Life project Visbeek

advertisement
Life project Visbeek
Studie ter onderbouwing beheerskeuze
blauwgrasland/broekbos
Natuurpunt Beheer vzw
8 augustus 2012
Eindrapport
819635
Deze opdracht maakt deel uit van
Life project ‘Habitatherstel in de
Visbeekvallei’ (LIFE08/NAT/
B/00034) en is gerealiseerd met
steun van de Europese Unie
HASKONING BELGIUM NV/SA
Campus Mechelen
Schaliënhoevedreef 20 D
B-2800 Mechelen
+32 (0)15 405656
015/405657
[email protected]
www.royalhaskoning.com
Documenttitel
Life project Visbeek
Studie ter onderbouwing beheerskeuze
blauwgrasland/broekbos
Verkorte documenttitel
Blauwgraslanden Visbeek
Status
Eindrapport
Datum
8 augustus 2012
Projectnaam
Blauwgraslanden Visbeek
Projectnummer
819635
Opdrachtgever
Natuurpunt Beheer vzw
Frederik Naedts
Referentie
Auteur(s)
819635/R/873173/Mech
Annemie Pals, Hans de Mars, Maaike Weijters,
Roland Bobbink & Evi Verbaarschot
Collegiale toets
Datum/paraaf
………………….
………………….
………………….
………………….
Vrijgegeven door
Datum/paraaf
Telefoon
Fax
E-mail
Internet
SAMENVATTING
Verschillende delen van de Visbeekvallei zijn beschermd volgens de Europese
Habitatrichtlijn. Om de toestand van de beschermde habitats te verbeteren en waar
mogelijk uit te breiden, loopt er een Europees LIFE-project. Een van de doelstellingen
hiervan is om te zoeken naar mogelijkheden om de blauwgraslanden (habitattype 6410)
uit te breiden binnen het gebied.
Dat er goede potenties waren voor blauwgraslanden bleek al uit een vorige studie die
uitgevoerd werd door KIWA (2004). Deze studie gaf echter enkel indicaties op een
grovere schaal en was niet voldoende concreet om gericht aankopen te kunnen doen of
om maatregelen te kunnen doorvoeren.
Haskoning en B-Ware kregen dan ook de opdracht uit te zoeken waar de hoogste
potenties voor blauwgraslanden lagen in de Visbeekvallei en om voor enkele gebieden
concrete maatregelen uit te werken.
Gezien de planning van het project veeleer krap was, moest een eerste inschatting
gemaakt worden van de potenties op basis van bestaande gegevens zoals
kaartmateriaal en waargenomen kenmerkende soorten. Op basis hiervan werd een
ruwe potentiekaart opgesteld. Deze werd gebruikt om, samen met de gebiedskennis van
Natuurpunt vzw en terreinwaarnemingen, aandachtszones te selecteren waar mogelijk
goede potenties te vinden waren. Deze kaart kan dan ook een leidraad zijn voor de
selectie van nieuw te verwerven gebieden.
Van deze aandachtszones werden de hydrologie, waterchemie en voor een deel van de
gebieden ook de bodemchemie in kaart gebracht. Algemeen bleek dat de toestand van
de gebieden bijzonder gunstig was. De hydrologie was vaak binnen de gewenste range
en ook de chemische toestand van zowel bodem als grondwater waren opmerkelijk
goed. Zeker gezien enkele percelen tot recent nog in landbouwgebruik waren. Voor elke
aandachtszone werd een fiche opgesteld waarin alle informatie over het gebied werd
samengebracht.
In samenspraak met Natuurpunt vzw werden tenslotte vier pilootgebieden geselecteerd.
Voor deze gebieden vond een bijkomend terreinbezoek plaats om na te gaan op welke
manier eventuele knelpunten best konden opgelost worden. Voor deze gebieden
worden dan ook concrete maatregelen opgesteld.
Dankwoord
De uitwerking van dit rapport was niet mogelijk geweest zonder de hulp van vele
vrijwilligers die de peilmetingen uitgevoerd hebben. Een speciale dank gaat dan ook uit
naar (in alfabetische volgorde) Luc Aerts, Jos Boermans, Ria Bollen, Ronny Borgers,
Rita Colliers, Ruben Depré, Jan Diels, Jef Diels, Louis Diels, Roger Diels, Filip Grielens,
Tom Grielens, Paul Haeverans, Jos Heylen, Jurgen Janssens, Willy Mannaerts, Benny
Oostvogels, Lief & Marcel Quintens, Bert Roeffaers, Alic Van Echelpoel, Freddy Van
Echelpoel, Chris Van den Bosch, Stefaan Van den Bosch, Luc Van der Eyken, Herman
Verbeeck, Wim Vermetten, Ludo Wuyts.
Verder wensen we ook Frederik Naedts te bedanken die met zijn uitgebreide
terreinkennis een onmisbare bijdrage heeft geleverd voor deze studie.
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
-i-
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
INHOUDSOPGAVE
Blz.
1
INLEIDING
1.1
1.2
1
1
1
Achtergrond
Leeswijzer
2
GEBIEDSBESCHRIJVING
2.1
Situering
2.2
Landschapshistoriek
2
2
2
3
BELEIDSMATIGE ASPECTEN
3.1
Water
3.2
Ruimtelijke ordening
3.2.1
Gewestplan
3.3
Natuur
3.4
Landschap
4
4
4
4
5
6
4
GEOHYDROLOGIE EN BODEM
4.1
Geologische opbouw
4.1.1
Holoceen
4.1.2
Tertiair
4.2
Bodem
7
7
8
9
10
5
VEGETATIE EN NATUURWAARDEN
5.1
Biologische waarderingskaart
5.2
Habitatkaart
5.3
Waarnemingen
11
11
11
12
6
STANDPLAATS-CONDITIES EN SOORTENSAMENSTELLING VAN HET
BLAUWGRASLAND
6.1
Habitattype 6410 (naar Decleer, 2007)
6.2
Abiotiek van schraallanden
6.3
Vegetatie
6.3.1
MOLINIETALIA (pijpenstrootje-orde)
6.3.2
Junco-Molinion, Eu-Molinion, Molinion caerulae, Juncion acutiflori
(blauwgrasland-verbond)
6.3.3
Cirsio dissecti-Molinietum (blauwgrasland of Associatie van
spaanse ruiter en pijpenstrootje )
6.3.4
Crepido-juncetum acutiflori (veldrus-associatie)
6.3.5
Calthion palustris (Dotterbloem-verbond)
6.4
Aantasting en herstel van blauwgrasland
7
OPBOUW RUWE POTENTIEKAART
7.1
Figuren
7.2
Algemeen
7.3
Eigendommen
17
17
18
19
19
20
20
20
20
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
13
13
14
16
16
819635/R/873173/Mech
- iii -
8 augustus 2012
7.4
7.5
7.6
7.7
7.8
7.9
Historische vegetatie
Huidige vegetatie
Kensoorten
Grondwaterpeilen
Bodemkaart
Resultaat
20
20
21
21
23
24
8
MEETNET GROND- EN OPPERVLAKTEWATER
8.1
Inleiding
8.2
Peilbuizen meetnet en grondwaterputten
8.3
Staalnamen
8.4
Analyses
8.5
Resultaten
8.5.1
Waterstanden
8.5.2
Grondwaterkwaliteitsmetingen
8.5.3
Oppervlaktewaterkwaliteitsmetingen
25
25
25
25
25
26
26
26
27
9
DUURLIJNEN EN GGOR
9.1
Algemeen
9.2
Duurlijnen in de vallei van de Visbeek-Kindernouwbeek
29
29
30
10
METINGEN BODEMCHEMIE
10.1
Inleiding
10.2
Staalname
10.3
Analyse
10.3.1
Drooggewicht en organisch stofgehalte
10.3.2
Bodemdestructie
10.3.3
Zoutextractie
10.3.4
Olsenextractie
10.4
Algemene bodemeigenschappen
31
31
31
31
31
31
32
32
32
11
RESULTATEN VOOR DE VERSCHILLENDE AANDACHTSZONES
11.1
Figuren
11.2
Algemeen
11.3
Resultaten per aandachtzone
11.3.1
Blokken
11.3.2
Smets
11.3.3
Berzegem beemden
11.3.4
Schrieken
11.3.5
Lilse zegge
11.3.6
Puttekesberg
11.3.7
Prutsers
11.3.8
Schaaf
11.3.9
Verbrand blok
11.3.10
Kasseiboer
11.3.11
Eurst
11.3.12
Snaersdijk
11.3.13
Zilven
11.3.14
Baggers
35
35
35
35
35
36
36
37
38
39
40
40
41
41
42
42
42
42
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- iv -
Eindrapport
11.3.15
11.4
Kindernouw-zuid
Conclusies
44
44
12
VERDERE UITWERKING PILOOTGEBIEDEN
12.1
Inleiding
12.2
De Blokken - Smets
12.2.1
Samenvatting huidige situatie
12.2.2
Voorstel maatregelen
12.3
Schrieken
12.3.1
Samenvatting huidige situatie
12.3.2
Voorstel maatregelen
12.4
Puttekensberg
12.4.1
Samenvatting huidige situatie
12.4.2
Voorstel maatregelen
12.5
Schaaf
12.5.1
Samenvatting huidige situatie
12.5.2
Voorstel maatregelen
46
46
46
46
48
49
49
54
56
56
58
58
58
60
13
LITERATUUR
61
FIGUREN
Figuur 2.1: Situering van het studiegebied
Figuur 2.2: Overzicht van de waterlopen
Figuur 2.3: Topografie
Figuur 2.4: de Ferrariskaart
Figuur 2.5: Vandermaelen kaart
Figuur 3.1: Gewestplan
Figuur 3.2: Beschermingszones natuur
Figuur 4.1: Geologie
Figuur 4.2: Bodemkaart
Figuur 5.1: Ecotopenkaart
Figuur 5.2: Biologische waarderingskaart
Figuur 5.3: Habitatkaart
Figuur 5.4: Waarnemingen kenmerkende soorten
Figuur 7.1: Ruwe potentiekaart
Figuur 8.1: Overzicht van de peilbuizen en –latten
Figuur 11.1: Overzicht aandachtszones met toponiemen
BIJLAGEN
Bijlage 1 Vrijwilligers peilbuismetingen
Bijlage 2 Locaties peilbuizen en grondwaterputten
Bijlage 3 Meetgegevens grond- en oppervlaktewaterpeilen
Bijlage 4 Fiches aandachtszones
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
-v-
8 augustus 2012
1
INLEIDING
1.1
Achtergrond
Verschillende delen van het stroomgebied van de Visbeek- Kindernouwbeek vallen
binnen het habitatrichtlijngebied “Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen”
(BE2100017). Momenteel loopt in het studiegebied een LIFE-project dat zich richt op
natuurherstel ten voordele van de Europees beschermde habitats en soorten.
Een bijzondere aandacht gaat hierbij uit naar de blauwgraslanden, een vegetatietype
dat zeer schaars geworden is in Vlaanderen en waarvoor in de vallei van de Visbeek
nog potenties liggen.
Op hydrologisch vlak werd voorafgaand reeds een studie uitgevoerd die de potenties
hiervoor in kaart bracht voor het studiegebied (KIWA, 2004). Deze studie onderzocht
echter enkel de invloed van een wijziging van de grondwaterstand, zonder rekening te
houden met andere factoren zoals huidig landgebruik of historisch voorkomen van
kensoorten.
Het doel van deze studie is dan ook om de potenties voor blauwgraslanden meer
concreet in kaart te brengen. Voor de meest kansrijke locaties is verder nagegaan hoe
deze potenties tot ontwikkeling kunnen worden gebracht.
1.2
Leeswijzer
Hoofdstuk 2 geeft een algemene situering van het gebied en de landschapshistoriek. In
de daarop volgende hoofdstukken wordt het studiegebied besproken op het vlak van
beleidsmatige aspecten (hoofdstuk 3), geohydrologie en bodem (hoofdstuk 4) en
vegetatie en natuurwaarden (hoofdstuk 5).
In hoofdstuk 6 wordt beschreven wat precies bedoeld wordt met blauwgraslanden en
welke de randvoorwaarden zijn voor het voorkomen van deze vegetaties.
In hoofdstuk 7 start de zoektocht naar geschikte locaties. In dit hoofdstuk worden
verschillende beschikbare kaarten gecombineerd tot een ruwe potentiekaart die
aangeeft in welke zones het zinvol is om verder onderzoek te doen (aandachtszones).
De methodiek van dit onderzoek wordt beschreven in hoofdstukken 8, 9 en 10. De
resultaten worden per aandachtszone besproken in hoofdstuk 11 (en bijlage 4).
In hoofdstuk 12 ten slotte worden enkele van deze aandachtszones meer in detail
geanalyseerd en worden maatregelen voorgesteld.
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
-1-
8 augustus 2012
2
GEBIEDSBESCHRIJVING
Figuur 2.1: Situering van het studiegebied
Figuur 2.2: Overzicht van de waterlopen
Figuur 2.3: Topografie
Figuur 2.4: de Ferrariskaart
Figuur 2.5: Vandermaelen kaart
2.1
Situering
De vallei van de Visbeek-Kindernouwbeek bevindt zich in de Middenkempen, circa 10
km ten zuidwesten van Turnhout. Het gebied behoort tot het Netebekken, en watert in
zuidelijke richting af naar de Aa, die uitmondt in de Kleine Nete. De totale oppervlakte
van het stroomgebied bedraagt ruim 22 km² (figuur 2.1).
In het noorden wordt het gebied doorsneden door het kanaal Dessel-Schoten. Dit
kanaal bevindt zich op de waterscheiding van de Middenkempen en de Noorderkempen
en vormt tevens de noordgrens van het intrekgebied van de vallei van de VisbeekKindernouwbeek. Vanaf deze hoger gelegen delen (30 m TAW) stroomt de beek –
achtereenvolgens Diepteloop, Visbeek, Kindernouwbeek en Bosbeek – een tiental
kilometer in zuidelijke richting, waar ze dan uiteindelijk uitmondt in de Aa (11,5 m TAW).
De zuidgrens van het studiegebied ligt ten zuiden van Lille, waar de Kindernouwbeek
overgaat in de Bosbeek (zie figuur 2.2 en figuur 2.3).
Het studiegebied is gelegen binnen de speciale beschermingszone volgens de
habitatrichtlijn (SBZ-H) “Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen”
(BE2100017). De Kindernouw-Visbeekvallei is eveneens aangeduid als GEN (grote
eenheden natuur) binnen het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN).
In het totaal beheert Natuurpunt vzw 160 ha binnen en nabij het studiegebied. Het
merendeel van de percelen zijn erkend als natuurreservaat.
2.2
Landschapshistoriek
Op de historische kaart van de Ferraris (1777, figuur 2.4) zien we dat de Visbeek op een
aantal details na hetzelfde traject volgt als vandaag. De vallei vinden we terug als een
hooilandenblok die ontwaterd wordt door een dicht slotenstelsel, waarbij elke sloot wordt
afgebakend door een bomenrij. Plaatselijk komen poelen en moerasbossen voor. Een
belangrijk deel ervan werd ontgonnen door middel van een rastervormig
grachtensysteem en zowel de grachten als de Kindernouwbeek werden afgezoomd met
hoogstammige bomen. De zo verkregen hooilanden sloten aan bij een met hagen
afgeboord akkerland dat overging in een groot open akkergebied of 'open-field'landschap dat zich uitstrekte tot aan de dorpskern van Lille. Aan de westelijke kant van
de vallei bevond zich een uitgestrekt heidegebied.
Bij Vandermaelen (1854, figuur 2.5) vinden we een sterk gelijkende situatie terug. De
vallei wordt gedomineerd door grasland met hier en daar restantjes van heide en enkele
kleinere stukjes bos. Ten noorden van Wechelderzande is wel een vrij grote oppervlakte
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
-2-
Eindrapport
naaldbos aangeplant. Het gebied ten oosten van Wechelderzande wordt nog steeds als
heide aangeduid; de laagte die erin voorkomt, de huidige Lilse Zegge, is moeras.
Op kaarten van de situatie in het begin van de 20ste eeuw (niet weergegeven) is de
situatie in het Noorden van het gebied sterk gewijzigd. Ter hoogte van de
Bersegemheide zijn de naaldhoutaanplanten sterk uitgebreid. Het noordelijke deel van
de vallei wordt hoofdzakelijk als loofhoutbos, maar specifiek hakhoutbestanden,
aangeduid. Het zuidelijke deel van de vallei is grasland gebleven, met enkele beboste
stukken. Grote delen van het grasland zijn hier opgedeeld in smalle rechthoekige
percelen. Deze nog steeds voorkomende langgerekte percelen met talrijke restanten
opgaande begroeiing, die het landschap een gesloten indruk geven, zijn het resultaat
van vroegere turfontginningen. Het open akkerland rond de dorpskern van Lille wordt
stilaan versnipperd door bewoning en beplanting.
Vandaag zijn de heiden op enkele relicten na volledig verdwenen en omgezet in akkerof weiland. De repelpercelering is nog duidelijk herkenbaar en de aanwezigheid van vele
lijnvormige landschapselementen als bomenrijen en houtkanten benadrukken de
kleinschaligheid van het gebied. In het zuiden van het gebied (vallei van de
Kindernouwbeek) komen vele struwelen en moerasbossen voor. Verder werden
verschillende putten gegraven en vinden we verspreid weekendverblijven.
Als hydrologisch vrij goed intact gebleven valleigebied van een laaglandbeek
vertegenwoordigt het gebied een belangrijke geomorfologische waarde. Door de sterk
variërende milieuomstandigheden zoals vochtigheidsgradiënten, bodemtypen,
verschillen in voedselrijkdom en dankzij de goede waterkwaliteit van het hydrografisch
net, vinden we hier op een eerder beperkte oppervlakte een rijke verscheidenheid aan
begroeiingen. De afwisseling in structuur en begroeiing geven het landschap een
veelzijdig uitzicht en de smalle percelen en talrijke lijnvormige landschapselementen
benadrukken het traditioneel landelijk aspect. Hoewel bijna alle biotopen in de vallei van
de Visbeek door de mens werden gecreëerd of beïnvloed, vertegenwoordigt het geheel
een belangrijke vegetatiekundige en floristische waarde
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
-3-
8 augustus 2012
3
BELEIDSMATIGE ASPECTEN
Figuur 3.1: Gewestplan
Figuur 3.2: Beschermingszones natuur
3.1
Water
Sinds eind 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze richtlijn
heeft tot doel er voor te zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in
Europa tegen 2015 in goede staat verkeert. In Vlaanderen is deze richtlijn vertaald in het
Decreet Integraal Waterbeleid. Daarbij gaat de aandacht niet enkel uit naar de fysischchemische toestand van het water maar ook naar de ecologische toestand.
De doelstellingen van het decreet zijn o.a.:
• het voorkomen van een verdere achteruitgang van de watersystemen, de
daarvan rechtstreeks afhankelijke ecosystemen en waterrijke gebieden;
• het verbeteren en herstellen van voorgenoemde systemen;
• het hemel- en oppervlaktewater goed beheren. Hemelwater dient zoveel
mogelijk te verdampen of ter plaatse te infiltreren. Het overtollige water wordt
gescheiden van afvalwater en op een vertraagde wijze afgevoerd. Verdroging
wordt voorkomen, beperkt of ongedaan gemaakt. Er dient zoveel mogelijk ruimte
voor water voorzien te worden met oog op het behoud en herstel van
watergebonden functies van oevers en overstromingszones. Bij een goed
beheer worden risico’s voor gebouwen buiten overstromingsgebieden ingeperkt;
• het terugdringen van landerosie en de aanvoer van sediment naar het
oppervlaktewater.
Bij de verwezenlijking van deze doelstellingen wordt rekening gehouden met het
onderlinge verband tussen:
• het water en de andere onderdelen van het milieu, in het bijzonder het met water
verbonden ecosysteem;
• het grondwater, oppervlaktewater en hemelwater;
• de waterkwaliteit en waterkwantiteit.
De Visbeek-Kindernouwbeek (VHAG 9211, Bosbeek) maakt deel uit van het
Netebekken, deelbekken Beneden Aa. In het geoloket bekkenwerking van VMM zijn
geen acties opgenomen voor deze beek.
De beek is nog niet aangemeld bij Europa als waterlichaam. Dit proces is momenteel
lopende. Vermoedelijk zal ze aangemeld worden als het type Kleine beek Kempen.
3.2
Ruimtelijke ordening
3.2.1
Gewestplan
Een overzicht van de bestemmingen volgens het gewestplan is weergegeven in figuur
3.1. Verder worden in onderstaande tabel de oppervlaktes per bestemming
weergegeven. Ook het procentuele voorkomen van de bestemmingen in het
studiegebied wordt getoond. 52% van de oppervlakte (ongeveer 1315 ha) bestaat uit
landbouwgrond waarvan ongeveer twee derde landschappelijk waardevol agrarisch
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
-4-
Eindrapport
gebied is. Alle groengebieden samen nemen 32,5% in waarvan het grootste gedeelte uit
de bestemmingen natuurgebied (454,07 ha) en bosgebied (333,47 ha) bestaat. Tot slot
komen er nog ongeveer 7% woon(uitbreidings)gebieden en 4% gebieden voor recreatie
voor.
Tabel 3.1: Opperlvakte en aandeel van de verschillende gewestplanbestemmingen in het
studiegebied
Oppervlakte
Procentueel aandeel van
Oppervlakte
per domein
totale oppervlakte
Bestemming gewestplan
(ha)
(ha)
studiegebied
Woongebied
73,88
Woongebied met landelijk karakter
71,26
Woonuitbreidingsgebied
48,82
193,95
7,71%
openbaar nut
3,70
3,70
0,15%
Gebied voor dagrecreatie
20,32
Gebied voor verblijfsrecreatie
86,93
107,25
4,26%
Bufferzones
12,77
Groengebied
0,24
Natuurgebied
454,07
818,41
32,53%
Gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en
Natuurgebied met wetenschappelijke waarde of
3.3
natuurreservaten
17,87
Bosgebied
333,47
Agrarisch gebied
445,57
Landschappelijk waardevol gebied
869,54
1315,11
52,27%
Milieubelastende industrie
24,44
24,44
0,97%
Ambachtelijke bedrijven en kmo's
24,35
24,35
0,97%
Ontginningsgebied
14,70
14,70
0,58%
Stortgebied (huisafval en niet-giftige stoffen)
2,00
2,00
0,08%
Bestaande autosnelwegen
10,35
10,35
0,41%
Bestaande waterwegen
1,85
1,85
0,07%
Totaal
2516,10
Natuur
Verschillende delen van het studiegebied zijn gelegen binnen beschermingszones van
de Habitatrichtlijn en/of het VEN. Dit heeft gevolgen voor de doelstellingen die in deze
zones moeten nagestreefd worden.
Delen van het SBZ-H (speciale beschermingszone volgens de Habitatrichtlijn) Bos- en
heidegebieden ten oosten van Antwerpen zijn gelegen in het uiterste Noorden van het
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
-5-
8 augustus 2012
studiegebied (omgeving Abtsheide), in de omgeving van Ekstergoor, centraal in het
gebied ter hoogte van Epelaar, Bersegem en Schrieken en het deel van de vallei ten
zuiden van de E34 (Kindernouw). In tabel 3.2 en tabel 3.3 zijn de habitats en soorten
waarvoor het gebied aangemeld is weergegeven.
Tabel 3.2: Habitattypes aangemeld voor het SBZ-H ‘Bos- en heidegebieden ten oosten van
Antwerpen’
Code
Naam
2330
Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen
3110
Littorella en Isoëtes
3130
of met eenjarige vegetatie op drooggevallen oevers (Nanocyperetalia)
4010
Noordatlantische vochtige heide met Erica tetralix
4030
Droge heide (alle subtypen)
6410
Grasland met Molinia op kalkhoudende bodem en kleibodem (Eu-Molinion)
9120
Beukenbossen van het type met Ilex- en Taxus-soorten, rijk aan epifyten (Ilici-Fagetum)
9190
Oude zuurminnende bossen met Quercus robur op zandvlakten
91E0
Overblijvende of relictbossen op alluviale grond (Alnion glutinoso-incanae)
Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten met amfibische vegetatie: Lobelia,
Oligotrofe wateren van het Middeneuropese en peri-alpiene gebied met Littorella- of Isoëtes-vegetatie
Tabel 3.3: Soorten aangemeld voor het SBZ-H ‘Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen’
Code
Naam
1149
Cobitis taenia - Kleine modderkruiper
1163
Cottus gobio - Rivierdonderpad
1096
Lampetra planeri - Beekprik
1393
Drepanocladus vernicosus - Geel schorpioenmos
1831
Luronium natans - Drijvende waterweegbree
De VEN-gebieden vallen ongeveer samen met deelgebieden van het
habitatrichtlijngebied. In het noorden bevindt zich het VEN-gebied ‘Kempense
kleiputten’. Dit gebied valt niet helemaal samen met het habitatrichtlijngebied maar ligt
er net ten westen van. De centrale en zuidelijke VEN-gebieden vormen samen het VENgebied ‘Kindernouw-Visbeekvallei’.
3.4
Landschap
De delen van het projectgebied het dichtst bij de beek liggen in het traditionele
landschap ‘Vallei van de Kleine Nete’. De delen wat verder van de beek behoren tot het
Land van Herentals-Kasterlee.
Binnen het projectgebied liggen twee Beschermde landschappen: ‘De Vallei van de
Kindernouwbeek’ en ‘De Schrieken’.
Binnen het projectgebied liggen twee ankerplaatsen: ‘Visbeekvallei’ en ‘Vallei van de
Kindernouwbeek’.
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
-6-
Eindrapport
4
GEOHYDROLOGIE EN BODEM
Figuur 4.1: Geologie
Figuur 4.2: Bodemkaart
4.1
Geologische opbouw
In figuur 4.1 is de geologische opbouw weergegeven. Op deze geologische kaart vindt
men de Holocene en voornamelijk Tertiaire geologische lagen terug, die dagzomen
onder de (dunne) Holocene deklagen. De beschrijving van de geologische opbouw is
gebaseerd op deze uit de ecosysteemvisie voor de vallei van de VisbeekKindernouwbeek (KIWA, 2004).
In tabel 4.1 wordt eveneens een overzicht gegeven van de geologische lagen die in het
modelgebied voorkomen. Voor elke geologische formatie wordt aangegeven: de
ouderdom, de groep waartoe de formatie eventueel behoort, de leden waaruit de
formatie is opgebouwd, de HCOV-code, de lithologische samenstelling en de
hydrogeologische karakteristieken. Van oud naar jong gaat het om de formaties van
Boom, Berchem, Diest, Kasterlee, Lillo/Poederlee, Brasschaat en Merksplas. Deze
lagen hellen allen lichtjes naar het noordnoordoosten.
Tabel 4.1: Overzicht van de geologische lagen in het projectgebied. De matig tot slecht doorlatende
lagen zijn gearceerd.
Tijd
Groep
Formatie
Holoceen
Lid
Legende
(dunne deklaag)
HCOV
Lithologie
Hydrologie
0120
duinen
Doorlatend
0140
alluviale
Plaatselijk slecht
deklaag
doorlatend
0150
(lemig)
Doorlatend
0220
klei
dekzand
Klei-Zand
Matig tot slecht
complex
doorlatend
v.d.
Kempen
Pleistoceen
Merksplas
Me
0231
grof zand
Doorlatend en
watervoerend
Brasschaat
Hemeldonk
BsHd
0231
zand
Doorlatend en
Lillo
Malle
LiMa
0233
fijn zand
Doorlatend,
watervoerend
plaatselijk matig
doorlatend
Plioceen
Lillo
Merksem
LiMe
0233
zand
Doorlatend,
plaatselijk matig
doorlatend
Poederlee
Pd
0234
zand
Doorlatend
Kasterlee
Kl
0242
kleijg zand
Matig, plaatselijk
slecht doorlatend
Mioceen
Diest
Di
0252
fijn zand
Goed doorlatend en
BcAn
0254
zand
Goed doorlatend en
watervoerend
Berchem
Antwerpen
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
-7-
8 augustus 2012
watervoerend
Oligoceen
RUPEL
Boom
Bm
0300
zware klei
Zeer slecht
doorlatend en
afsluitend
Algemeen kan men stellen dat het Tertiair oppervlak een sterke gelijkenis vertoont met
de bovenliggende topografie. De erosiegeulen van een aantal Noord-Zuid georiënteerde
beken is duidelijk zichtbaar. Naar het noorden toe dagzomen steeds jongere lagen. De
opeenvolging van de formaties is als volgt: Kasterlee, Poederlee, Brasschaat, Lillo en
Merksplas. De meeste van deze lagen hellen licht naar het noordnoordoosten. Deze
structuur komt eveneens tot uiting in het onderstaande noord-zuid profiel (illustratie 4.1),
dat eveneens aangegeven staat op figuur 4.1.
Illustratie 4.1: Noord-Zuid dwarsdoorsnede van de geologische lagen in het projectgebied (Bron:
Kiwa, 2004)
Hieronder volgt een beknopte beschrijving van de belangrijkste lithostratigrafische
eenheden binnen het modelgebied, van jong naar oud, met aandacht voor de
watervoerende eigenschappen.
4.1.1
Holoceen
De Holocene laag bestaat voornamelijk uit zandige tot zandlemige deklagen, vaak van
eolische oorsprong. Deze dekzanden zijn vaak niet erg dik. Enkel in de valleien kan de
dikte van deze holocene deklaag oplopen tot 5m en meer. In de valleien domineren
veelal alluviale afzettingen, geulopvullingen met een grote variatie aan sedimenten:
grint, grof en fijn zand, klei, leem en plaatselijk ook veen. Tenslotte zijn er in het gebied
ook land- en stuifduinen aanwezig, die een groot morfologisch belang hebben. Tijdens
de laatste ijstijd werden deze opgewaaide zandlichamen gevormd door het verwaaien
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
-8-
Eindrapport
van de droogvallende dekzandgebieden en de fossiele alluviale vlaktes. Ten gevolge
van antropogene activiteiten is een aantal van deze duinen echter verdwenen.
Onder deze holocene afzettingen komen een aantal Formaties uit het Pleistoceen voor,
met name: het zand-klei complex van de Kempen, en de formaties van Merksplas en
Brasschaat.
Zand-klei complex van de Kempen
Deze formatie is opgebouwd uit een opeenvolging van zanden en kleilenzen. Plaatselijk
kunnen deze kleilenzen een aaneengesloten geheel vormen waardoor deze formatie
slecht doorlatend wordt. Maar dit is slechts lokaal en mag zeker niet veralgemeend
worden. Deze formatie komt uitsluitend voor in het uiterste noorden van het
modelgebied. Meer naar het noorden toe worden de kleilagen belangrijker; ze komen
hier ook dieper voor. De Formatie van de Kempen speelt ook een hydrografische rol.
Door haar cuestavorming in het noorden scheidt ze de stroombekkens van de Schelde
en de Maas.
Formatie van Merksplas & Formatie van Brasschaat
Deze formaties, van mariene oorsprong, vormen de uitbreiding naar het westen van de
oostelijker gelegen Formatie van Mol. De Formatie van Brasschaat bestaat uit witgrijze
fijne, homogene kwartszanden, met aan de basis vaak schelpen, mica en glauconiet.
Deze formatie dagzoomt in het centrale gedeelte van het modelgebied en komt voor
onder de Holocene dekzanden. De Formatie van Merksplas wordt gekenmerkt door wit,
grof kwartszand en dagzoomt in het uiterste noorden van het modelgebied. Beide
pakketen vormen een goed doorlatend, watervoerend pakket (Schiltz et al., 1993).
4.1.2
Tertiair
Formatie van Lillo
Deze formatie, van Pliocene ouderdom, bestaat uit grijsbruinige tot groene,
glauconiethoudende fijne zanden. De formatie is opgebouwd uit de leden van Malle en
Merksem, die beide dagzomen in het noordelijk deel van het modelgebied. Aan de basis
vindt men vaak een schelpenzone terug. Deze formatie is matig doorlatend.
Formatie van Poederlee
Deze Pliocene formatie bestaat uit bleke, licht glauconiethoudende fijne zanden, soms
aaneengekit tot limonietbanken met schelpafdrukken. Ze dagzoomt in het zuidelijk deel
van het modelgebied en is matig doorlatend (Schiltz et al., 1993)
Formatie van Kasterlee
Deze formatie, eveneens van Pliocene ouderdom, bestaande uit bleekgroene tot bruine,
kleiige, micahoudende tot licht glauconiethoudende fijne zanden, dagzoomt in het
uiterste zuiden van het modelgebied. Vanwege de aanwezigheid van paarse
kleihorizonten heeft deze formatie een sterk verminderde doorlatendheid en vormt deze
een soort scheidingslaag tussen twee watervoerende pakketen (Schiltz et al., 1993).
Formatie van Diest
Deze formatie bevat groene tot limonietbruinige, glauconietrijke, grofkorrigelige zanden.
Aan de basis komt een fijner faciës voor, die donker van kleur en glauconiet- en micarijk
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
-9-
8 augustus 2012
is. Het betreft het Lid van Dessel (zanden). De zanden van Diest zijn afzettingen die
dateren van de laatste grote transgressie over België, in het Mioceen. Deze ruim 50 tot
80 m dikke formatie vormt samen met de onderliggende formatie van Berchem een
belangrijk watervoerend pakket, waarin de voornaamste (drink)waterwinningen in het
gebied plaatsvinden. Deze formatie dagzoomt ten zuiden van het modelgebied.
Formatie van Berchem
Deze formatie bestaat uit zwartgroene, glauconiet- en kleirijke, middelfijne zanden met
mica en schelpen. Deze 'zwarte' zanden, vanwege het hoge glauconietgehalte, maken
deel uit van het Lid van Antwerpen en dit pakket is gemiddeld 10 tot 15 m dik. Het vormt
samen met de bovenliggende zanden van Diest een belangrijke aquifer.
Groep van Rupel – Formatie van Boom
Deze formatie staat bekend als de Boomse klei. Deze komt in het gehele modelgebied
voor. Deze formatie bestaat uit verschillende kleisoorten, die zeer ondoorlatend zijn, en
heeft dus een afsluitende werking m.b.t. het grondwater. De dikte varieert van 60 tot
ruim 100 m.
4.2
Bodem
Figuur 4.2 geeft een overzicht van de bodems in het projectgebied. De grootste
oppervlakte wordt ingenomen door zandbodems. Nabij de beek komen lichte zandleem
bodems en lemige valleibodems voor, zeker in het zuidelijke deel van het projectgebied.
Centraal in het projectgebied komen stuifduinafzettingen voor. Deze komen ook beperkt
voor in het noordelijke deel van het projectgebied.
De meeste bodems in het projectgebied zijn matig tot zeer nat. Enkel ter hoogte van de
(hoger gelegen) dorpskernen van Lille en Wechelderzande en in het noorden van het
gebied komen drogere bodems voor.
De bodems die lager in de vallei gelegen zijn hebben geen profielontwikkeling. De
bodems aan de dorpskernen van Lille en Wechelderzande worden gekenmerkt door een
diepe antropogene humus A horizont (plaggengronden). Elders in het projectgebied
hebben de bodems een duidelijke humus- of/en ijzer-B horizont.
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 10 -
Eindrapport
5
VEGETATIE EN NATUURWAARDEN
Figuur 5.1: Ecotopenkaart
Figuur 5.2: Biologische waarderingskaart
Figuur 5.3: Habitatkaart
Figuur 5.4: Waarnemingen kenmerkende soorten
5.1
Biologische waarderingskaart
De biologische waarde van het gebied wordt besproken aan de hand van de Biologische
Waarderingskaart (BWK, De Saeger et al., 2010), weergegeven in figuur 5.2. Globaal
genomen komen er drie zones met biologisch zeer waardevolle gebieden voor, allen in
de onmiddellijke nabijheid van de Visbeek.
De grootste zone bevindt zich in de zuidelijke helft van het studiegebied, meer bepaald
Kindernouw. De biologisch zeer waardevolle bestanden bestaan hier voornamelijk uit
mesotrofe elzenbossen met zeggen en andere vochtige vegetaties zoals rietlanden,
dotterbloemhooilanden, natte ruigten met moerasspirea en zelf enkele gagel- en
wilgenstruwelen. Hier en daar komt ook een eikenberkenbosje voor. De biologisch
waardevolle vegetaties bestaan vooral uit graslanden zoals soortenrijk permanent
cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden en verruigd grasland. Verder
komen er ook populierenaanplanten op vochtige grond met elzen- en/of
wilgenondergroei of ruderale ondergroei voor alsook een klein aantal aanplanten van
Grove den of ander naaldhout.
Een tweede zone met biologisch zeer waardevolle gebieden, vinden we iets noordelijker
terug. Hier worden nitrofiele alluviale elzenbosjes afgewisseld met eikenberkenbosjes
en zure eikenbossen. Er komen ook veel zeer waardevolle houtkanten voor met
eikenberkenbos, zomereik, brem, doorn- en gaspeldoornstruweel. Net zoals in
Kindernouw worden ook hier de zeer waardevolle vegetaties afgewisseld met biologisch
waardevolle graslanden, populier- en naaldhoutaanplanten. Deze laatste vormen de
overgang naar een grote quasi-aaneengesloten zone met veel aanplanten van Grove
den en ander naaldhout, die loopt tot net boven de autostrade E34.
De laatste zone, ook wel bekend als Hoge Bergen, bevindt zich helemaal in het noorden
van het studiegebied. Net ten zuiden van het kanaal komen daar overwegend
eikenberkenbosjes voor en enkele nitrofiele alluviale elzenbosjes. Net ten noorden van
de Antwerpseweg vinden we bijna enkel eikenberkenbossen terug met hier en daar ook
houtkanten met eikenberkenbos. Qua biologisch waardevolle vegetaties is er in het
noordelijk deel van het studiegebied een grote variatie met zowel naaldhoutaanplanten,
graslanden, struweelopslag en zelfs een kasteelpark. Ook houtkanten van allerlei aard
komen geregeld voor.
5.2
Habitatkaart
In het studiegebied komen habitattypen voor die Europees beschermd worden, zie
habitatkaart op figuur 5.3. Deze geeft indicatief weer waar de Natura2000 habitats zich
bevinden (Paelincxk et al.,2009 ).
Uiteraard komen de habitattypen grotendeels overeen met de hierboven beschreven
vegetaties. Allereerst vinden we in Kindernouw en de uitlopers ervan ten noorden van
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 11 -
8 augustus 2012
de E34 ‘bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior’ (type
91E0). Er komen ook een tiental ‘Atlantisch zuurminnende beukenbossen’ (type 9120)
voor en een vijftal natuurlijke en halfnatuurlijke graslanden (type 6410).
In het noordelijke deel van het studiegebied is er een variatie aan beschermde habitats
met een tiental zuurminnende eikenbossen (type 9190) en enkele elzenbossen (type
91E0) aanwezig.
5.3
Waarnemingen
Natuurpunt vzw verzamelde in het kader van dit project gericht waarnemingen van
kenmerkende soorten van blauwgrasland in het studiegebied. Hoewel verschillende van
de soorten zeker niet enkel voorkomen in blauwgraslanden, komen ze er wel vaak in
voor. De resultaten hiervan zijn weergegeven in figuur 5.4. Op de figuur zijn ook enkele
toponiemen weergegeven. Deze gebieden komen nog terug in hoofdstuk 11.
Volgende soorten werden opgenomen in de figuur:
• biezenknoppen (Juncus conglomeratus)
• blauwe knoop (Succisa pratensis)
• blauwe zegge (Carex panicea)
• gevlekte orchis s.l. (Dactylorhiza maculata)
• karwijselie (Selinum carvifolia)
• kleine valeriaan (Valeriana dioica)
• moerasviooltje (Viola palustris)
• pijpenstrootje (Molinia caerulea)
• ruw walstro (Galium uliginosum)
• tormentil (Potentilla erecta)
• veelbloemige veldbies (Luzula multiflora)
• veldrus (Juncus acutiflorus)
Biezenknoppen werd maar enkele malen waargenomen, voornamelijk in percelen ten
zuiden van de autostrade. Blauwe knoop komt voor in enkele percelen verspreid in het
gebied. Blauwe zegge komt voor in de gebieden Blokken en Lilse zegge. Gevlekte
orchis werd enkel teruggevonden in de Lilse zegge en ten zuiden van Baggers
(toponiemen op kaart). Karwijselie werd één maal waargenomen, in het noordelijke deel
van het studiegebied, in een perceel dat niet in eigendom of beheer is van Natuurpunt.
Kleine valeriaan werd aangetroffen in de percelen met toponiemen Smets, ten westen
van Heurst en Baggers. Moerasviooltje werd enkel aangetroffen in de Lilse zegge.
Pijpenstrootje komt voor in Schrieken, Blokken, Lilse zegge en ten zuiden van
Snaersdijk. Ruw walstro komt enkel voor helemaal in het zuiden van het studiegebied.
Tormentil komt voor in de Lilse zegge en in Zilven. Veldrus komt vrij verspreid voor in
het studiegebied.
Gezien geen gerichte inventaristatie plaatsvond, geeft dit echter geen volledig beeld van
de verspreiding van de kensoorten. Voor locaties waar de soorten aangetroffen werden,
kan dit echter een bijkomend argument vormen bij het bepalen van de potenties (zie
verder). Relictpopulaties zijn immers zeker indicatief voor kansrijkdom. Het voorkomen
ervan zegt dat het milieu op die locatie nog redelijk de standplaatscondities benadert (of
nog niet lang geleden goed was).
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 12 -
Eindrapport
6
STANDPLAATS-CONDITIES EN SOORTENSAMENSTELLING VAN HET
BLAUWGRASLAND
6.1
Habitattype 6410 (naar Decleer, 2007)
Binnen de Europese Habitatrichtlijn zijn blauwgraslanden opgenomen als het type 6410
‘Grasland met Molinia op kalkhoudende venige of lemige kleibodem (Molinion
caeruleae).
Blauwgraslanden zijn onbemeste, één keer per jaar gehooide graslanden die ’s winters
plasdras staan en ’s zomers oppervlakkig uitdrogen. Ze danken hun naam aan de
aspectbepalende blauwachtige kleur door de aanwezigheid van soorten als
pijpenstrootje, blauwe zegge, zeegroene zegge (Carex flacca), blonde zegge (Carex
hostiana), tandjesgras (Danthonia decumbens) en blauwe knoop. Blauwgraslanden
kunnen echter ook bruin ogen door de aanwezigheid van mossen en soorten als
biezenknoppen.
Eerst zal een korte abiotische omschrijving worden gegeven van de belangrijkste
vegetatietypen die in deze studie aan bod komen.
In wat volgt wordt een syntaxonomische bespreking gegeven van blauwgraslanden
(zie ook illustratie 6.1). Deze is gebaseerd op o.m. Schaminée et al. (1995),
Zwaenepoel et al. (2002) en Jalink & Jansen (1995). Veel plantensoorten van
blauwgraslanden komen ook in andere graslandtypes voor, zodat er verschillende
interpretaties bestaan voor de term blauwgrasland. In de Vlaamse natuurtypen
onderscheidt men twee benaderingen voor blauwgraslanden: de enge en de ruime.
In enge zin betreft het het plantenverbond Junco-molinion, Eu-molinion, Molinion
caerulae, Juncion acutiflori of blauwgrasland-verbond. Op internationaal niveau bestaat
echter nog steeds veel discussie en een haast onoplosbare verwarring over dit verbond,
mede wegens de actuele zeldzaamheid ervan in West-Europa. Daarom is het zinvoller
om de twee goed omschreven associaties te behandelen, namelijk blauwgrasland
(Cirsio-dissecti molinietum) dat vooral voorkomt op neutrale tot basische bodems en
Veldrus-associatie (Crepido-juncetum acutiflori) dat vooral voorkomt op (zwak) zure
bodems.
In ruimere zin worden ook de voedselarme dotterbloemgraslanden (Calthion palustris of
Dotterbloem-verbond) in het habitattype van de blauwgraslanden opgenomen.
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 13 -
8 augustus 2012
Illustratie 6.1: Schematisch overzicht syntaxonomie blauwgraslanden (B-Ware & Haskoning, 2009)
6.2
Abiotiek van schraallanden
Natte schraalgraslanden komen wijd verspreid voor in West en Midden Europa. De
ecologie van deze graslanden wordt in belangrijke mate bepaald door hun
vochthuishouding en het (voormalige) landgebruik. Sturend voor de abiotiek zijn
neerslaghoeveelheid, hoge grondwaterstanden en overstromingen, terwijl de chemische
samenstelling mede bepalend is (Grootjans et al., 1985; Van Wirdum, 1991). Het
oppervlakte van deze soortenrijke graslanden is de laatste decennia sterk
achteruitgegaan in zowel Vlaanderen als Nederland (Jansen et al., 2000).
Binnen het natuurtype natte schraalgraslanden kunnen drie subtypen onderscheiden
worden (Bal et al. 2001), waarbij het blauwgrasland (sensu Junco-Molinion)
ecohydrologisch
gezien
ligt
tussen
natte
heischrale
graslanden
en
dotterbloemgraslanden. Blauwgraslanden zijn onbemeste, vochtige, één keer per jaar
gehooide graslanden die ´s winters plas-dras staan en in de zomer oppervlakkig
uitdrogen. Blauwgraslanden zijn enerzijds gebonden aan (meestal) kalkrijk grond- of
oppervlaktewater, anderzijds aan een oppervlakkige component van enigszins zuur
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 14 -
Eindrapport
lokaal grondwater. De standplaatscondities tussen deze drie typen natte
schraalgraslanden zijn ook verschillend. Heischrale graslanden zijn relatief het droogst,
terwijl de dotterbloemgraslanden weer wat natter zijn dan blauwgraslanden.
Blauwgraslanden liggen betreft zuurgraad en buffering tussen de natte heischrale
graslanden en dotterbloemgraslanden in. Precies de precaire overgang tussen zure en
meer basische situaties is van definiërend belang voor het blauwgrasland. Vaak
schommelt de pH rond neutraal of zwakzuur (pH-H2O tussen 5-6,5) (tabel 1.1), waarbij
oppervlakkige afvoer van anders verzurend regenwater van groot belang is.
Tabel 1.1. Overzicht van abiotische randvoorwaarden van enkele natuurdoeltypen. Weergegeven is
de gemiddeld hoogste (GHG) en de gemiddeld laagste (GLG) grondwaterstand, de pH-H20 van de
toplaag van de bodem, eventuele invloed van klakrijk grondwater en de fosfaatgehaltes in de bodem
(Olsen-P in µmol P per liter bodem en totaal P in mmol P per liter bodem; ranges = mediaan plus minmax waarden). Bronnen: Ertsen et al., 2005; B-WARE BV & De Becker et al., 2004;
Natuurdoeltype
GHG (cm)
GLG (cm)
pH-H2O
gevoed door
Olsen-P
totaal-P
bodem
mineraalrijk
(µmol/l FW)
(mmol/l FW)
water
Hoogveen (slenken)
Natte heide
Nat heischraalgrasland
10+ mv
5- mv
3,5-5,0
-
100-300
0,5-2,5
10+ tot 20- mv
20- tot 50- mv
3.5-5
-
100-500
0.5-2.5
1-3
0 tot 40- mv
40- tot 120- mv
4,5-6,0
-
150-400
20+ tot 20- mv
40- tot 80- mv
4,5-6,5
ja (kalkarm)
100-500
1-6
Blauwgrasland
0 tot 25- mv
40- tot 80- mv
5,0-6,5
ja (matig kalkrijk)
200-500
2-10 (tot 20)
Dotterbloemhooiland
0+ tot 20- mv
40- tot 80- mv
5,0-7,0
ja
300-800 (tot 1200)
8-20 (tot 50)
Groot zeggenmoeras
20+ tot 0 mv
10+ tot 50- mv
5,0-7,0
-
300-800 (tot 1200)
8-20 (tot 50)
Berkenbroekbos
10+ tot 0 mv
40- tot 80- mv
<5,0
-
200-600
1-5
20+ tot 20- mv
40- tot 80- mv
5-6.5
ja
300-800 (tot 1200)
5-20 (tot 50)
Klein zeggenmoeras
Elzenbroekbos
De vochtige tot natte schraallanden in de Vlaamse beekdalen gelden als één van de
meest bedreigde habitats in Vlaanderen. Ze waren vooral te vinden in de boven- en
middenlopen van beken op licht tot zwak zure (pH 4,5 -6,0), vaak wat venige
standplaatsen op zand en lemige bodems. Goed ontwikkelde voorbeelden zijn schaars
en teruggedrongen tot enkele versnipperd gelegen percelen. De graslanden werden
vanouds gebruikt als hooiland en zelden of nooit bemest, maar werden soms bewust
overstroomd met matig voedselrijk, gebufferd beekwater. Afhankelijk van de draagkracht
van de bodem werden de hooilanden na het hooien wel eens extensief nabeweid.
Het eeuwenlange gebruik droeg er aan bij dat dergelijke graslanden zich kenmerkten
door hun laagproductieve vegetaties; een direct gevolg is van de beperkte
voedselrijkdom van de bodem, vaak door beperkte P- en N-beschikbaarheid. De
toestroom van ijzerrijk grondwater versterkte dat effect nog meer. De samenstelling van
de vegetatie was mede afhankelijk van de mate van toestroming en de mate van
aanrijking van het toestromende grondwater (pH, basenrijkdom) of schoon beekwater en
het daarbij overheersende (grond)waterregime. Veel hooilanden waren extensief
begreppeld om een oppervlakkige drainage mogelijk te maken, zodat de gronden in de
zomer oppervlakkig opdroogden. Echter, als gevolg van de trage afwatering stonden In
de winter en vroege voorjaar dergelijke terreinen vaak plasdras of ondiep onder water
met voedselarm tot hooguit matig voedselrijk water. Vaak betrof dat dan een mengsel
van grond- en regenwater en al of niet bewust ingelaten oppervlaktewater (beekwater).
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 15 -
8 augustus 2012
De achteruitgang van de schraallanden kent eigenlijk twee belangrijke hoofdoorzaken.
Het wegvallen van het hooilandbeheer of juist een verdere intensivering van het
grondgebruik.
Bij het wegvallen van het traditionele hooilandbeheer verruigen de schrale vegetaties al
snel. Bij gebrek aan beheer slaan elzen en wilgen op, waardoor de hooilanden in vrij
korte tijd overgaan in nat bos. Soms is er zelfs sprake van enige vernatting doordat de
oppervlakkige afwatering steeds verder in onbruik raakt. Hierdoor kan vooral de
regenwater invloed op de standplaats toenemen (kans op verzuring). Daarnaast hebben
vooral bemesting in combinatie met verdere ontwatering in veel beekdalen een einde
gemaakt aan de beperkte nutriëntenbeschikbaarheid van de bodem maar ook de
toestroom van ijzerhoudend grondwater sterk doen afnemen. Veel kwetsbare, kritische
soorten kenmerkend voor de schrale condities in de hooilanden zijn hierdoor sterk
achteruit gegaan of zelfs geheel verdwenen. In redelijk ijzerrijke situaties blijven
rompgemeenschappen soms nog vrij lang bestaan na wegvallen beheer/gebruik.
6.3
Vegetatie
6.3.1
MOLINIETALIA (pijpenstrootje-orde)
Deze orde omvat natte hooilanden. De grondwatertafel bevindt zich gedurende een
groot deel van het jaar in de wortelzone van de vegetatie. De bodem is schraal tot matig
voedselrijk en werd in het verleden in geval van de dotterbloemgraslanden (Calthion
palustris) licht bemest met stalmest. Tabel 6.1 geeft de kensoorten weer van de twee
ordes binnen Molinio-Arrhenatheretea. Deze tabel bevat ook de soorten die de twee
ordes van elkaar differentiëren.
Omwille van de hoge grondwaterstand, komen binnen de Molinietalia veel freatofyten
(planten die wortelen in het grondwater) voor. Deze floristische eigenschap differentieert
meteen ook de Molinietalia van de Arrhenatheretalia.
Tabel 6.1: Ken- en differentiërende soorten van de ordes Molinietalia en Arrhenatheretalia. (B-Ware &
Haskoning, 2009)
De soorten in groen komen ook voor in het Alopecurion pratensis, de soorten in rood ontbreken in
het Alopecurion pratensis
Differentiërende soorten
Kensoorten Molinietalia
Molinietalia tov
Kensoorten
Arrhenatheretalia
Arrhenatheretalia
Differentiërende soorten
Arrhenatheretalia tov
Molinietalia
( = freatofyten)
Biezeknoppen (Juncus
Moerasspirea (Filipendula
Kropaar (Dactylis
Engels raaigras (Lolium
conglomeratus)
ulmaria)
glomerata)
perenne)
Paardebloem (Taraxacum
Gewoon duizendblad
officinale)
(Achillea millefolium)
Veelbloemige veldbies
(Luzula multiflora)
Riet (Phragmites australis)
Wilde bertram (Achillea
Moeraswalstro (Galium
ptarmica)
palustre)
Boompjesmos (Climacium
dendroides)
Karwij (Carum carvi)
Zwarte zegge (Carex nigra)
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Zachte dravik (Bromus
hordeaceus)
Margriet (Leucanthemum
Akkerdistel (Cirsium
vulgare)
arvense)
Blauwgraslanden Visbeek
- 16 -
Eindrapport
Gewone waternavel
Kleine klaver (Trifolium
(Hydrocotyle vulgaris)
dubium)
Gewone kattestaart
Timoteegras (Phleum
Vertakte leeuwentand
(Lythrum salicaria)
pratense)
(Leontodon autumnalis)
Grote wederik (Lysimachia
Goudhaver (Trisetum
vulgaris)
flavescens)
Kweek (Elymus repens)
Veldrus (Juncus acutiflorus)
Gewoon puntmos
(Calliergonella cuspidata)
Lidrus (Equisetum palustre)
6.3.2
Junco-Molinion, Eu-Molinion, Molinion caerulae, Juncion acutiflori (blauwgraslandverbond)
Op internationaal niveau bestaat nog steeds veel discussie over het verbond dat het
blauwgrasland bevat. Vier verbondsnamen komen daarbij aan bod, elk gekarakteriseerd
door verschillende soorten. In Europa onderscheidt het Eu-Molinion zich van het JuncoMolinion door een grotere soortenrijkdom en een meer oostelijke, continentale
verspreiding. Vlaanderen is min of meer centraal gelegen in het natuurlijk areaal van
Junco-Molinion en in de westelijke periferie van het Eu-Molinion areaal. De beide
verbonden sluiten elkaar geografisch gezien dus allerminst uit. Het Molinion caerulae
omvat het Junco-Molinion maar bevat geen exclusieve kensoorten voor Vlaanderen. Het
Juncion acutiflori wordt onderscheiden van de andere verbonden door veldrusdominantie en de aanwezigheid van soorten zoals teer guichelheil (Anagallis tenella),
Kranskarwij (Carum verticillatum), klein glidkruid (Scutellaria minor) en klimopklokje
(Wahlenbergia hederacea). Deze soorten zijn echter geen kensoorten voor dit verbond
en veldrus-dominantie kan verder ook optreden in blauwgrasland, het
dotterbloemverbond en nat heischraal grasland.
Gezien de haast onoplosbare verwarring in bovenstaande -mede wegens de actuele
zeldzaamheid van het verbond in West-Europa- is het zinvoller om enkele relevante en
goed omschreven associaties te behandelen. Dit gebeurt in de onderstaande
paragrafen.
6.3.3
Cirsio dissecti-Molinietum (blauwgrasland of Associatie van spaanse ruiter en
pijpenstrootje )
Onder blauwgraslanden worden schrale vochtige tot natte halfnatuurlijke graslanden
verstaan die gebonden zijn aan basenrijk grondwater en zuur lokaal grond- of
regenwater. Ze komen voor op zwak zure tot neutrale zand- of veengrond soms op kleiop-veen. ’s Winters staan deze graslanden zeer nat tot plas dras en kunnen ‘s zomers
oppervlakkig uitdrogen. Op lemige bodem kunnen de grondwaterstanden daarbij zelfs
tot ruim een meter onder maaiveld wegzakken.
Het betreft in goed ontwikkelde vorm vaak zeer soortenrijke (bloemrijke)
gemeenschappen, waarin tal van tegenwoordig veelal milieukritische soorten een plaats
vinden. De naam is ontleend aan de kleur van de vaak aspect bepalende soorten van
deze gemeenschap, zoals pijpenstrootje, blauwe zegge en tandjesgras. Het
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 17 -
8 augustus 2012
oorspronkelijke beheer bestond uit jaarlijks hooien en de droge delen werden af en toe
beweid. Tabel 3 geeft de kensoorten en kenmerkende soorten voor deze associatie
weer. Binnen de mosflora is geel schorpioenmos een sterke kensoort. Op internationaal
niveau kent deze soort een ruimere verspreiding maar kan in België uitsluitend in het
Vrieselhof te Oelegem teruggevonden worden. De kenmerkende soorten typeren dit
graslandtype enkel in combinatie met de kensoorten. Zo worden alle Carex-soorten ook
teruggevonden in het Parvocaricetea (zie 1.3), blauwe zegge en blauwe knoop in het
Nardo-Galion (zie 1.2) en pijpenstrootje in gedegradeerde heidevegetaties.
Tabel 6.2: Kensoorten en kenmerkende soorten voor blauwgrasland
Kensoorten blauwgrasland
Kenmerkende soorten blauwgrasland
Spaanse ruiter (Cirsium dissectum)
Blonde zegge (Carex hostiana)
Spaanse ruiter x Kale jonker (Cirsium x forsteri)
Vlozegge (Carex pulicaris)
Kleine schorseneer (Scorzonera humilis)
Blauwe knoop (Succisa pratensis)
Geel schorpioenmos (Drepanocladus vernicosus)
Biezeknoppen (Juncus conglomeratus)
Zaagblad (Serratula tinctoria)
Karwijselie (Selinum carvifolia)
Blauwe zegge (Carex panicea)
Teer guichelheil (Anagallis tenella)
Klimopklokje (Wahlenbergia hederacea)
Pijpestrootje (Molinia caerulea)
Bevertjes (Briza media)
Gevlekte orchis (Dactylorhiza maculata)
Bosorchis (Dactylorhiza fuchsii)
Tormentil (Potentilla erecta)
Veelbloemige veldbies (Luzula multiflora subsp. multiflora)
Moerasstruisgras (Agrostis canina)
Moerasviooltje (Viola palustris)
Gewone vleugeltjesbloem (Polygala vulgaris)
6.3.4
Crepido-juncetum acutiflori (veldrus-associatie)
Deze associatie omvat weinig of niet bemeste, eenmaal per jaar gemaaide
hooilandgemeenschappen op natte, humeuze tot venige zandgrond of veengrond. In
vergelijking met het blauwgrasland zijn ze meer gebonden aan meer wisselvochtige,
voedselrijkere en zuurdere condities. De veldrus-associatie bevat geen exclusieve
kensoorten, maar wordt getypeerd door de kencombinatie klein glidkruid-veldrus.
Door het voorkomen van pijpestrootje en tormentil worden het Cirsio dissecti-Molinietum
en Crepido-Juncetum acutiflori onderscheiden van Calthion palustris (zie 6.3.1) in
tegenstelling tot ’de vegetatie van Nederland’ (Schaminée et al., 1995) waarin de
Veldrus-associatie beschouwd wordt als associatie binnen het Calthion palustris. ruw
walstro, gevlekte orchis, biezeknoppen en wilde bertram (Achillea ptarmica) zijn
kenmerkende soorten van deze associatie.
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 18 -
Eindrapport
6.3.5
Calthion palustris (Dotterbloem-verbond)
Het Calthion palustris kan men terugvinden op kleiige of venige, zwak zure tot neutrale,
vrij voedselrijke bodems die ’s winters overstroomd zijn (weliswaar minder uitgesproken
dan het Alopecurion pratensis) en ’s zomers doorlucht. Zoals vermeld onder 6.1 bestaat
het beheer uit maaien. Een zuiver maaibeheer (zonder begrazing) van 1 à 2 maal
maaien per jaar levert de hoogste soortenrijkdom. Tabel 6.3 geeft de ken- en
differentiërende soorten weer voor het Calthion palustris. Enkele belangrijke
kenmerkende soorten die echter niet als kensoorten kunnen beschouwd worden, zijn
dotterbloem (Caltha palustris), moerasstreepzaad (Crepis paludosa), moerasrolklaver
(Lotus uliginosus), tweerijige zegge (Carex disticha), trosdravik (Bromus racemosus)
(komt ook voor in Alopecurion pratensis; zie 6.3.1).
Tabel 6.3: Ken- en differentiërende soorten voor Calthion palustris.
6.4
Kensoorten Cathion palustris
Differentiërende soorten tov Blauwgraslandverbond
Echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi)
Moeras-vergeet-mij-nietje (Myosotis palustris)
Grote ratelaar (Rhinanthus angustifolius)
Kruipende boterbloem (Ranunculus repens)
Brede orchis (Dactylorhiza majalis)
Witte klaver (Trifolium repens)
Gevleugeld hertshooi (Hypericum quadrangulum)
Ruw beemdgras (Poa trivialis)
Aantasting en herstel van blauwgrasland
Blauwgraslanden waren vroeger wijd verbreid in (West-) Europa. Tegenwoordig staan
deze graslanden onder zware druk door o.a. landbouwintensivering en verdroging. Drie
bedreigingen staan hierbij centraal (Decleer, 2007). Ten eerste elke verstoring van de
waterhuishouding door drainage, algemene ontwatering, verminderde aanvoer van
basenrijk grondwater, verhoogde invloed van zuur regenwater of overstroming met
voedselrijk water, leidt snel tot een achteruitgang van de typische soorten. Ten tweede
is het habitattype ook zeer kwetsbaar voor eutrofiëring. Dit leidt snel tot het ontstaan van
soortenarme begroeiingen met dominantie van grassen zoals pijpenstrootje,
moerasstruisgras of gestreepte witbol. De derde en laatste voorname bedreiging bestaat
er wanneer geen jaarlijks of regelmatig maaibeheer wordt toegepast. Hierdoor
evolueren deze vegetaties naar bloemrijke ruigten met moerasspirea of hennegras en
op langere termijn naar struweel en bos.
De toestand van blauwgraslanden in Vlaanderen is momenteel uiterst precair en het
habitattype wordt gecatalogeerd als ‘uiterst zeldzaam’ in Vlaanderen. Er zijn enkel nog
kleine restanten aanwezig in een aantal reservaten.
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 19 -
8 augustus 2012
7
OPBOUW RUWE POTENTIEKAART
7.1
Figuren
Figuur 7.1: Ruwe potentiekaart
7.2
Algemeen
Om een beeld te krijgen van welke locaties binnen het studiegebied het meest kansrijk
zijn voor de ontwikkeling van blauwgraslanden, is een potentiekaart opgesteld. Deze
geeft een eerste inschatting op basis van de beschikbare gegevens en vormt de basis
om een keuze te maken voor locaties die verder onderzocht worden op hun
bodemchemie.
De potentiekaart is opgesteld door een combinatie te maken van verschillende
basiskaarten. Deze basiskaarten omvatten zowel praktische aspecten (bestemming,
eigendom,…) als abiotische en biotische parameters die een randvoorwaarde vormen
voor het voorkomen van blauwgraslanden.
7.3
Eigendommen
Op de kaart zijn alle percelen weergegeven die in eigendom of beheer zijn van
Natuurpunt vzw. Dit maakt het immers veel haalbaarder om op korte termijn acties te
ondernemen.
7.4
Historische vegetatie
Als algemeen beeld van mogelijke historische standplaatsen, zijn de percelen die op de
de Ferrariskaart in gebruik waren als grasland weergegeven. Het aantal
blauwgraslandsoorten met een langlevende zaadbank is beperkt, waardoor een
mogelijk herstel op historische plaatsen niet speciaal groot is. Het vroegere voorkomen
geeft echter wel een beeld van locaties die historisch gezien een goede abiotiek hadden
voor deze gemeenschap. Zeker gezien ten tijde van de opmaak van de de Ferrariskaart
graslanden toch voornamelijk gelegen waren in die zones die te nat waren voor
akkerbouw maar niet zo nat dat zich enkel alluviale bossen konden vestigen.
Het voorkomen van graslanden op de de Ferrariskaart kan dan ook een bijkomend
argument zijn bij het selecteren van zones met potenties voor blauwgrasland.
7.5
Huidige vegetatie
Hoewel sterker antropogeen beïnvloed, geven ook de huidige vegetaties een beeld van
de standplaatscondities. Naaldbossen zullen bijvoorbeeld voornamelijk voorkomen op
drogere locaties.
Als indicator voor mogelijk gunstige standplaatscondities werden de habitattypes
meegenomen die weergegeven zijn in tabel 7.1.
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 20 -
Eindrapport
Tabel 7.1: Habitattypen weergegeven op de potentiekaart
7.6
Code
Naam
7140
Overgangs- en trilveen
7150
Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion
9120
Beukenbossen van het type met Ilex- en Taxus-soorten, rijk aan epifyten (Ilici-Fagetum)
9190
Oude zuurminnende bossen met Quercus robur op zandvlakten
91E0
Overblijvende of relictbossen op alluviale grond (Alnion glutinoso-incanae)
Kensoorten
Bij het opstellen van de potentiekaart is ook rekening gehouden met het actuele
voorkomen van kenmerkende soorten voor blauwgraslanden. Volgende soorten werden
hiervoor meegenomen: biezenknoppen, blauwe knoop, blauwe zegge, gevlekte orchis
s.l., karwijselie, kleine valeriaan, moerasviooltje, pijpestrootje, ruw walstro, tormentil,
veelbloemige veldbies en veldrus (zie ook paragraaf 5.3 en figuur 5.4).
7.7
Grondwaterpeilen
Gezien bij het opstellen van de eerste potentiekaart de grondwaterpeilen nog niet
gekend zijn, wordt gebruik gemaakt van minder directe gegevens om een inschatting te
krijgen van de peilen.
Een eerste bron zijn de resultaten van de grondwatermodellering van KIWA. (2004). In
deze studie werden onder andere de potenties voor blauwgraslanden berekend. Hierbij
werd echter telkens de ruime definitie gehanteerd, waarbij ook de Veldrusgemeenschap
mee in rekening gebracht wordt. Zoals schematisch weergegeven in illustratie 7.1
komen Veldrusgemeenschappen voor op net iets nattere (en wat basenarmere) locaties
dan de blauwgraslanden sensu strictu. Uit een vergelijking met de huidige vegetaties en
het voorkomen van kensoorten blijkt ook dat de locaties waar hoge potenties door het
model worden voorspeld vaak te nat zijn (vergelijking met drainageklasse en voorkomen
kensoorten). Daarom wordt er niet voor gekozen deze locaties zonder meer mee te
nemen in de afweging.
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 21 -
8 augustus 2012
Illustratie 7.1: Schematische weergave van de landschappelijke positie van de verschillende
beekdalgraslanden en heide langs een denkbeeldige beek van bovenloop naar benedenloop in de
Nederlandse Kempen (Cools et al., 2006). N.B. Veldrushooiland en blauwgrasland worden in België in
één verbond (Junco-Molinion) geplaatst, terwijl in Nederland Veldrushooiland in het
Dotterbloemverbond is geplaatst
Omdat de modellering op zich echter wel waardevolle resultaten oplevert en een inzicht
geeft op de grondwaterstromingen in het studiegebied, wordt wel gebruik gemaakt van
de kwelkaarten. Deze geven aan waar er binnen het studiegebied uittredende kwel kan
verwacht worden.
Bijkomend wordt de drainageklasse van de bodemkaart gebruikt als parameter om het
grondwaterpeil in te schatten. De draineringstoestand van een bodem hangt af van de
diepte van het grondwater, de permeabiliteit van de oppervlakkige laag, het voorkomen
op wisselende diepte van een weinig doorlatende ondergrond, de diepte van de bodem
en de topografische omstandigheden. De wisselwerking tussen deze verschillende
factoren bepaalt de draineringsklasse van de bodem. Deze wordt beoordeeld naar
sommige morfologische bodemkenmerken, nl. de gley- en reductieverschijnselen. Het
gedeelte van het profiel dat afwisselend verzadigd is met water en uitdroogt, vertoont
roestvlekken (gleyverschijnselen). De zone die voortdurend met water verzadigd is heeft
een blauw- of grijsachtige kleur (reductiehorizont). De aanwezigheid van een
reductiehorizont in de ondergrond van gegleyifieerde profielen wijst op een permanente
grondwatertafel; zijn afwezigheid op een tijdelijke stuwwatertafel. Men onderscheidt 9
natuurlijke draineringsklassen, die met hun symbool en hun morfologische kenmerken in
tabel 7.2 aangegeven zijn (Van Ranst & Sys, 2000).
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 22 -
Eindrapport
Tabel 7.2: Drainageklassen bodemkaart (Van Ranst & Sys, 2000)
Draineringsklasse
Diepte in cm op de welke beginnen
de gleyverschijnselen
de reductiehorizont
in de volgende materialen
lemig
lemig
symbool
draineringsgraad
kleiig
zandig
kleiig
zandig
a
te sterke drainering
-
>120
-
-
b
gunstige drainering
-
90-120
-
-
c
matige drainering
>80
60-90
-
-
d
onvoldoende drainering
50-80
40-60
-
-
e
matig slechte drainering (*)
20-50
20-40
>80
>100
f
slechte drainering (*)
0-20
0-20
40-80
50-100
g
zeer slechte drainering (*)
0
0
<40
<50
h
matig slechte drainering (**)
20-50
20-40
-
-
i
slechte drainering (**)
0-20
0-20
-
-
(*) Hydromorfe gronden met permanente grondwatertafel en reductiehorizont.
(**) Hydromorfe gronden met tijdelijke stuwwatertafel en zonder reductiehorizont.
In de potentiekaart zijn volgende klassen meegenomen als mogelijke indicator voor
potenties voor blauwgraslanden: e en f. Deze draineringsklassen komen immers het
best overeen met de randvoorwaarden voor blauwgraslanden.
7.8
Bodemkaart
Naar de aard van het moedermateriaal (grondsoort, textuur) worden de bodems in drie
groepen onderverdeeld: bodems op venig materiaal, bodems op losse sedimenten met
minder dan 5% gesteentefragmenten, en gesteentebodems met meer dan 5%
gesteentefragmenten.
Bodems op venig materiaal (symbool V) zijn gekenmerkt door het voorkomen van een
oppervlakkige laag van ten minste 40 cm dikte, waarvan het gehalte aan organisch
materiaal 30% overtreft.
Bodems op losse sedimenten met een gehalte aan grove elementen (d.w.z. met
diameter boven 2 mm) kleiner dan 5%, worden verder onderverdeeld op basis van de
textuur van het materiaal;
De volgende textuurklassen worden onderscheiden en aangeduid door de symbolen:
Z . . zand,
S . . lemig zand,
P . . licht zandleem,
L . . zandleem,
A . . leem,
E . . klei,
U . . zware klei.
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 23 -
8 augustus 2012
In de ruwe potentiekaart worden volgende bodemtypes opgenomen: V, E, L, P, S.
Blauwgraslanden kunnen immers zowel voorkomen op veengronden als op bodems met
een textuur van zand leem tot lemig zand.
7.9
Resultaat
De ruwe potentiekaart (figuur 7.1) geeft een duidelijk beeld van de zones die mogelijk
potenties hebben voor blauwgraslanden. In deze zones is het zinvol om verder
onderzoek uit te voeren naar de huidige abiotiek (grond- en oppervlaktewaterkwaliteit en
bodemkwaliteit).
Het gaat voornamelijk om de oranje gebieden op de kaart (zandleem of lichte zandleem,
met drainageklasse f). Het is opvallend dat nagenoeg alle waargenomen kensoorten
terug te vinden zijn binnen deze zones. Omwille van de haalbaarheid is het aangewezen
om binnen deze oranje zones voornamelijk te kijken naar de percelen die in eigendom
of beheer zijn van natuurpunt. De ligging van de kwelgebieden of de historische
graslanden blijkt een minder goede indicator te zijn voor zones met hoge potenties.
Uit de resultaten van de potentiekaart, in combinatie met de gebiedskennis van
Natuurpunt en de eerste resultaten van de analyses, komen de aandachtzones naar
voor die verder onderzocht worden (zie ook figuur 11.1).
In de volgende hoofdstukken wordt het onderzoek beschreven. De resultaten worden
per aandachtzone samengevat in hoofdstuk 11.
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 24 -
Eindrapport
8
MEETNET GROND- EN OPPERVLAKTEWATER
Figuur 8.1: Overzicht van de peilbuizen en –latten
8.1
Inleiding
Om de hydrologie van het gebied in kaart te brengen werd een netwerk van peilbuizen
en –latten uitgezet in het gebied. De locatie hiervan werd enerzijds bepaald door de
locatie van peilbuizen uit vroegere studies en anderzijds op basis van een inschatting
van mogelijk interessante locaties (op basis van huidige vegetaties, aanwezigheid
kensoorten en historische gegevens).
De locatie van peilbuizen uit vroegere studies was vooral relevant omwille van de
vergelijkbaarheid met historische meetgegevens. Ook als de peilbuizen zelf niet meer
bestaan, is dit zinvol omdat een peilbuis op dezelfde locatie toch vergelijkbare resultaten
oplevert. Gezien de korte meetperiode was het nuttig om de resultaten te kunnen
toetsen aan de vroegere peilmetingen.
De peilmetingen vonden plaats tussen april 2011 en maart 2012 en gebeurden om de
twee weken door een groep van vrijwilligers. Hiervoor werden vier routes opgezet in het
gebied. De namen van de vrijwilligers zijn opgenomen in bijlage 1.
8.2
Peilbuizen meetnet en grondwaterputten
In bijlage 2 wordt een overzicht gegeven van de peilbuizen die meegenomen werden in
deze studie. De ID van de peilbuis is hierbij als volgt opgebouwd Bxx voor een peilbuis
of Lxx voor een peillat. De middelste letter (xAx, xBx, xCx of xDx) geeft aan op welke
meetroute de peilbuis of –lat te vinden was. Het laatste cijfer, tenslotte ,geeft de nummer
van de peilbuis of –lat binnen de route.
8.3
Staalnamen
Op 26 oktober 2011 zijn er in het gebied 16 grondwaterstalen verzameld en 5
oppervlaktewaterstalen (figuur 2.1 en 2.2 en bijlage II). Vervolgens zijn op 24 januari
2012 ook 5 oppervlaktewaterstalen verzameld (oppervlaktewaterstalen 1-5 verzameld
op 26-10-2011 en oppervlaktewaterstalen 6-10 verzameld op 24-1-2012). De
waterstalen zijn verzameld in 250 ml polyethyleen potten, deze zijn tot de rand gevuld
en afgesloten, waardoor er geen reactie met zuurstof kan plaatsvinden. Vervolgens zijn
de stalen gekoeld bewaard tot verdere analyse. Op de waterstalen is het volgende
gemeten:
•
•
•
•
8.4
pH en EGV (conductiviteit) in het veld
pH en alkaliniteit (zuurbufferend vermogen)
Totaal opgelost anorganisch koolstof
Concentraties elementen en ionen op de ICP en de Autoanalyser
Analyses
De pH en EGV in het veld zijn gemeten met een HQ40D multimeter. De pH (in het lab)
is gemeten met een standaard Ag/AgCl2 elektrode verbonden met een radiometer
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 25 -
8 augustus 2012
(Copenhagen, type PHM 82). De alkaliniteit van de watermonsters is bepaald middels
een titratie met verdund zoutzuur tot pH 4,2. De toegevoegde hoeveelheid equivalenten
zuur per liter is hierbij de alkaliniteit. De hoeveelheid opgelost anorganisch koolstof
(kooldioxide + bicarbonaat + carbonaat) is bepaald met behulp van infrarood gas
analyse (ABB Advance Optima IRGA). De metingen aan concentraties van elementen
en ionen zijn beschreven in de paragraaf‘analysemethoden’.
8.5
Resultaten
8.5.1
Waterstanden
De peilgegevens zijn opgenomen in bijlage 3. De interpretatie hiervan is opgenomen in
de beschrijving per aandachtszone (zie hoofdstuk 11 en bijlage 4).
8.5.2
Grondwaterkwaliteitsmetingen
Het grondwater is op 26 oktober 2011 op 16 locaties verzameld. In deze paragraaf
worden de belangrijkste resultaten besproken per deelgebied. Om inzicht te krijgen in
het type grondwater zijn Stiff-diagrammen (µeq/l) vervaardigd. In deze weergave
worden de concentraties van de drie belangrijkste kationen en anionen (in µeq/l) tegen
elkaar uitgezet. Door deze manier van weergeven is door de vorm snel te zien met welk
type grondwater men te maken heeft. De concentratie zwavel gemeten in het
grondwater is een goede maat voor de SO4- concentratie in het grondwater.
Het grondwater is vrijwel overal rijk aan Fe, en bevat, op twee locaties na, geen hoge
SO4 concentraties. Op basis van de grondwaterkwaliteit is het gehele
onderzoeksgebied zeer kansrijk.
Het grondwater in de Schrieken (13 en 16), Perceel Smets (1 en 3), de Puttekesberg
(27), Schaaf (33), Baggers-west (2) en Kindernouw-Zuid (6 en 7) is lithoclien van
karakter en geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland.
Het grondwater in perceel Prutsers (29) lijkt te sterk gebufferd voor de ontwikkeling van
blauwgrasland. Verwacht wordt dat de vegetatie zich hier meer richting
Dotterbloemhooiland zal ontwikkelen.
Het grondwater gemeten op de overige locaties (peilbuizen 13B, 8, 6, 25, 16, 1) wordt
beïnvloed door regenwater of is niet gebufferd genoeg. Deze locaties lijken op basis van
de grondwaterkwaliteit minder geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland.
Verwacht wordt dat de vegetatie zich hier zal ontwikkelen in de richting van nat
heischraal grasland.
In deelgebied A, in perceel de Schrieken (13B) en de Blokken (6), is het grondwater
verrijkt met sulfaat. Op deze locaties is er een verhoogd risico op interne eutrofiëring,
waardoor het zeer belangrijk is dat de detailhydrologie in orde is (geen stagnatie van het
grondwater).
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 26 -
Eindrapport
8.5.3
Oppervlaktewaterkwaliteitsmetingen
Het oppervlaktewater is op 26 oktober 2011 verzameld (nummers 1-5) en op 24 januari
2012 (nummers 6-10). In deze paragraaf worden de belangrijkste resultaten besproken,
een overzicht hiervan is weergegeven in tabel 3.5.
Tabel 8.1: Chemische gegevens van het oppervlaktewater per deelgebied. De pH is gemeten in het
veld, alkaliniteit in meq/l, Ca, Fe en S-concentraties in µmol/l (gemeten op de ICP) en PO43--, NH4+- en
NO3—concentraties in µmol/l (gemeten op de AA).
Nr
Monster
Waterloop
Locatie
pH
datum
Alkaliniteit
Ca
PO4
NH4
NO3
Fe
S
meq/l
µmol/l
µmol/l
µmol/l
µmol/l
µmol/l
µmol/l
771,1
1
26-10-2011
Visbeek
Perceel Smets
7,18
0,79
860,5
0,15
11,20
74,79
38,8
2
26-10-2011
Palingloop
Puttekes Berg
6,98
1,48
903,9
0,16
114,39
1,92
157,8
486,7
3
26-10-2011
Visbeek
Puttekes Berg
7,16
1,56
939,9
0,33
107,90
27,14
100,0
453,1
4
26-10-2011
Visbeek
Schaaf
7,03
1,82
1131,2
0,08
33,01
10,77
67,1
409,1
5
26-10-2011
Visbeek
Baggers-west
7,39
2,48
0,11
20,03
19,12
40,5
133,2
426,3
359,5
6
24-1-2012
Overstromingswater (20-40 cm)
Schrieken
7,37
0,63
1464,6
512,2
0,88
49,83
8,54
7
24-1-2012
Uitloop bij stuw
Schrieken
6,60
0,11
452,8
0,06
35,58
6,12
93,7
503,3
8
24-1-2012
Visbeek
Perceel Smets
6,95
1,43
1138,5
0,45
90,88
86,53
79,6
576,9
9
24-1-2012
Visbeek
Puttekesberg
7,34
1,23
963,1
0,21
65,24
58,63
101,4
532,3
10
24-1-2012
Visbeek
Schaaf
7,38
1,64
1109,5
0,25
91,06
49,57
99,5
458,7
Visbeek
Het water van de Visbeek is van redelijk goede kwaliteit. Het oppervlaktewater is rijk aan
calcium met concentraties variërend van 860 µmol/l tot 1464 µmol/l en zwak tot matig
gebufferd met een alkaliniteit variërend van 0,79 tot 2,48 meq/l. In het oppervlaktewater
zijn zeer lage concentraties fosfaat gemeten, variërend van 0,08 tot 0,45 µmol/l. De
ammoniumconcentraties gemeten in het oppervlaktewater zijn allemaal lager dan 110
µmol/l en daarmee laag. De nitraatconcentraties gemeten in het oppervlaktewater zijn
relatief laag, alleen de concentraties gemeten bij Perceel Smets zijn wat hoger (74,79
µmol/l en 86,53 µmol/l).
Het water van de Visbeek is wel wat verrijkt met sulfaat, met concentraties variërend
van 409 µmol/l tot 771 µmol/l. In het noorden van het onderzoeksgebied lijkt het water
van de beek minder goed gebufferd dan in het zuidelijke deel van het
onderzoeksgebied. De alkaliniteit en de calciumconcentratie gemeten bij perceel Smets
zijn het laagst met een alkaliniteit van 0,79 en 1,43 meq/l en een calciumconcentratie
van 860 en 1138 µmol/l. En de alkaliniteit en calciumconcentratie van het
oppervlaktewater van de Visbeek zijn bij perceel Baggers-west het hoogst, met een
alkaliniteit van 2,48 meq/l en een calciumconcentratie van 1464,6 µmol/l. Het
oppervlaktewater van de Visbeek is iets verrijkt met sulfaat maar verder van goede
kwaliteit.
Het water van de Palingloop is goed vergelijkbaar met het water van de Visbeek.
Oppervlaktewater perceel Schrieken
In het oppervlaktewater verzameld in perceel Schrieken, het overstromingswater en de
uitloop bij de stuw, is een alkaliniteit gemeten van 0,63 en 0,11 µeq/l en is zuurder van
karakter dan het oppervlaktewater van de Visbeek. De calciumconcentratie is in beide
locaties lager dan de calciumconcentraties gemeten in de Visbeek, namelijk 512 en 452
µmol/l terwijl in de Visbeek alleen calciumconcentraties boven de 860 µmol/l gemeten
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 27 -
8 augustus 2012
zijn. Dit oppervlaktewater is vergelijkbaar met het grondwater gemeten in peilbuis 13B.
Dit grondwater is ook zuurder van karakter met een alkaliniteit van 0,98 µeq/l en een
calciumconcentratie van 155,6 µmol/l. Op basis van deze gegevens blijkt dat er in dit
perceel stagnatie van grond- en regenwater plaats vindt. Uit de metingen van het
grondwater (paragraaf 3.3) is gebleken dat dit grondwater verrijkt is met sulfaat, dit zien
we ook terug in de oppervlaktewatermetingen (S concentraties tussen de 350 en 500
µmol/l). Dit brengt een verhoogd risico op interne eutrofiëring met zich mee waardoor
het van belang is dat de detail hydrologie in orde is (geen langdurige stagnatie van het
grondwater).
Conclusies oppervlaktewater
Het oppervlaktewater van de Visbeek is van goede kwaliteit, wel iets verrijkt met sulfaat
maar voldoende gebufferd en relatief arm aan nutriënten.
In perceel Schrieken lijkt stagnatie van met sulfaatverrijkt grondwater plaats te vinden,
het is van belang dat de detail hydrologie hier in orde is (geen langdurige stagnatie van
het grondwater) door een verhoogd risico op interne eutrofiëring.
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 28 -
Eindrapport
9
DUURLIJNEN EN GGOR
9.1
Algemeen
GGOR staat voor Gewenste Grond- en Oppervlaktewaterregime. De methodiek gaat na
of de hydrologische standplaatscondities geschikt zijn voor een bepaald
grondwatergevoelig vegetatietype. De koppeling tussen vegetatie en grondwaterstanden
kan gebeuren aan de hand van duurlijnen. Een duurlijn geeft de tijd weer dat het
grondwaterniveau boven een bepaalde diepte staat in de loop van het jaar. Klassiek
worden grondwaterstanden chronologisch weergegeven zodat de zomerse daling en de
winterse stijging gevisualiseerd wordt. Door deze waarnemingen per jaar te sorteren van
hoog naar laag wordt de duur bekomen waarvoor een bepaalde grondwaterstand heerst
in de loop van het jaar. Deze worden weergegeven in zogenaamde duurlijnen, ofwel
overschrijdingslijnen, wat inhoudt dat voor een bepaalde waarde op de Y-as (zijnde een
grondwaterstand) op de X-as de periode bekomen wordt wanneer deze
grondwaterstand minimaal heerst (uitgedrukt in percentage van een jaar).
Illustratie 9.1: Van een tijdlijn naar een duurlijn
tijd-stijghoogtelijn
26.5
maaiveld
26
m TAW
25.5
25
24.5
24
23.5
1/01/93 11/04/93 20/07/93 28/10/93 5/02/94 16/05/94 24/08/94 2/12/94
overeenkomstige duurlijn
0
-0.5
-1
-1.5
100%
90%
80%
72%
60%
50%
40%
30%
20%
-2.5
0%
-2
10%
voorbeeld: gedurende 20% van het
jaar is de grondwaterstand gelijk
aan of hoger dan 0,8 m-mv
Onderzoek in Nederland en Duitsland heeft aangetoond dat veel natte vegetatietypes
een karakteristieke duurlijnbundel hebben (Niemann, 1973; Grootjans, 1986; Everts &
de Vries, 1990). Daarbij is niet alleen de absolute hoogte en de amplitude van de
waterstanden van belang, maar ook de vorm van de duurlijn (concaaf, convex). De
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 29 -
8 augustus 2012
doorwerking van het grondwaterstandsverloop (lees: de duurlijn) op de vegetatieontwikkeling is vooral conditioneel; ze werkt door in de beschikbaarheid van
voedingsstoffen, basen en zuurstof in de wortelzone (Kemmers & Janssen 1985; van
Wirdum, 1991; Wheeler et al., 1995). Soms is er echter ook sprake van een directe
operationele invloed van de waterstand, bijvoorbeeld wanneer langdurige waterstanden
boven het maaiveld het noodzakelijk maken dat de vegetatie over aanpassingen aan
anaërobe omstandigheden beschikt.
Om een specifieke duurlijn te toetsen zijn bandbreedten gedefinieerd waarbinnen de
grondwaterstanden voor zowel droge als natte jaren mogen fluctueren. Deze
bandbreedten, vastgelegd in de vorm van een ondergrens en een bovengrens, zijn
bepaald aan de hand van een samenvoeging van meerdere duurlijnen tot
duurlijnbundels. Zo’n duurlijnbundel is typerend voor een vegetatietype. Door na te gaan
of de duurlijn van een bepaalde locatie binnen de grenzen van een karakteristieke
duurlijnbundel van een vegetatietype valt, kan onderzocht worden of de
grondwaterstand op deze plaats voldoet aan de voorwaarden om dit bepaald
vegetatietype te laten voorkomen. Deze analyse is voor een aantal locaties uitgevoerd
in de Visbeekvallei. Het gevaar met deze analyses bestaat erin dat de duurlijnbundel
afgeleid is uit een grote hoeveelheid individuele bundels van vegetaties of standplaatsen
die al dan niet overeenkomen met de standplaatsen of exacte vegetaties ter plaatse.
Toch leert deze analyse verschillende tijdsgebonden aspecten en kan vooral op termijn
de evolutie gemonitord worden. De in onderstaande tekst gebruikte bundels zijn
afkomstig uit databestanden van Doode Bemde en Laanvallei voor de lokale typologie
en verder gebaseerd op duurlijnrapporten van onder meer het KIWA (1998) en Everts &
De Vries (1990). In het bijzonder geldt dit voor de blauwgraslanden die in onderstaande
tekst besproken worden. Het is immers een grote discussie of deze in Vlaanderen
voorgekomen hebben en wat hun vegetatiekundige samenstelling dan was. De hier
gebruikte referenties zijn afkomstig van de ‘klassieke’ Nederlandse standplaatsen van
blauwgraslanden.
9.2
Duurlijnen in de vallei van de Visbeek-Kindernouwbeek
De duurlijnebundels van de verschillende aandachtzones zijn opgenomen in de fiches in
bijlage 4. De duurlijnen worden telkens getoetst aan de grenzen voor blauwgraslanden
en die voor de veldrusgemeenschap. Zoals besproken in hoofdstuk 6 zijn in Vlaanderen
beide typen immers opgenomen in het habitattype 6410.
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 30 -
Eindrapport
10
METINGEN BODEMCHEMIE
10.1
Inleiding
Op 24 januari 2012 zijn bodemstalen genomen in het onderzoeksgebied. In dit
hoofdstuk worden de belangrijkste resultaten van de bodemchemie per deelgebied
beschreven. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de algemene eigenschappen
van de bodem, de hoeveelheid fosfaat in de bodem, de hoeveelheid ijzer in de bodem
en de buffering van de bodem.
10.2
Staalname
Op 24 januari 2012 zijn in alle deelgebieden bodems verzameld (figuur 2.3 en 2.4). Met
een Edelman-boor zijn stalen genomen op een diepte van 0-10 cm, 10-20 cm, 20-30 cm
en 30-40 cm onder het maaiveld. In totaal zijn 34 locaties bemonsterd. De
monsterlocaties zijn ingemeten in GPS door middel van een Garmin GPSMAP 60 Cx
(bijlage I). De bodemstalen zijn luchtdicht verpakt en gekoeld bewaard. Vervolgens zijn
op de monsters de volgende bewerkingen uitgevoerd:
• Bepaling drooggewicht en gloeiverlies (organisch stofgehalte)
• Olsen-extract: Olsen-P bepaling (hoeveelheid plantbeschikbaar fosfaat)
• Zoutextract met NaCl voor de bepaling van de pH-NaCl en de hoeveelheid Ca, Al en
NH4
• Destructie: totaal-P, totaal-Ca, totaal-Mg, totaal-Fe, totaal-Mn, totaal-S, totaal-Si,
totaal-Zn, totaal-Al (na ontsluiting met salpeterzuur)
10.3
Analyse
10.3.1
Drooggewicht en organisch stofgehalte
Om het vochtgehalte van het verse bodemmateriaal te bepalen is het vochtverlies
berekend door bodemmateriaal per monster af te wegen in aluminium bakjes en
gedurende 24 uur te drogen in een stoof bij 105 oC. Vervolgens is het bakje met
bodemmateriaal teruggewogen en is het vochtverlies bepaald. De fractie organisch stof
in de bodem is berekend door het gloeiverlies te bepalen. Hiertoe is het bodemmateriaal
per monster, na het drogen, gedurende 4 uur verast in een oven bij 550oC. Na het
uitgloeien van de monsters is de fractie organisch materiaal berekend. Het gloeiverlies
komt overeen met het gehalte aan organisch materiaal in de bodem.
10.3.2
Bodemdestructie
Door de bodem te destrueren (ontsluiten) is het mogelijk de totale concentratie van bijna
alle elementen in het bodemmateriaal te bepalen. Van het gemalen en gedroogde
bodemmateriaal is per monster nauwkeurig 200 mg afgewogen en in teflon
destructievaatjes overgebracht. Aan het bodemmateriaal is 4 ml geconcentreerd
salpeterzuur (HNO3, 65%) en 1 ml waterstofperoxide (H2O2 30%) toegevoegd en de
vaatjes zijn geplaatst in een destructie-magnetron (Milestone microwave type mls 1200
mega). De monsters zijn vervolgens gedestrueerd in gesloten teflon vaatjes. Na
destructie zijn de monsters overgegoten in 100 ml maatcilinders en aangevuld tot 100
ml door toevoeging van milli-Q water. Vervolgens is het geheel overgeheveld in
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 31 -
8 augustus 2012
polyethyleenpotjes van 100 ml. De polyethyleenpotjes zijn koel bewaard voor verdere
analyse en vervolgens geanalyseerd op totaal-P, totaal-Ca, totaal-Mg, totaal-Fe, totaalMn, totaal-S, totaal-Si, totaal-Zn en totaal-Al op de ICP.
10.3.3
Zoutextractie
In het zoutextract is de pH van de bodem bepaald. Hiervoor is 17,5 gram verse bodem
met 50 ml zoutextract (0.2M NaCl) gedurende 2 uur geschud op een schudmachine bij
100 rpm. De pH is gemeten met een standaard Ag/AgCl2 elektrode verbonden met een
radiometer Titralab TIM 840. Vervolgens is in het extract de hoeveelheid beschikbaar
NO3, NH4, Al en Ca bepaald, alsmede de hoeveelheid P en uitwisselbare kationen,
gemeten op de ICP en Autoanalyser.
10.3.4
Olsenextractie
De Olsen-extractie is uitgevoerd ter bepaling van de hoeveelheid plantbeschikbaar
fosfaat. Hiertoe is 3 gram droog bodemmateriaal met 60 ml Olsen-extract (0,5 M
NaHCO3 bij pH 8,4) gedurende 30 minuten uitgeschud op een schudmachine bij 100
rpm. Het extract is vervolgens geanalyseerd op de ICP.
Analysemethoden
De chemische analyse van de monsters vond plaats op het Gemeenschappelijk
Instrumentarium van de Radboud Universiteit Nijmegen. De analyse van calcium,
magnesium, ijzer, aluminium, zink, mangaan, totaal fosfor en totaal zwavel is uitgevoerd
met behulp van Inductief Gekoppeld Plasma - Optische Emissie Spectrometrie (ICPOES; Techno Electron Cooperation). De hoeveelheid NH4+, NO3- en PO4 is gemeten
met Technicon autoanalysers (AA) volgens Grasshoff & Johansen (1977) en Kamphake
et al., (1967).
10.4
Algemene bodemeigenschappen
In deze paragraaf worden de algemene bodemeigenschappen van het
onderzoeksgebied beschreven. De specifieke informatie over de bodemchemie in de
verschillende aandachtsgebieden is opgenomen in bijlage 4.
Het organisch stofgehalte van de bodems varieert sterk, van 3,7 % tot 42,2 % (illustratie
10.1). Binnen de locaties Kasseiboer en Baggers zijn de verschillen klein, terwijl in de
Schrieken, Blokken en Schaaf sommige bodems meer organisch stof bevatten en een
wat veniger karakter hebben. In perceel de Puttekesberg is net als bij het grondwater
ook in de bodem een gradiënt te zien, dichter bij de beek (locatie 16) is het percentage
organisch stof van de bodem 10,62 % en verder van de beek af neemt het percentage
organisch stof in de bodem toe van 14,36 % op locatie 17 tot 25,45 % op locatie 18. In
locatie Perceel Smets hebben alle bodems een wat hoger percentage organisch stof
vergeleken met de andere locaties (20- 31%).
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 32 -
Eindrapport
Illustratie 10.1: Organisch stof gehalte (%) uitgezet tegen het massavolume (kg droge bodem/l verse
bodem) van de toplaag (0-10 cm) van de bodem per locatie.
Totaal IJzer en fosfaat concentratie
IJzer in de bodem kan ervoor zorgen dat fosfaat geïmmobiliseerd wordt. De relatie
tussen de totaal-Fe concentratie en fosfaat staat in figuur 4.10 weergegeven. Fosfaat is
hier weergegeven als de ratio tussen Olsen-P en totaal-P van de bodem. Een hoge ratio
betekent dat het aandeel plantenbeschikbaar fosfaat hoog is ten opzichte van de totaalP concentratie. In de figuur is te zien dat de Olsen-P/totaal-P ratio van de bodem een
negatief verband laat zien met de totaal-Fe concentratie van de bodem. Dit betekent dat
de totaal-Fe concentratie van de bodem niet alleen gerelateerd is aan de hoeveelheid P
die in de bodem kan ophopen maar in sommige situaties tevens de
plantenbeschikbaarheid ervan kan beïnvloeden. Hoe meer ijzer er in de bodem
aanwezig is, hoe kleiner de fractie voor planten beschikbaar fosfaat t.o.v. de
hoeveelheid totaal-P in de bodem wordt. Locaties waart een hoge totaal-P concentratie
gemeten wordt maar ook een hoge totaal-Fe concentratie, kunnen dan toch geschikt zijn
voor de ontwikkeling van soortenrijke voedselarme natuurdoeltypes zoals
blauwgrasland.
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 33 -
8 augustus 2012
Illustratie 10.2: De relatie tussen de concentratie Totaal-Fe (mmol/l verse bodem) in de bodem en de
Olsen-P/Totaal-P ratio (mol/mol)
van de bovenste 10cm van de bodem (bovenste figuur) en de
diepere bodemlaag (onderste figuur).
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 34 -
Eindrapport
11
RESULTATEN VOOR DE VERSCHILLENDE AANDACHTSZONES
11.1
Figuren
Figuur 11.1: Overzicht aandachtszones met toponiemen
11.2
Algemeen
Op basis van de ruwe potentiekaart en de terreinkennis van Natuurpunt, werden zones
afgebakend waar mogelijk potenties zouden zijn voor blauwgraslanden. Een overzicht
van de geselecteerde zones is weergegeven op figuur 11.1.
Voor deze verschillende aandachtszones werd een analyse uitgevoerd van de
grondwaterkwaliteit en waterpeilen. Voor een aantal gebieden werden ook bodemstalen
genomen en geanalyseerd.
Op basis van de resultaten is een inschatting gemaakt van de potenties van de zones
en welke maatregelen nodig zouden zijn om waardevolle schraallanden te bekomen.
Vier gebieden werden geselecteerd om meer gedetailleerd te onderzoeken. Deze
worden verder besproken in hoofdstuk 12.
11.3
Resultaten per aandachtzone
De resultaten van de verschillende aandachtszones werden samengebracht in fiches
die zijn opgenomen in bijlage 4. In onderstaande paragrafen wordt de conclusie
gegeven per aandachtszone.
11.3.1
Blokken
De duurlijnen voor perceel Blokken bevinden zich binnen de duurlijnbundel voor
blauwgrasland, zij het dat de waterstanden wat aan de hoge kant zijn.
Het grondwater in de Blokken (peilbuis 6) laat een regenwater-type Stiff-diagram zien.
Verder bevat het grondwater weinig nutriënten, de ammoniumconcentratie en
nitraatconcentratie zijn beide erg laag. De alkaliniteit gemeten in peilbuis 6 is ook laag
met 0,45 meq/l. Op deze locatie is een duidelijke invloed van sulfaat te zien, er is een
hoge zwavelconcentratie gemeten van 858 µmol/l. Deze locatie lijkt op basis van de al
aanwezige vegetatie (soortenrijk grasland, delen vochtig grasland gedomineerd door
russen) eventueel geschikt voor de ontwikkeling van een nat heischraal grasland. Om te
voorkomen dat het perceel te nat wordt, is het van belang dat de detail hydrologie in
orde is, mogelijk door het plaatsen van een regelbare stuw. De hoge concentratie S in
het grondwater kan echter een knelpunt vormen.
Op basis van de bodemchemie zijn er goede potenties voor ontwikkeling van
soortenrijke graslanden in Blokken na verwijdering van de toplaag door middel van
plaggen. De totaal-P concentraties gemeten in het zuidelijke deel van het perceel blijven
aan de hoge kant maar vormen geen belemmering door de hoge totaal-Fe
concentraties. Op basis van de kwaliteit van het grondwater en van de al aanwezige
vegetatie lijkt het noordelijke deel van dit perceel geschikt voor de ontwikkeling van nat
heischraal grasland en kleine zeggevegetatie. Vanuit de hydrologie zijn er geen
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 35 -
8 augustus 2012
aanwijzingen dat het verwijderen van de toplaag zou leiden tot te natte omstandigheden
voor deze typen. Omdat de bodem in het zuidelijke deel voldoende gebufferd is kan hier
mogelijk ook ontwikkeling van blauwgrasland plaatsvinden. Hier geldt dat er rekening
gehouden moet worden met een verhoogd risico op interne eutrofiëring. Daarnaast is
het aanbrengen van maaisel van het gewenste natuurdoeltype gewenst.
Omwille van twijfel over de potenties van het zuidelijke deel, werd dit perceel samen met
perceel Smets meegenomen als pilootgebied.
11.3.2
Smets
De duurlijnen van de peilbuizen in perceel Smets (zie fiche) bevinden zich zowel nu, als
bij de historische metingen binnen de duurlijnbundel voor blauwgrasland.
In beide locaties in perceel Smets (peilbuis 1 en 3) is het grondwater lithoclien (figuur
3.1), het bevat hoge concentraties calcium (meer dan 1000 µmol/l) en vooral bij peilbuis
1 ook veel ijzer (631 µmol/l). De alkaliniteit is hoog met respectievelijk 2,81 meq/l en
3,46 meq/l. Op beide locaties bevat het grondwater lage concentraties ammonium en
nitraat en is het niet verrijkt met sulfaat. Perceel Smets is op basis van de
grondwaterkwaliteit
geschikt
voor
de
ontwikkeling
van
blauwgrasland/veldrusschraalland.
Op basis van de bodemchemie is voor Smets ondiep plaggen (5-10cm) van de wat
fosfaatrijke toplaag gewenst. Let er hierbij op dat waardevolle restpopulaties worden
gespaard! De bodem is dan fosfaatarm genoeg en voldoende gebufferd voor de
ontwikkeling van soortenrijk grasland. Op basis van de grondwaterkwaliteit is dit perceel
geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland. Ook hier is het aanbrengen van
maaisel nodig. Een andere mogelijkheid is om hier niet te kiezen voor plaggen, maar
door te gaan met verschralen door maaien en afvoeren. Na enkele jaren kunnen er wat
open plekken gemaakt worden, door middel van het verwijderen van de zode (ca. 5 cm),
waar maaisel van gewenste doelsoorten op kan worden aangebracht om ze de vestiging
en toevoer van nieuwe soorten mogelijk te maken.
Dit gebied wordt samen met perceel Blokken meegenomen als pilootgebied.
11.3.3
Berzegem beemden
Uit de duurlijnen kan besloten worden dat het grondwaterpeil te laag is voor de zones
het verst van de visbeek. Voor de zones dichter bij de visbeek, liggen de duurlijnen wel
in de duurlijnbundel voor blauwgraslanden.
Het grondwater in de Berzegem Beemden (peilbuis 8, in bos) laat een regenwater-type
Stiff-diagram zien. Het grondwater bevat lage concentraties ammonium en nitraat,
daarnaast is het grondwater matig verrijkt met sulfaat (300 µmol/l). De alkaliniteit is laag
met 0,85 meq/l. Het grondwater op deze locatie is te weinig gebufferd en te arm aan
ijzer en calcium voor de ontwikkeling van blauwgrasland.
Gezien nu al broekbos (Natura2000 habitat), en geen indicaties voor hoge potenties,
beter zo te laten.
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 36 -
Eindrapport
11.3.4
Schrieken
Uit de analyse van de duurlijnen blijkt dat deze zich bevinden binnen de duurlijnbundel
voor blauwgraslanden. Op het vlak van grondwaterkwantiteit zijn de potenties voor
blauwgraslanden dus duidelijk goed.
Het grondwater in het meest westelijk gelegen perceel in de Schrieken (peilbuis 13B)
wordt beïnvloed door regenwater, maar bevat ook kenmerken van ijzerrijk grondwater
(Figuur 3.1). Het grondwater gemeten in peilbuis 13B bevat weinig nutriënten, zowel de
ammoniumconcentratie als de nitraatconcentratie zijn laag (tabel 3.1). Verder is de Feconcentratie van het grondwater relatief hoog. Het grondwater in dit deel van de
Schrieken is verrijkt met sulfaat (>500 µmol/l), dit verhoogt de kans op interne
eutrofiëring op deze locatie. Voor de ontwikkeling van blauwgrasland is een lithoclien
type grondwater gewenst, waarbij Ca2+ en HCO3- de dominante ionen zijn. Het
grondwater op deze locaties is zuurder van karakter met een alkaliniteit lager dan 1
meq/l en een relatief lage calciumconcentratie (156 µmol/l) waardoor het terrein, op
basis van de grondwaterkwaliteit, meer geschikt is voor de ontwikkeling van nat
heischraal grasland dan voor het beter gebufferde blauwgrasland.
Het grondwater in de andere percelen van de Schrieken (peilbuis 13 en 16) is beter
geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland. Het grondwater in peilbuis 13 en 16 is
lithoclien (Ca2+ en HCO3- type) van karakter en er is weinig tot geen invloed van
regenwater. Verder bevat het grondwater weinig ammonium (minder dan 35 µmol/l) en
nitraat (minder dan 1 µmol/l) en is het niet verrijkt met sulfaat. Het grondwater is hier
duidelijk meer gebufferd dan bij peilbuis 13B met een alkaliniteit van 4,52 meq/l (peilbuis
13) en 3,40 meq/l (peilbuis 16). Verder is het grondwater hier zeer ijzerrijk met Fe
concentraties van meer dan 300µmol/l. Deze locaties zijn dan ook op basis van de
grondwaterkwaliteit geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland en/of
dotterbloemhooiland.
In het oppervlaktewater verzameld in perceel Schrieken, het overstromingswater en de
uitloop bij de stuw, is een alkaliniteit gemeten van 0,63 en 0,11 µeq/l en is zuurder van
karakter dan het oppervlaktewater van de Visbeek. De calciumconcentratie is in beide
locaties lager dan de calciumconcentraties gemeten in de Visbeek, namelijk 512 en 452
µmol/l terwijl in de Visbeek alleen calciumconcentraties boven de 860 µmol/l gemeten
zijn. Dit oppervlaktewater is vergelijkbaar met het grondwater gemeten in peilbuis 13B.
Dit grondwater is ook zuurder van karakter met een alkaliniteit van 0,98 µeq/l en een
calciumconcentratie van 155,6 µmol/l. Op basis van deze gegevens blijkt dat er in dit
perceel stagnatie van grond- en regenwater plaats vindt. Uit de metingen van het
grondwater (paragraaf 3.3) is gebleken dat dit grondwater verrijkt is met sulfaat, dit zien
we ook terug in de oppervlaktewatermetingen (S concentraties tussen de 350 en 500
µmol/l). Dit brengt een verhoogd risico op interne eutrofiëring met zich mee waardoor
het van belang is dat de detail hydrologie in orde is (geen langdurige stagnatie van het
grondwater).
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 37 -
8 augustus 2012
In perceel de Schrieken (bodemlocaties 1-8) is op de locaties 1 t/m 6 en 8 een
plantenbeschikbaar fosfaat (Olsen-P) concentratie in de toplaag gemeten variërend van
424 µmol/l verse bodem tot 670 µmol/l verse bodem. Deze concentraties zijn iets hoger
dan de gewenste Olsen-P concentraties voor blauwgraslanden (200-500 µmol/l verse
bodem). De Olsen-P concentraties van de toplaag gemeten op locatie 7 valt wel binnen
deze range met 362 µmol/l verse bodem. In de diepere laag (10-20 cm) variëren de
Olsen-P concentraties van 119 µmol/l tot 385 µmol/l verse bodem en vallen allen binnen
de gewenste range. De totaal-P concentratie gemeten in de toplaag varieert van 4,46
mmol/l verse bodem op locatie 2 tot 67,05 mmol/l verse bodem op locatie 6. Voor de
ontwikkeling van blauwgrasland is een totaal-P concentratie tussen 1 en 12 mmol/l
verse bodem gewenst. In dit perceel vallen alleen de totaal-P concentraties van de
toplaag van locatie 1 en 2 binnen deze range. In de diepere bodemlaag variëren de
totaal-P concentraties gemeten op de locaties 1, 2, 4, 5, 7 en 8 van 2,42 tot 10,60
mmol/l verse bodem. De totaal-P concentratie gemeten op locatie 3 en 6 zijn op deze
diepte aan de hoge kant, met een totaal-P concentratie van 28,78 mmol/l en 71,07
mmol/l verse bodem.
De totaal-Fe concentratie gemeten in de toplaag van 47 mmol/l tot 2768 mmol/l verse
bodem. De hoge totaal-P concentraties gemeten op de locaties 3 en 6 worden
gecompenseerd door zeer hoge totaal ijzerconcentraties, waardoor deze
fosforconcentraties geen problemen hoeven op te leveren voor de ontwikkeling van
soortenrijke natuurdoeltypen.
De uitwisselbare Ca concentraties gemeten in perceel Schrieken zijn hoog op locaties 3
t/m 8, variërend van 10.308 µmol/l tot 33.228 µmol/l verse bodem. Locaties 1 en 2 die
dichter bij de beek liggen zijn iets minder gebufferd met uitwisselbare Ca concentraties
van 4630 µmol/l en 8023 µmol/l verse bodem. In de diepere bodemlaag (10-20cm) is de
concentratie uitwisselbaar Ca op locatie 1 7232 µmol/l verse bodem en in de andere
locaties varieert de uitwisselbare Ca concentratie van 10780 µmol/l tot 40064 µmol/l
verse bodem. Op basis van de uitwisselbare calciumconcentraties wordt verwacht dat
de vegetatie zich zal ontwikkeling richting heischraal grasland op locatie 1 met een
gradiënt naar blauwgrasland op de meer gebufferde locaties.
Dit gebied werd meegenomen als pilootgebied.
11.3.5
Lilse zegge
De meeste peilbuizen vertonen een te lage waterstand om potenties te hebben. Slechts
een beperkt aantal peilbuizen valt binnen de duurlijnbundel voor blauwgraslanden.
Waaronder de zone ‘verborgen weitje’. Deze zone heeft op basis van de waterkwantiteit
potenties voor blauwgrasland.
In perceel het Verborgen weitje (locatie 19)is de toplaag relatief fosfaatrijk, met een
Olsen-P concentratie van 915 µmol/l verse bodem en een totaal-P concentratie van 50
mmol/l verse bodem. In de diepere bodemlaag is een Olsen-P concentratie gemeten
van 392 µmol/l verse bodem en valt binnen de gewenste range voor blauwgrasland
ontwikkeling. De totaal-P concentratie gemeten in deze bodemlaag is 62 mmol/l verse
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 38 -
Eindrapport
bodem en daarmee aan de hoge kant. Op basis van de bodemchemie is er goede
potentie voor ontwikkeling van soortenrijk grasland na verwijdering van de toplaag (010cm). In dit gebied is geen grondwater gemeten maar op basis van de bodemchemie is
de bodem voldoende gebufferd voor de ontwikkeling van soortenrijk grasland. Verder is
het aanbrengen van maaisel van het gewenste natuurdoeltype nodig.
De zone ‘Verborgen weitje’ heeft vermoedelijk potenties voor blauwgrasland, mits
plaggen van de toplaag (0-10 cm). In de rest van het gebied worden beter andere
natuurdoelen nagestreefd.
11.3.6
Puttekesberg
De duurlijnen liggen eerder binnen de duurlijnbundel voor veldrusgemeenschappen dan
voor blauwgraslanden sensu strictu.
Het grondwater in het westelijke deel van de Puttekesberg (peilbuis 25) wordt sterk
beïnvloed door regenwater. De calciumconcentratie van het grondwater is laag met 145
µmol/l. De concentratie ammonium en nitraat zijn laag, respectievelijk 5,12 µmol/l en
5,01 µmol/l. Het grondwater in deze locatie is niet verrijkt met sulfaat. Het grondwater op
deze locatie heeft geen lithoclien karakter en is met een alkaliniteit van 0,59 meq/l te
weinig gebufferd voor de ontwikkeling van blauwgrasland. Omdat het grondwater weinig
nutriënten bevat en een deel van het jaar in maaiveld komt (zie paragraaf 3.2) lijkt dit
gebied wel geschikt voor de ontwikkeling van nat heischraal grasland.
Het grondwater in het oostelijke deel van de Puttekesberg (peilbuis 27) bevat een hoge
concentratie calcium (1701 µmol/l) en is lithoclien (figuur 3.2) van karakter, het is
daarnaast ook goed gebufferd met een alkaliniteit van 3,9 meq/l. Verder zijn de
ammonium- en nitraatconcentraties van het grondwater laag en is er geen verrijking met
sulfaat. Deze locatie lijkt op basis van de grondwaterkwaliteit geschikt voor de
ontwikkeling van blauwgrasland, met een gradiënt van heischraal grasland bij peilbuis
25, via blauwgrasland naar dotterbloemgrasland het dichtst bij de beek.
In perceel de Puttekesberg (16-18) zijn de gemeten Olsen-P concentraties van de
toplaag wat aan de hoge kant, deze variëren van 821 µmol/l op locatie 16 tot 933 µmol/l
verse bodem op locatie 18. In de diepere bodemlaag (10-20cm) zijn Olsen-P
concentraties gemeten van 261 µmol/l tot 402 µmol/l verse bodem, deze vallen allen
binnen de gewenste range voor ontwikkeling van soortenrijke graslanden. De totaal-P
concentraties gemeten op deze locaties variëren van 15 mmol/l tot 39 mmol/l verse
bodem in de toplaag. In de diepere bodemlaag is de totaal-P concentratie 11 mmol/l
verse bodem op locatie 16, 22 mmol/l verse bodem op locatie 17 en 52 mmol/l verse
bodem op locatie 18. In locatie 17 en 18 is de totaal-P concentratie aan de hoge kant.
De potenties voor ontwikkeling van soortenrijk grasland in dit perceel zijn goed. De
totaal-P concentratie is aan de hoge kant, maar of deze ook een belemmering vormen
voor de ontwikkeling van soortenrijke natuurdoeltypen hangt ook af van de totaal ijzer
concentraties gemeten in de bodem.
In perceel de Puttekesberg (16-18) varieert de totaal-Fe concentratie gemeten in de
toplaag van 172 mmol/l tot 557 mmol/l verse bodem. In de diepere bodemlaag is de
totaal-Fe concentratie gemeten op locatie 16 246 mmol/l, op locatie 17 808mmo/l en op
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 39 -
8 augustus 2012
locatie 18 4604 mmol/l verse bodem. Ditzelfde patroon was terug te zien in de totaal-P
concentratie gemeten op deze diepte, op locatie 17 en 18 is de totaal-P concentratie wat
hoger en de totaal-Fe concentratie ook.
Dit gebied wordt meegenomen als pilootgebied.
11.3.7
Prutsers
De duurlijnen liggen eerder binnen de duurlijnbundel voor veldrusgemeenschappen dan
voor blauwgraslanden sensu strictu.
Het grondwater op locatie Prutsers (Peilbuis 29) is lithoclien van karakter en bevat een
zeer hoge concentratie calcium (3530 µmol/l). Daarnaast zijn de nitraat en
ammoniumconcentraties van het grondwater laag en is er zeer weinig invloed van
sulfaat. Naast de zeer hoge calciumconcentratie is het grondwater ook zeer gebufferd
met een alkaliniteit van 7,4 meq/l, waardoor het te gebufferd lijkt voor de ontwikkeling
van blauwgrasland. Verwacht wordt, op basis van de grondwaterkwaliteit, dat de
vegetatie zich hier meer zal ontwikkelen richting Dotterbloemhooiland. Mogelijk knelpunt
is echter de relatief lage Fe concentratie in grondwater van 46 µmol/l.
De wat hoge waterstanden, in combinatie met de sterke buffering van het water, geeft
aan dat hier zou kunnen gestreefd worden naar een Dotterbloemhooiland dan naar een
blauwgrasland. Hiervoor heeft het perceel wel zeer hoge potenties. Maar gezien nu al
broekbos (Natura2000 habitat), en geen indicaties voor blauwgrasland, beter zo te laten.
11.3.8
Schaaf
De duurlijnen liggen eerder binnen de duurlijnbundel voor veldrusgemeenschappen dan
voor blauwgraslanden sensu strictu.
Op de locatie Schaaf (peilbuis 33) heeft het grondwater een lithoclien karakter (figuur
3.2 met een hoge calciumconcentratie (1065 µmol/l) en een goede buffering (alkaliniteit
2,76 meq/l). Naast een hoge calciumconcentratie bevat het grondwater hier ook een
relatief hoge concentratie ijzer (617 µmol/l). Op basis van de grondwaterkwaliteit lijkt
ook dit perceel geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland/veldrushooiland.
In perceel Schaaf (20-22) varieert de Olsen-P concentratie gemeten in de toplaag van
275 µmol/l tot 546 µmol/l verse bodem en is voor locatie 20 en 21 iets aan de hoge kant
(figuur 4.3). In de diepere laag (10-20cm) varieert de Olsen-P concentratie van 105
µmol/l verse bodem op locatie 22 tot 360 µmol/l verse bodem op locatie 21. De totaal-P
concentratie gemeten in de toplaag varieert van 14 mmol/l tot 30 mmol/l verse bodem.
In de diepere laag is op locatie 20 een totaal-P concentratie van 46 mmol/l verse bodem
gemeten en op locatie 21 en 22 een concentratie van 15 mmol/l en 15 mmol/l verse
bodem. De potenties voor dit perceel zijn goed.
De totaal-Fe concentratie gemeten in de toplaag varieert van 513 mmol/l tot 1613
mmol/l verse bodem (figuur 4.7). In de diepere bodemlaag varieert de totaal-Fe
concentratie van 849 mmol/l op locatie 22 tot maar liefst 2193 mmol/l verse bodem op
locatie 20. De potenties voor dit gebied zijn goed, uit de vorige paragraaf is gebleken dat
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 40 -
Eindrapport
op locatie 20 een wat te hoge totaal-P concentratie in de diepere bodemlaag gemeten
is. Op deze locatie is ook de hoogste totaal-Fe concentratie gemeten waardoor dit geen
belemmering vormt voor de ontwikkeling van blauwgrasland of andere soortenrijke
schraallanden.
Dit perceel wordt verder meegenomen als pilootgebied.
11.3.9
Verbrand blok
De duurlijnen liggen niet echt binnen de duurlijnbundel voor blauwgraslanden of
veldrusgraslanden. Enkel peilbuis 16 heeft voldoende hoge grondwaterstanden.
In deelgebied C is één grondwatermonster gemeten in perceel het Verbrand Blok
(peilbuis 16). Het grondwater heeft een hoge calciumconcentratie (1502 µmol/l) maar
wordt daarnaast ook beïnvloed door regenwater of landbouwwater, gezien de invloed
van Na en K in het Stiffdiagram. Deze mengeling van grond en oppervlaktewater zien
we niet terug in de alkaliniteit, die is hoog met 5,25 meq/l. Het grondwater is niet verrijkt
met sulfaat (<500 µmol/l) en bevat een lage nitraatconcentratie. De concentratie
ammonium in het grondwater is wel verhoogd (351 µmol/l). Op basis van de huidige
vegetatieontwikkeling en het terreinbezoek lijkt deze locatie minder geschikt voor de
ontwikkeling van blauwgrasland. Wat de exacte potenties zijn moet blijken uit de overige
gegevens (o.a. bodemchemie).
Deze locatie heeft minder hoge potenties voor blauwgrasland. Bovendien komt lokaal
reeds broekbos (Natura2000 habitat) voor.
11.3.10
Kasseiboer
De Olsen-P concentraties van de toplaag gemeten op perceel Kasseiboer (locaties 2330) zijn hoog (figuur 4.4), variërend van 1262 µmol/l tot 2542 µmol/l verse bodem. Ook
de totaal-P concentraties gemeten in de toplaag zijn hoog, variërend van 22 mmol/l tot
76 mmol/l verse bodem. De Olsen-P concentraties nemen af in de diepte, maar de
diepte waarop de Olsen-P concentraties voldoende laag zijn voor soortenrijke
natuurdoeltypen (<500 µmol/l verse bodem) varieert per monsterlocatie.
In perceel Kasseiboer (23-30) is de totaal-Fe concentratie gemeten in de toplaag op
locatie 24 hoog, 1076 mmol/l verse bodem. Op locaties 25, 27 en 30 varieert de totaalFe concentratie van 514 mmol/l tot 805 mmol/l verse bodem en op de overige locaties
van 187 mmol/l tot 324 mmol/l verse bodem. In de diepere bodemlaag is de totaal-Fe
concentratie gemeten op locaties 24, 26 en 27 hoog, variërend van 2001 mmol/l tot
3557 mmol/l verse bodem. Op locatie 30 is de gemeten totaal-Fe concentratie iets lager
(506,49 mmol/l verse bodem) en op de overige locaties varieert de totaal-Fe
concentratie van 124mmol/l tot 423 mmol/l verse bodem.
Op locatie Kasseiboer (23-30) varieert de uitwisselbare Ca concentratie gemeten in de
toplaag van 5786 µmol/l tot 21.966 µmol/l verse bodem (figuur 4.13). In de diepere
bodemlaag zijn locaties 25, 28, 29 en 30 iets minder goed gebufferd met Ca
concentraties variërend van 5428 µmol/l tot 9636 µmol/l verse bodem. Op de andere
locaties varieert de Ca concentratie van 13.409 µmol/l tot 32.199 µmol/l verse bodem.
Uit de vorige twee paragrafen is gebleken dat de potenties in locaties 23, 24, 26, 27, 28
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 41 -
8 augustus 2012
en 29 goed zijn na eventuele verwijdering van de bovenste 20 cm van de bodem. Op
deze diepte varieert de Ca concentratie van 13.725 µmol/l tot 18.502 µmol/l verse
bodem. Verwacht wordt dat zich hier een complex zal ontwikkelen van heischraal
grasland, blauwgrasland en veldrushooiland, mits de hydrologie en voedselrijkdom van
de bodem in orde zijn.
Op basis van de bodemchemie is verwijdering van de fosfaatrijke bodemlaag,
gemiddeld 20 cm, nodig door middel van ontgronden. De bodem is voldoende gebufferd
voor de ontwikkeling van blauwgrasland. Locaties 25 en 30 zijn minder goed gebufferd
en beter geschikt voor de ontwikkeling van nat heischraal grasland. Daarnaast is het
aanbrengen van maaisel gewenst. Gezien geen gegevens gekend zijn over de
hydrologie in het gebied, blijft dit punt een onzekerheid bij graafwerken.
11.3.11
Eurst
De duurlijnen geven aan dat deze locatie vermoedelijk wat te nat is voor
blauwgraslanden. In combinatie met het feit dat momenteel reeds habitatwaardig
elzenbroek voorkomt, lijkt het aangewezen deze zone niet om te vormen maar in de
huidige toestand te bewaren.
11.3.12
Snaersdijk
De meeste duurlijnen vallen mooi binnen de duurlijnbundel voor blauwgrasland. Op het
vlak van hydrologie zijn de potenties momenteel dan ook goed. De kwaliteit van het
grondwater en de bodemchemie zijn echter niet onderzocht, zodat dit een onzekerheid
blijft.
11.3.13
Zilven
De meeste duurlijnen vallen mooi binnen de duurlijnbundel voor blauwgrasland. Op het
vlak van hydrologie zijn de potenties momenteel dan ook goed. De kwaliteit van het
grondwater en de bodemchemie zijn echter niet onderzocht, zodat dit een onzekerheid
blijft.
De indruk tijdens het terreinbezoek was in elk geval geen bevestiging van de potenties.
Er was weinig kwelinvloed te merken en de graslanden hebben vermoedelijke meer
potenties voor heischrale vegetaties. In het voormalig ven moet gezorgd worden voor
oppervlakkige afwatering van hemelwater (ondiep open maken grachten) om de sterk
wisselende waterstanden te verminderen.
11.3.14
Baggers
De duurlijnen voor Baggers west vallen duidelijk niet binnen de duurlijnbundel voor
blauwgrasland of veldrusgemeenschappen. Voor Baggers oost is er wel veel meer
aansluiting.
In het deelgebied Baggers is een gradiënt zichtbaar van oost naar west. Het grondwater
in zowel het oostelijke deel van Baggers (peilbuis 1) als het westelijke deel (peilbuis 2)
heeft een lithoclien karakter maar is in het westelijke deel meer gebufferd (alkaliniteit
1,43 meq/l in het oosten en 3,54 meq/l in het westen) en bevat in het westen ook meer
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 42 -
Eindrapport
calcium (1756 µmol/l in het westen en 865 µmol/l in het oosten). De ammonium en
nitraatconcentraties gemeten in beide peilbuizen zijn laag en het grondwater is niet
verrijkt met sulfaat (205 µmol/l gemeten in peilbuis 1 en 24 µmol/l in peilbuis 2). Dit
terrein is dan ook, op basis van de grondwaterkwaliteit, zeer geschikt voor de
ontwikkeling van blauwgrasland in het westen van het terrein met een gradiënt naar
heischraal grasland in het wat minder gebufferde oosten.
In het deelgebied “Baggers” liggen de locaties 31 en 32 in een perceel dat al geruime
tijd wordt verschraald door middel van maaien en afvoeren. Op locatie 31 is in de
toplaag (0-10cm) een Olsen-P concentratie gemeten van 275 µmol/l verse bodem, op
locatie 32 van 771 µmol/l verse bodem. De totaal-P concentraties gemeten in de toplaag
van dit perceel zijn 12 en 18 mmol/l verse bodem. Op een diepte van 10-20cm nemen
de Olsen-P concentraties af tot minder dan 250 µmol/l verse bodem. De Totaal-P
concentratie gemeten op 10-20cm op locatie 31 is 8 mmol/l verse bodem, op locatie 32
58 mmol/l verse bodem.
Locatie 33 ligt in een perceel dat pas recentelijk uit landbouwkundig gebruik is
genomen. De Olsen-P en totaal-P concentraties gemeten in de toplaag zijn
respectievelijk 1568 µmol Olsen-P/ l verse bodem en 37 mmol Totaal-P/l verse bodem.
De fofsaatconcentraties nemen ook hier af met de diepte.
In perceel Baggers (31-33) varieert de gemeten totaal-Fe concentratie in de toplaag van
271 mmol/l tot 469 mmol/l verse bodem. In de diepere bodemlaag zijn de gemeten
totaal-Fe concentraties wat hoger, variërend van 612 mmol/l tot 3425 mmol/l verse
bodem op locatie 32.
Op locatie Baggers (31-33) zijn de toplaag en de diepere laag goed gebufferd. In de
toplaag varieert de Ca concentratie van 12.739 µmol/l verse bodem in locatie 33 tot
19.540 µmol/l verse bodem op locatie 31. In de diepere laag varieert de uitwisselbare
Ca concentratie van 19013 µmol/l verse bodem in locatie 33 tot 25184 µmol/l verse
bodem in locatie 31. Op beide dieptes is te zien dat de bodem dichter bij de beek beter
gebufferd is dan verder van de beek af. De potenties in dit gebied zijn goed, dichter bij
de beek ontwikkeling van dotterbloemhooiland en verder van de beek ontwikkeling van
blauwgrasland.
Op basis van de bodemchemie is plaggen van de fosfaatrijke toplaag gewenst, met
uitzondering van het meest westelijke deel van het terrein. Op basis van de
grondwaterkwaliteit is het westelijke deel van het perceel geschikt voor de ontwikkeling
van blauwgrasland en/of dotterbloemhooiland. Omdat het oostelijke deel wat minder
goed gebufferd is kan hier ook nat heischraal grasland tot ontwikkeling komen. Verder is
het aanbrengen van maaisel van het gewenste natuurdoeltype nodig
Wanneer alle informatie samengelegd wordt, lijkt voor Baggers west de potentie het
hoogst voor dotterbloemhooiland. Voor blauwgrasland is dit terrein immers wat te nat.
Voor Baggers oost zijn er hoge potenties voor heischraal grasland, mits plaggen van de
fosfaatrijke toplaag.
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 43 -
8 augustus 2012
11.3.15
Kindernouw-zuid
De meeste duurlijnen vallen niet binnen de duurlijnbundel voor blauwgrasland. Enkele
locaties hebben een te lage waterstand. De meeste een te hoge. Een deel hiervan
bevindt zich nog wel binnen de duurlijnbundel voor veldrusgemeenschappen.
De twee grondwatermonsters in Kindernouw-zuid (peilbuis 6 en 7 ) lijken qua
grondwaterchemie sterk op elkaar. Op beide locaties heeft het grondwater een lithoclien
karakter en bevat het relatief veel calcium (meer dan 1500 µmol/l) en is het gebufferd
(3,37 meq/l in peilbuis 6 en 2,67 meq/l in peilbuis 7). Daarnaast bevat het grondwater op
beide locaties lage concentraties ammonium en nitraat en is er geen verrijking met
sulfaat. Op basis van de grondwaterkwaliteit lijkt dit terrein geschikt voor de ontwikkeling
van blauwgrasland.
In perceel Kindernouw-zuid (34) is de Olsen-P concentratie gemeten in de toplaag 228
µmol/l verse bodem en in de diepere laag 51 µmol/l verse bodem. De totaal-P
concentratie gemeten in de toplaag is 7,18 mmol/l verse bodem en in de diepere
bodemlaag 5,64 mmol/l verse bodem. De potenties in dit perceel zijn goed, de toplaag is
al voldoende fosfaatarm voor de ontwikkeling van soortenrijk grasland.
In perceel Kindernouw-zuid (34) is de totaal-Fe concentratie gemeten in de toplaag 75
mmol/l verse bodem en in de diepere bodemlaag 120 mmol/l verse bodem.
In perceel Kindernouw-zuid (34) is de bodem zowel in de toplaag als in de diepere
bodemlaag goed gebufferd. In de toplaag is een uitwisselbare Ca concentratie gemeten
van 19.059 µmol/l en een pH-NaCl van 4,88. In de diepere bodemlaag is een Ca
concentratie gemeten van 21.221 µmol/l en een pH-NaCl van 5,49. De potenties in dit
perceel zijn goed, zoals ook al naar voren gekomen is in de vorige twee paragrafen.
Op basis van de bodemchemie is de toplaag al voldoende fosfaatarm en gebufferd. Op
basis van de grondwaterkwaliteit, lithoclien karakter, is dit perceel geschikt voor de
ontwikkeling van blauwgrasland. Ook hier is het aanbrengen van maaisel gewenst.
De bodemkwaliteit en de grondwaterkwaliteit zijn goed in dit perceel. De
grondwaterstanden geven echter aan dat de potenties voor blauwgrasland slechts in
een beperkte zone te vinden zijn. Gezien nu al Natura2000 habitats (elzenbroek)
voorkomen in het gebied, lijkt het aangewezen deze te bewaren.
11.4
Conclusies
Algemeen kan gesteld worden dat de resultaten uitwijzen dat de potenties voor
schraallanden in de Visbeekvallei zeer hoog zijn. Verschillende gebieden zijn duidelijk
kwel beïnvloed. De kwaliteit van het grondwater is bovendien zeer goed, met een (zeer)
beperkte invloed van antropogene verstoring. Ook de bodemchemie in voormalig
agrarische terrein vormde over het algemeen geen belemmering, iets wat veelal niet het
geval is. Meestal volstaat het om oppervlakkig te plaggen om de aanrijking met fosfaat
te verwijderen.
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 44 -
Eindrapport
De vraag rijst dan uiteraard hoe het komt dat de kenmerkende soorten maar zo beperkt
aanwezig zijn in het studiegebied. Vermoedelijk is dit te wijten aan het gebrek aan
langlevende zaadbank, gecombineerd met de geïsoleerdheid van het gebied ten
opzichte van gebieden waar deze vegetaties in de Kempen in goede conditie
voorkomen. Het opbrengen van vers maaisel uit andere gebieden zal dan ook een
noodzakelijke maatregel zijn om meer complete natte graslanden te krijgen in het
gebied.
Bij voorkeur wordt hierbij gewerkt met grote populaties uit dezelfde ecoregio. Gezien het
beperkte aantal gebieden met blauwgraslanden in de Vlaamse Kempen lijkt het echter
niet haalbaar voldoende hooi te verzamelen in gebieden die hieraan voldoen (vb
Vrieselhof). Daarom is het aangeraden om ook verder weg te kijken naar gebieden waar
grotere oppervlaktes aan vergelijkbare vegetaties voorkomen.
In de studie van Cools et al. (2006) worden 20 schraallandgebieden in Noord-Brabant in
Nederland
onderzocht.
Hiervan
zijn
er verschillende
met waardevolle
blauwgrasvegetaties. De belangrijkste gebieden zijn:
•
•
Eenheid Beerze-Reuzel
•
Diessensch Broek-Den Opslag-De Maten
•
Helsbroek-Het Broek
•
Logtsche Velden•
Smalbroeken
Eenheid Dommel
•
Kleine Dommel (Geldrop-Eindhoven)
•
Spekt-Heerendonk
•
Dommel (Nijnsel-Sint-Oedenrode)
•
Bossche Broek-Noord
Verschillende van deze gebieden, eveneens in de Kempen, zijn op een redelijke afstand
van het projectgebied gelegen. Mits toestemming kunnen deze graslanden als bron
gebruikt worden voor het verse maaisel.
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 45 -
8 augustus 2012
12
VERDERE UITWERKING PILOOTGEBIEDEN
12.1
Inleiding
Voor enkele aandachtszones werd een bijkomend terreinbezoek uitgevoerd en worden
meer concreet maatregelen voorgesteld, vooral gebaseerd op de hydrologische en
bodemchemische metingen. De pilootgebieden zijn zo gekozen dat ze een voorbeeld
vormen voor gelijkaardige gebieden (met gelijkaardige knelpunten) binnen het
studiegebied.
12.2
De Blokken - Smets
12.2.1
Samenvatting huidige situatie
Terreinbezoek
Tijdens het terreinbezoek in de Blokken bleek dat het terrein zuur was..
doorgedreven maaibeheer is het langzaam aan het verschralen en worden
aanwezige pitrus teruggedrongen.
Daarnaast komen zwarte zegge, waternavel en meer lokaal ook veldrus
moslaag is sterk ontwikkeld met veel haarmos, veenmos en sikkelmos. De
wijst op relatief zure tot sterk zure, geëutrofieerde condities.
Door het
het alom
voor. De
vegetatie
Wat zuidelijker ligt een perceel dat ook wel ‘Achter de Blokken’ genoemd wordt. Dit
kleine, slenkachtig aandoend grasland was tot voor enkele jaren, nog een
wilgenstruweel, dat toen door vrijwilligers grotendeels is opgeschoond. De wat hogere
rand bij de ingang oogt als bloemrijk, nog wat verstoord ogend grasland, met onder
andere echte koekoeksbloem(Silene flos-cuculi), moerasspirea (Filipendula ulmaria),
pinksterbloem (Cardamine pratensis) en zwarte zegge (Carex nigra). De vegetatieovergang naar het laagste verloopt tamelijk abrupt. De aanblik daarvan wordt bepaald
door veldrus en moerasstruisgras (Agrostis canina) met daartussen veelvuldig
egelboterbloem (Ranunculus flammula), grote wederik (Lysimachia vulgaris) en
gestreepte witbol (Holcus lanatus). Tegen het resterende struweel is een greppeltje
aanwezig waar omheen wateraardbei (Potentilla palustris) is te vinden maar ook
snavelzegge (Carex rostrata). Dit is het relatief natste deel van het perceel waar onder
de (nog) resterende grote wilgenstruiken her en der stijve zegge (Carex elata) groeit,
maar ook mannagras (Glyceria fluitans), gele lis (Iris pseudacorus), hennegras
(Calamagrostis canescens) volop voorkomen. De wat hogere delen er omheen zijn al
weer het domein van bramen.
Pal naast dit struweel ligt achter een walletje een kletsnatte pitrus (Juncus effusus)
vegetatie. Dat randje verraad onmiskenbaar graafsporen, waardoor het er veel van weg
heeft dat hier een oude poel weer gedeeltelijk is dichtgeschoven. Toch zit er nog wel
diepe stukken in waar minstens een laarsdiep of meer water staat. Vooral daar zijn ook
grote egelskop (Sparganium erectum) en mannagras. Daar zijn ook flinke
roestverschijnselen zichtbaar De verspreid aanwezige, forse exemplaren van gele lis
vallen ook op, en getuigen eveneens van de sterk geëutrofieerde condities. Her en der
staat wat jonge, hooguit driejarige wilgenopslag, als opmaat van een toekomstig
wilgenstruweel.
De potenties van beide meer zuidelijk gelegen percelen zijn niet volledig duidelijk.
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 46 -
Eindrapport
Het nabijgelegen perceel Smets heeft wel zeer hoge potenties. Van dit perceel is uit de
literatuur bekend (VandenBerghe 1951) dat er een basenminnend type blauwgrasland
voorkwam. Het terrein is nadien door onaangepast beheer de meest kwetsbare soorten
kwijtgeraakt. Het wordt al ruim 2 jaar als natuurreservaat beheerd. In het perceel is een
gradiënt te onderscheiden van relatief vochtige, basenarme veldrus-vegetaties naar
meer gebufferd en natter dotterbloemgrasland. Ondanks het jarenlange beheer (ruim 20
jaar) heeft zich in deze gradiënt echter (nog) geen volwaardig blauwgrasland ontwikkeld.
Momenteel komen wel al waardevolle soorten voor zoals blauwe knoop, kleine
valeriaan, blauwe zegge, brede orchis, dotterbloem en holpijp. Op de beekoever groeit
hier lokaal slanke sleutelbloem.
Het terrein is ingesloten door bomen en de grachten in het perceel zijn grotendeels
verwaarloosd en dichtgegroeid.
Grondwaterkwantiteit
De duurlijnen voor perceel Blokken (zie fiche) bevinden zich binnen de duurlijnbundel
voor blauwgrasland, zij het dat de waterstanden wat aan de hoge kant zijn. Voor het
zuidelijk gelegen deel zijn er geen peilbuisgegevens. Op basis van de hoogteligging kan
echter verondersteld worden dat de waterstanden gelijkaardig zullen verlopen als deze
van BA6. Ook hier kan dan ook verwacht worden dat de waterstanden geschikt zijn,
maar wat aan de hoge kant. Al blijft dit zonder meetgegevens uiteraard maar een ruwe
inschatting.
De duurlijnen van de peilbuizen in perceel Smets (zie fiche) bevinden zich zowel nu, als
bij de historische metingen binnen de duurlijnbundel voor blauwgrasland.
Op het vlak van grondwaterkwantiteit hebben beide percelen potenties voor
blauwgrasland.
Grondwaterchemie
Het grondwater in de Blokken (peilbuis 6) laat een regenwater-type Stiff-diagram zien.
Verder bevat het grondwater weinig nutriënten, de ammoniumconcentratie en
nitraatconcentratie zijn beide erg laag. De alkaliniteit gemeten in peilbuis 6 is ook laag
met 0,45 meq/l. Op deze locatie is een duidelijke invloed van sulfaat te zien, er is een
hoge zwavelconcentratie gemeten van 858 µmol/l. Deze locatie lijkt op basis van de al
aanwezige vegetatie (soortenrijk grasland, delen vochtig grasland gedomineerd door
russen) eventueel geschikt voor de ontwikkeling van een nat heischraal grasland. De
hoge concentratie S in het grondwater kan echter een knelpunt vormen.
In beide locaties in perceel Smets (peilbuis 1 en 3) is het grondwater lithoclien (figuur
3.1), het bevat hoge concentraties calcium (meer dan 1000 µmol/l) en vooral bij peilbuis
1 ook veel ijzer (631 µmol/l). De alkaliniteit is hoog met respectievelijk 2,81 meq/l en
3,46 meq/l. Op beide locaties bevat het grondwater lage concentraties ammonium en
nitraat en is het niet verrijkt met sulfaat. Perceel Smets is op basis van de
grondwaterkwaliteit zeker geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland (inclusief
veldrusschraalland).
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 47 -
8 augustus 2012
Bodemchemie
Op basis van de bodemchemie zijn er goede potenties voor ontwikkeling van
soortenrijke graslanden in Blokken na verwijdering van de toplaag door middel van
plaggen. De totaal-P concentraties gemeten in het zuidelijke deel (locatie 12) van het
perceel blijven aan de hoge kant maar vormen geen belemmering door de hoge totaalFe concentraties. Op basis van de kwaliteit van het grondwater en van de al aanwezige
vegetatie lijkt het noordelijke deel van dit perceel geschikt voor de ontwikkeling van nat
heischraal grasland. Omdat de bodem in het zuidelijke deel voldoende gebufferd is kan
hier mogelijk ook ontwikkeling van blauwgrasland plaatsvinden. Hier geldt dat er
rekening gehouden moet worden met een verhoogd risico op interne eutrofiëring.
Daarnaast is het aanbrengen van maaisel van het gewenste natuurdoeltype gewenst.
Op basis van de bodemchemie is voor Smets ondiep plaggen (5-10cm) van de wat
fosfaatrijke toplaag gewenst. Let er hierbij op dat waardevolle restpopulaties worden
gespaard! De bodem is dan fosfaatarm genoeg en voldoende gebufferd voor de
ontwikkeling van soortenrijk grasland. Op basis van de grondwaterkwaliteit is dit perceel
geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland. Ook hier is het aanbrengen van vers
maaisel nodig. Een andere mogelijkheid is om hier niet te kiezen voor plaggen, maar
door te gaan met verschralen door maaien en afvoeren. Na enkele jaren kunnen er wat
open plekken gemaakt worden waar maaisel van gewenste doelsoorten op kan worden
aangebracht. Op die manier wordt de vestiging en toevoer van nieuwe soorten mogelijk
gemaakt.
12.2.2
Voorstel maatregelen
Wanneer alle aspecten samen bekeken worden, zijn de potenties voor blauwgraslanden
in het noordelijke deel van de Blokken niet hoog. Dit deel zou op het vlak van
bodemchemie nog potenties hebben bij plaggen, maar gezien de waterstanden nu al vrij
hoog zijn, zal dit de potenties op het vlak van grondwaterkwantiteit verminderen. Dit
perceel zal dan ook meer geschikt zijn voor heischrale doelstellingen.
Voor het zuidelijke deel zijn er geen gegevens over hydrologie of waterkwaliteit. De
bodemgegevens wijzen echter op mogelijke potenties, mits plaggen. Op basis van de
waterstanden in peilbuis BA6 die op gelijkaardige hoogte ligt, kan verondersteld worden
dat bij plaggen de waterstanden te hoog zouden kunnen worden. Mogelijk moet hier dan
ook gezocht worden naar andere manieren om de vegetatie te verschralen zoals een
doorgedreven maaibeheer. Eventueel kan gezocht worden naar lokale hoger gelegen
stukken waar wel met plaggen resultaat kan bekomen worden. Gezien het relief in het
terrein zal de zone waarin blauwgraslandvegetaties zich kunnen ontwikkelen echter
altijd beperkt blijven tot een smalle zone.
Perceel Smets is wel uitermate kansrijk. Het feit dat momenteel geen echte
blauwgrasland vegetatie voorkomt is vermoedelijk te wijten aan een combinatie van
factoren: te sterke beschaduwing, onvoldoende oppervlakkige afvoer van regenwater en
te dichte vegetatie die in combinatie met een afwezige zaadbank vestiging van soorten
verhindert.
Om deze knelpunten weg te werken moeten enerzijds de bomen aan de rand van het
perceel gesnoeid worden. Verder is het aan te raden om de grachten ondiep (+/- 20 cm)
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 48 -
Eindrapport
terug vrij te maken zodat regenwater kan afgevoerd worden en geen regenwaterlenzen
ontstaan die de kwel verdrukken.
Om de soorten zelf terug te krijgen in het perceel zal vers maaisel opgebracht moeten
worden van een goede donorsite. Ofwel na het ondiep plaggen van het perceel (5-10
cm), ofwel na verder verschralen door maaien en het lokaal creëren van open plekken.
12.3
Schrieken
12.3.1
Samenvatting huidige situatie
Terreinbezoek
De eerste analyse wees uit dat dit gebied zeker potenties heeft, maar dat het mogelijk te
nat is en dat er zones zijn waar regenwaterlenzen voorkomen. Bij het nemen van de
bodemstalen in januari 2012 bleek het terrein effectief grotendeels blank te staan.
Een veldbezoek bevestigde deze indruk. Het in de noordwesthoek gelegen heischrale
grasland (A op illustratie 12.1) is goed ontwikkeld en al vrij soortenrijk (o.a.
pijpenstrootje, tormentil, veelbloemige veldbies, zwarte zegge, melkeppe (Peucedanum
palustre), kruipwilg (Salix repens)), maar het feit dat het gebied echt onder water komt te
staan zorgt ervoor dat bepaalde soorten (o.a. orchideeën) niet voorkomen momenteel.
De dikte van de veenlaag neemt van noord naar zuid toe van 0-20 cm aan de noordzijde
nabij het pad tot circa 50 cm langs de venachtige laagte.
De zichtbare ijzerneerslag op verschillende plaatsen geeft een bevestiging dat kwel wel
degelijk aanwezig is. Ook de lokale presentie van waterviolier in het perceel duidt hier
ook op. Zo is die te vinden in een kleine, komvormige laagte met een goed ontwikkelde
kleine zeggevegetatie. Ze is ook aan de zuidrand te vinden in de venachtige laagte.
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 49 -
8 augustus 2012
Illustratie 12.1: Overzicht van gebied Schrieken. A en B schrale graslanden, C rietmoeras, ster: stuw
Meer naar het zuiden (B) wordt het terrein natter, uitgezonderd een kleine bult waarop
recent bos gekapt werd. Door het vrijstellen van de waterloop aan de zuidrand is een
soort venachtige laagte ontstaan, waarvan groet delen nog onbegroeid zijn. Lokaal
groeit er echter al veel veenpluis (Eriophorum angustifolium) en snavelzegge. Andere
verspreid voorkomende soorten duiden op voedselrijkere condities zoals stijve zegge en
bosbies. Ook hier is de kwelinvloed duidelijk (geen indicatoren voor echt zure
omstandigheden zoals veenmos, wel ijzerneerslag, waterviolier en bosbies). Alleen in
de rietzone (C) is haakveenmos (Sphagnum squarrosum) terug te vinden, wat mogelijk
wijst op beginnende (hoog)veenvorming.
Aan de oostrand van dit terrein ligt een wat diepere gracht. De gracht is deels
dichtgegroeid en zit nog vol slib. Naast de gracht, in de richting van perceel B is een
lichte ophoging te zien, vermoedelijk het gevolg van materiaal dat bij vroegere ruimingen
op de kant werd gedeponeerd. Vermoedelijk verhindert dit ‘dijkje’ de goede afwatering
van het terrein.
Grondwaterkwantiteit
Uit de analyse van de duurlijnen (zie fiche) blijkt dat deze zich bevinden binnen de
duurlijnbundel voor blauwgraslanden. Enkel de hoogste waterstanden (momenten van
inundatie) vallen wat buiten de bundel. Op het vlak van grondwaterkwantiteit zijn de
potenties voor blauwgraslanden dus duidelijk goed, enkel de hoogste waterstanden zijn
niet wenselijk.
Illustratie 12.2 geeft een beeld van de topografie van het gebied. De Schrieken vormen
een grote kom, met daarbinnen relatief beperkte niveauverschillen. In het gebied ligt een
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 50 -
Eindrapport
netwerk van grachten om overtollig water af te voeren. Op de plaats waar dit
grachtenstelsel uitkomt in de afvoerende beek staat een stuw. De stuwhoogte in mTAW
is niet exact gekend, maar deze ligt iets lager dan de oevers. De oevers liggen om 19,52
mTAW. De weg is wat hoger gelegen op 19,83 mTAW.
Illustratie 12.2: Topografie Schrieken
In illustratie 12.3 is een simulatie gemaakt van het effect van verschillende stuwhoogten
op het peil in het gebied. Hierbij worden alle zones die onder een bepaald peil liggen
ingekleurd om aan te geven welke delen zouden overstromen mits het waterpeil die
hoogte bereikt. Met een stuwpeil van 19,50 mTAW komt het water nagenoeg nergens
boven maaiveld. Bij een stuwpeil van 19,60 mTAW staan verschillende zones blank en
vanaf 19,70 mTAW loop het hele gebied onder.
Gezien het stuwpeil zeker onder 19,50 mTAW ligt, kan de stuw dan ook niet de oorzaak
zijn voor de hoge waterpeilen in het gebied. Bij het terreinbezoek was echter duidelijk te
zien dat het peil vaak aanzienlijk hoger staat dan het stuwpeil (zie illustratie 12.4). Dit is
vermoedelijk te wijten aan een slechte afvoer van het water naar de beek, bijvoorbeeld
door een blokkade in de duiker onder de weg of verder door in het bos.
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 51 -
8 augustus 2012
Illustratie 12.3: Simulatie overstromingspeil Schrieken
Illustratie 12.4: Foto stuw met roestsporen boven stuwpeil
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 52 -
Eindrapport
Chemie grondwater
Het grondwater in het meest westelijk gelegen perceel in de Schrieken (peilbuis 13B)
wordt beïnvloed door regenwater, maar bevat ook kenmerken van ijzerrijk grondwater
(Figuur 3.1). Het grondwater gemeten in peilbuis 13B bevat weinig nutriënten, zowel de
ammoniumconcentratie als de nitraatconcentratie zijn laag (tabel 3.1). Verder is de Feconcentratie van het grondwater relatief hoog. Het grondwater in dit deel van de
Schrieken is verrijkt met sulfaat (>500 µmol/l), dit verhoogt de kans op interne
eutrofiëring op deze locatie. Voor de ontwikkeling van blauwgrasland is een lithoclien
type grondwater gewenst, waarbij Ca2+ en HCO3- de dominante ionen zijn. Het
grondwater op deze locaties is zuurder van karakter met een alkaliniteit lager dan 1
meq/l en een relatief lage calciumconcentratie (156 µmol/l) waardoor het terrein, op
basis van de grondwaterkwaliteit, meer geschikt is voor de ontwikkeling van nat
heischraal grasland dan voor het beter gebufferde blauwgrasland.
Het grondwater in de andere percelen van de Schrieken (peilbuis 13 en 16) is beter
geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland. Het grondwater in peilbuis 13 en 16 is
lithoclien (Ca2+ en HCO3- type) van karakter en er is weinig tot geen invloed van
regenwater. Verder bevat het grondwater weinig ammonium (minder dan 35 µmol/l) en
nitraat (minder dan 1 µmol/l) en is het niet verrijkt met sulfaat. Het grondwater is hier
duidelijk meer gebufferd dan bij peilbuis 13B met een alkaliniteit van 4,52 meq/l (peilbuis
13) en 3,40 meq/l (peilbuis 16). Verder is het grondwater hier zeer ijzerrijk met Fe
concentraties van meer dan 300µmol/l. Deze locaties zijn dan ook op basis van de
grondwaterkwaliteit geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland en/of
dotterbloemhooiland.
Chemie oppervlaktewater
In het oppervlaktewater verzameld in perceel Schrieken, het overstromingswater en de
uitloop bij de stuw, is een alkaliniteit gemeten van 0,63 en 0,11 µeq/l en is zuurder van
karakter dan het oppervlaktewater van de Visbeek. De calciumconcentratie is in beide
locaties lager dan de calciumconcentraties gemeten in de Visbeek, namelijk 512 en 452
µmol/l terwijl in de Visbeek alleen calciumconcentraties boven de 860 µmol/l gemeten
zijn. Dit oppervlaktewater is vergelijkbaar met het grondwater gemeten in peilbuis 13B.
Dit grondwater is ook zuurder van karakter met een alkaliniteit van 0,98 µeq/l en een
calciumconcentratie van 155,6 µmol/l. Op basis van deze gegevens blijkt dat er in dit
perceel stagnatie van grond- en regenwater plaats vindt. Uit de metingen van het
grondwater (paragraaf 3.3) is gebleken dat dit grondwater verrijkt is met sulfaat, dit zien
we ook terug in de oppervlaktewatermetingen (S concentraties tussen de 350 en 500
µmol/l). Dit brengt een verhoogd risico op interne eutrofiëring met zich mee waardoor
het van belang is dat de detail hydrologie in orde is (geen langdurige stagnatie van het
grondwater).
Bodemchemie
In perceel de Schrieken (bodemlocaties 1-8) is op de locaties 1 t/m 6 en 8 een
plantenbeschikbaar fosfaat (Olsen-P) concentratie in de toplaag gemeten variërend van
424 µmol/l verse bodem tot 670 µmol/l verse bodem. Deze concentraties zijn iets hoger
dan de gewenste Olsen-P concentraties voor blauwgraslanden (200-500 µmol/l verse
bodem). De Olsen-P concentraties van de toplaag gemeten op locatie 7 valt wel binnen
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 53 -
8 augustus 2012
deze range met 362 µmol/l verse bodem. In de diepere laag (10-20 cm) variëren de
Olsen-P concentraties van 119 µmol/l tot 385 µmol/l verse bodem en vallen allen binnen
de gewenste range. De totaal-P concentratie gemeten in de toplaag varieert van 4,46
mmol/l verse bodem op locatie 2 tot 67,05 mmol/l verse bodem op locatie 6. Voor de
ontwikkeling van blauwgrasland is een totaal-P concentratie tussen 1 en 12 mmol/l
verse bodem gewenst. In dit perceel vallen alleen de totaal-P concentraties van de
toplaag van locatie 1 en 2 binnen deze range. In de diepere bodemlaag variëren de
totaal-P concentraties gemeten op de locaties 1, 2, 4, 5, 7 en 8 van 2,42 tot 10,60
mmol/l verse bodem. De totaal-P concentratie gemeten op locatie 3 en 6 zijn op deze
diepte aan de hoge kant, met een totaal-P concentratie van 28,78 mmol/l en 71,07
mmol/l verse bodem.
De totaal-Fe concentratie gemeten in de toplaag van 47 mmol/l tot 2768 mmol/l verse
bodem. De hoge totaal-P concentraties gemeten op de locaties 3 en 6 worden
gecompenseerd door zeer hoge totaal ijzerconcentraties, waardoor deze
fosforconcentraties geen problemen hoeven op te leveren voor de ontwikkeling van
soortenrijke natuurdoeltypen.
De uitwisselbare Ca concentraties gemeten in perceel Schrieken zijn hoog op locaties 3
t/m 8, variërend van 10.308 µmol/l tot 33.228 µmol/l verse bodem. Locaties 1 en 2 die
dichter bij de beek liggen zijn iets minder gebufferd met uitwisselbare Ca concentraties
van 4630 µmol/l en 8023 µmol/l verse bodem. In de diepere bodemlaag (10-20cm) is de
concentratie uitwisselbaar Ca op locatie 1 7232 µmol/l verse bodem en in de andere
locaties varieert de uitwisselbare Ca concentratie van 10780 µmol/l tot 40064 µmol/l
verse bodem. Op basis van de uitwisselbare calciumconcentraties wordt verwacht dat
de vegetatie zich zal ontwikkeling richting heischraal grasland op locatie 1 met een
gradiënt naar blauwgrasland op de meer gebufferde locaties.
12.3.2
Voorstel maatregelen
De belangrijkste knelpunten voor deze aandachtszone zijn enerzijds het voorkomen van
langdurige waterstanden boven maaiveld en anderzijds het verzekeren van een vlotte
afvoer van hemelwater.
Voorkomen langdurige waterstanden boven maaiveld
Zoals toegelicht in paragraaf 12.3.1, zijn de hoge waterstanden niet het gevolg van het
gehanteerde stuwpeil. Dit hoeft dan ook niet gewijzigd worden. Het is echter wel
aangeraden te voorkomen dat het waterpeil nog hoger stijgt. Langdurig blank staan
hypothekeert o.a. het voorkomen van orchideeën in de schrale graslanden.
Vermoedelijk kan het water bij sterke regenval niet snel genoeg afgevoerd worden. Een
oplossing hiervoor is een nazicht van de duiker. Als hierbij geen obstructies gevonden
worden die de opstuwing kunnen verklaren, kan het aanleggen van een by-pass
mogelijk een oplossing zijn. Ook de afvoer door het bos moet bekeken worden om
eventuele drempels te verwijderen.
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 54 -
Eindrapport
Hiervoor wordt naast de bestaande duiker een buis onder de weg gestoken waar het
water op piekmomenten bijkomen door kan afgevoerd worden. Belangrijk is wel dat de
onderkant van de buis niet lager komt dan het stuwpeil.
Vlotte afvoer hemelwater
Momenteel stagneert het grondwater te veel in het gebied. Hierdoor komen hoge
sulfaatconcentraties voor in de toplaag. Een betere doorstroming van het water is dan
ook van belang.
Op zich zijn er vrij veel afwateringsgrachten aanwezig in het gebied. Deze zijn echter
slecht onderhouden waardoor ze hun functie verloren hebben. De centrale gracht in het
gebied vb. was vol gegroeid met bomen. Deze zijn intussen gekapt, maar de stronken
moeten nog weg gefreesd worden (illustratie 12.5).
Deze, en ook de andere grachten zouden vrijgemaakt moeten worden (vegetatie
verwijderen en ongeveer 20 cm slib uitgraven). De diepere gracht zeker niet helemaal
vrijmaken, maar ook enkel tot ongeveer 20 cm diep. Het kleine dijkje naast de gracht
(opgehoopt materiaal van vroegere ruimingen) mee verwijderen zodat dit geen
belemmering vormt voor de afwatering.
Illustratie 12.5: Zicht op de centrale afwateringsgracht met stronken
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 55 -
8 augustus 2012
Vegetatieontwikkeling
Gezien de iets te hoge Olsen-P concentraties in de toplaag van de bodem wordt
aangeraden ook hier ondiep te plaggen (0-10cm), nadat de detailontwatering op orde is
gebracht. Vervolgens kan maaisel van de gewenste doelvegetaties aangebracht
(heischraal bij bodemlocaties 1 en 2, blauwgrasland/dotterbloemhooiland bij de overige
locaties) worden om de aanwezige potenties optimaal te benutten.
12.4
Puttekensberg
12.4.1
Samenvatting huidige situatie
Terreinbezoek
Puttekesberg omvat twee percelen. Het eerste perceel ligt ten westen van de
Palingloop, op de dalflank, het tweede perceel ligt tussen de Palingloop en de Visbeek
in relatief vlakke beekvallei. Aan weerszijden van de percelen liggen grachten die
afwateren naar Palingloop of Visbeek. Er is echter duidelijk sprake van achterstallig
beheer waardoor de grachten weinig functioneel zijn.
Beide percelen waren vroeger botanisch zeer waardevol. Als gevolg van dichtgroeien
werd het steeds lastiger dit terrein te beheren en werd terug gegrepen op begrazing
door pony’s of werd het beheer achterwege gelaten. Dit had een negatief effect op de
vegetatie. Afgelopen jaren is de toegankelijkheid verbeterd en kon het maaibeheer
hervat worden.
Het perceel op de dalflank is een verstoord veldrusschraalland, met veel melkeppe,
pitrus en stekelvarens. Veldrus, biezenknoppen en struisgrassen zijn aspect bepalend.
Opvallend op het perceel tussen de Visbeek en de Palingloop is de enorme hoeveelheid
grote ratelaar. Dit laat zich typeren als een bloemrijk witbol grasland met onder meer
frequent moeras- en zompvergeet-me-nietje (Myosotis scorpiodes en laxa) en lidrus
(Equisetum palustre).
Grondwaterkwantiteit
De duurlijnen liggen eerder binnen de duurlijnbundel voor veldrusgemeenschappen dan
voor blauwgraslanden sensu strictu.
Grondwaterkwaliteit
Het grondwater in het westelijke deel van de Puttekesberg (peilbuis 25) wordt sterk
beïnvloed door regenwater (figuur 3.2). De calciumconcentratie van het grondwater is
relatief laag met 145 µmol/l. De concentratie ammonium en nitraat zijn laag,
respectievelijk 5,12 µmol/l en 5,01 µmol/l. Het grondwater in deze locatie is niet verrijkt
met sulfaat. Het grondwater op deze locatie heeft geen lithoclien karakter en is met een
alkaliniteit van 0,59 meq/l te weinig gebufferd voor de ontwikkeling van blauwgrasland.
Omdat het grondwater weinig nutriënten bevat en een deel van het jaar in maaiveld
komt (zie paragraaf 3.2) lijkt dit gebied wel geschikt voor de ontwikkeling van nat
heischraal grasland.
Het grondwater in het oostelijke deel van de Puttekesberg (peilbuis 27) bevat een hoge
concentratie calcium (1701 µmol/l) en is lithoclien van karakter, het is daarnaast ook
goed gebufferd met een alkaliniteit van 3,9 meq/l. Verder zijn de ammonium- en
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 56 -
Eindrapport
nitraatconcentraties van het grondwater laag en is er geen verrijking met sulfaat. Deze
locatie lijkt op basis van de grondwaterkwaliteit geschikt voor de ontwikkeling van
blauwgrasland, met een gradiënt van heischraal grasland bij peilbuis 25, via
blauwgrasland naar dotterbloemgrasland het dichtst bij de beek.
Bodemchemie
In perceel de Puttekesberg (16-18) zijn de gemeten Olsen-P concentraties van de
toplaag wat aan de hoge kant, deze variëren van 821 µmol/l op locatie 16 tot 933 µmol/l
verse bodem op locatie 18. In de diepere bodemlaag (10-20cm) zijn Olsen-P
concentraties gemeten van 261 µmol/l tot 402 µmol/l verse bodem, deze vallen allen
binnen de gewenste range voor ontwikkeling van soortenrijke graslanden. De totaal-P
concentraties gemeten op deze locaties variëren van 15 mmol/l tot 39 mmol/l verse
bodem in de toplaag. In de diepere bodemlaag is de totaal-P concentratie 11 mmol/l
verse bodem op locatie 16, 22 mmol/l verse bodem op locatie 17 en 52 mmol/l verse
bodem op locatie 18. In locatie 17 en 18 is de totaal-P concentratie aan de hoge kant.
De potenties voor ontwikkeling van soortenrijk grasland in dit perceel zijn goed. De
totaal-P concentratie is aan de hoge kant, maar of deze ook een belemmering vormen
voor de ontwikkeling van soortenrijke natuurdoeltypen hangt ook af van de totaal ijzer
concentraties gemeten in de bodem.
In perceel de Puttekesberg (16-18) varieert de totaal-Fe concentratie gemeten in de
toplaag van 172 mmol/l tot 557 mmol/l verse bodem. In de diepere bodemlaag is de
totaal-Fe concentratie 246 mmol/l op locatie 16, 808mmo/l op locatie 17 en 4604 mmol/l
verse bodem op locatie 18. Ditzelfde patroon was terug te zien in de totaal-P
concentratie gemeten op deze diepte, op locatie 17 en 18 is de totaal-P concentratie wat
hoger en de totaal-Fe concentratie ook.
In perceel Puttekesberg (16-18) is de uitwisselbare Ca concentratie gemeten in de
toplaag 15.530 µmol/l verse bodem op locatie 16, 19.987 µmol/l verse bodemen op
locatie 17 en 5.219 µmol/l verse bodem op locatie 18 (figuur 4.12). In de diepere
bodemlaag is de Ca concentratie 15.913 µmol/l verse bodem op locatie 16, 21.132
µmol/l verse bodem op locatie 17 en 3818 µmol/l verse bodem op locatie 18. De
gemeten calcium concentraties in het zoutextract op locatie 16 en 17 vallen binnen de
range van blauwgrasland. De Ca concentratie op locatie 18 is iets lager, de pH-NaCl op
deze locatie is in de toplaag 3,63 en in de diepere bodemlaag 3,88.. In dit perceel is een
gradiënt te zien van goed gebufferd dichtbij de beek (locaties 16 en 17) naar iets minder
gebufferd verder van de beek af (locatie 18). De potenties sluiten hier op aan, dicht bij
de beek goed gebufferd en ontwikkeling van blauwgrasland, wat verder van de beek af
minder gebufferd en beter geschikt voor de ontwikkeling van (natte) heide of heischraal
grasland.
Op basis van de grondwaterkwaliteit wordt het grondwater in het westelijke deel
beïnvloed door regenwater, omdat de bodem voldoende gebufferd is wordt hier
ontwikkeling van nat heischraal grasland verwacht. Het grondwater in de rest van het
perceel is lithoclien van karakter en gebufferd genoeg voor de ontwikkeling van
blauwgrasland.
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 57 -
8 augustus 2012
12.4.2
Voorstel maatregelen
Dit gebied heeft zeker hoge potenties, al is het mogelijk wat nat voor echte
blauwgraslanden en meer geschikt voor veldrusgemeenschappen of eventueel
dotterbloemhooilanden.
De belangrijkste maatregel hier is het maaibeheer blijven volhouden. Omdat de
kenmerkende soorten al lang verdwenen zijn, is het zeker nodig zijn om maaisel op te
brengen om een volwaardig blauwgrasland te krijgen.
In enkele nattere zones staat vrij veel riet. Het is aangewezen dit voldoende te maaien
om binnendringen van het riet in de rest van het terrein tegen te gaan.
Ten slotte is het aangewezen de langsgrachten ondiep te schonen om hemelwater
voldoende te kunnen afvoeren. Een diepte van 20 cm is hiervoor ruim voldoende.
12.5
Schaaf
12.5.1
Samenvatting huidige situatie
Terreinbezoek
Schaaf bestaat uit twee terreinen die al lang in beheer zijn maar onregelmatig gemaaid
werden (wanneer het droog genoeg was). De twee percelen zijn van elkaar gescheiden
door een verwaarloosde langsgracht waarin gagelstruweel staat.
Het eerste perceel omvat een gradiënt van nat en voedselrijk (voorheen bemest
geweest?) naar meer heischraal getint type grasland. Ongeveer 20 jaar geleden bloeide
hier aan de rand nog klokjesgentiaan. Momenteel komen o.a. tormentil, smalle
weegbree (Plantago lanceolata), hazenzegge (Carex ovalis) en koekoeksbloem talrijk
voor. Bijzonder is een kleine populatie van de knolsteenbreek (Saxifraga granulata).
Het meer zuidelijk gelegen, tweede perceel biedt plaats aan fijnmazig mozaïek van een
goed ontwikkelde kleine zeggenvegetatie en basenarm dotterbloemhooiland. Zowel
dotterbloem en zwarte zegge zijn hier zeer algemeen. Bijzonder is een natte kern met
een echt kleine zeggenveen. Hier groeien in een ijzerrijk kwelmilieu volop wateraardbei,
veenpluis maar ook holpijp en waternavel. In de randzone is hier ook massaal bosbies,
te vinden eveneens een kwelindicator.
Een deel van het perceel wordt nog ingenomen door grote wilgenstruwelen.
Topografie
In illustratie 12.6 is duidelijk te zien dat het zuidelijke perceel lager gelegen is, met een
depressie in de meest zuidelijk punt waar ook de kleine zegge vegetatie voorkomt. Ook
in het noordelijk perceel is een verschil in hoogte merkbaar. Het perceel loopt niet
duidelijk af richting de Visbeek.
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 58 -
Eindrapport
Illustratie 12.6: Topografie Schaaf (mTAW)
Grondwaterkwantiteit
De duurlijnen wijzen op een relatief hoge waterstand en liggen eerder binnen de
duurlijnbundel voor veldrusgemeenschappen dan voor blauwgraslanden sensu strictu.
Grondwaterkwaliteit
Op de locatie Schaaf (peilbuis 33) heeft het grondwater een lithoclien karakter (figuur
3.2 met een hoge calciumconcentratie (1065 µmol/l) en een goede buffering (alkaliniteit
2,76 meq/l). Naast een hoge calciumconcentratie bevat het grondwater hier ook een
relatief hoge concentratie ijzer (617 µmol/l). Op basis van de grondwaterkwaliteit lijkt
ook dit perceel geschikt voor de ontwikkeling van blauwgrasland/veldrushooiland.
Bodemchemie
In perceel Schaaf (20-22) varieert de Olsen-P concentratie gemeten in de toplaag van
275 µmol/l tot 546 µmol/l verse bodem en is voor locatie 20 en 21 iets aan de hoge kant
(figuur 4.3). In de diepere laag (10-20cm) varieert de Olsen-P concentratie van 105
µmol/l verse bodem op locatie 22 tot 360 µmol/l verse bodem op locatie 21. De totaal-P
concentratie gemeten in de toplaag varieert van 14 mmol/l tot 30 mmol/l verse bodem.
In de diepere laag is op locatie 20 een totaal-P concentratie van 46 mmol/l verse bodem
gemeten en op locatie 21 en 22 een concentratie van 15 mmol/l en 15 mmol/l verse
bodem. De potenties voor dit perceel zijn goed.
De totaal-Fe concentratie gemeten in de toplaag varieert van 513 mmol/l tot 1613
mmol/l verse bodem (figuur 4.7). In de diepere bodemlaag varieert de totaal-Fe
concentratie van 849 mmol/l op locatie 22 tot maar liefst 2193 mmol/l verse bodem op
locatie 20. De potenties voor dit gebied zijn goed, de wat te hoge totaal-P concentratie
gemeten op locatie 20 wordt gecompenseerd door zeer hoge Fe concentraties waardoor
dit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van blauwgrasland of andere
soortenrijke schraallanden.
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 59 -
8 augustus 2012
12.5.2
Voorstel maatregelen
Dit perceel is momenteel al (zeer) waardevol. Het is niet aangewezen veel wijzigingen
door te voeren. . Eventueel kan locaal ondiep geplagd worden (0-10cm), maar met
behoud van de waardevolle vegetatie.
Om de kwelinvloed nog meer tot uiting te laten komen, is het wel aangewezen de
langsgracht terug open te maken om hemelwater oppervlakkig te kunnen afvoeren.
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 60 -
Eindrapport
13
LITERATUUR
Bal, D., Beije, H.M., Fellinger, M., Haveman, R., van Opstal, A.F.M. en van Zadelhof,
F.J. (2001). Handboek natuurdoeltypen. Van Eck & Oosterink drukkers, Dodewaard.
Bobbink, R., Hart, M., van Kempen M., Smolders, F. en Roelofs, J. (2007).
Grondwaterkwaliteitsaspecten bij vernatting van verdroogde natte natuurparels in
Noord-Brabant. B-WARE Reserach Centre BV, Nijmegen. 116 pages. Rapport nummer
2007.15
Bobbink, R., Tomassen, H., Weijters, M. en Hettelingh, J.P. (2010). Revisie en update
van kritische N-depositiewaarden voor Europese natuur. De Levende Natuur 111: 254258.
B-Ware & Haskoning, 2009. Expertenadvies herstel blauwgraslandrelict en omgeving
te Vrieselhof, Oelegem. Studie in opdracht van Agentschap voor Natuur en BosBuitensdienst Antwerpen. Rapportnummer: 2009.08
Cools, J., Van der Velde, Y., Runhaart,H. en R. Stuurman (2006). Herstel- en
ontwikkelplan schraallanden. TNO/EAC/Alterrarapport
Decleer, K. (Ed.) (2007). Europees beschermde natuur in Vlaanderen en het Belgisch
deel van de Noordzee : habitattypen : dier- en plantensoorten. Mededelingen van het
Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, 2007(1). Instituut voor Natuur- en
Bosonderzoek: Brussel. ISBN 978-90-403-0267-1. 584 pp.
De Becker, P. (2004) Onderzoek naar de abiotische standplaatsvereisten van
verschillende beekbegeleidende Alno/Padion en Alnion incanae/gemeenschappen.
Rapport Instituut voor Natuurbehoud, Brussel.
De Saeger S., Ameeuw G., Berten B., Bosch H., Brichau I., De Knijf G., Demolder H.,
Erens G., Guelinckx R., Oosterlynck P., Rombouts K., Scheldeman K., T’jollyn F., Van
Hove M., Van Ormelingen J., Vriens L., Zwaenepoel A., Van Dam G., Verheirstraeten
M., Wils C. & Paelinckx D. (2010). Biologische Waarderingskaart versie 2.2. Rapporten
van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2010 (36). Instituut voor Natuur- en
Bosonderzoek, Brussel.
Dorland E. (2004) Ecological restoration of wet heaths and matgrass swards.
Bottlenecks and solutions - 2004 - Proefschrift, Universiteit Utrecht
Ertsen, D., P. de Louw & J. Buma (2005) OGOR Natuur in Noord-Brabant.
Hydrologische randvoorwaarden voor Brabantse natuudoeltypen. Provincie NoordBrabant, Den bosch.
Grasshoff, K., en Johannsen, H. (1977). A new sensitive method for the determination
of ammonia in sea water. Water Res. 2:516
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 61 -
8 augustus 2012
Grootjans, A.P., Schipper, P.C., van der Windth, H.J. (1985). Influence of drainage on
N-mineralization and vegetation response in wet meadows I. Calthion palustris stands.
ACTA OECOL. (OECOL PLANT). Vol. 6, nr. 4, pp 403-417.
Hotzel, N en Otte, A. (2003). Restoration of a species-rich flood medow by topsoil
removal and diaspore transfer with plant material. Applied vegetation science 6: 131-140
Jalink, M.H. & Jansen, A.J.M., 1995. Indicatorsoorten voor verdroging, verzuring
en eutrofiëring van grondwaterafhankelijke beekdalgemeenschappen.
Jansen, A.J.M., Grootjans, A.P., en Jalink, M.H. (2000). Hydrology of Dutch CirsioMolinietum meadows: Prospects for restauration. Applied vegetation Science 3: 51-64.
Kamphake, L.J., Hannah, S.A., en Cohen J.M., (1967). Automated analysis for nitrate
by hudrazine reductioen. Water Res. 1: 205-206
KIWA, 2004. Ontwerp van een ecosysteemvisie voor de vallei van de VisbeekKindernouwbeek. Studie in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap
Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer, Afdeling Natuur. MINA/105/01/02
Klimovska A., Van Diggelen, R., BakkerJ.P., en Grootjans A.P. (2007). Wet meadow
restoration in western europe: A quantative assesment of the effectiveness of several
techniques. Biological Conservation 140: 318-328
Lamers L., Lucassen E., Smolders F. En Roelofs J. (2005). Fosfaat als adder onder het
gras bij “nieuwe natte natuur”. H2O 2005
MIRA, 2011. Indicatorrapport 2011, Milieurapport Vlaanderen.
MIRA, 2012. Milieurapport Vlaanderen, website www.milieurapport.be.
Paelinckx D., De Saeger S., Oosterlynck P., Demolder H., Guelinckx R., Leyssen A.,
Van Hove M., Weyembergh G., Wils C., Vriens L., T’jollyn F., Van Ormelingen J., Bosch
H., Van de Maele J., Erens G., Adams Y., De Knijf G., Berten B., Provoost S., Thomaes
A., Vandekerkhove K., Denys L., Packet J., Van Dam G. & Verheirstraeten M. (2009).
Habitatkaart, versie 5.2. Indicatieve situering van de Natura 2000 habitats en de
regionaal belangrijke biotopen. Integratie en bewerking van de Biologische
Waarderingskaart, versie 2. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek
2009 (Rapport en GIS-bestand INBO.R.2009.4). Instituut voor Natuur- en
Bosonderzoek, Brussel.
Schaminée, J.H.J., Weeda, E.J. & Westhoff, V., 1995. De vegetatie van Nederland.
Deel 2 en 3.
Vanden Berghen, C. (1951) Les prairies a Molinia de Belgique. Bulletin de la societé
royale de botanie de Belgique: 83, p 173
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 62 -
Eindrapport
Van Ranst, E. & C. Sys, 2000. Eenduidige legende voor de digitale bodemkaart van
Vlaanderen (Schaal 1:20 000). Laboratorium voor Bodemkunde, Universiteit Gent, Gent.
Van Wirdum, G. 1991. Vegetation and hydrology of floating rich fens. Proefschrift.
Universiteit van Amsterdam.
Zwaenepoel, A., T’Jollyn, F., Vandenbussche, V., Hoffmann, M (2002). Systematiek
van natuurtypen voor Vlaanderen: Hoofdstuk 6. Graslanden. Universiteit Gent
vakgroep Biologie, Onderzoeksgroep Terrestrische ecologie, verslag van het
Instituut voor Natuurbehoud.
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
- 63 -
8 augustus 2012
Figuren
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
- 64 -
Eindrapport
Bijlage 1
Vrijwilligers peilbuismetingen
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Bijlage 2
Locaties peilbuizen en grondwaterputten
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
-2-
Eindrapport
Overzicht van de locaties van de peilbuizen en -latten
TAW
hoogte
peilbuis/lat
peilbuis/lat
219410,74
20,17
180396,97
219405,29
BA3
180467,23
LA4
180457,60
BA5
ID
X
Y
Z
Type
BA1
180332,44
1,26
18,91
B
BA2
Smets
19,96
1,08
18,88
B
Smets
219390,31
19,98
1,17
18,81
B
Smets
219377,40
19,07
19,07
L
Smets
180149,41
219623,11
20,23
1,02
19,22
B
Blokken
BA6
180180,52
219573,16
19,99
0,88
19,11
B
Blokken
BA7
180690,80
219547,52
20,21
0,97
19,24
B
Berzegem beemden
BA8
180784,84
219513,00
20,69
1,41
19,28
B
Berzegem beemden
BA9
180842,196
219479,52
19,61
0,11
19,50
B
Berzegem beemden
BA10
180842,196
219479,52
19,71
0,22
19,49
B
Berzegem beemden
LA11
180.976,10
219.811,00
20,48
20,48
L
Diepteloop
BA12
181402,00
219808,04
20,52
0,93
19,59
B
Schrieken
BA13
181458,53
219921,60
20,44
0,93
19,51
B
Schrieken
B
Schrieken
19,59
B
Schrieken
TOPONIEM
BA13B 181396
219948
BA14
181515,08
220008,83
20,35
LA15
181528,00
220034,54
19,84
19,84
L
Schrieken
BA16
181663,80
219897,40
20,51
0,99
19,53
B
Schrieken
BB25
180515,102
217329,903
16,623
0,45
16,173
B
Puttekensberg
BB26
180596
217342
16,65
0,43
16,22
B
Puttekensberg
BB27
180691
217343
16,68
0,36
16,32
B
Puttekensberg
LB28
180620,48
218152,09
18,48
0,05
18,43
L
visbeekbrug
BB1
180917,255
218300,087
19,619
-0,02
19,639
B
Lilse Zegge
BB14
181008,816
218085,016
17,844
0
17,844
B
Lilse Zegge
BB13
181089,226
217884,497
18,176
-0,04
18,216
B
Lilse Zegge
BB15
181501
218086
18,42
0,38
18,04
B
Klein Heike
LB22
181519
218009
BB2
181916,569
218174,611
18,843
-0,06
18,903
B
Kop van de zegge
BB18
181868,956
218171,754
19,499
0,44
19,059
B
Kop van de zegge
BB3
181698,304
217670,203
17,857
0
17,857
B
Zwaentjes
BB12
181359,915
217632,401
17,434
-0,06
17,494
B
Lilse Zegge
BB10
181276,225
217739,785
17,394
0
17,044
B
Lilse Zegge
BB20
181275,78
217741,73
17,63
0,35
17,28
B
Lilse Zegge
BB7
181257,363
217859,212
17,991
0
17,991
B
Lilse Zegge
BB19
181243,772
217887,019
0
0
B
Lilse Zegge
BB17
181.226,30
217.914,50
17,344
B
Lilse Zegge
BB16
181377,7
217995,7
17,074
0,29
16,784
B
Lilse Zegge
BB9
181075,487
217787,072
17,108
0,15
16,958
B
Lilse Zegge
BB23
181075,98
217787,106
17,424
0,5
16,924
B
Lilse Zegge
BB8
180895,081
217735,203
17,27
0,59
16,68
B
Lilse Zegge
LB21
180963
217719
BB11
181047,796
217637,302
17,385
0,45
16,935
B
Lilse Zegge
BB6
180942,234
217539,313
17,511
0,65
16,861
B
Lilse Zegge
BB24
180942,873
217539,717
17,545
0,68
16,865
B
Lilse Zegge
BB4
181222,017
217343,552
16,856
0
16,856
B
Lilse Zegge
BB5
181053,103
217159,629
16,64
-0,05
16,69
B
Lilse Zegge
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
0,76
L
L
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
TAW
hoogte
peilbuis/lat
peilbuis/lat
217084,25
17,13
180726,20
217053,35
BB31
180689,26
BB32
180634,62
BB33
ID
X
Y
Z
Type
BB29
180781,39
1,47
15,66
B
BB30
Prutsers
16,65
1,00
15,66
B
Prutsers
217031,43
16,91
1,17
15,74
B
Prutsers
216780,32
15,98
0,48
15,50
B
Schaaf
180591,79
216789,61
16,25
0,73
15,52
B
Schaaf
BB34
180557,14
216800,28
16,00
0,42
15,58
B
Schaaf
LB35
180555,70
216590,10
16,22
0,30
15,92
L
Schaaf
BC1
179713,80
215271,02
0,94
15,53
B
Zilven
BC2
179648,53
215271,49
0,88
15,22
B
Zilven
BC3
179750,91
215131,12
0,97
15,20
B
Zilven
BC4
179827,75
215119,92
1,38
15,36
B
Zilven
LC5
179908,72
215252,86
L
Snaersdijk
BC6
179944,76
215215,21
1,06
15,28
B
Snaersdijk
BC7
180035,41
215190,17
0,98
15,22
B
Snaersdijk
BC8
180146,98
215152,50
1,19
15,80
B
Snaersdijk
BC9
180209,56
215502,07
0,90
15,29
B
Eurst
BC10
180159,89
215529,01
0,87
15,26
B
Eurst
BC11
180110,44
215557,15
1,10
15,46
B
Eurst
BC12
180075,07
215584,11
0,87
15,20
B
Eurst
LC13
180345
216176
BC14
180545,71
215612,53
1,01
16,45
B
Verbrand blok
BC15
180475,46
215680,94
0,94
xx
B
Verbrand blok
BC16
180410,75
215707,25
1,24
16,13
B
Verbrand blok
BD1
179987,00
214592,44
13,51
0,85
B
Baggers Oost
BD2
179769,77
214628,27
14,65
0,89
B
Baggers West
BD3
179733,55
214629,47
14,69
0,95
B
Baggers West
BD4
179701,25
214630,82
14,70
0,95
B
Baggers West
BD5
180043,77
214514,11
14,69
0,80
B
Baggers Oost
BD6
180037,09
214343,58
14,79
1,00
B
Kindernouw-zuid
BD7
179884,809
214331,69
14,647
1,14
13,577
B
Kindernouw-zuid
BD8
179683,553
214373,482
14,752
1,15
13,752
B
Kindernouw-zuid
15,34
16,11
BD9a
L
1,2
BD9b
180107,525
214286,163
14,197
LD10
179441
214136
14,92
0,07
B
14,117
B
Kindernouw-zuid
L
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
TOPONIEM
Blauwgraslanden Visbeek
-4-
Eindrapport
Bijlage 3
Meetgegevens grond- en oppervlaktewaterpeilen
Blauwgraslanden Visbeek
Eindrapport
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Bijlage 4
Fiches aandachtszones
819635/R/873173/Mech
8 augustus 2012
Blauwgraslanden Visbeek
-6-
Eindrapport
Download