DE OECUMENISCHE KINDERKRANT 2007 - 2008, NUMMER 5 Deze kinderkrant wordt samengesteld voor de gezamenlijke kerken in Schalkwijk te Haarlem Redactieadres: Parochiecentrum Redactie Kinderkwadrant Prof. Eijkmanlaan 48 2035XB Haarlem of Dillestraat 52 2034MR Haarlem. Redactie: Janny de Vries. Els van Krieken. Marga Snel. M.m.v. Toos Knijff 1 Vier muurtjes en een dak van riet, meer is het niet, meer is het niet. Ons huisje is nu snel gebouwd, wat riet, wat spijkers en wat hout. Waar gaat dat nu over??? Dat zal ik je vertellen. We hebben het over een soeka, een loofhut. Ik zal jullie vertellen: 1. wanneer hebben we nu zo’n soeka nodig? 2. hoe maak je die? En 3. waarom maak je een soeka? Luister... Heel, heel lang geleden, woonde het Joodse volk in Egypte. Weten jullie dat nog? En dat de Farao toen bang werd dat er veel te veel Joodse mensen zouden komen en daarom het bevel gaf dat alle eerstgeboren jongetjes van de Joden gedood moesten worden? En dat hij de Joden liet werken als slaven? Het was vreselijk. Maar.. er kwam een einde aan. Want Mozes, die als pasgeboren Joods jongetje gevonden werd door de dochter van de Farao in een rieten mandje in de rivier de Nijl, waar hij door zijn moeder ingelegd was om hem niet te laten doodmaken, kreeg, toen hij groot was, van God de opdracht zijn volk uit Egypte te leiden naar een land dat God hen aan zou wijzen. 2 Wist Mozes dat zomaar? Nee, natuurlijk niet. Maar op een dag toen hij alleen de schapen aan het hoeden was in de woestijn, hoorde hij Gods stem die hem riep vanuit een brandende braamstruik. ‘Mozes, Mozes!’ Mozes schrok en hij schrok nog meer toen hij hoorde wat God van hem vroeg. ‘Ga naar de Farao en zeg dat hij Mijn volk moet laten gaan!’ Hij dacht bij zichzelf: ‘waarom zou de Farao naar mij luisteren, zo’n gewoon iemand en ik stotter ook nog?’ Dat had hij goed gezien! De Farao lachte hem uit. Hij geloofde dat hij veel sterker was dan de God van Israel. Er waren wel 10 straffen van God voor nodig voordat de Farao toegaf en de Joden liet gaan. Dit waren ze: Pas toen alle eerstgeboren jongetjes van de Egyptenaren stierven gaf de Farao toe en 3 konden de Joden uit Egypte vertrekken. Waren toen alle moeilijkheden opgelost? Helemaal niet! Toen begonnen ze pas. Ze kwamen namelijk in een woestijn terecht. En dat betekent: geen water, geen eten, ‘s nachts is het heel koud en overdag stikheet, er zijn geen wegen, dus je loopt door het gloeiende zand. En wat je ook niet weet – wanneer kom je eindelijk aan in dat land dat God beloofd heeft? Er zijn geen reisbeschrijvingen. Veertig jaar hebben de Joden zo door die woestijn gedwaald en toen kwamen ze eindelijk aan in het Beloofde Land. Een ding hadden ze van die tocht geleerd, daar in die woestijn: je kunt blind op God vertrouwen. Want steeds weer had God geholpen als ze niet meer verder konden. Maar die verhalen ga ik nu niet vertellen. Ik ga wel antwoord geven op jullie vragen over de soeka. De loofhut. 1. Wanneer heb je een soeka nodig? Antwoord: die heb je nodig voor het Loofhuttenfeest. Daarover straks. Zijn alle soekot hetzelfde (meervoud).? Nee, de bedoeling is, dat iedereen die aan het feest meedoet, er zelf een bouwt. Daar zijn allemaal regels voor, maar je mag het net zo feestelijk maken als je het zelf maar wilt. 4 Joodse families beginnen na het einde van Jom Kippoer (Grote Verzoendag) ter gelegenheid van het Loofhuttenfeest een soeka (loofhut) te bouwen in de tuin, op het balkon of het dak. In deze soeka worden gasten ontvangen en wordt gegeten, geslapen, gezongen. gebeden en uit de Tora geleerd. Vraag 2: hoe bouw je een soeka? Het bouwen van - en ook het wonen in - de soeka is gebonden aan een groot aantal voorschriften, zoals minimum en maximum hoogte, breedte en lengte. Het aantal wanden is bepaald op drie en ze moeten zo sterk zijn dat ze niet kunnen omwaaien. Pas na het bouwen van de muren mag het dak geplaatst worden. Voor het dak kan allerhande materiaal gebruikt worden 'dat uit de grond groeit en afgesneden is'. De dakbedekking moet er los op liggen; geen plastic, zelfs niet als het regent. Men moet door het dak de lucht en de sterren kunnen zien, maar er moet meer schaduw dan zon zijn in de soeka. Het interieur van de soeka wordt feestelijk versierd. De soeka mag niet eerder dan dertig dagen voor het Loofhuttenfeest gebouwd zijn. Na de Simchat Tora (Vreugde der Wet) dient de soeka weer te worden afgebroken. Het Loofhuttenfeest is vooral een vrolijk feest; zoals in de Bijbel (Leviticus 23) staat: "Gij zult vrolijk zijn voor de Heer uw God." Het Loofhuttenfeest wordt gevierd in september of oktober en begint op 15 Tisjri. Het feest duurt zeven dagen. De twee eerste dagen zijn feestdagen waarop niet gewerkt mag worden; de volgende vijf dagen mag dat wel. De zevende dag heet Hosjana Rabba. De Hosjana bestaat uit kleine 5 wilgentakjes, samengebonden met repen wilgenbast of palmblad en wordt tijdens de ochtenddienst in de sjoel (synagoge) gebruikt. Dan volgt op 22 Tisjri het Slotfeest (Sjeminie Atseret) en de dag daarna het feest van de Vreugde der Wet (Simchat Tora). Tijdens Simchat Tora wordt gebeden om regen, die noodzakelijk is voor een vruchtbaar jaar. De Tora-rollen worden plechtig rondgedragen. De laatste vraag: Waarom maken we een soeka? En waarom vieren we het Loofhuttenfeest? Omdat het in de Wet van de Joden staat. In die wet staat dat God zegt: ‘driemaal per jaar zult gij een feest voor mij vieren, om mij te danken voor Mijn weldaden’. En een van die drie feesten is dus het Loofhuttenfeest. Het wordt gevierd uit dankbaarheid voor de oogst, zodat de mensen kunnen eten, maar ook om de mensen er aan te herinneren hoe zij op God kunnen vertrouwen, zoals het Joodse volk dat geleerd heeft tijdens hun tocht door de woestijn. En de soeka verwijst naar de hutjes die ze toen bouwden in de woestijn, zo, dat men ze weer makkelijk af kon breken. Nu nog een verhaal: De soeka van opa Zoals gewoonlijk sloeg mijn opa op de avond van Jom Kippoer de eerste spijker voor de soeka (loofhut). Op de ochtend voor Soekot reed een grote boerenkar ons erf op vol groen riet en hielpen de boer en zijn zoon mijn opa de muren van de soeka klaar te maken. Ook wij, kinderen, hielpen mee: wij knipten en plakten slingers en lantaarns om in de soeka te hangen. Toen het werk klaar was, 6 schitterde de soeka in alle kleuren van de regenboog en hingen er glimmende appels en kleurige noten aan het plafond. Dat jaar logeerde in het huis van opa mijn neef David, die uit de stad kwam. Ik hield niet zo van David, want het was maar een verwend joch. 's Middags kwamen mijn vrienden op het erf en keken vol bewondering naar het werk van opa. "Hebben jullie ooit zo'n mooie soeka gezien?" vroeg David trots. Mijn vrienden gaven toe dat ze nog nooit zo'n mooie soeka gezien hadden. Eén jongen die al de hele tijd apart had gestaan, bleef op een afstandje staan kijken zonder dat hij dichterbij durfde komen. Ik kende hem: het was Jitschak, de zoon van Awigdor, de waterputter. Jitschak deed niet mee met onze spelletjes. Nu ik hem zag aarzelen, zei ik: "Jitschak, wil je de soeka van binnen zien?" Hij deed een stapje dichterbij, maar meteen stormde mijn neef David op hem toe en zei hem dat hij moest opdonderen: "Onze soeka is niet voor jou!" "Schaam je, David", riep ik en sprong op hem af. Maar David was sterker dan ik en hij gooide me op de grond. Toen ik opstond was Jitschak verdwenen. De avond viel en het werd feest. Wij zaten met z'n allen in de soeka. Opa vertelde woestijnverhalen en zong soekotliederen die wij zachtjes ee neurieden. "Wat een wind", zei mijn kleine broertje opeens, "hoor eens hoe hij met het dak speelt!" "Dat is niet de wind", zei opa, "maar de kat die tussen de rietstengels loopt. Jaag hem weg!" Nog voordat ik mijn hand naar buiten had gestoken, kwam al het riet op onze hoofden neer en door het dak kwam een jongen vallen die door opa werd opgevangen. Toen we van de schrik waren bijgekomen, zagen we tot onze verrassing dat het Jitschak was. Zijn gezicht was krijtwit en hij barstte in tranen uit. "Ik wou alleen maar de soeka zien", snikte hij, "en luisteren naar de verhalen en liederen... maar de wind was zo koud en maakte mijn handen helemaal stijf." "Waarom ben je niet thuis? Waar zijn je ouders?" vroegen we hem. Maar Jitschak zweeg en bleef naar de grond kijken. Oma vroeg Jitschak te gaan zitten en gaf hem een kop soep. Langzaam kreeg Jitschak weer een beetje kleur op zijn gezicht. En toen we uitgegeten waren, deed opa Jitschak 7 een warme doek om zijn schouders, nam een lantaarn en bracht hem naar huis. We wilden niet gaan slapen die avond en zaten in de soeka te wachten op de terugkomst van opa. Toen hij terugkwam, bestormden we hem met allerlei vragen. Maar opa keek steeds somberder en bleef zwijgen. Totdat hij zei: "Ze hebben geen soeka nodig, want ze hebben geen feestmaal. Twee weken geleden is de vader van Jitschak ernstig ziek geworden." We werden er met z'n allen stil van. Ook David. Hij deed op de eerste dag van het feest niet mee met onze spelletjes. Hij liep maar wat heen en weer voor het huis en op zijn gezicht stonden spijt en berouw te lezen. 's Avonds ging hij de kamer van opa binnen en bleef daar wel een uur. We vroegen ons af wat dat te betekenen had en wachtten af. De volgende dag gingen opa en David al heel vroeg weg; niemand van ons wist waar ze heen gingen. Toen mijn vriendjes weer op het erf kwamen spelen, zei ik: "Weten jullie dat Jitschak geen soeka heeft?" En ik vertelde wat er was gebeurd. Toen zei een van mijn vriendjes: "Ik nodig Jitschak uit om het feest in onze soeka door te brengen." Maar dat wilden de anderen ook allemaal wel. Tenslotte besloten we: wiens soeka het mooist was, die zou Jitschak mogen uitnodigen. We gingen de stad in en bekeken van iedereen de soeka. Op zeker moment kwamen we bij de rand van de stad en bleven daar stomverbaasd staan: tegen de wand van het hutje van Awigdor, de waterputter, stond een soeka, zoals we nog nooit hadden gezien, zo mooi. We keken elkaar vragend aan. "Hoe kan dat", vroeg ik mezelf af, "hoe kan hier zo'n mooie soeka staan?" We liepen er met z'n allen op af en verdrongen ons bij de deur. Het was weliswaar maar een kleine soeka, maar zó mooi... Grote en kleine sterren en bonte vogeltjes van papier bedekten de wanden, gekleurde noten hingen bij tientallen aan het plafond. En in een hoekje lag een hamer, kennelijk vergeten en achtergelaten. Ik herkende 'm meteen aan het handvat: het was de hamer van mijn opa. 8 9