KWALITEITSINDICATOREN BIJ BORSTKANKER (VIP2-PROJECT): TOELICHTING BIJ DE RESULTATEN VAN UZ LEUVEN Inhoud Opmerkingen vooraf ............................................................................................................................... 2 Funnel plots lezen ................................................................................................................................... 3 Uitleg bij de tabellen en funnel plots (door professor Marie-Rose Christiaens) .................................... 3 Algemene informatie............................................................................................................................... 5 Leeftijdscategorie ................................................................................................................................ 5 Aantal patiënten .................................................................................................................................. 6 Overlevingscijfers .................................................................................................................................... 8 Geobserveerde overleving .................................................................................................................. 8 Alle patiënten .................................................................................................................................. 8 Geopereerde patiënten ................................................................................................................. 11 Relatieve overleving .......................................................................................................................... 13 Alle patiënten ................................................................................................................................ 13 Geopereerde patiënten ................................................................................................................. 16 Diagnose ................................................................................................................................................ 18 Stadium onbekend ............................................................................................................................ 18 Diagnostiek en stagering ................................................................................................................... 20 Cytologisch en/of histologisch onderzoek ........................................................................................ 22 Multidisciplinair oncologisch consult .................................................................................................... 24 Behandeling ........................................................................................................................................... 25 Borstsparende chirurgie .................................................................................................................... 25 Adjuvante therapie: radiotherapie en chemotherapie ..................................................................... 27 Radiotherapie na een borstsparende ingreep .................................................................................. 28 Neo-adjuvante systemische therapie................................................................................................ 29 Systemische therapie bij uitgezaaide borstkanker............................................................................ 30 1 Vooraf • • • • • 2 Het VIP2-project gaat over gegevens van patiënten behandeld in 2007-2008. De gegevens zijn gehaald uit de databank van de Stichting Kankerregister en via de facturatiegegevens aangeleverd door het Intermutualistisch Agentschap, dat de gegevens van de verschillende ziekenfondsen verzamelt. De Stichting Kankerregister (www.kankerregister.org) verzamelt gegevens over alle nieuwe kankerdiagnoses in België en de follow-up ervan. Op basis van die informatie brengt de stichting de aard en omvang van kanker in België in kaart. Op regelmatige tijdstippen wordt die informatie gebundeld in een publicatie. De stichting verzamelt ook alle anatomopathologische testresultaten in het kader van de vroegtijdige opsporing van bepaalde kankers (baarmoederhals-, borst- en colonkanker). Niet alle gegevens van de Stichting Kankerregister zijn opgenomen in het VIP2-project. UZ Leuven kiest ervoor om naast de VIP2-kwaliteitsindicatoren ook nog grafieken en tabellen uit de Stichting Kankerregister op te nemen en te becommentariëren. De meeste cijfers gaan over invasieve borstkanker, het type borstkanker dat zich verder kan verspreiden in het lichaam. Er bestaan ook kwaadaardige letsels die nog niet in de omgeving ingroeien, die noemen we een in situ-kanker. 2/31 Funnel plots lezen • Het rapport drukt de resultaten uit in tabellen en anderzijds funnel plots, een soort grafiek die de resultaten van het eigen ziekenhuis vergelijkt met de andere ziekenhuizen. Het resultaat van een parameter (Y-as) wordt altijd uitgezet tegen het aantal onderzochte personen (X-as). Elke bullet stelt de case load van een ziekenhuis voor: het aantal patiënten dat het ziekenhuis behandeld heeft in die periode. De funnel plot toont het gemiddelde, en geeft met de blauwe lijnen aan wat ‘normale’ waarden zijn (waarden die niet als afwijkend worden beschouwd). Typisch voor een funnel plot is de trechtervorm (funnel betekent trechter): hoe kleiner de case load, hoe groter de kans dat toeval een rol speelt in het resultaat, en hoe meer de resultaten uiteen liggen; omgekeerd: hoe groter de case load, hoe kleiner de kans dat het resultaat beïnvloed wordt door toeval. Vandaar dat bij ziekenhuizen met een kleine case load meer variatie mogelijk (en normaal) is. Ter vergelijking: als je een dobbelsteen honderd keer gooit, is de kans groot dat je op een gemiddelde van 3 uitkomt. Gooi je maar drie keer, dan is de kans op een afwijking van dat gemiddelde veel groter. Uitleg bij de tabellen en funnel plots (door professor Marie-Rose Christiaens) 3 3/31 De verschillende resultaten van het rapport worden toegelicht door prof. dr. Marie-Rose Christiaens, coördinator van het borstcentrum. UZ Leuven is een officieel erkend borstcentrum. Om deze titel te mogen voeren, moeten we beantwoorden aan een hele reeks criteria en kenmerken die door de overheid zijn opgelegd. In ons borstcentrum kunnen uiteraard alle patiënten met borstkanker en andere borstaandoeningen terecht voor diagnose, behandeling en opvolging. Daarnaast bieden we ook een revalidatieprogramma aan. Verder werken we mee aan de gratis borstkankerscreening waarvoor alle vrouwen van 50 tot 69 om de twee jaar worden uitgenodigd en hebben we een programma voor vrouwen met een verhoogd risico op borstkanker. Ook onderzoek behoort tot de opdrachten van het borstcentrum. Aan het borstcentrum zijn artsen van uiteenlopende disciplines verbonden, naast verpleegkundigen, maatschappelijk assistenten, seksuologen, psychologen, kinesitherapeuten en revalidatiespecialisten. Ook vrijwilligers spelen een belangrijke rol in het centrum. Bijzonder te vermelden is de borstverpleegkundige, die als hoofdopdracht heeft om de patiënten met (een vermoeden van) borstkanker persoonlijk te begeleiden gedurende het volledige proces dat ze doorlopen. 4 4/31 Algemene informatie Leeftijdscategorie Tabel: leeftijdscategorie van alle patiënten (met N: aantal) (bron: Rapport Stichting Kankerregister) UZ Leuven behandelt in vergelijking met de andere Vlaamse ziekenhuizen iets minder vrouwen van boven de 70 jaar. Vrouwen uit de jongere leeftijdscategorieën zijn dan weer meer vertegenwoordigd. Patiënten van 70 en ouder lijken in eerste instantie een behandeling dicht bij huis te verkiezen, in een vertrouwde omgeving omringd door familie, en zijn minder bereid of in staat om zich (ver) te verplaatsen naar een meer gespecialiseerd borstcentrum. Patiënten jonger dan 70 gaan bij hun keuze voor een ziekenhuis dikwijls actief op zoek naar informatie en houden minder rekening met bereikbaarheid of nabijheid. 5 5/31 Aantal patiënten Figuur: verdeling van de ziekenhuizen op basis van het totaal aantal patiënten (bron: Rapport Stichting Kankerregister) UZ Leuven ziet beduidend meer patiënten met borstkanker dan enig ander Vlaams ziekenhuis, namelijk meer dan twee keer zoveel als het ziekenhuis met het tweede hoogste cijfer. UZ Leuven wordt duidelijk beschouwd als het Vlaams referentieziekenhuis voor borstkanker. Al eind van de jaren 70 organiseerden we systematisch multidisciplinair overleg omtrent borstaandoeningen en hadden we in 1992 een gespecialiseerde afdeling specifiek voor borstaandoeningen, lang voor dat wettelijk verplicht was. Die grote aandacht voor een 6 6/31 multidisciplinaire aanpak van borstkanker, subspecialisatie en begeleiding van patiënten verklaart allicht voor een groot stuk het groot aantal patiënten dat naar UZ Leuven verwezen wordt. . In elk geval zijn we het aan onze reputatie als referentieziekenhuis verplicht om excellente zorg te verstrekken in elke fase van het traject, via diagnose tot behandeling, begeleiding, nazorg en revalidatie. 7 7/31 Overlevingscijfers Geobserveerde overleving Alle patiënten Figuur: geobserveerde vijfjaarsoverleving van alle patiënten – gecorrigeerd voor leeftijd en stadium (bron: Rapport Stichting Kankerregister) Met overlevingscijfers van 84,8% zitten we boven het Vlaamse gemiddelde van 80,6%. Terminologie Geobserveerde overlevingscijfers kijken naar de algemene overleving, zonder rekening te houden met de specifieke doodsoorzaak. Iemand met de diagnose borstkanker die overlijdt ten gevolge van een andere aandoening of oorzaak (bijvoorbeeld een ongeval), wordt met andere woorden ook geregistreerd als overleden. Verder gaat het hier om zogenaamde gecorrigeerde cijfers: de leeftijd van de patiënt en het stadium van de tumor zijn twee karakteristieken die een sterke invloed hebben op de overlevingscijfers. Een ziekenhuis dat meer oudere patiënten behandelt of meer patiënten met tumoren in stadium III en IV, 8 8/31 heeft daarom minder goede overlevingscijfers. Om een goede vergelijking te kunnen doen, is het daarom belangrijk om die twee karakteristieken uit te filteren. 9 9/31 Tabel: geobserveerde vijfjaarsoverleving van alle patiënten – per gecombineerd stadium (met N: aantal) (bron: Rapport Stichting Kankerregister) Uit deze cijfers blijkt dat de vijfjaarsoverlevingscijfers zeker voor de gevorderde stadia gunstig zijn: stadium III 80,9% tegenover 70,6% als Vlaams gemiddelde. Terminologie Het stadium geeft aan hoe ver de tumor gevorderd is. Er zijn twee manieren om het stadium te bepalen: 1. Klinisch stadium: het stadium van de kanker bepaald op basis van lichamelijk onderzoek en beeldvorming. Hoe hoger het cijfer, hoe verder gevorderd de tumor. 2. Pathologisch stadium: het stadium van de kanker bepaald op basis van weefselonderzoek (na een operatie). Hoe hoger het cijfer, hoe verder gevorderd de tumor. Beide bepalingen samen heten gecombineerd stadium. 10 10/31 Geopereerde patiënten Figuur: geobserveerde vijfjaarsoverleving van geopereerde patiënten – gecorrigeerd voor leeftijd en stadium (bron: Rapport Stichting Kankerregister) In deze figuur worden specifiek de geopereerde patiënten beschouwd. Hier vallen de gunstige overlevingscijfers nog meer op: 90,9% tegenover 86,5% als Vlaams gemiddelde. Dat het overlevingscijfer bij de geopereerde patiënten hoger ligt (90,9%) dan bij alle patiënten met diagnose borstkanker (84,8%) is goed te verklaren: patiënten met uitgezaaide (gemetastaseerde) borstkanker worden minder vaak geopereerd; een operatie is bij deze laatste patiëntengroep namelijk niet altijd noodzakelijk of aangewezen. Binnen de groep geopereerde patiënten zitten met andere woorden meer patiënten met een minder gevorderd stadium. Er zit ook een grote groep patiënten bij die vóór de operatie al behandeld zijn, bijvoorbeeld met chemotherapie of hormoontherapie, wat hun prognose in sommige situaties verbeterd heeft. 11 11/31 Tabel: geobserveerde vijfjaarsoverleving van geopereerde patiënten – per gecombineerd stadium (met N: aantal) (bron: Rapport Stichting Kankerregister) Als we de overlevingscijfers van de geopereerde patiënten van naderbij bekijken volgens het tumorstadium, blijkt opnieuw dat UZ Leuven ook voor de hogere stadia goede cijfers haalt: voor stadium III gaat het over 85,7% tegenover 73,4% als Vlaams gemiddelde. 12 12/31 Relatieve overleving Alle patiënten Figuur: relatieve vijfjaarsoverleving van alle patiënten – gecorrigeerd voor leeftijd en stadium (bron: Rapport Stichting Kankerregister) Met relatieve overlevingscijfers van 90,5% zitten we boven het Vlaamse gemiddelde van 88%. Terminologie Relatieve overlevingscijfers vergelijken de concrete overlevingscijfers van borstkankerpatiënten met de globale levensverwachting. Een vijfjaarsoverleving van 90,5% zegt dus niet dat na vijf jaar nog 90,5% van de borstkankerpatiënten in leven is – dat wordt uitgedrukt via geobserveerde overlevingscijfers; het cijfer drukt uit dat de levensverwachting van een borstkankerpatiënt 90,5% bedraagt in vergelijking met de levensverwachting van iemand die geen borstkanker heeft (maar voor de rest wel over dezelfde kenmerken beschikt, zoals leeftijd en geslacht). 13 13/31 Een relatief overlevingscijfer van 100% betekent dus dat de borstkankerpatiënt even veel (of even weinig) kans op overlijden heeft als de globale populatie (rekening houdend met leeftijd, geslacht en kalenderjaar – een jaar met een strenge winter beïnvloedt bijvoorbeeld het sterftecijfer). Een relatief overlevingscijfer van meer dan 100% wijst erop dat de kans op sterfte zelfs lager ligt dan bij de algemene populatie. Zo’n cijfer kan worden verklaard door bijvoorbeeld een gezondere levensstijl of een nauwere medische opvolging, maar het cijfer kan ook te wijten zijn aan ontbrekende gegevens of een kleine steekproefgrootte. Verder gaat het hier om zogenaamde gecorrigeerde cijfers: de leeftijd van de patiënt en het stadium van de tumor zijn twee karakteristieken die een sterke invloed hebben op de overlevingscijfers. Een ziekenhuis dat meer oudere patiënten behandelt of meer patiënten met tumoren in stadium III en IV, heeft daarom minder goede totale overlevingscijfers. Om een goede vergelijking te kunnen doen, is het daarom belangrijk om die twee karakteristieken uit te filteren. 14 14/31 Tabel: relatieve vijfjaarsoverleving van alle patiënten – per gecombineerd stadium (met N: aantal) (bron: Rapport Stichting Kankerregister) De relatieve overlevingscijfers bekeken volgens tumorstadium laten zien dat vooral voor de meer gevorderde stadia de resultaten gunstig zijn; vooral stadium III (met 87,6% tegenover 78,4%) valt op. 15 15/31 Geopereerde patiënten Figuur: relatieve vijfjaarsoverleving van geopereerde patiënten – gecorrigeerd voor leeftijd en stadium (bron: Rapport Stichting Kankerregister) Met relatieve overlevingscijfers van 96,4% voor de geopereerde patiënten zitten we boven het Vlaamse gemiddelde van 93,5%. Net zoals bij de geobserveerde overleving geldt dat het hogere cijfer bij geopereerde patiënten logisch is: patiënten met uitgezaaide (gemetastaseerde) borstkanker worden minder vaak geopereerd; een operatie is bij deze patiëntengroep namelijk niet altijd noodzakelijk of aangewezen. Binnen de groep geopereerde patiënten zitten met andere woorden meer patiënten met een minder gevorderd stadium. Er zit ook een grote groep patiënten bij die vóór de operatie al behandeld zijn, bijvoorbeeld met chemotherapie of hormoontherapie, wat hun prognose in sommige situaties verbeterd heeft. 16 16/31 Tabel: relatieve overleving van geopereerde patiënten – per gecombineerd stadium (met N: aantal) (bron: Rapport Stichting Kankerregister) De relatieve overlevingscijfers van geopereerde patiënten bekeken volgens tumorstadium laten zien dat vooral voor de meer gevorderde stadia de resultaten gunstig zijn; vooral stadium III (met 92,3% tegenover 80,7%) valt op. 17 17/31 Diagnose Stadium onbekend Figuur: vrouwen bij wie het klinisch stadium en het pathologisch stadium niet bekend is (bron: Rapport Stichting Kankerregister) Uit deze cijfers blijkt dat in 2,5% van de gevallen geen stadiumbepaling van de tumor gebeurt. Daarmee zitten we weliswaar onder het Vlaamse gemiddelde van 4,67%, maar toch stemt dit resultaat ons niet tevreden. Bij élke diagnose moet een stadiumbepaling gebeuren, zeker klinisch en – als de patiënt geopereerd is – ook pathologisch. Het stadium van de tumor is namelijk cruciaal voor de behandeling. We zijn dan ook ten zeerste verbaasd dat in ons ziekenhuis behandelingen worden opgestart zonder dat het stadium bepaald is. Er zijn twee mogelijke verklaringen voor dit resultaat. 1. Ofwel komen de cijfers overeen met de realiteit en wordt het stadium af en toe niet bepaald. In dat geval nemen we maatregelen om de situatie zo snel mogelijk recht te trekken. 2. Ofwel is er sprake van een registratieprobleem: niet elke stadiumbepaling wordt correct genoteerd en doorgegeven aan het Kankerregister. Ook in dat geval zullen we maatregelen treffen om de registratie te verbeteren. 18 18/31 Zodra we weten waar het probleem precies zit, geven we meer informatie: over de oorzaak, maar ook over de maatregelen die we treffen om de situatie te verbeteren. Terminologie Het stadium geeft aan hoe ver de tumor gevorderd is. Er zijn twee manieren om het stadium te bepalen. 1. Klinisch stadium: het stadium van de kanker bepaald op basis van lichamelijk onderzoek en beeldvorming. Hoe hoger het cijfer, hoe verder gevorderd de tumor. 2. Pathologisch stadium: het stadium van de kanker bepaald op basis van weefselonderzoek (na een operatie). Hoe hoger het cijfer, hoe verder gevorderd de tumor. Beide bepalingen samen heten gecombineerd stadium. 19 19/31 Diagnostiek en stagering Tabel: procedures voor diagnostiek en stagering (met N: aantal) (bron: Rapport Stichting Kankerregister) In 97,8% van de gevallen gebeurt in UZ Leuven een ER/PR/HER2-bepaling, hetzelfde cijfer als het Vlaamse gemiddelde. Zo’n ER/PR/HER2- bepaling is essentieel voor een correcte behandeling. Vandaar dat we een resultaat van 100% nastreven. We zoeken uit waarom het cijfer lager ligt dan 100% (loopt er iets mis met de registratie of wordt de bepaling af en toe niet uitgevoerd?) en nemen gepaste maatregelen en streven naar een resultaat van 100%. Met 94% voor punctie en/of biopsie van de borstklier zitten we beduidend boven het Vlaamse gemiddelde (82,6%). Maar ook hier streven we naar een resultaat van 100%. Opnieuw: een punctie en/of biopsie van de borstklier geeft essentiële informatie voor een correcte behandeling. We zijn dan wel weer tevreden over het lage cijfer van chirurgische biopsieën: 1,4% tegenover 5,5% in andere Vlaamse ziekenhuizen. Normaal wordt eerst een punctie onder echogeleide (of stereotaxie of MR) en met lokale anesthesie uitgevoerd, en alleen als die geen informatie geeft of een resultaat dat afwijkt van het lichamelijk onderzoek en de beeldvorming, wordt geopteerd om onder narcose een chirurgische biopsie of wegname te plannen. Ook deze beslissing wordt multidisciplinair genomen. De cijfers geven dus aan dat we maar zelden verplicht zijn een chirurgische biopsie uit te voeren. De grote expertise op vlak van beeldvorming en geleide puncties is te verklaren doordat onze borstradiologen zich sterk gespecialiseerd hebben en uitsluitend actief zijn in borst-beeldvorming. Een punctie kan ook uitwijzen dat een tumor goedaardig is en dat opereren dus niet nodig is. Op die manier kunnen we ook onnodige operaties vermijden. 20 20/31 Terminologie Bij een ER/PR/HER2-statusbepaling wordt nagegaan of op de tumorcellen oestrogeenreceptoren (ER), progesteronreceptoren (PR) of humane epidermale groeifactorreceptoren 2 (HER2) aanwezig zijn. Deze receptoren geven aan of een tumor gevoelig is voor hormonale of monoklonale therapie. Beide types therapieën zijn erop gericht om de groei van de tumor tegen te gaan. Een klein stukje tumorweefsel kan onder plaatselijke verdoving worden weggenomen met een punctie, waarbij een lange naald weefsel opzuigt. Snijden is niet nodig. De procedure gebeurt ambulant, laat weinig littekens achter, en het werkverlet blijft beperkt (enkel de dag van de procedure). Bij een chirurgische biopsie of wegname van het letsel wordt weefsel onder volledige narcose operatief weggenomen. Een chirurgische biopsie is dus ingrijpender dan een punctie: er is volledige narcose, de patiënt moet worden opgenomen in het daghospitaal, meerdere dagen werkverlet, meer litteken. Om die reden willen we zo veel mogelijk dergelijke procedures vermijden en optimaal de diagnose stellen op basis van een punctie. 21 21/31 Cytologisch en/of histologisch onderzoek Figuur: percentage geopereerde patiënten bij wie de kwaadaardigheid van de tumor wordt bepaald aan de hand van een cytologisch en/of histologisch onderzoek Met een resultaat van 99% is duidelijk dat ongeveer voor elke patiënt die in UZ Leuven geopereerd wordt, vooraf een vaststaande diagnose van kwaadaardigheid beschikbaar is. Hoewel we met dit cijfer ruim boven het Vlaamse gemiddelde zitten (88,1%), zijn we niet helemaal tevreden: we streven naar 100%. Zo’n cytologisch of histologisch onderzoek is belangrijk voor een correcte behandeling. Misschien voeren we het onderzoek effectief in 100% van de gevallen uit, maar loopt iets mis met de registratie. We zoeken het verder uit en nemen de gepaste maatregelen. Terminologie Zowel via analyse van cellen (cytologische bepaling) als via analyse van het weefsel (histologische bepaling) kunnen vóór de operatie de kenmerken van de tumor (al dan niet kwaadaardig, aanwezigheid van ER/PR/HER2-receptoren …) bepaald worden. Die kenmerken zijn belangrijk om de verdere behandeling vast te leggen en te bespreken met de patiënt. 22 22/31 Figuur: percentage niet-geopereerde patiënten bij wie de kwaadaardigheid van de tumor wordt bepaald aan de hand van een cytologisch en/of histologisch onderzoek (bron: Rapport Stichting Kankerregister) De figuur toont aan dat UZ Leuven een voldoende hoge score behaalt (89,5%) bij het bepalen van de aard van de tumor en zijn kenmerken, ingeval de patiënt niet geopereerd wordt. De norm ligt namelijk tussen 80 en 95%. Toch zijn we zelf niet tevreden over het resultaat; dit zou moeten gebeuren bij ALLE patiënten die niet geopereerd worden. We zoeken daarom uit wat dit cijfer verklaart (registreren we de onderzoeken onvoldoende of voeren we onvoldoende cytologische en histologische onderzoeken uit?) en treffen daarna de gepaste maatregelen. 23 23/31 Multidisciplinair oncologisch consult Figuur: vrouwen besproken op het multidisciplinair oncologisch consult Tijdens een multidisciplinair overleg wisselen oncologen, gynaecologen, radiotherapeuten, chirurgen, pathologen en radiologen informatie uit om het beste behandelingstraject uit te werken. Daarom is het wenselijk dat voor elke patiënt op meerdere tijdstippen zowel van de diagnose als van de behandeling zo’n overleg plaatsvindt. Het is aangewezen om voor elke patiënt één multidisciplinair consult per jaar uit te voeren. Dat consult wordt geregistreerd en is de basis voor deze grafiek. In de feiten gebeurt in UZ Leuven ook tussendoor multidisciplinair overleg, waardoor we dus een hogere frequentie hebben dan die ene keer per jaar. We zijn dan ook ten zeerste verbaasd dat volgens de cijfers zelfs dat ene overleg per jaar niet bij alle patiënten gebeurt, temeer omdat er een heel lange traditie van dergelijk overleg in Leuven geïnstalleerd is Denken we ten onrechte dat al onze patiënten multidisciplinair worden besproken? Of loopt er iets mis met de registratie? We zoeken het uit en nemen de gepaste maatregelen. 24 24/31 Behandeling Borstsparende chirurgie Tabel a: chirurgie voor alle patiënten (met N: aantal) (bron: Rapport Stichting Kankerregister) Tabel b: aantal patiënten die een borstsparende operatie ondergingen en die binnen 6 maanden daarna geen borstamputatie ondergingen UZ Leuven Vlaanderen totaal BSC geen amputatie na % totaal BSC geen amputatie na % 6 maanden 6 maanden 524 (*) 497 (**) 94,8% 5357 (*) 3191 (**) 59,5% (*) cijfer afkomstig uit het individueel rapport – tabel 6, tabel beschrijvende statistiek, chirurgie (**) cijfer afkomstig uit het individueel rapport – tabel 9, tabel procesindicatoren - procesindicator borstsparende chirurgie In vergelijking met de andere Vlaamse ziekenhuizen voeren we – volgens tabel a – minder borstsparende ingrepen uit en meer volledige borstamputaties. Als dat enigszins kan, wordt gekozen voor een borstsparende ingreep omdat die minder ingrijpend is, zowel lichamelijk als emotioneel. Uit tabel a zouden we dus kunnen besluiten dat we in eerste instantie te snel kiezen voor een borstamputatie. Maar dat besluit moeten we nuanceren. Uit tabel b blijkt namelijk dat UZ Leuven minder vaak borstsparende operaties moet ‘corrigeren’ (door uiteindelijk toch nog de volledige borst te amputeren). Anders gezegd: de beslissing om een borstsparende operatie uit te voeren, is in ons ziekenhuis vaker een correcte beslissing, waarop we minder vaak dan elders moeten teruggekomen. De kans dat de patiënt twee keer moet worden geopereerd, ligt bij ons dus beduidend lager dan elders. Dat is nog om een andere reden positief: het is emotioneel lastiger als een vrouw toch nog haar borst verliest als haar eerst verteld werd dat een borstsparende ingreep mogelijk was; het is na de eerste schok, de kanker diagnose, een tweede grote schok. 25 25/31 Terminologie BSC staat voor borstsparende chirurgie; hierbij wordt maar een deel van borst weggenomen: de tumor en een veiligheidszone er rond. Bij een mastectomie (ook borstamputatie genoemd) wordt de volledige borst weggenomen. 26 26/31 Adjuvante therapie: radiotherapie en chemotherapie Tabel: andere therapie dan chirurgie (met N: aantal) (bron: Rapport Stichting Kankerregister) We behandelen patiënten vaker met adjuvante radiotherapie dan in andere Vlaamse ziekenhuizen het geval is. Omdat een behandeling aangevuld met radiotherapie in veel gevallen betere lokale tumorcontrole en overlevingskansen geeft en relatief weinig nevenwerkingen heeft, is dat een positief cijfer. Over het resultaat in verband met adjuvante chemotherapie zijn we ook wat verbaasd: we waren ervan overtuigd dat we daar merkelijk lager zouden scoren, maar blijken toch op het Vlaamse gemiddelde te zitten. Chemotherapie doodt niet alleen de kankercellen, maar ook gezonde cellen, en geeft veel meer nevenwerkingen en is daarom veel meer belastend voor de patiënten. Als chemotherapie dus niets bijbrengt tot tumorvrije of relatieve overleving, wordt ze daarom beter niet voorgeschreven. Deze cijfers nodigen ons uit onze interne richtlijnen voor chemotherapie regelmatig bij te sturen als nieuwe informatie uit onderzoek beschikbaar is. Terminologie Radiotherapie wordt ook wel bestralingen genoemd. Met ioniserende stralen wordt de tumor bestraald zodat de kankercellen vernietigd worden. Ook met chemotherapie worden de kankercellen vernietigd. Maar deze therapie doodt niet alleen de kankercellen, maar ook gezonde cellen. De nevenwerkingen zijn dan ook vrij groot. Na verwijdering van de tumor kunnen een of meerdere aanvullende behandelingen worden gegeven voor betere kansen op genezing of voor betere overleving. Zo’n behandeling heet adjuvante behandeling en kan radiotherapie, chemotherapie, hormonale therapie of monoklonale therapie zijn, of een combinatie van deze therapieën. Een neo-adjuvante behandeling is een medicamenteuze behandeling die toegediend wordt vóór de chirurgie. Deze behandeling wordt gegeven bijvoorbeeld om de tumor te laten krimpen of op basis van bepaalde kenmerken van de tumor (bijvoorbeeld afwezigheid van ER- of PR-receptoren of de aanwezigheid van HER2-receptoren), waarbij in elk geval chemotherapie nuttig is. 27 27/31 Radiotherapie na een borstsparende ingreep Figuur: Radiotherapie na een borstsparende ingreep Ons resultaat van 97,7% is zeer positief. Alle patiënten met een invasieve tumor die borstsparend verwijderd is, hebben immers baat bij radiotherapie. De radiotherapie vermindert in belangrijke mate het risico dat de tumor terugkomt (recidive). Minder risico op recidive betekent ook betere genezingskansen en overleving. Voordat we een patiënt voorstellen om de tumor borstsparend te verwijderen, moeten we dus zeker zijn dat radiotherapie mogelijk is. In sommige gevallen kan de radiotherapie moeilijker uitgevoerd worden, bijvoorbeeld omdat de persoon bedlegerig is en zich niet of zeer moeilijk gedurende enkele weken kan verplaatsen naar het ziekenhuis voor de dagelijkse radiotherapie. Uitzonderlijk, bijvoorbeeld bij een hoogbejaarde persoon, kan het gebeuren dat we toch besluiten tot een borstsparende operatie ook al is radiotherapie achteraf niet mogelijk. 28 28/31 Neo-adjuvante systemische therapie Figuur: vrouwen die neo-adjuvante systemische therapie krijgen (bron: Rapport Stichting Kankerregister) Meer dan andere Vlaamse ziekenhuizen geven we patiënten neo-adjuvante medicamenteuze therapie. Zo kunnen we vaker een borstsparende operatie uitvoeren: een neo-adjuvante medicamenteuze therapie dient namelijk om de tumor te laten krimpen, waardoor het niet altijd nodig is om de volledige borst te amputeren. 29 29/31 Systemische therapie bij uitgezaaide borstkanker Figuur: percentage patiënten met uitgezaaide borstkanker die een systemische behandeling kregen Met 87,5% halen we de vooropgestelde norm, die namelijk tussen 80 en 100% moet liggen. Toch doet het resultaat ons de wenkbrauwen fronsen; want volgens deze cijfers wordt 12,5% van de patiënten met uitgezaaide borstkanker niet behandeld. We zijn er ons wel van bewust dat vrouwen met uitgezaaide kanker in ons ziekenhuis dikwijls behandeld worden in het kader van een klinische studie (met studiemedicatie die zeer nieuw is), en dus niet in een standaardbehandelingstraject. Behandeling via een klinische studie komt soms niet terecht in de databank die gebruikt is voor dit rapport omdat die via de studie aan de patiënt ter beschikking gesteld wordt. We gaan na wat het resultaat is als we de patiënten in klinische studies die nieuwere studiemedicatie krijgen, meenemen en bekijken of we dan nog altijd op een cijfer uitkomen dat moet worden verbeterd. 30 30/31 Terminologie In een klinische studie worden nieuwe geneesmiddelen of behandelmethodes op een wetenschappelijke en veilige manier getest. Ze zijn typisch voor een universitair ziekenhuis, dat immers ook de opdracht heeft om de medische wetenschap verder te laten evolueren. Elke patiënt die in aanmerking komt voor een klinische studie, krijgt de keuze om al dan niet mee te doen. Soms worden de nieuwere medicamenten gratis ter beschikking van de patiënten gesteld. 31 31/31