de resultaten uitwijzen dat de potenties voor schraallanden in de Visbeekvallei zeer hoog zijn. Verschillende gebieden zijn duidelijk kwel beïnvloed. De kwaliteit van het grondwater is bovendien zeer goed, met een (zeer) beperkte invloed van antropogene verstoring. Ook de bodemchemie in voormalig agrarische terrein vormde over het algemeen geen belemmering, iets wat veelal niet het geval is. Meestal volstaat het om oppervlakkig te plaggen om de aanrijking met fosfaat te verwijderen. 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 44 - Eindrapport De vraag rijst dan uiteraard hoe het komt dat de kenmerkende soorten maar zo beperkt aanwezig zijn in het studiegebied. Vermoedelijk is dit te wijten aan het gebrek aan langlevende zaadbank, gecombineerd met de geïsoleerdheid van het gebied ten opzichte van gebieden waar deze vegetaties in de Kempen in goede conditie voorkomen. Het opbrengen van vers maaisel uit andere gebieden zal dan ook een noodzakelijke maatregel zijn om meer complete natte graslanden te krijgen in het gebied. Bij voorkeur wordt hierbij gewerkt met grote populaties uit dezelfde ecoregio. Gezien het beperkte aantal gebieden met blauwgraslanden in de Vlaamse Kempen lijkt het echter niet haalbaar voldoende hooi te verzamelen in gebieden die hieraan voldoen (vb Vrieselhof). Daarom is het aangeraden om ook verder weg te kijken naar gebieden waar grotere oppervlaktes aan vergelijkbare vegetaties voorkomen. In de studie van Cools et al. (2006) worden 20 schraallandgebieden in Noord-Brabant in Nederland onderzocht. Hiervan zijn er verschillende met waardevolle blauwgrasvegetaties. De belangrijkste gebieden zijn: • • Eenheid Beerze-Reuzel • Diessensch Broek-Den Opslag-De Maten • Helsbroek-Het Broek • Logtsche Velden• Smalbroeken Eenheid Dommel • Kleine Dommel (Geldrop-Eindhoven) • Spekt-Heerendonk • Dommel (Nijnsel-Sint-Oedenrode) • Bossche Broek-Noord Verschillende van deze gebieden, eveneens in de Kempen, zijn op een redelijke afstand van het projectgebied gelegen. Mits toestemming kunnen deze graslanden als bron gebruikt worden voor het verse maaisel. Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 45 - 8 augustus 2012 12 VERDERE UITWERKING PILOOTGEBIEDEN 12.1 Inleiding Voor enkele aandachtszones werd een bijkomend terreinbezoek uitgevoerd en worden meer concreet maatregelen voorgesteld, vooral gebaseerd op de hydrologische en bodemchemische metingen. De pilootgebieden zijn zo gekozen dat ze een voorbeeld vormen voor gelijkaardige gebieden (met gelijkaardige knelpunten) binnen het studiegebied. 12.2 De Blokken - Smets 12.2.1 Samenvatting huidige situatie Terreinbezoek Tijdens het terreinbezoek in de Blokken bleek dat het terrein zuur was.. doorgedreven maaibeheer is het langzaam aan het verschralen en worden aanwezige pitrus teruggedrongen. Daarnaast komen zwarte zegge, waternavel en meer lokaal ook veldrus moslaag is sterk ontwikkeld met veel haarmos, veenmos en sikkelmos. De wijst op relatief zure tot sterk zure, geëutrofieerde condities. Door het het alom voor. De vegetatie Wat zuidelijker ligt een perceel dat ook wel ‘Achter de Blokken’ genoemd wordt. Dit kleine, slenkachtig aandoend grasland was tot voor enkele jaren, nog een wilgenstruweel, dat toen door vrijwilligers grotendeels is opgeschoond. De wat hogere rand bij de ingang oogt als bloemrijk, nog wat verstoord ogend grasland, met onder andere echte koekoeksbloem(Silene flos-cuculi), moerasspirea (Filipendula ulmaria), pinksterbloem (Cardamine pratensis) en zwarte zegge (Carex nigra). De vegetatieovergang naar het laagste verloopt tamelijk abrupt. De aanblik daarvan wordt bepaald door veldrus en moerasstruisgras (Agrostis canina) met daartussen veelvuldig egelboterbloem (Ranunculus flammula), grote wederik (Lysimachia vulgaris) en gestreepte witbol (Holcus lanatus). Tegen het resterende struweel is een greppeltje aanwezig waar omheen wateraardbei (Potentilla palustris) is te vinden maar ook snavelzegge (Carex rostrata). Dit is het relatief natste deel van het perceel waar onder de (nog) resterende grote wilgenstruiken her en der stijve zegge (Carex elata) groeit, maar ook mannagras (Glyceria fluitans), gele lis (Iris pseudacorus), hennegras (Calamagrostis canescens) volop voorkomen. De wat hogere delen er omheen zijn al weer het domein van bramen. Pal naast dit struweel ligt achter een walletje een kletsnatte pitrus (Juncus effusus) vegetatie. Dat randje verraad onmiskenbaar graafsporen, waardoor het er veel van weg heeft dat hier een oude poel weer gedeeltelijk is dichtgeschoven. Toch zit er nog wel diepe stukken in waar minstens een laarsdiep of meer water staat. Vooral daar zijn ook grote egelskop (Sparganium erectum) en mannagras. Daar zijn ook flinke roestverschijnselen zichtbaar De verspreid aanwezige, forse exemplaren van gele lis vallen ook op, en getuigen eveneens van de sterk geëutrofieerde condities. Her en der staat wat jonge, hooguit driejarige wilgenopslag, als opmaat van een toekomstig wilgenstruweel. De potenties van beide meer zuidelijk gelegen percelen zijn niet volledig duidelijk. 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 46 - Eindrapport Het nabijgelegen perceel Smets heeft wel zeer hoge potenties. Van dit perceel is uit de literatuur bekend (VandenBerghe 1951) dat er een basenminnend type blauwgrasland voorkwam. Het terrein is nadien door onaangepast beheer de meest kwetsbare soorten kwijtgeraakt. Het wordt al ruim 2 jaar als natuurreservaat beheerd. In het perceel is een gradiënt te onderscheiden van relatief vochtige, basenarme veldrus-vegetaties naar meer gebufferd en natter dotterbloemgrasland. Ondanks het jarenlange beheer (ruim 20 jaar) heeft zich in deze gradiënt echter (nog) geen volwaardig blauwgrasland ontwikkeld. Momenteel komen wel al waardevolle soorten voor zoals blauwe knoop, kleine valeriaan, blauwe zegge, brede orchis, dotterbloem en holpijp. Op de beekoever groeit hier lokaal slanke sleutelbloem. Het terrein is ingesloten door bomen en de grachten in het perceel zijn grotendeels verwaarloosd en dichtgegroeid. Grondwaterkwantiteit De duurlijnen voor perceel Blokken (zie fiche) bevinden zich binnen de duurlijnbundel voor blauwgrasland, zij het dat de waterstanden wat aan de hoge kant zijn. Voor het zuidelijk gelegen deel zijn er geen peilbuisgegevens. Op basis van de hoogteligging kan echter verondersteld worden dat de waterstanden gelijkaardig zullen verlopen als deze van BA6. Ook hier kan dan ook verwacht worden dat de waterstanden geschikt zijn, maar wat aan de hoge kant. Al blijft dit zonder meetgegevens uiteraard maar een ruwe inschatting. De duurlijnen van de peilbuizen in perceel Smets (zie fiche) bevinden zich zowel nu, als bij de historische metingen binnen de duurlijnbundel voor blauwgrasland. Op het vlak van grondwaterkwantiteit hebben beide percelen potenties voor blauwgrasland. Grondwaterchemie Het grondwater in de Blokken (peilbuis 6) laat een regenwater-type Stiff-diagram zien. Verder bevat het grondwater weinig nutriënten, de ammoniumconcentratie en nitraatconcentratie zijn beide erg laag. De alkaliniteit gemeten in peilbuis 6 is ook laag met 0,45 meq/l. Op deze locatie is een duidelijke invloed van sulfaat te zien, er is een hoge zwavelconcentratie gemeten van 858 µmol/l. Deze locatie lijkt op basis van de al aanwezige vegetatie (soortenrijk grasland, delen vochtig grasland gedomineerd door russen) eventueel geschikt voor de ontwikkeling van een nat heischraal grasland. De hoge concentratie S in het grondwater kan echter een knelpunt vormen. In beide locaties in perceel Smets (peilbuis 1 en 3) is het grondwater lithoclien (figuur 3.1), het bevat hoge concentraties calcium (meer dan 1000 µmol/l) en vooral bij peilbuis 1 ook veel ijzer (631 µmol/l). De alkaliniteit is hoog met respectievelijk 2,81 meq/l en 3,46 meq/l. Op beide locaties bevat het grondwater lage concentraties ammonium en nitraat en is het niet verrijkt met sulfaat. Perceel Smets is op basis van de grondwaterkwaliteit zeker geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland (inclusief veldrusschraalland). Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 47 - 8 augustus 2012 Bodemchemie Op basis van de bodemchemie zijn er goede potenties voor ontwikkeling van soortenrijke graslanden in Blokken na verwijdering van de toplaag door middel van plaggen. De totaal-P concentraties gemeten in het zuidelijke deel (locatie 12) van het perceel blijven aan de hoge kant maar vormen geen belemmering door de hoge totaalFe concentraties. Op basis van de kwaliteit van het grondwater en van de al aanwezige vegetatie lijkt het noordelijke deel van dit perceel geschikt voor de ontwikkeling van nat heischraal grasland. Omdat de bodem in het zuidelijke deel voldoende gebufferd is kan hier mogelijk ook ontwikkeling van blauwgrasland plaatsvinden. Hier geldt dat er rekening gehouden moet worden met een verhoogd risico op interne eutrofiëring. Daarnaast is het aanbrengen van maaisel van het gewenste natuurdoeltype gewenst. Op basis van de bodemchemie is voor Smets ondiep plaggen (5-10cm) van de wat fosfaatrijke toplaag gewenst. Let er hierbij op dat waardevolle restpopulaties worden gespaard! De bodem is dan fosfaatarm genoeg en voldoende gebufferd voor de ontwikkeling van soortenrijk grasland. Op basis van de grondwaterkwaliteit is dit perceel geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland. Ook hier is het aanbrengen van vers maaisel nodig. Een andere mogelijkheid is om hier niet te kiezen voor plaggen, maar door te gaan met verschralen door maaien en afvoeren. Na enkele jaren kunnen er wat open plekken gemaakt worden waar maaisel van gewenste doelsoorten op kan worden aangebracht. Op die manier wordt de vestiging en toevoer van nieuwe soorten mogelijk gemaakt. 12.2.2 Voorstel maatregelen Wanneer alle aspecten samen bekeken worden, zijn de potenties voor blauwgraslanden in het noordelijke deel van de Blokken niet hoog. Dit deel zou op het vlak van bodemchemie nog potenties hebben bij plaggen, maar gezien de waterstanden nu al vrij hoog zijn, zal dit de potenties op het vlak van grondwaterkwantiteit verminderen. Dit perceel zal dan ook meer geschikt zijn voor heischrale doelstellingen. Voor het zuidelijke deel zijn er geen gegevens over hydrologie of waterkwaliteit. De bodemgegevens wijzen echter op mogelijke potenties, mits plaggen. Op basis van de waterstanden in peilbuis BA6 die op gelijkaardige hoogte ligt, kan verondersteld worden dat bij plaggen de waterstanden te hoog zouden kunnen worden. Mogelijk moet hier dan ook gezocht worden naar andere manieren om de vegetatie te verschralen zoals een doorgedreven maaibeheer. Eventueel kan gezocht worden naar lokale hoger gelegen stukken waar wel met plaggen resultaat kan bekomen worden. Gezien het relief in het terrein zal de zone waarin blauwgraslandvegetaties zich kunnen ontwikkelen echter altijd beperkt blijven tot een smalle zone. Perceel Smets is wel uitermate kansrijk. Het feit dat momenteel geen echte blauwgrasland vegetatie voorkomt is vermoedelijk te wijten aan een combinatie van factoren: te sterke beschaduwing, onvoldoende oppervlakkige afvoer van regenwater en te dichte vegetatie die in combinatie met een afwezige zaadbank vestiging van soorten verhindert. Om deze knelpunten weg te werken moeten enerzijds de bomen aan de rand van het perceel gesnoeid worden. Verder is het aan te raden om de grachten ondiep (+/- 20 cm) 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 48 - Eindrapport terug vrij te maken zodat regenwater kan afgevoerd worden en geen regenwaterlenzen ontstaan die de kwel verdrukken. Om de soorten zelf terug te krijgen in het perceel zal vers maaisel opgebracht moeten worden van een goede donorsite. Ofwel na het ondiep plaggen van het perceel (5-10 cm), ofwel na verder verschralen door maaien en het lokaal creëren van open plekken. 12.3 Schrieken 12.3.1 Samenvatting huidige situatie Terreinbezoek De eerste analyse wees uit dat dit gebied zeker potenties heeft, maar dat het mogelijk te nat is en dat er zones zijn waar regenwaterlenzen voorkomen. Bij het nemen van de bodemstalen in januari 2012 bleek het terrein effectief grotendeels blank te staan. Een veldbezoek bevestigde deze indruk. Het in de noordwesthoek gelegen heischrale grasland (A op illustratie 12.1) is goed ontwikkeld en al vrij soortenrijk (o.a. pijpenstrootje, tormentil, veelbloemige veldbies, zwarte zegge, melkeppe (Peucedanum palustre), kruipwilg (Salix repens)), maar het feit dat het gebied echt onder water komt te staan zorgt ervoor dat bepaalde soorten (o.a. orchideeën) niet voorkomen momenteel. De dikte van de veenlaag neemt van noord naar zuid toe van 0-20 cm aan de noordzijde nabij het pad tot circa 50 cm langs de venachtige laagte. De zichtbare ijzerneerslag op verschillende plaatsen geeft een bevestiging dat kwel wel degelijk aanwezig is. Ook de lokale presentie van waterviolier in het perceel duidt hier ook op. Zo is die te vinden in een kleine, komvormige laagte met een goed ontwikkelde kleine zeggevegetatie. Ze is ook aan de zuidrand te vinden in de venachtige laagte. Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 49 - 8 augustus 2012 Illustratie 12.1: Overzicht van gebied Schrieken. A en B schrale graslanden, C rietmoeras, ster: stuw Meer naar het zuiden (B) wordt het terrein natter, uitgezonderd een kleine bult waarop recent bos gekapt werd. Door het vrijstellen van de waterloop aan de zuidrand is een soort venachtige laagte ontstaan, waarvan groet delen nog onbegroeid zijn. Lokaal groeit er echter al veel veenpluis (Eriophorum angustifolium) en snavelzegge. Andere verspreid voorkomende soorten duiden op voedselrijkere condities zoals stijve zegge en bosbies. Ook hier is de kwelinvloed duidelijk (geen indicatoren voor echt zure omstandigheden zoals veenmos, wel ijzerneerslag, waterviolier en bosbies). Alleen in de rietzone (C) is haakveenmos (Sphagnum squarrosum) terug te vinden, wat mogelijk wijst op beginnende (hoog)veenvorming. Aan de oostrand van dit terrein ligt een wat diepere gracht. De gracht is deels dichtgegroeid en zit nog vol slib. Naast de gracht, in de richting van perceel B is een lichte ophoging te zien, vermoedelijk het gevolg van materiaal dat bij vroegere ruimingen op de kant werd gedeponeerd. Vermoedelijk verhindert dit ‘dijkje’ de goede afwatering van het terrein. Grondwaterkwantiteit Uit de analyse van de duurlijnen (zie fiche) blijkt dat deze zich bevinden binnen de duurlijnbundel voor blauwgraslanden. Enkel de hoogste waterstanden (momenten van inundatie) vallen wat buiten de bundel. Op het vlak van grondwaterkwantiteit zijn de potenties voor blauwgraslanden dus duidelijk goed, enkel de hoogste waterstanden zijn niet wenselijk. Illustratie 12.2 geeft een beeld van de topografie van het gebied. De Schrieken vormen een grote kom, met daarbinnen relatief beperkte niveauverschillen. In het gebied ligt een 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 50 - Eindrapport netwerk van grachten om overtollig water af te voeren. Op de plaats waar dit grachtenstelsel uitkomt in de afvoerende beek staat een stuw. De stuwhoogte in mTAW is niet exact gekend, maar deze ligt iets lager dan de oevers. De oevers liggen om 19,52 mTAW. De weg is wat hoger gelegen op 19,83 mTAW. Illustratie 12.2: Topografie Schrieken In illustratie 12.3 is een simulatie gemaakt van het effect van verschillende stuwhoogten op het peil in het gebied. Hierbij worden alle zones die onder een bepaald peil liggen ingekleurd om aan te geven welke delen zouden overstromen mits het waterpeil die hoogte bereikt. Met een stuwpeil van 19,50 mTAW komt het water nagenoeg nergens boven maaiveld. Bij een stuwpeil van 19,60 mTAW staan verschillende zones blank en vanaf 19,70 mTAW loop het hele gebied onder. Gezien het stuwpeil zeker onder 19,50 mTAW ligt, kan de stuw dan ook niet de oorzaak zijn voor de hoge waterpeilen in het gebied. Bij het terreinbezoek was echter duidelijk te zien dat het peil vaak aanzienlijk hoger staat dan het stuwpeil (zie illustratie 12.4). Dit is vermoedelijk te wijten aan een slechte afvoer van het water naar de beek, bijvoorbeeld door een blokkade in de duiker onder de weg of verder door in het bos. Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 51 - 8 augustus 2012 Illustratie 12.3: Simulatie overstromingspeil Schrieken Illustratie 12.4: Foto stuw met roestsporen boven stuwpeil 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 52 - Eindrapport Chemie grondwater Het grondwater in het meest westelijk gelegen perceel in de Schrieken (peilbuis 13B) wordt beïnvloed door regenwater, maar bevat ook kenmerken van ijzerrijk grondwater (Figuur 3.1). Het grondwater gemeten in peilbuis 13B bevat weinig nutriënten, zowel de ammoniumconcentratie als de nitraatconcentratie zijn laag (tabel 3.1). Verder is de Feconcentratie van het grondwater relatief hoog. Het grondwater in dit deel van de Schrieken is verrijkt met sulfaat (>500 µmol/l), dit verhoogt de kans op interne eutrofiëring op deze locatie. Voor de ontwikkeling van blauwgrasland is een lithoclien type grondwater gewenst, waarbij Ca2+ en HCO3- de dominante ionen zijn. Het grondwater op deze locaties is zuurder van karakter met een alkaliniteit lager dan 1 meq/l en een relatief lage calciumconcentratie (156 µmol/l) waardoor het terrein, op basis van de grondwaterkwaliteit, meer geschikt is voor de ontwikkeling van nat heischraal grasland dan voor het beter gebufferde blauwgrasland. Het grondwater in de andere percelen van de Schrieken (peilbuis 13 en 16) is beter geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland. Het grondwater in peilbuis 13 en 16 is lithoclien (Ca2+ en HCO3- type) van karakter en er is weinig tot geen invloed van regenwater. Verder bevat het grondwater weinig ammonium (minder dan 35 µmol/l) en nitraat (minder dan 1 µmol/l) en is het niet verrijkt met sulfaat. Het grondwater is hier duidelijk meer gebufferd dan bij peilbuis 13B met een alkaliniteit van 4,52 meq/l (peilbuis 13) en 3,40 meq/l (peilbuis 16). Verder is het grondwater hier zeer ijzerrijk met Fe concentraties van meer dan 300µmol/l. Deze locaties zijn dan ook op basis van de grondwaterkwaliteit geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland en/of dotterbloemhooiland. Chemie oppervlaktewater In het oppervlaktewater verzameld in perceel Schrieken, het overstromingswater en de uitloop bij de stuw, is een alkaliniteit gemeten van 0,63 en 0,11 µeq/l en is zuurder van karakter dan het oppervlaktewater van de Visbeek. De calciumconcentratie is in beide locaties lager dan de calciumconcentraties gemeten in de Visbeek, namelijk 512 en 452 µmol/l terwijl in de Visbeek alleen calciumconcentraties boven de 860 µmol/l gemeten zijn. Dit oppervlaktewater is vergelijkbaar met het grondwater gemeten in peilbuis 13B. Dit grondwater is ook zuurder van karakter met een alkaliniteit van 0,98 µeq/l en een calciumconcentratie van 155,6 µmol/l. Op basis van deze gegevens blijkt dat er in dit perceel stagnatie van grond- en regenwater plaats vindt. Uit de metingen van het grondwater (paragraaf 3.3) is gebleken dat dit grondwater verrijkt is met sulfaat, dit zien we ook terug in de oppervlaktewatermetingen (S concentraties tussen de 350 en 500 µmol/l). Dit brengt een verhoogd risico op interne eutrofiëring met zich mee waardoor het van belang is dat de detail hydrologie in orde is (geen langdurige stagnatie van het grondwater). Bodemchemie In perceel de Schrieken (bodemlocaties 1-8) is op de locaties 1 t/m 6 en 8 een plantenbeschikbaar fosfaat (Olsen-P) concentratie in de toplaag gemeten variërend van 424 µmol/l verse bodem tot 670 µmol/l verse bodem. Deze concentraties zijn iets hoger dan de gewenste Olsen-P concentraties voor blauwgraslanden (200-500 µmol/l verse bodem). De Olsen-P concentraties van de toplaag gemeten op locatie 7 valt wel binnen Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 53 - 8 augustus 2012 deze range met 362 µmol/l verse bodem. In de diepere laag (10-20 cm) variëren de Olsen-P concentraties van 119 µmol/l tot 385 µmol/l verse bodem en vallen allen binnen de gewenste range. De totaal-P concentratie gemeten in de toplaag varieert van 4,46 mmol/l verse bodem op locatie 2 tot 67,05 mmol/l verse bodem op locatie 6. Voor de ontwikkeling van blauwgrasland is een totaal-P concentratie tussen 1 en 12 mmol/l verse bodem gewenst. In dit perceel vallen alleen de totaal-P concentraties van de toplaag van locatie 1 en 2 binnen deze range. In de diepere bodemlaag variëren de totaal-P concentraties gemeten op de locaties 1, 2, 4, 5, 7 en 8 van 2,42 tot 10,60 mmol/l verse bodem. De totaal-P concentratie gemeten op locatie 3 en 6 zijn op deze diepte aan de hoge kant, met een totaal-P concentratie van 28,78 mmol/l en 71,07 mmol/l verse bodem. De totaal-Fe concentratie gemeten in de toplaag van 47 mmol/l tot 2768 mmol/l verse bodem. De hoge totaal-P concentraties gemeten op de locaties 3 en 6 worden gecompenseerd door zeer hoge totaal ijzerconcentraties, waardoor deze fosforconcentraties geen problemen hoeven op te leveren voor de ontwikkeling van soortenrijke natuurdoeltypen. De uitwisselbare Ca concentraties gemeten in perceel Schrieken zijn hoog op locaties 3 t/m 8, variërend van 10.308 µmol/l tot 33.228 µmol/l verse bodem. Locaties 1 en 2 die dichter bij de beek liggen zijn iets minder gebufferd met uitwisselbare Ca concentraties van 4630 µmol/l en 8023 µmol/l verse bodem. In de diepere bodemlaag (10-20cm) is de concentratie uitwisselbaar Ca op locatie 1 7232 µmol/l verse bodem en in de andere locaties varieert de uitwisselbare Ca concentratie van 10780 µmol/l tot 40064 µmol/l verse bodem. Op basis van de uitwisselbare calciumconcentraties wordt verwacht dat de vegetatie zich zal ontwikkeling richting heischraal grasland op locatie 1 met een gradiënt naar blauwgrasland op de meer gebufferde locaties. 12.3.2 Voorstel maatregelen De belangrijkste knelpunten voor deze aandachtszone zijn enerzijds het voorkomen van langdurige waterstanden boven maaiveld en anderzijds het verzekeren van een vlotte afvoer van hemelwater. Voorkomen langdurige waterstanden boven maaiveld Zoals toegelicht in paragraaf 12.3.1, zijn de hoge waterstanden niet het gevolg van het gehanteerde stuwpeil. Dit hoeft dan ook niet gewijzigd worden. Het is echter wel aangeraden te voorkomen dat het waterpeil nog hoger stijgt. Langdurig blank staan hypothekeert o.a. het voorkomen van orchideeën in de schrale graslanden. Vermoedelijk kan het water bij sterke regenval niet snel genoeg afgevoerd worden. Een oplossing hiervoor is een nazicht van de duiker. Als hierbij geen obstructies gevonden worden die de opstuwing kunnen verklaren, kan het aanleggen van een by-pass mogelijk een oplossing zijn. Ook de afvoer door het bos moet bekeken worden om eventuele drempels te verwijderen. 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 54 - Eindrapport Hiervoor wordt naast de bestaande duiker een buis onder de weg gestoken waar het water op piekmomenten bijkomen door kan afgevoerd worden. Belangrijk is wel dat de onderkant van de buis niet lager komt dan het stuwpeil. Vlotte afvoer hemelwater Momenteel stagneert het grondwater te veel in het gebied. Hierdoor komen hoge sulfaatconcentraties voor in de toplaag. Een betere doorstroming van het water is dan ook van belang. Op zich zijn er vrij veel afwateringsgrachten aanwezig in het gebied. Deze zijn echter slecht onderhouden waardoor ze hun functie verloren hebben. De centrale gracht in het gebied vb. was vol gegroeid met bomen. Deze zijn intussen gekapt, maar de stronken moeten nog weg gefreesd worden (illustratie 12.5). Deze, en ook de andere grachten zouden vrijgemaakt moeten worden (vegetatie verwijderen en ongeveer 20 cm slib uitgraven). De diepere gracht zeker niet helemaal vrijmaken, maar ook enkel tot ongeveer 20 cm diep. Het kleine dijkje naast de gracht (opgehoopt materiaal van vroegere ruimingen) mee verwijderen zodat dit geen belemmering vormt voor de afwatering. Illustratie 12.5: Zicht op de centrale afwateringsgracht met stronken Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 55 - 8 augustus 2012 Vegetatieontwikkeling Gezien de iets te hoge Olsen-P concentraties in de toplaag van de bodem wordt aangeraden ook hier ondiep te plaggen (0-10cm), nadat de detailontwatering op orde is gebracht. Vervolgens kan maaisel van de gewenste doelvegetaties aangebracht (heischraal bij bodemlocaties 1 en 2, blauwgrasland/dotterbloemhooiland bij de overige locaties) worden om de aanwezige potenties optimaal te benutten. 12.4 Puttekensberg 12.4.1 Samenvatting huidige situatie Terreinbezoek Puttekesberg omvat twee percelen. Het eerste perceel ligt ten westen van de Palingloop, op de dalflank, het tweede perceel ligt tussen de Palingloop en de Visbeek in relatief vlakke beekvallei. Aan weerszijden van de percelen liggen grachten die afwateren naar Palingloop of Visbeek. Er is echter duidelijk sprake van achterstallig beheer waardoor de grachten weinig functioneel zijn. Beide percelen waren vroeger botanisch zeer waardevol. Als gevolg van dichtgroeien werd het steeds lastiger dit terrein te beheren en werd terug gegrepen op begrazing door pony’s of werd het beheer achterwege gelaten. Dit had een negatief effect op de vegetatie. Afgelopen jaren is de toegankelijkheid verbeterd en kon het maaibeheer hervat worden. Het perceel op de dalflank is een verstoord veldrusschraalland, met veel melkeppe, pitrus en stekelvarens. Veldrus, biezenknoppen en struisgrassen zijn aspect bepalend. Opvallend op het perceel tussen de Visbeek en de Palingloop is de enorme hoeveelheid grote ratelaar. Dit laat zich typeren als een bloemrijk witbol grasland met onder meer frequent moeras- en zompvergeet-me-nietje (Myosotis scorpiodes en laxa) en lidrus (Equisetum palustre). Grondwaterkwantiteit De duurlijnen liggen eerder binnen de duurlijnbundel voor veldrusgemeenschappen dan voor blauwgraslanden sensu strictu. Grondwaterkwaliteit Het grondwater in het westelijke deel van de Puttekesberg (peilbuis 25) wordt sterk beïnvloed door regenwater (figuur 3.2). De calciumconcentratie van het grondwater is relatief laag met 145 µmol/l. De concentratie ammonium en nitraat zijn laag, respectievelijk 5,12 µmol/l en 5,01 µmol/l. Het grondwater in deze locatie is niet verrijkt met sulfaat. Het grondwater op deze locatie heeft geen lithoclien karakter en is met een alkaliniteit van 0,59 meq/l te weinig gebufferd voor de ontwikkeling van blauwgrasland. Omdat het grondwater weinig nutriënten bevat en een deel van het jaar in maaiveld komt (zie paragraaf 3.2) lijkt dit gebied wel geschikt voor de ontwikkeling van nat heischraal grasland. Het grondwater in het oostelijke deel van de Puttekesberg (peilbuis 27) bevat een hoge concentratie calcium (1701 µmol/l) en is lithoclien van karakter, het is daarnaast ook goed gebufferd met een alkaliniteit van 3,9 meq/l. Verder zijn de ammonium- en 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 56 - Eindrapport nitraatconcentraties van het grondwater laag en is er geen verrijking met sulfaat. Deze locatie lijkt op basis van de grondwaterkwaliteit geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland, met een gradiënt van heischraal grasland bij peilbuis 25, via blauwgrasland naar dotterbloemgrasland het dichtst bij de beek. Bodemchemie In perceel de Puttekesberg (16-18) zijn de gemeten Olsen-P concentraties van de toplaag wat aan de hoge kant, deze variëren van 821 µmol/l op locatie 16 tot 933 µmol/l verse bodem op locatie 18. In de diepere bodemlaag (10-20cm) zijn Olsen-P concentraties gemeten van 261 µmol/l tot 402 µmol/l verse bodem, deze vallen allen binnen de gewenste range voor ontwikkeling van soortenrijke graslanden. De totaal-P concentraties gemeten op deze locaties variëren van 15 mmol/l tot 39 mmol/l verse bodem in de toplaag. In de diepere bodemlaag is de totaal-P concentratie 11 mmol/l verse bodem op locatie 16, 22 mmol/l verse bodem op locatie 17 en 52 mmol/l verse bodem op locatie 18. In locatie 17 en 18 is de totaal-P concentratie aan de hoge kant. De potenties voor ontwikkeling van soortenrijk grasland in dit perceel zijn goed. De totaal-P concentratie is aan de hoge kant, maar of deze ook een belemmering vormen voor de ontwikkeling van soortenrijke natuurdoeltypen hangt ook af van de totaal ijzer concentraties gemeten in de bodem. In perceel de Puttekesberg (16-18) varieert de totaal-Fe concentratie gemeten in de toplaag van 172 mmol/l tot 557 mmol/l verse bodem. In de diepere bodemlaag is de totaal-Fe concentratie 246 mmol/l op locatie 16, 808mmo/l op locatie 17 en 4604 mmol/l verse bodem op locatie 18. Ditzelfde patroon was terug te zien in de totaal-P concentratie gemeten op deze diepte, op locatie 17 en 18 is de totaal-P concentratie wat hoger en de totaal-Fe concentratie ook. In perceel Puttekesberg (16-18) is de uitwisselbare Ca concentratie gemeten in de toplaag 15.530 µmol/l verse bodem op locatie 16, 19.987 µmol/l verse bodemen op locatie 17 en 5.219 µmol/l verse bodem op locatie 18 (figuur 4.12). In de diepere bodemlaag is de Ca concentratie 15.913 µmol/l verse bodem op locatie 16, 21.132 µmol/l verse bodem op locatie 17 en 3818 µmol/l verse bodem op locatie 18. De gemeten calcium concentraties in het zoutextract op locatie 16 en 17 vallen binnen de range van blauwgrasland. De Ca concentratie op locatie 18 is iets lager, de pH-NaCl op deze locatie is in de toplaag 3,63 en in de diepere bodemlaag 3,88.. In dit perceel is een gradiënt te zien van goed gebufferd dichtbij de beek (locaties 16 en 17) naar iets minder gebufferd verder van de beek af (locatie 18). De potenties sluiten hier op aan, dicht bij de beek goed gebufferd en ontwikkeling van blauwgrasland, wat verder van de beek af minder gebufferd en beter geschikt voor de ontwikkeling van (natte) heide of heischraal grasland. Op basis van de grondwaterkwaliteit wordt het grondwater in het westelijke deel beïnvloed door regenwater, omdat de bodem voldoende gebufferd is wordt hier ontwikkeling van nat heischraal grasland verwacht. Het grondwater in de rest van het perceel is lithoclien van karakter en gebufferd genoeg voor de ontwikkeling van blauwgrasland. Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 57 - 8 augustus 2012 12.4.2 Voorstel maatregelen Dit gebied heeft zeker hoge potenties, al is het mogelijk wat nat voor echte blauwgraslanden en meer geschikt voor veldrusgemeenschappen of eventueel dotterbloemhooilanden. De belangrijkste maatregel hier is het maaibeheer blijven volhouden. Omdat de kenmerkende soorten al lang verdwenen zijn, is het zeker nodig zijn om maaisel op te brengen om een volwaardig blauwgrasland te krijgen. In enkele nattere zones staat vrij veel riet. Het is aangewezen dit voldoende te maaien om binnendringen van het riet in de rest van het terrein tegen te gaan. Ten slotte is het aangewezen de langsgrachten ondiep te schonen om hemelwater voldoende te kunnen afvoeren. Een diepte van 20 cm is hiervoor ruim voldoende. 12.5 Schaaf 12.5.1 Samenvatting huidige situatie Terreinbezoek Schaaf bestaat uit twee terreinen die al lang in beheer zijn maar onregelmatig gemaaid werden (wanneer het droog genoeg was). De twee percelen zijn van elkaar gescheiden door een verwaarloosde langsgracht waarin gagelstruweel staat. Het eerste perceel omvat een gradiënt van nat en voedselrijk (voorheen bemest geweest?) naar meer heischraal getint type grasland. Ongeveer 20 jaar geleden bloeide hier aan de rand nog klokjesgentiaan. Momenteel komen o.a. tormentil, smalle weegbree (Plantago lanceolata), hazenzegge (Carex ovalis) en koekoeksbloem talrijk voor. Bijzonder is een kleine populatie van de knolsteenbreek (Saxifraga granulata). Het meer zuidelijk gelegen, tweede perceel biedt plaats aan fijnmazig mozaïek van een goed ontwikkelde kleine zeggenvegetatie en basenarm dotterbloemhooiland. Zowel dotterbloem en zwarte zegge zijn hier zeer algemeen. Bijzonder is een natte kern met een echt kleine zeggenveen. Hier groeien in een ijzerrijk kwelmilieu volop wateraardbei, veenpluis maar ook holpijp en waternavel. In de randzone is hier ook massaal bosbies, te vinden eveneens een kwelindicator. Een deel van het perceel wordt nog ingenomen door grote wilgenstruwelen. Topografie In illustratie 12.6 is duidelijk te zien dat het zuidelijke perceel lager gelegen is, met een depressie in de meest zuidelijk punt waar ook de kleine zegge vegetatie voorkomt. Ook in het noordelijk perceel is een verschil in hoogte merkbaar. Het perceel loopt niet duidelijk af richting de Visbeek. 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 58 - Eindrapport Illustratie 12.6: Topografie Schaaf (mTAW) Grondwaterkwantiteit De duurlijnen wijzen op een relatief hoge waterstand en liggen eerder binnen de duurlijnbundel voor veldrusgemeenschappen dan voor blauwgraslanden sensu strictu. Grondwaterkwaliteit Op de locatie Schaaf (peilbuis 33) heeft het grondwater een lithoclien karakter (figuur 3.2 met een hoge calciumconcentratie (1065 µmol/l) en een goede buffering (alkaliniteit 2,76 meq/l). Naast een hoge calciumconcentratie bevat het grondwater hier ook een relatief hoge concentratie ijzer (617 µmol/l). Op basis van de grondwaterkwaliteit lijkt ook dit perceel geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland/veldrushooiland. Bodemchemie In perceel Schaaf (20-22) varieert de Olsen-P concentratie gemeten in de toplaag van 275 µmol/l tot 546 µmol/l verse bodem en is voor locatie 20 en 21 iets aan de hoge kant (figuur 4.3). In de diepere laag (10-20cm) varieert de Olsen-P concentratie van 105 µmol/l verse bodem op locatie 22 tot 360 µmol/l verse bodem op locatie 21. De totaal-P concentratie gemeten in de toplaag varieert van 14 mmol/l tot 30 mmol/l verse bodem. In de diepere laag is op locatie 20 een totaal-P concentratie van 46 mmol/l verse bodem gemeten en op locatie 21 en 22 een concentratie van 15 mmol/l en 15 mmol/l verse bodem. De potenties voor dit perceel zijn goed. De totaal-Fe concentratie gemeten in de toplaag varieert van 513 mmol/l tot 1613 mmol/l verse bodem (figuur 4.7). In de diepere bodemlaag varieert de totaal-Fe concentratie van 849 mmol/l op locatie 22 tot maar liefst 2193 mmol/l verse bodem op locatie 20. De potenties voor dit gebied zijn goed, de wat te hoge totaal-P concentratie gemeten op locatie 20 wordt gecompenseerd door zeer hoge Fe concentraties waardoor dit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van blauwgrasland of andere soortenrijke schraallanden. Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 59 - 8 augustus 2012 12.5.2 Voorstel maatregelen Dit perceel is momenteel al (zeer) waardevol. Het is niet aangewezen veel wijzigingen door te voeren. . Eventueel kan locaal ondiep geplagd worden (0-10cm), maar met behoud van de waardevolle vegetatie. Om de kwelinvloed nog meer tot uiting te laten komen, is het wel aangewezen de langsgracht terug open te maken om hemelwater oppervlakkig te kunnen afvoeren. 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 60 - Eindrapport 13 LITERATUUR Bal, D., Beije, H.M., Fellinger, M., Haveman, R., van Opstal, A.F.M. en van Zadelhof, F.J. (2001). Handboek natuurdoeltypen. Van Eck & Oosterink drukkers, Dodewaard. Bobbink, R., Hart, M., van Kempen M., Smolders, F. en Roelofs, J. (2007). Grondwaterkwaliteitsaspecten bij vernatting van verdroogde natte natuurparels in Noord-Brabant. B-WARE Reserach Centre BV, Nijmegen. 116 pages. Rapport nummer 2007.15 Bobbink, R., Tomassen, H., Weijters, M. en Hettelingh, J.P. (2010). Revisie en update van kritische N-depositiewaarden voor Europese natuur. De Levende Natuur 111: 254258. B-Ware & Haskoning, 2009. Expertenadvies herstel blauwgraslandrelict en omgeving te Vrieselhof, Oelegem. Studie in opdracht van Agentschap voor Natuur en BosBuitensdienst Antwerpen. Rapportnummer: 2009.08 Cools, J., Van der Velde, Y., Runhaart,H. en R. Stuurman (2006). Herstel- en ontwikkelplan schraallanden. TNO/EAC/Alterrarapport Decleer, K. (Ed.) (2007). Europees beschermde natuur in Vlaanderen en het Belgisch deel van de Noordzee : habitattypen : dier- en plantensoorten. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, 2007(1). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek: Brussel. ISBN 978-90-403-0267-1. 584 pp. De Becker, P. (2004) Onderzoek naar de abiotische standplaatsvereisten van verschillende beekbegeleidende Alno/Padion en Alnion incanae/gemeenschappen. Rapport Instituut voor Natuurbehoud, Brussel. De Saeger S., Ameeuw G., Berten B., Bosch H., Brichau I., De Knijf G., Demolder H., Erens G., Guelinckx R., Oosterlynck P., Rombouts K., Scheldeman K., T’jollyn F., Van Hove M., Van Ormelingen J., Vriens L., Zwaenepoel A., Van Dam G., Verheirstraeten M., Wils C. & Paelinckx D. (2010). Biologische Waarderingskaart versie 2.2. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2010 (36). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. Dorland E. (2004) Ecological restoration of wet heaths and matgrass swards. Bottlenecks and solutions - 2004 - Proefschrift, Universiteit Utrecht Ertsen, D., P. de Louw & J. Buma (2005) OGOR Natuur in Noord-Brabant. Hydrologische randvoorwaarden voor Brabantse natuudoeltypen. Provincie NoordBrabant, Den bosch. Grasshoff, K., en Johannsen, H. (1977). A new sensitive method for the determination of ammonia in sea water. Water Res. 2:516 Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 61 - 8 augustus 2012 Grootjans, A.P., Schipper, P.C., van der Windth, H.J. (1985). Influence of drainage on N-mineralization and vegetation response in wet meadows I. Calthion palustris stands. ACTA OECOL. (OECOL PLANT). Vol. 6, nr. 4, pp 403-417. Hotzel, N en Otte, A. (2003). Restoration of a species-rich flood medow by topsoil removal and diaspore transfer with plant material. Applied vegetation science 6: 131-140 Jalink, M.H. & Jansen, A.J.M., 1995. Indicatorsoorten voor verdroging, verzuring en eutrofiëring van grondwaterafhankelijke beekdalgemeenschappen. Jansen, A.J.M., Grootjans, A.P., en Jalink, M.H. (2000). Hydrology of Dutch CirsioMolinietum meadows: Prospects for restauration. Applied vegetation Science 3: 51-64. Kamphake, L.J., Hannah, S.A., en Cohen J.M., (1967). Automated analysis for nitrate by hudrazine reductioen. Water Res. 1: 205-206 KIWA, 2004. Ontwerp van een ecosysteemvisie voor de vallei van de VisbeekKindernouwbeek. Studie in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer, Afdeling Natuur. MINA/105/01/02 Klimovska A., Van Diggelen, R., BakkerJ.P., en Grootjans A.P. (2007). Wet meadow restoration in western europe: A quantative assesment of the effectiveness of several techniques. Biological Conservation 140: 318-328 Lamers L., Lucassen E., Smolders F. En Roelofs J. (2005). Fosfaat als adder onder het gras bij “nieuwe natte natuur”. H2O 2005 MIRA, 2011. Indicatorrapport 2011, Milieurapport Vlaanderen. MIRA, 2012. Milieurapport Vlaanderen, website www.milieurapport.be. Paelinckx D., De Saeger S., Oosterlynck P., Demolder H., Guelinckx R., Leyssen A., Van Hove M., Weyembergh G., Wils C., Vriens L., T’jollyn F., Van Ormelingen J., Bosch H., Van de Maele J., Erens G., Adams Y., De Knijf G., Berten B., Provoost S., Thomaes A., Vandekerkhove K., Denys L., Packet J., Van Dam G. & Verheirstraeten M. (2009). Habitatkaart, versie 5.2. Indicatieve situering van de Natura 2000 habitats en de regionaal belangrijke biotopen. Integratie en bewerking van de Biologische Waarderingskaart, versie 2. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2009 (Rapport en GIS-bestand INBO.R.2009.4). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. Schaminée, J.H.J., Weeda, E.J. & Westhoff, V., 1995. De vegetatie van Nederland. Deel 2 en 3. Vanden Berghen, C. (1951) Les prairies a Molinia de Belgique. Bulletin de la societé royale de botanie de Belgique: 83, p 173 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 62 - Eindrapport Van Ranst, E. & C. Sys, 2000. Eenduidige legende voor de digitale bodemkaart van Vlaanderen (Schaal 1:20 000). Laboratorium voor Bodemkunde, Universiteit Gent, Gent. Van Wirdum, G. 1991. Vegetation and hydrology of floating rich fens. Proefschrift. Universiteit van Amsterdam. Zwaenepoel, A., T’Jollyn, F., Vandenbussche, V., Hoffmann, M (2002). Systematiek van natuurtypen voor Vlaanderen: Hoofdstuk 6. Graslanden. Universiteit Gent vakgroep Biologie, Onderzoeksgroep Terrestrische ecologie, verslag van het Instituut voor Natuurbehoud. Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech - 63 - 8 augustus 2012 Figuren 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek - 64 - Eindrapport Bijlage 1 Vrijwilligers peilbuismetingen Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Bijlage 2 Locaties peilbuizen en grondwaterputten 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek -2- Eindrapport Overzicht van de locaties van de peilbuizen en -latten TAW hoogte peilbuis/lat peilbuis/lat 219410,74 20,17 180396,97 219405,29 BA3 180467,23 LA4 180457,60 BA5 ID X Y Z Type BA1 180332,44 1,26 18,91 B BA2 Smets 19,96 1,08 18,88 B Smets 219390,31 19,98 1,17 18,81 B Smets 219377,40 19,07 19,07 L Smets 180149,41 219623,11 20,23 1,02 19,22 B Blokken BA6 180180,52 219573,16 19,99 0,88 19,11 B Blokken BA7 180690,80 219547,52 20,21 0,97 19,24 B Berzegem beemden BA8 180784,84 219513,00 20,69 1,41 19,28 B Berzegem beemden BA9 180842,196 219479,52 19,61 0,11 19,50 B Berzegem beemden BA10 180842,196 219479,52 19,71 0,22 19,49 B Berzegem beemden LA11 180.976,10 219.811,00 20,48 20,48 L Diepteloop BA12 181402,00 219808,04 20,52 0,93 19,59 B Schrieken BA13 181458,53 219921,60 20,44 0,93 19,51 B Schrieken B Schrieken 19,59 B Schrieken TOPONIEM BA13B 181396 219948 BA14 181515,08 220008,83 20,35 LA15 181528,00 220034,54 19,84 19,84 L Schrieken BA16 181663,80 219897,40 20,51 0,99 19,53 B Schrieken BB25 180515,102 217329,903 16,623 0,45 16,173 B Puttekensberg BB26 180596 217342 16,65 0,43 16,22 B Puttekensberg BB27 180691 217343 16,68 0,36 16,32 B Puttekensberg LB28 180620,48 218152,09 18,48 0,05 18,43 L visbeekbrug BB1 180917,255 218300,087 19,619 -0,02 19,639 B Lilse Zegge BB14 181008,816 218085,016 17,844 0 17,844 B Lilse Zegge BB13 181089,226 217884,497 18,176 -0,04 18,216 B Lilse Zegge BB15 181501 218086 18,42 0,38 18,04 B Klein Heike LB22 181519 218009 BB2 181916,569 218174,611 18,843 -0,06 18,903 B Kop van de zegge BB18 181868,956 218171,754 19,499 0,44 19,059 B Kop van de zegge BB3 181698,304 217670,203 17,857 0 17,857 B Zwaentjes BB12 181359,915 217632,401 17,434 -0,06 17,494 B Lilse Zegge BB10 181276,225 217739,785 17,394 0 17,044 B Lilse Zegge BB20 181275,78 217741,73 17,63 0,35 17,28 B Lilse Zegge BB7 181257,363 217859,212 17,991 0 17,991 B Lilse Zegge BB19 181243,772 217887,019 0 0 B Lilse Zegge BB17 181.226,30 217.914,50 17,344 B Lilse Zegge BB16 181377,7 217995,7 17,074 0,29 16,784 B Lilse Zegge BB9 181075,487 217787,072 17,108 0,15 16,958 B Lilse Zegge BB23 181075,98 217787,106 17,424 0,5 16,924 B Lilse Zegge BB8 180895,081 217735,203 17,27 0,59 16,68 B Lilse Zegge LB21 180963 217719 BB11 181047,796 217637,302 17,385 0,45 16,935 B Lilse Zegge BB6 180942,234 217539,313 17,511 0,65 16,861 B Lilse Zegge BB24 180942,873 217539,717 17,545 0,68 16,865 B Lilse Zegge BB4 181222,017 217343,552 16,856 0 16,856 B Lilse Zegge BB5 181053,103 217159,629 16,64 -0,05 16,69 B Lilse Zegge Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 0,76 L L 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 TAW hoogte peilbuis/lat peilbuis/lat 217084,25 17,13 180726,20 217053,35 BB31 180689,26 BB32 180634,62 BB33 ID X Y Z Type BB29 180781,39 1,47 15,66 B BB30 Prutsers 16,65 1,00 15,66 B Prutsers 217031,43 16,91 1,17 15,74 B Prutsers 216780,32 15,98 0,48 15,50 B Schaaf 180591,79 216789,61 16,25 0,73 15,52 B Schaaf BB34 180557,14 216800,28 16,00 0,42 15,58 B Schaaf LB35 180555,70 216590,10 16,22 0,30 15,92 L Schaaf BC1 179713,80 215271,02 0,94 15,53 B Zilven BC2 179648,53 215271,49 0,88 15,22 B Zilven BC3 179750,91 215131,12 0,97 15,20 B Zilven BC4 179827,75 215119,92 1,38 15,36 B Zilven LC5 179908,72 215252,86 L Snaersdijk BC6 179944,76 215215,21 1,06 15,28 B Snaersdijk BC7 180035,41 215190,17 0,98 15,22 B Snaersdijk BC8 180146,98 215152,50 1,19 15,80 B Snaersdijk BC9 180209,56 215502,07 0,90 15,29 B Eurst BC10 180159,89 215529,01 0,87 15,26 B Eurst BC11 180110,44 215557,15 1,10 15,46 B Eurst BC12 180075,07 215584,11 0,87 15,20 B Eurst LC13 180345 216176 BC14 180545,71 215612,53 1,01 16,45 B Verbrand blok BC15 180475,46 215680,94 0,94 xx B Verbrand blok BC16 180410,75 215707,25 1,24 16,13 B Verbrand blok BD1 179987,00 214592,44 13,51 0,85 B Baggers Oost BD2 179769,77 214628,27 14,65 0,89 B Baggers West BD3 179733,55 214629,47 14,69 0,95 B Baggers West BD4 179701,25 214630,82 14,70 0,95 B Baggers West BD5 180043,77 214514,11 14,69 0,80 B Baggers Oost BD6 180037,09 214343,58 14,79 1,00 B Kindernouw-zuid BD7 179884,809 214331,69 14,647 1,14 13,577 B Kindernouw-zuid BD8 179683,553 214373,482 14,752 1,15 13,752 B Kindernouw-zuid 15,34 16,11 BD9a L 1,2 BD9b 180107,525 214286,163 14,197 LD10 179441 214136 14,92 0,07 B 14,117 B Kindernouw-zuid L 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 TOPONIEM Blauwgraslanden Visbeek -4- Eindrapport Bijlage 3 Meetgegevens grond- en oppervlaktewaterpeilen Blauwgraslanden Visbeek Eindrapport 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Bijlage 4 Fiches aandachtszones 819635/R/873173/Mech 8 augustus 2012 Blauwgraslanden Visbeek -6- Eindrapport