Leerverslag Beroepstaak 3: Taal

advertisement
Taalonderwijs
Asja Vossen
Studentnummer: 2066736
Opleiding: PABO, deeltijd, GP1
Vak: Taalonderwijs
Docent: Kitty van Gulick
Maart/April 20
2
Inhoudsopgave:
Voorpagina
1
Titelpagina
2
Inhoudsopgave
3
Voorwoord
4
Inleiding
4
Hoofdstuk 1: Verantwoording
5
Hoofdstuk 1.1: Verantwoording Woordenschat
5
Hoofdstuk 1.2: Verantwoording Spelling
6
Hoofdstuk 2: Ontwikkeling
7
Hoofdstuk 3: Visie
7
Hoofdstuk 4: Lessencycli woordenschat en spelling
8
Hoofdstuk 4.1: Domeininvulling woordenschat
8
Hoofdstuk 4.2: Domeininvulling spelling
9
Bronnen
10
Bijlagen
12
Bijlage 1: Lesvoorbereiding woordenschat groep 1/2
12
Bijlage 2: Stempelblad woordenschat groep 1/2
19
Bijlage 3: Plaatjes prentenboek en foto prentenboek
20
Bijlage 4: Lesvoorbereiding woordenschat groep 5
21
Bijlage 5: Woordspel woordenschat groep 5
27
Bijlage 6: Lesvoorbereiding woordenschat groep 8
28
Bijlage 7: Woordspel woordenschat groep 8
34
Bijlage 8: Lesvoorbereiding spelling groep 1/2
35
Bijlage 9: Plaatje boek ‘Al die boeken over beren’ en werkbladen spellingles
41
Bijlage 10: Lesvoorbereiding spelling groep 5
42
Bijlage 11: Gedicht ‘Hartjes’
49
Bijlage 12: Lesvoorbereiding spelling groep 7
50
Bijlage 13: Gedicht ‘Zelfreizend bakmeel’
56
Bijlage 14: Plaatje IGDY-model
57
3
Voorwoord
De opdracht voor de beroepstaak Taalonderwijs is het maken van een leerverslag.
Daarvoor kies je twee domeinen waarin je je gaat verdiepen en waarvoor je twee
lessencycli ontwerpt: een les voor de onderbouw (groep 1/2), een les voor de
middenbouw (groep 3, 4 en 5) en een les voor de bovenbouw (groep 6,7,8).
Ik had weinig moeite met het kiezen van twee domeinen. Lastiger was om een
doorlopende leerlijn te kiezen. De kennis, maar ook de belevingswereld en het taalniveau
van kleuters ligt mijlenver uit elkaar met die van bijvoorbeeld leerlingen van groep 8.
Toen ik mij eenmaal ging verdiepen in de didactiek en de domeinspecifieke
aandachtspunten van de domeinen, bleek dit toch mee te vallen en kreeg ik echt plezier
in het ontwerpen van de lessen.
Inleiding
Als webredacteur bij een regionale omroep ben ik dagelijks met taal bezig. Ik vind het
fascinerend wat je allemaal kunt met taal. Tegelijkertijd erger ik me ontzettend aan het
taalgebruik van collega’s en met name de vele spelfouten die zij maken. Daarom heb ik
bewust gekozen voor twee domeinen die van onschatbare waarde zijn en waar je niet
vroeg genoeg mee kunt beginnen.
Woordenschat en spelling
Woordenschat en spelling vormen een wezenlijk onderdeel van taalvaardigheid. Ze zijn
belangrijk om je staande te houden in onze maatschappij. Hoe groter je woordenschat,
hoe makkelijker het is om te communiceren, zowel op mondeling als op schriftelijk
gebied. Bij de presentatie van een tekst is spelling het meest in het oog springend
aspect. Is je spelling niet in orde, dan twijfelt de lezer ook aan de geloofwaardigheid of
de betrouwbaarheid van je tekst (Bacchini, S., Dekkers, R., Hofstede, D., Merkesteijn, C.,
Meijer, H., Pullens, T., Paus, H. (ed), 2010).
Een uitgebreide woordenschat is ook een belangrijke basis voor schoolsuccces. Als een
leerling niet beschikt over voldoende woordenschat, kan hij de les niet volgen en leidt dit
tot een negatief effect op zijn leerprestaties.
Het leren van woorden is een steeds belangrijker thema binnen het onderwijs, zeker met
het oog op onze samenleving die steeds multicultereler wordt. Dat geldt ook voor
spelling. Het is een grote zorg. Binnen het onderwijs zuchten leerkrachten steeds vaker
dat leerlingen veel spelfouten maken. Daarom dat Nederlands als vak een prominente
plaats inneemt binnen de kerndoelen voor het primair onderwijs, die door het ministerie
van Onderwijs zijn opgesteld.
Daar ben ik blij om, want school is de plek om in aanraking te komen met taal en met
taal te ‘spelen’. De basisschool zorgt voor een breed aanbod van woorden, biedt een rijke
leeromgeving, zorgt voor interactie en biedt gevarieerde werkvormen aan. Daarom ook
heb ik me verdiept in de didactiek van woordenschat en spelling, zodat ik later als
leerkracht kinderen strategieën kan aanreiken die hen helpen hun woordenschat te
vergroten en hen helpen correct te kunnen spellen.
4
Hoofdstuk 1: Verantwoording
Bij het ontwerpen van mijn lessen ben ik eerst uitgegaan van de kerndoelen en
tussendoelen die op de betreffende domeinen van toepassing zijn. Daarna heb ik
gekeken welke doorgaande leerlijn ik kon toepassen voor alle lessen.
Hoodstuk 1.1: Woordenschat
Woordenschat valt onder kerndoel 12: De leerlingen verwerven een adequate
woordenschat en strategieën voor het begrijpen van voor hen onbekende woorden. 1
Tussendoelen
De kleuters namen deel aan een voorleesactiviteit en leerden daarbij nieuwe woorden. Ik
heb vragen gesteld over het boek, ze hebben de inhoud van het boek voorspeld aan de
hand van de titel en vertelden het verhaal na aan de hand van illustraties. Ze hebben de
nieuwe woorden gebruikt in een woordspel (tussendoel Tule). Voor de activiteit heb ik me
laten inspireren door een voorbeeld uit ‘Portaal’ (Bacchini, S., Dekkers, R., Hofstede, D.,
Merkesteijn, C., Meijer, H., Pullens, T., Paus, H. (ed), 2010) (zie bijlage 1:
lesvoorbereiding woordenschat groep 1).
De leerlingen van groep 5 hebben net zoals bij de kleuters met de nieuwe woorden
geoefend in de vorm van een woordspel (tussendoel Tule). Daardoor hebben ze nieuwe
strategieën aangeleerd om nieuwe woorden te onthouden en hebben die ook toegepast.
Voor de activiteit heb ik gebruik gemaakt van de methode Taal Actief, waarbij woorden
eerst per thema worden aangeboden (zie bijlage 4: lesvoorbereiding woordenschat groep
5).
De leerlingen van groep 8 hebben ook met de nieuwe woorden geoefend in de vorm van
een woordspel (tussendoel Tule). Net zoals bij groep 5 hebben de leerlingen strategieën
aangeleerd en toegepast om nieuwe woorden te onthouden. Ze hebben zelfstandig
nieuwe woordbetekenissen afgeleid. Voor deze activiteit heb ik gebruik gemaakt van de
methode Ajodakt, waarbij woorden per thema worden aangeboden (zie bijlage 6
lesvoorbereiding woordenschat groep 8).
Doorgaande leerlijn
Als doorgaande leerlijn heb ik gekozen om woorden aan te leren met behulp van memory
of een woordspel. Dit is een strategie waarbij leerlingen makkelijker woorden onthouden.
Ook heb ik met de leerlingen van de midden- en de bovenbouw nog andere strategieën
besproken, die hen kunnen helpen woorden te onthouden.
Didactiek
Bij de didactiek ben ik voor alle lessen uitgegaan van de woordenschatdidactiek van Van
den Nulft en Verhallen, Viertakt. Binnen Viertakt worden vier stappen onderscheiden:
voorbewerken, semantiseren, consolideren en controleren.
Voorbewerken
Bij het voorbewerken heb ik belangstelling gewekt voor het onderwerp, door een stuk
voor te lezen uit een boek dat aansluit bij het doel van de les (groep 5) of door een vraag
te stellen waardoor ik een reactie uitlok bij de leerlingen (groep 2). Bij groep 8 heb ik
belangstelling gewekt door aan het begin van de les te vertellen dat we een spel zouden
gaan spelen.
Semantiseren
1
Kerndoelen SLO en Expertisecentrum Nederlands: http://tule.slo.nl/Nederlands/F-L12.html
5
Bij het semantiseren heb ik de nieuw aan te leren woorden aangeboden volgens de
methode van de drie uitjes: uitbeelden, uitleggen en uitbreiden.
- Uitbeelden: je probeert het woord zichtbaar te maken of in een visuele context te
plaatsen. Dat kan door plaatjes, door gebaren te maken of voorwerpen mee te brengen.
- Uitleggen: woorden talig uitleggen, bijvoorbeeld in contextzinnen. De kinderen krijgen
de betekenis verbaal uitgelegd. Je zegt wat het woord betekent.
- Uitbreiden: het woord wordt in een woordcluster geplaatst. Je biedt andere woorden
aan die met het nieuwe woord te maken hebben.
Consolideren
Bij consolideren gaat het om het herhalen van woorden. Vooral veel, gevarieerd en
speels. In mijn lessen heb ik daarvoor gebruik gemaakt van memory of een woordspel.
Controleren
Al tijdens de les controleer je of de leerlingen de woorden begrepen en onthouden
hebben. In het geval van groep 5 en groep 8 keek ik hun werkschriften na.
Hoofdstuk 1.2: Spelling
Spelling valt onder kerndoel 11: de leerlingen leren een aantal taalkundige principes en
regels. Zij kunnen in een zin het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en delen van
dat gezegde onderscheiden. De leerlingen kennen: regels voor het spellen van
werkwoorden, regels voor het spellen van andere woorden dan werkwoorden, regels voor
het gebruik van leestekens.2
Tussendoelen
Met de kleuters heb ik gewerkt aan de ontwikkeling van hun fonologisch bewustzijn. Ze
hebben geleerd woorden in klankgroepen te verdelen en hebben gespeeld met
klankpatronen in woorden. Ik heb dus ook gewerkt aan het alfabetisch principe. Daarvoor
heb ik, net zoals bij woordenschat, gebruik gemaakt van de methode Kleuterplein (zie
bijlage 8: lesvoorbereiding spelling groep 1/2).
Met groep 5 heb ik spellingstrategieën toegepast, waaronder visuele inprenting en
regelstrategie en hebben we de analogieregel heraald. Voor spelling gebruikt groep 5,
net zoals bij woordenschat, de methode Taal Actief (zie bijlage 10: lesvoorbereiding
spelling groep 5).
Met groep 7 heb ik spellingstrategieën toegepast, waaronder visuele inprenting en
auditieve herkenningsstrategie. Ze hebben de spelling van woorden met homofonen
toegepast, net zoals de de analogieregel en de gelijkvoormigheidsregel. Regels die al aan
bod kwamen in groep 5 en 6. Voor spelling gebruikt groep 7 de methode Taalleesland,
waarbij het leren toepassen van verschillende strategieën centraal staat (zie bijlage 12:
lesvoorbereiding spelling groep 7).
Didactiek
Kleuters zijn oriënterend bezig met schrijven. Ze oefenen vaardigheden die ze nodig
hebben bij het lezen en schrijven, waaronder fonologische of auditieve strategie. Ze leren
om een woord in afzonderlijke klanken of klankgroepen op te splitsen. Als een kind een
woord auditief analyseerd, maakt het gebruik van de elementaire spellinghandeling. Als
een woord wordt geanalyseerd in klankgroepen, maken de leerlingen gebruik van de
klankclusterstrategie.
2
Kerndoelen SLO en Expertisecentrum Nederlands: http://tule.slo.nl/Nederlands/F-L11.html
6
In groep 3 en 4 gaan kinderen op een gestructureerde manier aan de slag met het
alfabetisch principe van de taal, de elementaire schrijfhandeling. Die bestaat onder
andere uit auditieve analyse en de klank-tekenkoppeling. Bij gevorderde geletterdheid
(groep 4-8) zijn in de didactiek van het spellingsonderwijs verschillende onderwerpen te
onderscheiden, waaronder denkregels bij spellingpatronen en spellingstrategieën.
In groep 5 leren de leerlingen de visuele inprenting en auditieve herkenningsstrategie toe
te passen. Bij auditieve strategie herkennen leerlingen klankclusters en weten dan hoe ze
een woord moeten schrijven. Er bestaat een vaste koppeling tussen de klank van een
woord en de schrijfwijze. De visuele inprentingsstrategie is er op gericht de leerlingen
vanuit herhaald zien en schrijven vaste woordbeelden bij te brengen. Leerlingen bekijken
de woorden op kaartjes, leggen de kaartjes weg of bedekken ze en leren zo de woorden
te schrijven.
Leerlingen van groep 7 en 8 borduren hier op voort en gaan aan de slag met
werkwoordspelling. Aan het eind van groep 7 moeten de leerlingen 80 procent van de
aangeboden frequente woorden foutloos schrijven en de auditieve strategie, de visuele
inprentingsstrategie en de regelstrategie kunnen toepassen (Methode Taalleesland).
Als doorgaande leerlijn heb ik gekozen voor het aanleren van verschillende strategieën,
passend bij de groep . Daarnaast heb ik bij alle groepen het Interactieve
Gedifferentieerde Directe Instructie-model ingezet (IGDY). Deze methode wordt bij mijn
stageschool de Menorah toegepast in (bijna) alle lessen. De nadruk ligt op interactie en
differentiatie naar zelfstandige werken-groep en instructiegroep (zie bijlage 14: IGDYmodel).
Hoodstuk 2: Ontwikkeling
Wat ik me nog herinner van mijn eigen schooltijd is dat het taalonderwijs minder
interactief was. Nu worden leerlingen veel meer op een interactieve manier bij de les
betrokken. Er is veel aandacht voor taal in de vorm van lettermuren, woordbeelden,
boeken in de klas etc. Er heerst een rijke leeromgeving.
Voor mijn lessen ben ik onder meer uitgegaan van de drie uitgangspunten van interactief
onderwijs. Ik wilde dicht bij de belevingswereld van de kinderen blijven en hen
tegelijkertijd vanaf het begin bij de les betrekken door een les te starten met een gedicht
of een verhaal wat paste bij het thema. Vooral bij de woordenschatles van de kleuters is
dat goed gelukt, door te refereren aan Dora en Swieber (de vos). De les van groep 8 was
de eerste les die ik gaf binnen de lessencycli en daar was ik nog niet zo bezig met
interactief taalonderwijs. Bij de keuze van de woorden heb ik gekeken naar nut en
woordfrequentie. Wat betreft sociaal leren, heb ik in al mijn lessen getracht kinderen te
laten samenwerken. Zowel bij groep 1/2 als bij groep 5 en 8 heb ik een spel gespeeld,
waarbij de kinderen absoluut moesten samenwerken. Bij de spellinglessen kwam dat
minder tot uiting. Het strategisch leren vind ik heel lastig. Hoewel ik aan het einde van
mijn lessen tijd inplande om te reflecteren op wat we geleerd hadden en waarom dit
nuttig was, schoot dit punt er ook vaak bij in.
Hoofdstuk 3: Visie
Als ik terugkijk op mijn lessen, maar ook op de methodes die gebruikt worden op mijn
stageschool de Menorah in Oosterhout, dan denk ik dat er zeker sprake is van interactief
onderwijs. Bovendien wordt in alle lessen gewerkt met het IGDY-model, waarbij er
ruimte is voor differentiatie. In de klassen zijn er plusgroepen voor onder andere rekenen
en spelling, maar er is ook aandacht voor kinderen die minder goed mee kunnen in de
vorm van remedial teaching. Coöperatief samenwerken staat hoog in het vaandel. Het
7
werkt motiverend als leerlingen merken dat ze zelf problemen kunnen oplossen. Ik kan
me daar prima in vinden en vind het prettig om op deze manier te werken.
Toch vind ik dat je daar als leerkracht niet in mag doorslaan. Een leerkracht zal kinderen
goed moeten blijven observeren en op tijd signalen moeten oppikken als het niet goed
gaat. Daarvoor moet je als leerkracht niet alleen flexibel zijn, maar vakinhoudelijk ook
goed op de hoogte zijn van verschillende vormen van onderwijs. Dat kan ook binnen een
school verschillen. Zo combineert de juf van groep 1/2 A bijvoorbeeld ervaringsgericht
onderwijs met ontwikkelingsgericht onderwijs en adaptief onderwijs, afhankelijk van de
soort les die ze geeft en het niveau van de kinderen op dat moment. Dan vind ik erg
postitief. Als leerkracht ben je dan echt met je vak bezig.
Hoofdstuk 4: Lessencyci woordenschat en spelling
Voor de lessencycli heb ik twee domeininvullingen gemaakt: een voor woordenschat en
een voor spelling.
Domeininvulling woordenschat
1. Kerndoelen
2.
Tussendoelen/
leerlijnen
3. Didactiek
4. Domeinspecifieke
aandachtspunten
De leerlingen verweven een adequate woordenschat en strategieën
voor het begrijpen van voor hen onbekende woorden Onder
'woordenschat' vallen ook begrippen die het leerlingen mogelijk
maken over taal te denken en te spreken.
Beginnende geletterdheid: verhaalbegrip (vertellen verhaal na met
steun van illustraties) en boekorïentatie (kunt vragen stellen over
boek, kunnen aan de hand van de omslag van een boek de inhoud
voorspellen.
Gevorderde geletterdheid: technisch lezen (maken gebruik van
betekenis van een woord, breiden conceptuele netwerken uit, ze zijn
in staat strategieën toe te passen voor het onthouden van nieuwe
woorden, ze weten dat woordparen betekenisrelaties kunnen hebben
en kunnen zelfstandig nieuwe woordbetekenissen afleiden en
onthouden).
A. Instructie
Voor de instructie maak ik gebruik van Viertakt:
voorbewerken, semantiseren, consolideren en
controleren.
B. WerkSamenwerken (woordspel/memory), zelfstandig
vormen
oefeningen maken in werkboek (groep 5 en 8)
C. Methoden en Voor de kleuters heb ik Portaal gebruikt en heb ik
materialen
een memory gemaakt met plaatjes uit het boek
‘Steen Soep’ en stempelbladen. Voor groep 5
gebruik ik lees een tekst voor uit ‘Over vroeger en
nu’ en heb een woordspel gemaakt van de woorden
die ze moeten leren. Voor groep 8 gebruik ik Ajodakt
en heb ik een woordspel gemaakt van de woorden
die ze moeten leren.
D. Evalueren
Bij de kleuters laat ik hen de woorden zelf nog een
keer uitleggen, bij groep 5 en groep 8 controleer ik
de oefeningen in hun werkschrift en beoordeel aan
de hand daarvan of de activiteit op een later tijdstip
nog een keer herhaald moet worden, maar dan in
een andere context.
Aandachtspunten zijn de voorkennis (welke woorden kennen de
leerlingen al), het niveau (is er sprake van zwakke leerlingen en
sterke leerlingen), hebben de leerlingen baat bij interactief onderwijs
of hebben zij behoefte aan directe instructie en veel begeleiding.
8
Domeininvullling spelling
1. Kerndoelen
de leerlingen leren een aantal taalkundige principes en regels. Zij
kunnen in een zin het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en
delen van dat gezegde onderscheiden. De leerlingen kennen: regels
voor het spellen van werkwoorden, regels voor het spellen van andere
woorden dan werkwoorden, regels voor het gebruik van leestekens.
2.
Tussendoelen/le
erlijnen
Beginnende geletterdheid: Taalbewustzijn (woorden in klankgroepen
verdelen, spelen met bepaalde klankpatronen), Alfabetisch principe
(leggen foneem-grafeenkoppeling en kunnen daardoor lezen en
schrijven).
Gevorderde geletterdheid: ze kunnen klankzuivere woorden correct
spellen, ze kennen de spelling van woorden met homofonen, ze
passen de gelijkvormigheidregel toe en de analogieregel, ze zijn in
staat gelede woorden en woordsamenstellingen te spellen).
3. Didactiek
A. Instructie
4. Domeinspecifieke
aandachtspunten
IGDY-model (Interactieve Gedifferentieerde Directe
Instructie
B. WerkKlassikaal en coöperatief samenwerken, maar ook
vormen
zelfstandig (bij het maken van oefeningen in hun
werkschrift)
C. Methoden en Bij de kleuters gebruik ik Kleuterplein, maak ik
materialen
gebruik van de letterbij en werkbladen uit het boek
‘Al die boeken over beren’. Bij groep 5 gebruik ik
Taal Actief en lees een gedicht voor, ik maak gebruik
van het digibord en de leerlingen maken oefeningen
in hun werkschrift. In groep 7 gebruik ik
Taalleesland, lees een gedicht voor en laat de
leerlingen oefeningen maken in hun werkschrift.
D. Evalueren
Bij groep 5 en 7 controleer ik de oefeningen in hun
werkschrift. Aan de hand daarvan controleer ik of de
activiteit nog een keer herhaald moet worden. Bij
groep 5 sta ik extra stil bij de regels die ze moesten
toepassen en herhaal deze nog een keer als dat
nodig is. Bij groep 1/2 is het belangrijkste criterium
dat de kinderen mee doen. Of het doel behaald is,
controleer ik op een later tijdstip door op de
woorden terug te komen.
Om leerlingen goed te leren spellen, is het van belang dat de basis
goed is. Dat geldt vooral voor de leerlingen van groep 5 en 7. In groep
5 ligt de nadruk op de strategieën. De leerlingen moeten deze goed
beheersen, willen ze correct kunnen spellen. Bij groep 7 worden die
strategieën herhaald. Bij de kleuters vormt het fonologisch bewustzijn
en de fonologische strategie de basis. Als ze deze vaardigheden goed
beheersen, helpt hen dat later bij het lezen en schrijven.
9
Bronnen
Algemeen:
Bacchini, S., Dekkers, R., Hofstede, D., Merkesteijn, C., Meijer, H., Pullens, T., Paus, H.
(ed). (2010). Portaal, Praktische taaldidactiek voorhet primair onderwijs. Bussum:
Uitgeverij coutinho.
Huizenga, H. (2010). Spelling. SERIE Taal & Didactiek. Groningen/Houten: Noordhoff
Uitgevers.
Kom in de praktijk, foto titelpagina. Opgehaald op 29 maart, 2013 van
http://www.komkinderpraktijk.nl/lage-woordenschat/.
Tof design, foto voorblad. Opgehaald op 1 april, 2013 van http://www.tofdesign.nl/toffewoorden-placemat.htm.
Leraar 24 (2010), Dossier: Woordenschat, Het belang van een uitgebreide woordenschat.
Opgehaald 10 maart, 2013 van http://www.leraar24.nl/dossier/1855/woordenschat.
Leraar 24 (2010), Dossier: Technisch lezen en spelling. Opgehaald op 11 maart, 2013
van http://www.leraar24.nl/dossier/1721 (2010).
Tule, (z.d). Inhouden en activiteiten. Kerndoelen. Opgehaald op 3 maart, 2013 van
http://tule.slo.nl/Nederlands/F-L12.html
Tule, (z.d). Inhouden en activiteiten. Kerndoelen. Opgehaald op 3 maart, 2013 van
http://tule.slo.nl/Nederlands/F-L11.html
Van den Nulft, D., & Verhallen, M. (2009). Met woorden in de weer, praktijkboek voor het
basisonderwijs. Bussum: Uitgeverij Coutinho.
Voor woordenschatlessen:
Bacchini, S., Dekkers, R., Hofstede, D., Merkesteijn, C., Meijer, H., Pullens, T., Paus, H.
(ed). (2010). Portaal, Praktische taaldidactiek voorhet primair onderwijs. Bussum:
Uitgeverij coutinho.
Bonning, T. (2001). Steen Soep. Haarlem: Uitgeverij Holland.
Feldman, R.S (2012). Ontwikkelingspsychologie. Amsterdam: Pearson Benelux.
Kruijssen, A., Letterie, M., Van der Molen, J. (2012). Over vroeger en nu, verhalen bij de
canon. Amsterdam: Ploegsma
Leerlijnen Taal (z.d.). Woordenschat. Opgehaald op 15 maart , 2013 van
http://www.leerlijnentaal.nl/dynamic/media/1/files/Leerlijnen_Mondelinge_taalvaardighei
d/Leerlijn_tussendoelen_Woordenschat.pdf.
Methode groep 5, Taal Actief. ’s-Hertogenbosch: Malmberg.
Methode groep 8, Ajodakt. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff
Van den Nulft, D., & Verhallen, M. (2009). Met woorden in de weer, praktijkboek voor het
basisonderwijs. Bussum: Uitgeverij Coutinho.
Woordspel groep 5 (z.d). Opgehaald op 5 maart, 2013, van
http://www.123lesidee.nl/files/thema2.pdf
10
Voor spellinglessen:
Huizenga, H. (2010). Spelling. SERIE Taal & Didactiek. Groningen/Houten: Noordhoff
Uitgevers
Leerlijnen Taal (z.d.) Technisch lezen. Opgehaald op 15 maart van
http://www.leerlijnentaal.nl/dynamic/media/1/files/Leerlijnen_lezen/Leerlijn_tussendoele
n_technischlezen.pdf.
Lieshout, E., Van Os, E. Kleuterplein. Al die boeken over beren. ’s-Hertogenbosch:
Malmberg
Methode groep 1/2, Kleuterplein. ’s-Hertogenbosch: Malmberg
Methode groep 5, Taal Actief. ’s-Hertogenbosch: Malmberg
Methode groep 7, Taalleesland. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers
Rosmalen, J. Zelfreizendbakmeel. Opgehaald op 7 maart, 2013 van
http://www.1001gedichten.nl/gedichten/76664/zelf_reizend_bakmeel/
Taal Actief (z.d). Overzicht categorieën. Opgehaald op 7 maart, 2013 van
http://www.jufsmeer.dk/Ouderavond/Taal%20actief%203%20Leerlijnenoverzicht%20sp
elling%20groep%205.pdf.
Taalleesland, Bijzondere inleiding. Opgehaald op 18 maart, 2013 van
http://www.taalleesland.nl/files/tll-hl_sp_gr8.pdf.
Van Hooft, M. (2006). Ik ben op jou!, Liefdesgedichten. Tielt/Arnhem: Lannoo.
11
Bijlagen
Bijlage 1: Lesvoorbereidingsformulier woordenschat groep 1/2
Naam student: Asja Vossen
Klas: groep 1/2
Domein: Woordenschat
Stageschool: De Menorah
Mentor: Alime
Groep: 2
Activiteit: Memory
Datum: 19 maart
Aantal leerlingen:
Bedenken vooraf
1. Welke leervragen heb ik ten aanzien van het pedagogisch handelen tijdens deze
activiteit?
2. Welke leervragen heb ik ten aanzien van de inhoud van deze activiteit?
3. Welke persoonlijke leervragen hen ik ten aanzien van deze activiteit?
1. Ik zorg voor variatie in mijn les door een verhaal voor te lezen en een spel te doen.
2. Ik heb me verdiept in de theorie achter woordenschatonderwijs en maak gebruik van
de didactische methode Viertakt.
- Ik zorg er voor dat ik overzicht hou door de kleuters in groepen in te delen en hen
gericht aan het werk te zetten.
Aspecten van onderwijs
1. Leerdoelen: Wat kunnen de kinderen tijdens of aan het einde van de les?
Specifiek: Aan het einde van de les moeten de kleuters minimaal vijf woorden kennen.
Meetbaar: Het is meetbaar. De leerlingen moeten de plaatjes ordenen en het verhaal
navertellen. De andere helft van groep 2 stempelt vijf woorden of maakt een tekening.
Acceptabel: Ja, want de leerlingen hebben al vaker memory gespeeld, gestempeld en
gekleurd.
Realistisch: Het doel is haalbaar, want de kinderen kennen de functie van illustraties bij
een verhaal en zijn in staat een verhaal na te vertellen. Ook kennen ze het principe van
memory. Het is niet de eerste keer dat ze nieuwe woorden aangeleerd krijgen.
Tijdsgebonden: Een les.
DOEL:
Aan het eind van de les moet een deel van groep 2 minimaal vijf woorden kennen door
de plaatjes te ordenen, het verhaal te reconstrueren en het na te vertellen. De
andere helft van groep 2 moet de vijf woorden stempelen die in het verhaal
voorkwamen of een tekening maken over het boek (productdoel). Daarbij doen de
kleuters van groep 2 kennis op over de betekenis van de woorden of neemt deel aan
een spel. (kennisaspect en vaardigheidsaspect).
2. De beginsituatie van de kinderen: wat moet ik over hen weten en wat weten en kunnen
de kinderen al zelf?
- De leerlingen hebben al vaker gewerkt rond thema’s. Ook hebben ze al vaker nieuwe
woorden aangeleerd. Ze kennen het principe van woorden aanleren.
- Tegen de tijd dat een kind drie jaar is, kan het duizenden combinaties maken. Hun
syntaxis verdubbelt elke maand. Ook hun woordenschat neemt een enorme vlucht.
Kleuters en peuters leren ongeveer tien nieuwe woorden per dag. Tot die prestatie
12
komen ze via fast mapping, waarbij ze nieuwe woorden al na een korte kennismaking
aan hun betekenis koppelen.
- Ze zijn in staat om een tekening te maken en om memory te spelen of een verhaal na
te vertellen.
3. De leerstof: wat is de inhoud van de onderwijsactiviteit?
Introductie/Voorbewerken
In de kleutergroepen wordt gebruik gemaakt van Kleuterplein. Elke vier weken staat een
ander thema centraal. Binnen het thema wordt aan alle tussendoelen gewerkt. Er wordt
gewerkt taal, rekenen, motoriek, wereldoriëntatie, muziek, voorbereidend schrijven en
sociaal-emotionele ontwikkeling. In deze les wordt gewerkt rond het thema ‘Dieren’. De
kinderen doen mee aan een vertelactiviteit en spelen memory.
Voor het aanleren van woordenschat wordt gebruik gemaakt van woordenschatdidactiek,
volgens de viertakt van Van den Nulft en Verhallen (2009). Daarbij zijn er vier
didactische fasen te onderscheiden: Voorbewerken, aanbieden en semantiseren,
consolideren en controleren.
- Voorbewerken:
Ik begin mijn les door aan de kleuters te vragen wie weet wat een vos is. Een vos is een
roofdier dat kippen eet, maar ook konijnen en soms lammetjes. Een vos is sluw en slim.
Ik vraag ook aan de kleuters of ze een bekende vos kennen (Swieber van Dora). Een
vos sluipt op het dier af dat hij wil opeten. Ik vraag aan de kinderen hoe ze dat zouden
doen. ‘Doe eens een vos na’.
Ik vertel dat ik een verhaal ga voorlezen over een vos en noem de titel van het boek
‘Steen Soep’. Daarna gaan we een spelletje spelen (memory). Voor kleuters is dit een
goede strategie om nieuwe woorden te onthouden. Daarbij halen ze de woordbetekenis
op uit hun geheugen. Bij kleuters gaat het om de juiste plaatjes bij elkaar zoeken. Aan
de hand van de plaatjes kunnen ze de woorden achterhalen, want die zijn uitgebeeld op
de plaatjes. Andere kleuters van groep 2 mogen een tekening maken of woorden uit het
boek nastempelen.
- Semantiseren
Ik lees het boek klassikaal voor en sta extra stil bij het deel van het verhaal waarin de
vijf woorden voorkomen. Ik bespreek het verhaal kort na met de kleuters. Ik kies vijf
woorden die belangrijk zijn in het verhaal. Dat zijn: reiziger, graankorrels,
nieuwsgierig, vos, boerderijdieren. Bij het semantiseren van de vier
uitbreidingswoorden zet ik de drie uitjes in: uitbeelden, uitleggen, uitbreiden.
Tijdens het voorlezen, stop ik telkens bij het uitbreidingswoord. Ik leg het woord uit en
breid het uit met woorden die er mee te maken hebben. Of door vragen te stellen.
- Reiziger: Ik leg uit dat dat iemand is die de wereld rond trekt. Ik vraag hen hoe een
een reiziger er uit zou zien? Uitbreiding: rugtas, auto, te voet, vliegtuig, koffer, ver weg.
- nieuwsgierig: ik leg uit dat de dieren heel graag willen weten hoe de soep smaakt en
hoe die er uit ziet. Daarom komen ze steeds dichterbij. Ze kunnen bijna niet wachten. Ik
vraag aan de klas wanneer je nog nieuwsgierig bent. BV als je jarig bent? Of met
Sinterklaas? Uitbreiding: spannend, cadeaus, nerveus
- graankorrels: ik leg uit dat dit korrels zijn die van het graan afkomen. Waar zie je
wel eens graan staan? Mais is ook een soort graan. Eten jullie wel eens graankorrels?
Wat kun je maken van graankorrels, wat je wel kunt eten? Wie eet er graankorrels? De
kippen. Uitbreiding: kippen, graan, weide, mais, brood.
- boerderijdieren: We hebben allemaal dieren gezien in het boek. Welke dieren? Waar
wonen deze dieren? Kunnen deze dieren ook ergens anders wonen? Uitbreiding:
boerderij, boer, hooizolder, weiland, stal.
13
- Vos: de vos was de hoofdrolspeler in het boek. Vossen zijn ook slim. Wat doet deze
vos? Hij gaat een soep maken van steen, omdat de dieren hem geen eten willen geven.
Hij bedenkt een sluw plan. Hij zegt nl dat de soep niet lekker is en dan geven de dieren
toch steeds iets aan hem. En dan wordt het toch lekkere soep.
-Consolideren:
De klas wordt in drie verdeeld: de oudste kleuters van groep 2 gaan memory spelen, de
andere kleuters van groep 2 gaan de woorden stempelen en de kleuters van groep 1
maken een tekening.
Oudsten groep 2:
Ik neem de oudste kleuters van groep 2 apart, om te consolideren met de woorden. Ze
gaan oefenen met de woorden en hun betekenis aan de hand van strategieën die ze
aangereikt krijgen, in dit geval Woorden onthouden. Een activiteit die ingezet kan
worden om deze strategie te oefenen is memory spelen. De leerlingen krijgen plaatjes
uit het boek en moeten de juiste plaatjes bij elkaar zoeken. Ik bespreek samen met de
kleuters wat er gebeurd op de plaatjes. Ik sta extra stil bij de woorden die we daarnet
geleerd hebben. Daarna moeten de kleuters de plaatjes op de juiste volgorde leggen en
het verhaal navertellen.
Andere kleuters groep 2:
Deze kleuters krijgen een blad met woorden uit het boek die ze moeten nastempelen of
ze mogen een tekening maken over het verhaal.
- Controleren:
Ik controleer of de kleuters het verhaal onthouden hebben. Alle plaatjes van de memory
worden in de kring gelegd. Twee kinderen mogen de plaatjes op volgorde leggen en hulp
vragen van anderen als ze er niet uitkomen. Hiervoor wijs ik twee kleuters aan die
gestempeld of gekleurd hebben. Daarna herhaal ik de woorden nog een keer die we aan
het begin besproken hebben. De kinderen kunnen het woord uitleggen, uitbeelden of ik
laat hen opnoemen wat er mee te maken heeft.
4. Evaluatie: hoe stel ik de kwaliteit van de ontwikkelings- en leerprocessen en van die
leerresultaten vast? Welke criteria en normering hanteer ik?
- Tijdens de memory observeer ik hoe de kleuters het doen en welke kleuters extra hulp
nodig hebben. Ik vind het belangrijk dat de kleuters samenwerken. Ik controleer of het
doel behaald is, door tijdens de controlerende fase de kinderen de aangeleerde woorden
in hun eigen woorden te laten uitleggen.
- Bij de andere helft van groep 2 kijk ik naar het resultaat van het stempelblad en naar
hun tekening. Ik vind het vooral belangrijk dat ze een poging gewaagd hebben, dan dat
het perfect gestempeld is. Bij de tekening ben ik niet tevreden met een paar strepen. Ik
moet wel iets van het verhaal herkennen in de tekening.
14
Tijdsplanning
Halte
Didactische route
Leerstof
1
5
20
Activiteiten van de leerlingen
Leerling
Leefwereld
Opnemen:
- Vertel over Vos en
stel vragen
- Vertel dat we
verhaal gaan lezen
en daarna spel
spelen, stempelen en
tekenen
2
Opnemen:
- Ik lees het verhaal
voor en leg de vijf
woorden uit
20
3
Bewerken:
- Deel gaat plaatjes
ordenen en verhaal
navertellen
- Deel gaat stempelen
Doen:
Anderen gaan
tekening maken
10
4
Bewerken:
- Andere kids mogen
opnieuw spel spelen in
kring
Delen:
- Kids mogen
vertellen wat ze
gedaan hebben
(tekenen, stempelen,
spel gespeeld)
Reflecteren:
- Bespreken wat we geleerd hebben
5
10
6
Integreren:
- kids leggen woorden zelf uit of beelden ze uit. Ze kunnen
ook andere woorden opnoemen die er mee te maken
hebben.
15
Activiteiten leerkracht
Stap 1: Introductie/Instructie:
- Ik begin mijn les door aan de kleuters te
vragen wie weet wat een vos is.
- Ik vraag ook aan de kleuters of ze een
bekende vos kennen (Swieber van Dora).
- Een vos sluipt op het dier af dat hij wil
opeten. Ik vraag aan de kinderen hoe ze dat
zouden doen. ‘Doe eens een vos na’.
Ik vertel dat ik een verhaal ga voorlezen over
een vos en noem de titel van het boek
‘Steen Soep’. Daarna gaan we een spelletje
spelen (memory).
Stap 2: Opnemen
Semantiseren: ik lees het verhaal voor en leg
de vijf woorden uit aan de hand van de drie
uitjes.
Stap 3:
Bewerken:
- oudsten van groep 2 gaan plaatjes ordenen
(memory) en verhaal navertellen.
- deel gaat woorden stempelen
Doen:
- Kleuters die willen mogen tekening maken
Organisatie/leer- en hulpmiddelen
Leer- en hulpmiddelen
- Memory: plaatjes uit verhaal.
- Stempelbladen
- Wit tekenvel
- Boek Steen Soep
Organisatie:
- Klassikaal in kring: verhaal vertellen
- Deel speelt samen memory aan tafel
- Anderen stempelen woorden of
maken tekening aan tafel
- Klassikaal in kring: nabespreken, kids
mogen nog een keer spel spelen.
- Kinderen die gaan stempelen, nemen
zelf stempeldoos en onderlegger.
- Kinderen die gaan tekenen krijgen
blad papier maar moeten zelf kleurtjes
nemen.
Pedagogisch klimaat:
- Leerlingen die tijdens stempelen iets
willen vragen, mogen naar de juf
komen.
- Leerlingen die klaar zijn met tekening
mogen die komen brengen naar de juf.
Stap 4:
Bewerken: kids die gekleurd of gestempeld
hebben mogen het spel nog een keer spelen
in de kring. Ze mogen eventueel hulp vragen
aan anderen.
Delen: kids vertellen aan elkaar wat ze
gedaan hebben. Kids die gekleurd hebben,
vertellen wat ze getekend hebben.
Stap 5: Reflecteren
Bespreken wat we geleerd hebben vandaag.
Stap 6: Integreren
Kids leggen woorden zelf uit of beelden ze uit.
Ook kunnen ze andere woorden opnoemen die
er mee te maken hebben.
Opmerkingen
Handtekening voor akkoord mentor:
16
Reflectie door student:
1. Reflectie op het pedagogisch handelen. Wat ging er goed? Wat moet ik nog verbeteren?
Tijdens het voorlezen van het verhaal had ik de aandacht van de kinderen. Bij de moeilijke
woorden reageerden ze op de vragen die ik stelde. Toen ik vroeg hoe een vos naar zijn
prooi sloop, gingen de kinderen op de grond zitten en deden een vos na. Nadat ik vroeg of
ze weer wilden gaan zitten zodat ik verder kon vertellen, gebeurde dat meteen. De
kinderen luisterden naar elkaar en staken ook keurig hun vinger op als ze iets wilde
vertellen.
2. Reflectie op de vakspecifieke kenmerken. Wat ging er goed? Wat moet ik nog
verbeteren?
Ik heb groep 2 in twee verdeeld. Met een groep wilde ik memory spelen, terwijl de andere
helft ging stempelen. Omdat ik deze klas niet goed ken, heb ik een inschattingsfout
gemaakt. Ik had verwacht dat de ‘stempelgroep’ dit zelfstandig zou kunnen, zodat ik me
volledig kon richten op het spel. Dat bleek helaas niet het geval. De groep die het spel zou
spelen, heeft dit wel goed opgepikt. Zij hebben eerst zelfstandig de plaatjes bij elkaar
gezocht en kwamen mij halen toen ze klaar waren. Ik heb toen met hen het spel
afgemaakt. Daarna ben ik teruggegaan naar de stempelgroep en heb met drie kleuters hun
werk afgemaakt. Een kleuter heb ik laten gaan. Later bleek dat hij dit nog niet kan en
daarom ook een jaar extra in groep 2 blijft.
Voor de memory had ik te veel plaatjes. Volgende keer moet ik me focussen op de plaatjes
waar de aan te leren woorden aan bod komen. Ik kan dan aan de hand van de plaatjes de
woorden nog een keer extra benadrukken. Nu combineerde ik verhaalbegrip met
woordenschat en dat is te veel.
Het stempelen moet ik op een ander tijdstip aanbieden, zodat ik me volledig kan focussen
op die kleuters en hen de volle aandacht kan geven. Of ik moet vooraf met de leerkracht
overleggen welke kleuters welke activiteit aan kunnen. Organisatorisch was dat voor deze
les niet haalbaar.
Ik heb de les niet kunnen afmaken. De controle heb ik een dag later uitgevoerd maar in
aangepaste versie. Ik heb alle plaatjes uitgedeeld en samen met de kinderen de plaatjes
bij elkaar gezocht. Daarna heb ik een aantal plaatjes er uit gepikt en het verhaal in grote
lijnen samen met de kinderen gereproduceerd. Omdat het heel veel plaatjes waren,
werden sommige kinderen ongeduldig. De plaatjes werden bovendien op tafel gelegd,
zodat ze het niet goed konden zien. Een tip van de kleuterjuf is om de volgende keer de
plaatjes op het bord te plakken.
Opvallend: de kinderen wisten nog heel veel van het verhaal, maar konden ook de aan te
leren woorden reproduceren. Van graan wisten ze bijvoorbeeld nog heel goed dat mais ook
een soort graan is en dat daar popcorn van gemaakt wordt. Een bewijs voor mij dat ik mijn
doel bereikt heb!
3. Reflectie op mijn persoonlijke leervragen. Wat ging er goed? Wat moet ik nog
verbeteren?
De keuze om variatie in mijn les aan te brengen door een verhaal voor te lezen en een spel
te doen is goed uitgepakt. De les was daardoor ook erg interactief. Ik heb het verhaal
voorgelezen terwijl ik de interactie aanging met de kinderen. Ik heb hen vooraf
bijvoorbeeld gevraagd waar het boek over ging en ook tijdens het verhaal ben ik een paar
keer gestopt om de kleuters vragen te stellen.
Ik had me verdiept in de theorie achter woordenschatonderwijs en heb die ook zoals
gepland verwerkt in de les. Het uitbeelden kwam niet altijd tot zijn recht, maar daar
leenden de woorden zich ook niet echt voor.
17
Het overzicht was ik op een bepaald moment even kwijt, omdat ik had verwacht dat de
‘stempelgroep’ minder hulp nodig zou hebben. De kleuters die het spel deden hebben dit
zelf goed opgepikt door geduldig te wachten.
Opmerkingen mentor / contactdocent:
1. Ten aanzien van de lesvoorbereiding:
2. Ten aanzien van het lesverloop:
3. Ten aanzien van de leervragen van de student:
Andere opmerkingen:
18
Bijlage 2: Stempelen
VOS
GRAAN
DIER
SOEP
STEEN
19
Bijlage 3: Plaatjes prentenboek en foto prentenboek
Plaatjes memory prentenboek
Prentenboek ‘Steen Soep’
20
Bijlage 4: Lesvoorbereidingsformulier woordenschat groep 5
Naam student: Asja Vossen
Domein: Woordenschat thema
Geschiedenis
Activiteit: Memory
Stageschool: De Menorah
Groep: 5
Aantal leerlingen: 20
Bedenken vooraf
1. Welke leervragen heb ik ten aanzien van het pedagogisch handelen tijdens deze
activiteit?
2. Welke leervragen heb ik ten aanzien van de inhoud van deze activiteit?
3. Welke persoonlijke leervragen hen ik ten aanzien van deze activiteit?
1. In mijn les is variatie enerzijds voor ingespannen werk en ontspanning
2. Ik pas het didactisch instructiemodel van Van den Nulft en Verhallen toe, de Viertakt.,
3. Ik zorg er voor dat ik zelfzeker overkom en orde en overzicht hou.
Aspecten van onderwijs
1. Leerdoelen: Wat kunnen de kinderen tijdens of aan het einde van de les?
SMART:
Specifiek: Aan het einde van de les moeten de leerlingen de betekenis van acht
themawoorden kennen aan de hand van de omschrijvingen die er bij staan (woordspel
of memory). De woorden komen uit de methode Taal Actief voor groep 5: ‘Een hele tijd
geleden’. De methode gebruikt in de woordenschatlessen ook woordspelen.
Meetbaar: Het is meetbaar. De leerlingen maken na de memory een opdracht in hun
werkboek.
Acceptabel: Ja, want de leerlingen van groep 5 kennen het principe van woordenschat
aanleren. Dit hebben ze al vaker gedaan.
Realistisch: Het doel is haalbaar, want Taal Actief bevat een visuele leerlijn waarin de
woorden worden herhaald. Bovendien zijn sommige woorden zoals jager en museum
woorden die de kinderen mogelijk al kennen vanuit een boek, een film of een tekst uit
de klas.
Tijdsgebonden: Een les.
DOEL:
Aan het eind van de les moeten de leerlingen de zinnen in hun werkboek kunnen
maken (productdoel). Daarbij doen ze kennis op over de betekenis van woorden en ze
nemen tegelijkertijd deel aan een spel (kennisaspect en vaardigheidsaspect). Om
het productdoel te kunnen bereiken moet de leerling aan het einde van de les aan de
hand van de omschrijving het woord benoemen. Omgekeerd kan de leerling aan het
einde van de les het woord uitleggen (gedrags- of handelingscomponent). De woorden
die ze aangeleerd krijgen, worden beschreven onder punt 3, de leerstof.
De leerlingen putten voor deze les uit hun receptieve woordenschat: ze herkennen
woorden omdat ze die al eens gehoord of gebruikt hebben zoals bijvoorbeeld museum of
jager. Uiteindelijk wordt er toegewerkt naar productieve woordenschat: de leerling kent
nieuwe woorden en gebruikt die ook.
21
2. De beginsituatie van de kinderen: wat moet ik over hen weten en wat weten en kunnen
de kinderen al zelf?
- Voor het leren van woordenschat maken de leerlingen in deze les gebruik van de
methode Taal Actief. Daarbij worden de woorden eerst per thema aangeboden. In deze
les leren ze in totaal acht nieuwe woorden. De leerlijnen in Taal Actief zijn volledig op
elkaar afgestemd. De ankerpunten zijn het vertrekpunt voor alle lessen. De
woordenschatwoorden uit de ankerverhalen komen in de lessen van alle domeinen
terug.
- De leerlingen kennen het principe van woorden aanleren.
- Leerlingen van groep 5 verbreden en verdiepen hun woordkennis. Ze leren strategieën
aan die hen helpen om woorden beter te onthouden. Ze krijgen ook oog voor
betekenisrelaties. Gesprekken in de klas en onderzoekactiviteiten in groep of klassikale
ontdekactiviteiten zijn belangrijke manieren om hun woordenschat uit te breiden.
- De woordenschat van leerlingen van groep 5 neemt vanaf nu tot aan hun elfde jaar toe
met 5000 woorden, bovenop de 8000 tot 14.000 woorden die ze dan al kennen.
(Feldman, ).
3. De leerstof: wat is de inhoud van de onderwijsactiviteit?
Deel 1:
De leerlingen leren acht (nieuwe) woorden aan. Sommige woorden hebben ze al vaker
gehoord, anderen zijn compleet nieuw. Het gaat om een mix van alledaagse woorden
(jager, museum, de uitvinding, overleven) en zaakvaktaalwoorden uit het vak
geschiedenis (jaartelling, opgraving, steentijd, vuistbijl).
Het lesmateriaal van Taal Actief is in samenwerking met Marianne Verhallen en Dirkje
van den Nulft ontwikkeld. Zij zijn de schrijvers van het boek ‘Met woorden in de weer’.
De methodiek uit hun boek is in Taal Actief vertaald naar een werkwijze voor het leren
van nieuwe woorden, waarbij kinderen worden uitgedaagd actief deel te nemen.
Voor het aanleren van woordenschat wordt gebruik gemaakt van woordenschatdidactiek,
volgens de viertakt van Van den Nulft en Verhallen (Bron: Portaal). Daarbij zijn er vier
didactische fasen te onderscheiden: voorbewerken, aanbieden en semantiseren,
consolideren en controleren.
- Voorbewerken:
In de voorbewerkende fase wil ik eerst belangstelling wekken voor het onderwerp. Dat
doe ik door een stukje voor te lezen uit het boek ‘Over vroeger en nu, verhalen bij de
canon’ van Jenny van der Molen. Daarin komen gebeurtenissen uit de Nederlandse
geschiedeniscanon door middel van een verhaal ‘tot leven’. Daarna stel ik hen de
volgende vraag: “Als je mocht kiezen, in welke tijd zou je dan willen leven?”. Ik laat een
aantal leerlingen een antwoord geven. Tot slot vertel ik aan de leerlingen dat we
woorden gaan leren die te maken hebben met vroeger en leg uit dat we dat gaan doen
met behulp van een woordspel.
- Semantiseren/Aanbieden
Ik bekijk samen met de kinderen de nieuw aan te leren woorden. Ik geef er betekenis
aan door middel van de drie uitjes van Van den Nulft & Verhallen: uitbeelden, uitleggen,
uitbreiden. Ik lees de woorden voor, beeld ze uit of laat een plaatje zien, leg de woorden
uit door ze in een zin te gebruiken en ten slotte breid ik ze uit met andere woorden.
- Jager: Ik beeld het woord eerst uit en laat de klas raden wat ik doe. Daarna leg ik uit
dat een jager vaak in het bos te vinden is om op wilde dieren te jagen. Vroeger moesten
mensen zelf hun eten zoeken door te jagen. Uitbreiding: geweer, jacht, kleding die een
jager draagt, hoed, hert, rund...
22
- Jaartelling: Ik leg uit wat het woord letterlijk betekent (tellen van jaren). Het is de
manier waarop je de kalenderjaren telt sinds een bepaalde gebeurtenis. Een jaartelling
bestaat meestal uit twaalf maanden. De christelijke jaartelling begint bij de geboorte
van Jezus. Ik laat het bijbehorende plaatje van de memory zien. Uitbreiding: geboorte
van Jezus, gebeurtenis, era, tijdrekening.
- Museum: Ik laat een plaatje zien van mensen in een museum, lees het woord voor en
vertel dat het een gebouw is waar je bv naar kunst kunt gaan kijken. Uitbreiding: kunst,
schilderijen, beelden, textiel, natuur (voorbeelden van soorten musea)
- Opgraving: Ik laat een plaatje zien van een opgraving en vertel dat er mensen zijn
die daar in gespecialiseerd zijn om dat te doen. En dat je aan een opgraving kunt zien
hoe lang iets geleden is bijvoorbeeld. Dat is tevens de uitbreiding: archeoloog,
voorwerpen, oudheid, schep...
- Overleven: Ik geef een omschrijving van ‘overleven’: als je een ongeluk overleeft
bijvoorbeeld. Ik wijs ook op de andere betekenis van overleven, bv als je ouder wordt
dan je vader (hij overleefde zijn vader) of je leeft verder na de dood van je kind (vader
overleeft zijn kind). Ik gebruik het woord meteen in een zin.
- Steentijd: Ik laat eerst een plaatje zien van iemand die een steen kapt en laat de
kinderen raden. Als ze er niet uitkomen vertel ik dat dat iemand is uit de steentijd en leg
uit dat mensen uit die tijd voorwerpen uit steen maakten en dat ons land soms was
bedekt met ijs. Ook de hunebedden komen uit die tijd. Uitbreiding: hunebedden,
prehistorie (tijd voordat mensen konden lezen en schrijven), ijstijd, mammoeten,
rendieren.
- Uitvinding: Ik geef een omschrijving van Willie Wortel (bekende uitvinder uit Donald
Duck) en laat de kinderen raden. Daarna vertel ik dat er vooral in het begin van de 202
eeuw veel werd uitgevonden zoals de televisie, de telefoon en later de computer. Dat
zijn tevens uitbreidingswoorden en gebruik het woord in een zin als ‘De auto was een
belangrijke uitvinding’.
- Vuistbijl: Ik vertel dat een vuistbijl een gereedschap is dat gebruikt werd om dieren
te slachten en hout te hakken en dat het gemaakt is uit vuursteen. Ik laat ook een
plaatje zien van een vuistbijl. Uitbreiding: vuursteen, jacht, steentijd,...
-Consolideren:
De leerlingen gaan de woorden consolideren. Ze gaan oefenen met de woorden en hun
betekenis aan de hand van strategieën die ze aangereikt krijgen, in dit geval Woorden
onthouden. Een activiteit die ingezet kan worden om deze strategie te oefenen, is spelen
met woordkaartjes. Daarbij halen de leerlingen de woordbetekenis op uit hun geheugen.
Een andere activiteit die hen hierbij kan helpen is ‘Welk woord hoort er bij’.
Voor de activiteit wordt de klas in twee gedeeld. De ene helft krijgt kaartjes met de
omschrijving van het woord, de andere helft krijgt plaatjes waarop het woord is
uitgebeeld. Een leerling gaat staan en leest de omschrijving voor. De leerling die het
goede woord heeft, gaat staan en leest het woord voor. Als iedereen aan de beurt is
geweest, worden de rollen omgedraaid en wordt het spel nog een keer gespeeld. Daarbij
let ik er op dat leerlingen die nog niet aan de beurt zijn geweest, eerst een kaartje
krijgen.
Deel II: zinnen afmaken
Deel twee van de les wordt zelfstandig gedaan. De leerlingen maken in hun werkschrift
de zinnen af met de woorden die ze net geleerd hebben. De woorden worden in een
andere context aangeboden. De oefeningen worden op drie verschillende niveau’s
23
aangeboden. De kinderen maken de oefeningen afhankelijk van het niveau waarop ze
zich op dat moment bevinden. Dat wordt door de leerkracht bepaald. Er zijn opdrachten
op drempelniveau (gestructureerde werkvorm waarin de kinderen worden ondersteund
door de context), opdracht op basisniveau (gestructureerde werkvorm waarin de
woorden meestal in een andere context dan het ankerverhaal worden aangeboden),
opdracht op verrijkingsniveau (waarbij kinderen worden uitgedaagd om woorden uit hun
eigen netwerk toe te voegen of een gesloten opdracht op een dieper niveau).
- Controleren:
De leerlingen leveren hun werkschrift in, zodat ik de oefeningen kan nakijken. Ik sluit de
les af door nog een keer kort de woordkaartjes klassikaal door te nemen.
Deel III: Nieuwe strategieën
Tot slot bied ik de leerlingen kort een aantal strategieën aan om woorden te kunnen
onthouden: denk aan eigen ervaring, onthoud het door het samen met een ander woord
te onthouden (bv tegenovergestelde), zeg het een paar keer hardop, gebruik het in een
verhaaltje, koppel het aan een beweging.
4. Evaluatie: hoe stel ik de kwaliteit van de ontwikkelings- en leerprocessen en van die
leerresultaten vast? Welke criteria en normering hanteer ik?
- Ik zorg er voor dat de leerlingen actief meedoen. Leerlingen die niet actief mee doen,
worden daar op aangesproken.
- Tijdens het zelfstandig werken, loop ik rond om te controleren of de leerlingen de
oefeningen maken. De kinderen mogen een vraag stellen als ze hun vinger opsteken.
- We bekijken klassikaal de antwoorden. Daarbij stel ik de vraag wie 0 fouten had, 1
fout enzovoort.
24
Tijdsplanning
Halte
Didactische route
Leerstof
5
1
5
2
10
3
Activiteiten van de leerlingen
Leerling
Leefwereld
Opnemen:
- Luisteren naar
fragment uit ‘Over
vroeger en nu’
- Luisteren naar
leerdoelen
Opnemen/Semantiser
en:
- Bekijken samen aan
te leren woorden.
- Luisteren en kijken
hoe ik woorden
verklaar/uitbeeld
Doen/Consolideren:
- Samen met leerlingen
woordspel spelen (2 keer)
20
4
Bewerken:
- Zinnen afmaken met
woorden in werkboek
5
5
Reflecteren:
- Bespreken wat ze hebben geleerd
- Overloop kort nog een keer de woordkaartjes klassikaal
- Bespreken andere strategieën om woorden te onthouden
25
Activiteiten leerkracht
Stap 1: Introductie:
Ik lees een stukje voor uit het boek ‘Vroeger
en nu’.
Stap 2: Opnemen
Voorbewerken: Ik stel hen de vraag in welke
tijd ze zouden willen leven. Daarna leg ik uit
dat we woorden gaan leren die te maken
hebben met vroeger. Dat doen we aan de
hand van memory.
Stap 3 en 4:
Doen/Inoefening De leerlingen spelen twee
keer memory met de woordkaartjes. Ze gaan
de woorden consolideren.
Organisatie/leer- en hulpmiddelen
Leer- en hulpmiddelen
- Taalboek: Taal Actief
- Memory: 2x8 kaartjes (woord en
beschrijving)
- Werkschriften
Organisatie:
- Memory wordt klassikaal gespeeld in
twee groepen
- De klassendienst deelt de
werkschriften uit
- Taalboeken hebben leerlingen in hun
la liggen
Stap 5: Reflectie
Ik bespreek met de leerlingen de les en reik
hen nog andere strategieën aan om woorden
te leren.
Pedagogisch klimaat:
- Leerlingen die niet mee doen worden
op hun gedrag aangesproken
- Leerlingen die tijdens het zelfstandig
werken iets willen vragen steken hun
vinger op.
- Leerlingen krijgen een waarschuwing,
daarna worden ze apart gezet of buiten
de klas.
Opmerkingen
Handtekening voor akkoord mentor:
Bewerking:
De leerlingen maken de zinnen af in hun
werkboek.
26
Bijlage 5: Woordspel/memory groep 5 en foto ‘Over vroeger en nu’
Woordspel groep 5
Boek‘Over vroeger en nu, verhalen bij de canon’
27
Bijlage 6: lesvoorbereidingsformulier woordenschat groep 8
Naam student: Asja Vossen
Klas: groep 8
Domein: Woordenschat
Stageschool: De Menorah
Mentor: Elise Potter
Groep: 8
Activiteit: Memory
Datum: 5 maart
Aantal leerlingen: 30
Bedenken vooraf
1. Welke leervragen heb ik ten aanzien van het pedagogisch handelen tijdens deze
activiteit?
2. Welke leervragen heb ik ten aanzien van de inhoud van deze activiteit?
3. Welke persoonlijke leervragen hen ik ten aanzien van deze activiteit?
1. In mijn les is variatie enerzijds voor ingespannen werk en ontspanning
2. Ik pas het didactisch instructiemodel van Van den Nulft en Verhallen toe, de Viertakt.,
Ook heb ik me verdiept in de methode Ajodakt en heb zelf de oefeningen gemaakt.
- Ik zorg er voor dat ik zelfzeker overkom en dat ik me niet laat afleiden door
stoorzenders in de klas.
Aspecten van onderwijs
1. Leerdoelen: Wat kunnen de kinderen tijdens of aan het einde van de les?
SMART:
Specifiek: Aan het einde van de les moeten de leerlingen de betekenis van 15 woorden
kennen aan de hand van de omschrijvingen die er bij staan. Het gaat om een
puzzelverzamelmix vanuit de methode Ajodakt.
Meetbaar: Het is meetbaar. De leerlingen maken de opdracht in een werkboek, wat
controleerbaar is.
Acceptabel: Ja, want de leerlingen van groep 8 kregen de woordenschat al eerder
aangeboden in voorgaande lessen.
Realistisch: Het doel is haalbaar, want de leerlingen kennen de woorden al. De woorden
worden in deze les in een andere context aangeboden.
Tijdsgebonden: Een les.
DOEL:
De leerlingen breiden hun woordenschat uit met woorden die te maken hebben met
verschillende thema’s. Ze oefenen een strategie die hen helpt de betekenis van woorden
te achterhalen, waardoor ze ook leren woorden te onthouden.
Aan het eind van de les moeten de leerlingen de zinnen in hun werkboek kunnen
maken (productdoel). Daarbij doen ze (opnieuw) kennis op over de betekenis van
woorden en ze nemen tegelijkertijd deel aan een spel (kennisaspect en
vaardigheidsaspect). Om het productdoel te kunnen bereiken moet de leerling aan het
einde van de les aan de hand van de omschrijving het woord benoemen. Omgekeerd
kan de leerling aan het einde van de les het woord uitleggen (gedrags- of
handelingscomponent). De woorden die ze aangeleerd krijgen, worden beschreven
onder punt 3, de leerstof.
De leerlingen putten voor deze les uit hun receptieve woordenschat: ze herkennen de
woorden uit eerdere lessen en passen deze opnieuw toe. Uiteindelijk wordt er
28
toegewerkt naar productieve woordenschat: de leerling kent de woorden en gebruikt ze
ook.
2. De beginsituatie van de kinderen: wat moet ik over hen weten en wat weten en kunnen
de kinderen al zelf?
- De leerlingen kregen de woorden eerder al aangeboden in een vorige les. Voor het
leren van woordenschat maken de leerlingen gebruik van de methode Ajodakt. Daarbij
worden de woorden eerst per thema aangeboden. In totaal zijn er 15 thema’s met
alledaagse woorden en zaakvakwoorden rond vakthema’s waaronder Geschiedenis,
Godsdienst en Heelal. Per thema worden 24 moeilijke woorden geoefend. Nadat alle
thema’s zijn behandeld worden vijf puzzelmixen aangeboden waarbij drie thema’s door
elkaar worden gebruikt. Daarna komen nog drie puzzelverzamelmixen waarin de
woorden van vijf thema’s door elkaar gebruikt worden. In mijn les gaat het om een
puzzelverzamelmix.
- De leerlingen kennen het principe van woorden aanleren.
- Leerlingen van groep 8 kunnen begrippen uitleggen, ze kunnen een bijpassend
woordraadsel bedenken en woordrelatieschema’s invullen. Ook hun woordenschat neemt
tussen negen en elf jaar nog eens toe met 5000 woorden, bovenop de 8000 tot 14.000
woorden die ze dan al kennen (bron: ontwikkelingspsychologie).
3. De leerstof: wat is de inhoud van de onderwijsactiviteit?
Deel 1:
De leerlingen herhalen woordenschat die ze eerder al kregen aangeboden. De (opnieuw)
aan te leren woordenschat bestaat uit een mix van meer alledaagse woorden (carrière,
vonnis, pyromaan, pensioen, filiaal, commercieel, firma, aangifte, parttime) en
zaakvaktaalwoorden uit de vakken ‘Geschiedenis’ en ‘Wereldgodsdienst’ (Revolutie,
profeet, abdij, ambacht, ruïne, religieus). Het gaat om ongelede woorden, oftewel
woorden die zelfstandig gebruikt worden. Ze kunnen niet in delen geanalyseerd worden.
- Voor het aanleren van woordenschat wordt gebruik gemaakt van
woordenschatdidactiek, volgens de viertakt van Van den Nulft en Verhallen. Daarbij zijn
er vier didactische fasen te onderscheiden: voorbewerken, aanbieden en semantiseren,
consolideren en controleren. In deze les komt met name de voorbewerking, het
consolideren en controleren aan bod, omdat het gaat om woorden die de leerlingen al
eerder kregen aangeboden in voorgaande lessen.
- Voorbewerken:
Ik blik kort met de leerlingen terug op de voorgaande lessen waarin de woorden aan bod
kwamen. Ik verwijs naar de woorden in hun werkboek en leg uit dat we met deze
woorden gaan oefenen met behulp van woordkaartjes (memory). Daardoor wek ik
belangstelling voor het onderwerp.
- Semantiseren/Aanbieden
Als het om nieuw aan te leren woorden zou gaan, zou ik de nieuwe woorden aanbieden
en er betekenis aangeven door middel van de drie uitjes van Van den Nulft & Verhallen:
uitbeelden, uitleggen, uitbreiden. Ik zou de woorden uitbeelden of voorzien van plaatjes
(uitbeelden), de woorden uitleggen door ze in een zin te gebruiken en ten slotte
uitbreiden met andere woorden die met de aan te leren woorden te maken hebben.
-Consolideren:
De leerlingen gaan de woorden consolideren. Ze gaan oefenen met de woorden en hun
betekenis aan de hand van strategieën die ze aangereikt krijgen, in dit geval Woorden
onthouden. Een activiteit die ingezet kan worden om deze strategie te oefenen is spelen
met woordkaartjes. Daarbij halen de leerlingen de woordbetekenis op uit hun geheugen.
29
Een andere activiteit die hen hierbij kan helpen is ‘Welk woord hoort er bij’. De woorden
worden hardop geproduceerd en opgeschreven in hun werkboek.
Voor de activiteit wordt de klas in twee gedeeld. De ene helft krijgt kaartjes met de
omschrijving van het woord, de andere helft krijgt kaartjes met het woord er op. Een
leerling leest de omschrijving voor en de leerling die het kaartje met het woord heeft dat
daar bij past, gaat staan en leest het woord voor. Als iedereen aan de beurt geweest is,
worden de rollen omgedraaid en wordt het spel nog een keer gespeeld. Ondertussen
kunnen de leerlingen in hun schrift het juiste woord bij de juiste zin schrijven.
Deel II: Puzzel oplossen
Deel twee van de les wordt zelfstandig gedaan. De leerlingen moeten de antwoorden
van de zinnen 5, 8, 10 en 14 overschrijven in de hokjes in hun boek. Elke letter is
gekoppeld aan een cijfer. Als ze dat goed doen, vinden ze het einde van de mop.
- Controleren:
We bekijken samen de oplossing van de mop. Voor elk woord wijs ik een leerling aan die
een woord mag voorlezen.
Deel III: Nieuwe strategieën
Tot slot bied ik de leerlingen kort een aantal strategieën aan om woorden te kunnen
onthouden: denk aan eigen ervaring, onthoud het door het samen met een ander woord
te onthouden (bv tegenovergestelde), zeg het een paar keer hardop, gebruik het in een
verhaaltje, koppel het aan een beweging.
4. Evaluatie: hoe stel ik de kwaliteit van de ontwikkelings- en leerprocessen en van die
leerresultaten vast? Welke criteria en normering hanteer ik?
- Ik zorg er voor dat de leerlingen actief meedoen. Er zijn een aantal stoorzenders. Ik
probeer de leerlingen kort te houden, door meteen in te grijpen als ze de boel verzieken
(eerst apart aan een tafel, daarna op de gang).
- Tijdens het zelfstandig werken, loop ik rond om te controleren of de leerlingen met de
stof bezig zijn. De kinderen mogen een vraag stellen als ze hun vinger opsteken.
- De kinderen controleren het schrift van hun buurvrouw/man om te kijken of zij de
opdracht goed gemaakt hebben.
30
Tijdsplanning
Halte
Didactische route
Leerstof
1
5
5
2
10
3
Activiteiten van de leerlingen
Leerling
Leefwereld
Opnemen:
- Luisteren naar
leerdoelen
Opnemen:
- Meelezen woorden
werkboek
- Leg activiteit uit
Doen:
- Samen met leerlingen memory
spelen (2 keer)
20
4
5
5
10
6
10
7
Bewerken:
- Zinnen afmaken met
woorden in werkboek
Opnemen:
- Luisteren naar
vervolgopdracht
- Uitleg maken puzzel
Bewerken:
- Puzzel maken uit werkboek en
oplossen
Reflecteren:
- Bespreken wat ze hebben geleerd
- Bespreken andere strategieën om woorden te onthouden
31
Activiteiten leerkracht
Stap 1: Introductie:
Ik leg de leerlingen uit dat we gaan ‘spelen
met woorden’. Helpt om woorden te
onthouden (strategie). We gaan memory
spelen.
Instructie:
Voorbewerking (korte herhaling woorden
eerdere lessen)
Stap 2: Opnemen
Voorbewerken: Ik bekijk samen met de
leerlingen de woorden in hun werkboek op
pagina 43. Ik leg uit dat we met deze
woorden memory gaan spelen aan de hand
van kaartjes. Dit is een activiteit die hen helpt
de strategie te oefenen om woorden te
onthouden.
Organisatie/leer- en hulpmiddelen
Leer- en hulpmiddelen
- Taalboek: Ajodakt, p 43
- Memory: 2x15 kaartjes (woord en
beschrijving)
Organisatie:
- De puzzel wordt per tweetal
gemaakt.
- Memory wordt klassikaal gespeeld in
twee groepen
Pedagogisch klimaat:
- Leerlingen die de boel verzieken
worden apart gezet. Tweede keer,
buiten de klas.
- Leerlingen die tijdens het zelfstandig
werken iets willen vragen steken hun
vinger op.
Stap 3 en 4:
Doen/Inoefening De leerlingen spelen twee
keer memory met de woordkaartjes. Ze gaan
de woorden consolideren.
Bewerking:
De leerlingen maken de zinnen af in hun
werkboek.
Stap 5: Instructie
De leerlingen krijgen instructie over het
maken van de puzzel in hun werkboek.
Stap 6: Bewerken
De leerlingen maken de puzzel en lossen de
mop op. Daarna controleren we of iedereen de
oplossing juist heeft. Ik wijs een leerling aan
die het eerste woord mag voorlezen, daarna
wijs ik een tweede leerling aan etc.
Stap 8: Reflectie
Ik bespreek met de leerlingen de les en
bespreek nog andere strategieën om woorden
te leren.
Opmerkingen
Handtekening voor akkoord mentor:
32
Reflectie door student:
4. Reflectie op het pedagogisch handelen. Wat ging er goed? Wat moet ik nog verbeteren?
Bij de introductie van de les waren de leerlingen van groep 8 aandachtig. Nadat ik het spel
had uitgelegd en kaartjes had uitgedeeld, werd het onrustiger. Ik ben een paar keer
gestopt en heb gewacht tot het stil werd. Het merendeel van de leerlingen deed goed mee.
Leerlingen die de activiteit niet serieus namen, werden door klasgenoten op hun gedrag
aangesproken.
Ik wilde de leerlingen de woorden in hun boek laten opschrijven, maar dat bleek niet de
bedoeling te zijn. Zij hebben daarvoor een werkschrift. Daarvan was ik niet op de hoogte.
Na het spel, moesten eerst de werkschriften uitgedeeld worden. Daardoor werd het
opnieuw onrustig in de klas.
Ik heb een leerling uit de klas gezet, omdat hij de les bleef verstoren. Ik heb de leerling
met zijn boek en schrift naar de personeelskamer gestuurd. Na de les heb ik gecontroleerd
of hij de oefening had gemaakt.
Na de les stelde Elise voor om een dictee te doen en de antwoorden op het digibord te
schrijven zodat de leerlingen de woorden zelf konden nakijken. Het voorlezen van de
woorden ging goed, het controleren daarna ook. Ik kreeg wel een opmerking over de
schriften van de leerlingen, want blijkbaar moesten deze woorden opgeschreven worden in
het ‘dicteeschrift’ en niet in het ‘woordenschatschrift’.
5. Reflectie op de vakspecifieke kenmerken. Wat ging er goed? Wat moet ik nog
verbeteren?
Ik had de introductie van de les aantrekkelijker kunnen maken, door een aantal woorden
uit een voorgaande les op te noemen en aan leerlingen te vragen wat ze betekenden.
Daarna had ik het spel kunnen introduceren.
Het spel zat goed in elkaar en hebben de leerlingen goed uitgevoerd. Daarna hebben ze
zelfstandig deel I van de oefening uit hun werkboek gemaakt. Ik heb achteraf niet meer
gecontroleerd of ze dit goed gemaakt hebben. Dat had met tijdsgebrek te maken.
Deel II van de oefening in het werkboek hebben we niet meer gemaakt. In plaats daarvan
heb ik nog een dictee gegeven.
6. Reflectie op mijn persoonlijke leervragen. Wat ging er goed? Wat moet ik nog
verbeteren?
Orde houden en rust bewaren, blijft een hekel punt bij groep 8. Zodra de leerlingen van
groep 8 vrijheid krijgen in de vorm van een spel, wordt het onrustiger in de klas. Dat
komt mede omdat ik nog niet goed op de hoogte ben van de manier van werken in de
klas. Zo wist ik vooraf niet dat ze een speciaal ‘woordenschatschrift’ hebben (zie
pedagogisch handelen).
Bij het dictee sprak ik de woorden op een andere manier uit. Daarop werd ik
aangesproken door een aantal leerlingen, waardoor ik onzeker werd en mijn
professionaliteit (ongewild) in twijfel werd getrokken.
Ik heb me verdiept in het didactisch instructiemodel Viertakt en toegepast. Dit pakte
goed uit. Om er honderd procent zeker van te zijn dat de woorden zijn blijven hangen,
zou ik dit een week later nog een keer extra kunnen controleren, maar dat is praktisch
niet haalbaar. Dat heb ik nu opgelost door de leerlingen de oefening in hun werkboek te
laten maken.
33
Bijlage 7: woordspel groep 8
Carrière
Aangifte
Abdij
Revolutie
Ruïne
Vonnis
Pyromaan
Parttime
Religieus
Filiaal
Ambacht
Pensioen
Profeet
Commercieel
Firma
Na zijn lange studie maakte
mijn broer bij de bank een
geweldige...
Na een lange reeks van
rechtszaken, sprak de
rechter het... uit
Iemand die met opzet
branden sticht, heet
een...
Als er bij je ingebroken is ga
je naar de politie en doe je...
Iemand die maar een paar
dagen per week werkt,
werkt...
Iemand die altijd bid voor
het eten is heel...
Een plek waar monniken of
broeders samenwonen heet
een...
Er vielen veel doden tijdens
de Franse...
Het enige wat vaak nog
overblijft van een kasteel, is
een...
Als een tv is uitverkocht in
een winkel kun je het
proberen bij een ander....
Iemand die 67 is en stopt
met werken gaat op...
Mensen die een winkel
beheren om er geld aan te
verdienen zijn...
Smid is nu een
vergeten...
Iemand die
voorspellingen van God
doorkrijgt
Een bedrijf dat
gespecialiseerd is in een
bepaald product, heet
een...
34
Bijlage 8: lesvoorbereidingsformulier spelling groep 1/2
Naam student: Asja Vossen
Klas: groep 1/2
Domein: Spelling
Stageschool: De Menorah
Mentor:
Groep: 1/2
Activiteit: Klanken en letters, fonologisch
bewustzijn
Datum:
Aantal leerlingen:
Bedenken vooraf
1. Welke leervragen heb ik ten aanzien van het pedagogisch handelen tijdens deze
activiteit?
2. Welke leervragen heb ik ten aanzien van de inhoud van deze activiteit?
3. Welke persoonlijke leervragen hen ik ten aanzien van deze activiteit?
1. Ik zorg er voor dat
les.
2. Ik wil de les geven
3. Ik zorg er voor dat
de les stil. Ook als de
de kinderen gestimuleerd worden om actief deel te nemen aan de
volgens het interactieve instructiemodel oftewel IGDY
ik overzicht hou en overwicht. Als de kinderen schreeuwen leg ik
kinderen niet naar elkaar luisteren, hou ik op.
Aspecten van onderwijs
1. Leerdoelen: Wat kunnen de kinderen tijdens of aan het einde van de les?
SMART:
Specifiek: Aan het einde van de les moeten de kleuters de woorden ‘beer en ‘weer’
herkennen en rijmwoorden herkennen en maken. Ook zien ze dat de woorden allemaal
eindigen op ‘eer’. De woorden komen voor in het boek ‘Al die boeken over beren’
(Kleuterplein, Malmberg).
Meetbaar: Het is meetbaar. De leerlingen moeten zelf het woord ‘beer’ in de tekst
zoeken en aanwijzen. Ook moeten ze rijmwoorden zoeken en uitspreken.
Acceptabel: Ja, want de leerlingen hebben al vaker versjes en rijmpjes gehoord en
kunnen al woorden herkennen.
Realistisch: Het doel is haalbaar. Het is niet de eerste keer dat kinderen op deze manier
met spelling geconfronteerd worden.
Tijdsgebonden: Een les.
DOEL:
Aan het eind van de les moeten de leerlingen van groep 2 het woord ‘beer’ en ‘weer’
aanwijzen (productdoel). Ze verwerven inzicht in klanken en letters en ze doen
kennis op over rijmwoorden (kennisaspect). Omdat ze zelf de woorden moeten zoeken
in de tekst en rijmwoorden moeten herkennen en/of maken wordt hun zelfstandigheid
gestimuleerd, maar ook hun creativiteit en mondigheid (vormingsdoel). Ze
oefenen met rijmwoorden en woordherkenning (gedrags- of handelingscomponent).
Met deze activiteit oefenen de kleuters hun fonologisch bewustzijn.
35
2. De beginsituatie van de kinderen: wat moet ik over hen weten en wat weten en kunnen
de kinderen al zelf?
- De leerlingen hebben het verhaal al eerder gelezen en gehoord. Ze hebben al vaker
geoefend met klanken, letters en woorden. Dat is ook terug te zien in het klaslokaal,
waar een lettermuur hangt, een woordweb rond het thema ‘dieren’ en een thematafel.
- Ze kennen het principe van woorden aanleren.
3. De leerstof: wat is de inhoud van de onderwijsactiviteit?
IGDI-model: Interactieve Gedifferentieerde Directe Instructie
Ik pas het model gedeeltelijk toe. De kleuters hoeven (nog) niet zelfstandig aan het
werk. De volgende les gaan ze zelfstandig aan het werk door de woorden die ze geleerd
hebben te stempelen (groep 2 – zelfstandig werken groep) en de letter B te plakken
(instructiegroep).
De kleuters leren de fonologische strategie toe te passen: ze leren woorden te verdelen
in klanken of klankgroepen oftewel de elementaire spelhandeling toe te passen. Dit kan
bij luisterwoorden.
Introductie/letters leren
Ik introduceer de letterbij en de knuffelbeer. De letterbij fluisterde gisteren in mijn oor
dat ze met de kinderen letters wilde leren. Beer wilde daar ook graag bij zijn. Ik heb de
letterbeer verteld dat we het in de klas over dieren hadden en we een verhaal hadden
gelezen over een beer.
Terugblik op verhaal en actualiseren voorkennis
Ik vraag aan de kleuters wie weet welk verhaal bij bedoelt. Ik geef een tip dat het gaat
over beer, maar dat er ook nog andere dieren in voor kwamen. Ik wijs een kleuter aan
die het verhaal kort mag vertellen.
Presentatie, interactieve groepsinstructie
Ik vraag aan de kinderen of ze weten met welke letter het woord ‘BEER’ begint. De
letterbij vliegt spontaan naar de muur en wijst een foute letter aan. Ik vraag welke
letter er nog in het woord ‘BEER’ zit. De bij wijst weer een foute letter aan en dan de
letter E. Dat doen we nog een keer met de letter ‘R’. Ik herhaal het woord ‘BEER’ nog
een keer. Ik stel voor om het boek er bij te pakken en te kijken of we het woord ook in
boek kunnen terugvinden.
Interactieve groepsinstructie: geef voorbeeld, denk hardop, doe voor
Ik open het boek op pagina 14 en 15 en lees het stukje tekst op pagina 14 voor. Ik
vertel er bij dat als ze het woord ‘BEER’ horen, ze in hun handen moeten klappen. Ik
loop naar het stuk papier waar de tekst op staat en lees het stukje nog een keer voor.
Nu moeten ze goed luisteren, niet klappen. Als ik het woord ‘BEER’ tegenkom, wijs ik dit
aan. Bij de zin ‘Niet te dik, niet te klein, niet te vies, niet te lang, beeld ik de woorden
dik, klein, vies, lang uit. Bij de zinnen ‘Een beer is lief’ en ‘Voor een beer is niemand
bang’, pak ik de knuffelbeer die op mijn schoot zit stevig vast en aai de beer.
Begeleide oefening
Ik vraag de kleuters of ze zien hoe vaak het woord ‘BEER’ voorkomt. Ik pak een groene
stift en laat om beurten een kind het woord ‘BEER’ onderstrepen. We tellen samen hoe
vaak dit woord voorkomt.
Interactieve groepsinstructie: doe voor, denk hardop
Dan kijken we naar het tweede stuk papier waar de tekst van pagina 15 op staat: ‘Ik
36
snap het’, zegt beer. ‘Dag opa! Nu ga ik weer.’ Ik vertel aan de kinderen dat hier
ook iets geks aan de hand is. Ik lees de drie regels voor. Tijdens het lezen, wijs ik de
rijmwoorden ‘BEER’ en ‘WEER’ aan. Ik vraag aan de kinderen wat hen opvalt? (dat de
woorden rijmen).
Begeleide oefening
Ik vraag aan een kleuter de rijmwoorden te onderstrepen. Ik vraag hen of ze nog meer
woorden weten die rijmen op WEER en BEER (peer, veer, meer, zeer, keer, leer). Ik
schrijf de woorden onder elkaar op en vraag hen wat ze zien aan de woorden. Ik
onderstreep bij elk woord de laatste drie letters ‘EER’. Laat zien dat ze op zelfde letters
eindigen.
Afsluiting
Ik sluit de les af door aan de kinderen te vertellen dat we morgen verder gaan. Dan
gaan we de nieuwe woorden ‘BEER’ en ‘WEER’ stempelen (groep 2) en de letter ‘B’
plakken (kleuters groep 1).
4. Evaluatie: hoe stel ik de kwaliteit van de ontwikkelings- en leerprocessen en van die
leerresultaten vast? Welke criteria en normering hanteer ik?
- Tijdens de activiteit let ik op welke kleuters mee doen. Ik probeer in te schatten voor
welke kleuters de activiteit nog te moeilijk is.
- Bij het noemen van de eerste letter van het woord ‘BEER’ zorg ik er voor dat ik een
kleuter van groep 1 aanwijs. Bij het herkennen van het woord ‘BEER’ wijs ik zowel
kleuters van groep 1 als 2 aan. Als een kleuter van groep 1 dit te moeilijk vindt, wijs ik
een kleuter van groep 2 aan om te helpen.
- Bij het herkennen van de rijmwoorden, wijs ik een kleuter van groep 2 aan. Voor het
noemen van andere rijmwoorden, leg ik de focus op kleuters van groep 2.
- Het belangrijkste criterium is dat het de kleuters actief mee doen.
37
Tijdsplanning
Halte
Didactische route
Leerstof
1
5
5
Activiteiten van de leerlingen
Leerling
Leefwereld
Opnemen:
- Introductie
letterbeer en knuffel
- Vraag aan kleuters
wie weet welk
verhaal letterbij
bedoelt.
2
Openen:
- Kleuter vertelt
het verhaal
5
3
Opnemen/Kijken:
- Letterbij vliegt naar
lettermuur om woord
‘BEER’ te spellen.
Bewerken:
- Kids benoemen letters
en maken woord samen
met de letterbij
5
4
Opnemen/Kijken:
- Lees stuk tekst voor
op pagina 14
- Kids lezen mee
10
5
Bewerken:
- Aantal kleuters onderstrepen woord ‘BEER’
5
6
Opnemen/Kijken:
- Lees stuk tekst voor
op pagina 15
- Kids lezen mee
5
7
Bewerken:
- Kleuter onderstreept
rijmwoorden
38
5
8
Bewerken:
- Kleuters zoeken nog
meer rijmwoorden
5
9
5
10
Opnemen:
- Ik schrijf de rijmwoorden op en vraag
de kleuters wat ze
zien aan de woorden
- Ik onderstreep bij
elk woord de letters
‘EER’
Reflecteren:
- Bespreken wat we vandaag geleerd hebben.
- Vertel dat we volgende les verder gaan met oefenen:
- Oudste kleuters gaan stempelen
- Jongste kleuters gaan letter B plakken
39
Activiteiten leerkracht
Stap 1: Introductie/Instructie:
- Ik introduceer de letterbij en de knuffelbeer.
- Vertel dat letterbij graag letters wil leren
- Vraag aan kleuters wie weet welk verhaal bij
bedoelt
Stap 2: Openen
- Kleuter vertelt verhaal
Stap 3: Opnemen/Bewerken
Opnemen/Kijken- Vraag kleuters of ze
weten met welke letter woord ‘BEER’ begint.
Bewerken:
- Letterbij vliegt naar lettermuur en maakt
samen met kleuters het woord ‘BEER’.
Stap 4: Opnemen
- Ik open het boek op pagina 14 en 15 en lees
de tekst voor op pagina 14.
- Vertel dat als ze woord ‘BEER’ horen ze in
handen moeten klappen.
- Loop naar vel papier en en lees tekst nog
een keer voor. Wijs woord ‘BEER’ aan, andere
woorden uitbeelden.
Organisatie/leer- en hulpmiddelen
Leer- en hulpmiddelen
- prentenboek ‘Al die boeken over
beren’
- Viltstiften
- Vellen papier met stuk tekst op
- Letterbij
- Knuffelbeer
Organisatie:
- Kring: kleuters zitten in de kring. De
vellen papier hangen rechts tegen de
muur/bord.
- Kleuters komen een voor een naar juf
als ze woord moeten onderstrepen
- Kleuters blijven zitten als de letterbij
naar de muur vliegt.
Pedagogisch klimaat:
- Kleuters moeten hun vinger opsteken
als ze iets willen zeggen.
- Kleuters mogen andere kleuter
helpen als die er niet uitkomt. Ze
mogen niet door elkaar schreeuwen.
Stap 5: Bewerken
- Kleuters onderstrepen woord ‘BEER’ op vel
papier.
- Tellen samen aantal keer dat woord
voorkomt.
Stap 6: Opnemen/Kijken
- Lees regels op pagina 15 voor
- Tijdens lezen wijs ik de rijmwoorden ‘BEER’
en ‘WEER’ aan.
- Vraag kinderen wat opvalt
Stap 7: Bewerken
- Kleuter onderstreept rijmwoorden
Stap 8: Bewerken:
- Kleuters zoeken samen nog meer
rijmwoorden
Stap 9: Opnemen
- Ik schrijf rijmwoorden onder elkaar
- Onderstreep laatste letters van woord ‘EER’
Stap 10: Reflecteren
- Bespreken wat we geleerd hebben en
vooruitblikken op volgende les
Opmerkingen
Handtekening voor akkoord mentor:
40
Bijlage 9: Foto boek ‘Al die boeken over beren en werkbladen spelling groep 1/2
Foto: ‘Al die boeken over beren’
Werkbladen ‘Al die boeken over beren’
41
Bijlage 10: lesvoorbereidingsformulier spelling groep 5
Naam student: Asja Vossen
Klas: groep 5
Domein: Spelling
Stageschool: De Menorah
Mentor: Elise Potter
Activiteit: spelling woorden met mk
Bedenken vooraf
1. Welke leervragen heb ik ten aanzien van het pedagogisch handelen tijdens deze
activiteit?
2. Welke leervragen heb ik ten aanzien van de inhoud van deze activiteit?
3. Welke persoonlijke leervragen hen ik ten aanzien van deze activiteit?
1. Ik zorg er voor dat de kinderen gestimuleerd worden om actief deel te nemen.
2. Ik wil de les geven volgens het interactieve instructiemodel oftewel IGDY
3. Ik zorg er voor dat ik overzicht hou en overwicht. Als de kinderen door elkaar roepen
leg ik de les stil.
Aspecten van onderwijs
1. Leerdoelen: Wat kunnen de kinderen tijdens of aan het einde van de les?
SMART:
Specifiek: De les is verspreid over twee dagen. Aan het einde van de tweede spellingles
moeten de leerlingen van groep 5 woorden met twee verschillende medeklinkers in het
midden correct kunnen schrijven en andere spellingproblemen kunnen benoemen. In
deze les gaat om meerlettergrepige woorden met gesloten lettergrepen (regelwoorden).
Meetbaar: Het is meetbaar. De leerlingen maken oefeningen in hun boek en ik hou een
dictee. Op basis daarvan wordt beoordeeld met welke oefeningen de leerlingen
zelfstandig aan de slag kunnen de volgende dag/les.
Acceptabel: Ja, want de leerlingen hebben al vaker spellinglessen gehad uit dezelfde
methode.
Realistisch: Het doel is haalbaar, want de methode is niet nieuw.
Tijdsgebonden: Twee lessen.
DOEL:
Aan het einde van de tweede spellingles moeten de leerlingen van groep 5 woorden met
twee verschillende medeklinkers correct kunnen spellen en andere spellingregels
kunnen benoemen (productdoelen). Ze doen kennis op over en verwerven inzicht
in de regel die daar bij hoort (kennisdoel). Na de instructie maken ze de oefeningen in
hun boek (gedrags- of handelingscomponent). Omdat ze die oefeningen in eerste
instantie individueel moeten maken, wordt hun zelfstandigheid gestimuleerd, maar ook
hun mondigheid. Als ze iets niet weten, moeten ze het vragen (vormingsdoelen).
42
2. De beginsituatie van de kinderen: wat moet ik over hen weten en wat weten en kunnen
de kinderen al zelf?
- De leerlingen hebben al vaker een spellingles gehad uit deze methode, dus ze kennen
het principe van woorden aanleren.
- Kinderen in groep 4 en 5 bouwen voort op de elementaire spelhandeling. Ze zijn in
staat woorden in klankgroepen te verdelen. Vanaf groep 5 wordt geen expliciete
aandacht meer besteed aan de fonologische strategie. Het accent verschuift naar de
vaardigheid om te kunnen bepalen of deze strategie in een gegeven woord of woorddeel
al of niet van toepassing is (Methode Taalleesland). Daarnaast zijn ze bekend met de
visuele inprentingsstrategie en de regelstrategie.
- De leerlingen van groep 5 kunnen de auditieve herkenningsstrategie al toepassen op
woorden uit spellingcategorie 9a: woorden als nacht. Ook kennen ze de regel van
spellingcategorie 24a/d: woorden als huisje en ringetje. Deze wordt tijdens de les nog
een keer opgefrist.
- In groep 5 leren de leerlingen de gelijkvormigheidsregel toepassen. Ook leren ze
woorden spellen die een foneem bevatten met twee schrijfwijzen, bv wei en wij (bron:
pdf van leerlijnen naar tussendoelen, spelling en interpunctie).
3. De leerstof: wat is de inhoud van de onderwijsactiviteit?
IGDI-model: Interactieve Gedifferentieerde Directe Instructie
Ik pas de Interactieve Gedifferentieerde Directe Instructie toe. De leerlingen moeten aan
de hand van de instructiewoorden KASTEEL, SPORTIEF, KWARTIER en FOLDER
meerlettergrepige woorden met een verschillende medeklinker in het midden correct
kunnen spelen. In de begeleidende oefening (opfrissing) komen nog drie
instructiewoorden aan bod (RINGETJE, HUISJE, NACHT).
De leerlingen van groep 5 werken voor taal met Taal Actief. Elk thema begint met een
ankerverhaal. Dat is het vertrekpunt voor de lessen taal en spelling van die week. De
lesdoelen worden in betekenisvolle contexten aangeboden. Drie verhalen vormen de
rode draad in het thema ‘Gevoelens’. Het verhaal komt bij Taal aan bod, bij spelling gaat
het om woorden die in het verhaal voorkomen.
Voorwaarde
De voorwaarde voor deze les is dat de leerlingen woorden in klankgroepen kunnen
verdelen volgens de klankvoetstrategie: woord in klankstukken verdelen (bv kas-teel,
spor-tief), eerste klankstuk bepalen (kas), laatste klank van eerste klankstuk (s),
bepalen tot welke groep die klank hoort (medeklinker), bepalen wie de baas is in deze
groep. De klankteen is s, medeklinker, baas is hoorman dus ‘Je schrijft het zoals je het
hoort’. Woorden met twee verschillende medeklinkers in het midden hebben de
leerlingen in groep 4 leren schrijven. In groep 5 leren ze dit spellingprobleem nogmaals,
maar met woorden waarin ook andere spellingproblemen voorkomen.
Introductie/Start les
Ik start de les met een gedicht ‘Hartjes’ over verliefd zijn (gevoelens) en refereer aan
het verhaal uit de lesmethode. ‘Gevoelens’ is het thema waar de leerlingen op dit
moment rond werken. Ik vertel dat we vandaag verder gaan werken rond dit thema en
dat we gaan oefenen met woorden die bestaan uit twee klankgroepen waarbij in het
midden twee verschillende medeklinkers staan. Dat hebben ze in groep 4 ook al geleerd.
Ik schrijf de letters RL op het bord en vraag aan de klas of ze weten welk woord ik
bedoel. Vervolgens schrijf ik RL op, RLIE, ERLIE, ERLIEF, VERLIEFD op.
Interactieve groepsinstructie: geef voorbeeld, denk hardop, doe voor
Voor de groepsinstructie gebruik ik de deductieve regelstrategie:
43
Het voorbeeldwoord, waarmee ik de instructie uitleg is KASTEEL (hierbij houd ik me aan
de methode die de leerlingen gebruiken). Ik schrijf het woord op het bord. Terwijl ik het
schrijf, spreek ik het woord in klankgroepen uit (kas-teel). Daarbij actualiseer ik hun
voorkennis nog een keer over het verdelen in klankgroepen.
Ik laat de kinderen het woord hardop in twee klankgroepen verdelen en lezen.
Vervolgens wijs ik de leerlingen op het spellingprobleem. Ik wijs op KAS en vertel hen
dat dit de eerste klankgroep is. Die eindigt op S, een medeklinker en je schrijft wat je
hoort. Ik doe hetzelfde met het woord SPORTIEF, maar nu moeten de kinderen het
woord in klankgroepen verdelen en zeggen op welke letter de eerste klankgroep eindigt.
Dat doen ze ook met de woorden KWARTIER en FOLDER.
Ik wijs de leerlingen er op dat in hun werkboek bij les 1 de regel nog een keer wordt
uitgelegd aan de hand van het woord sportief onder het kopje ‘Dit moet je weten’. Ze
kunnen dan spieken als ze het zo meteen bij de oefeningen niet meer weten.
Ik bespreek met de kinderen nog andere spellingproblemen. Daarvoor gebruik ik ook de
inductieve regelstrategie. Zij moeten zelf de problemen ontdekken. Daar waar nodig
help ik hen. BV bij FOLDER. Woorden met een stomme e: je hoort /u/, je schrijft e.
Spellingpatronen kun je op verschillende manieren oefenen. Bijvoorbeeld via visuele
inprenting. De leerlingen krijgen dan afzonderlijke woorden te zien op bijvoorbeeld een
woordkaartje en spreken het woord uit. Dan wordt het kaartje omgedraaid en schrijft
het kind het woord op. Tijdens deze les worden de kinderen alleen gewezen op het
spellingpatroon, maar er wordt verder niet mee geoefend.
Begeleide oefening/opfrissen
Voor we aan het dictee beginnen gaan we eerst nog oefenen met de woorden die ze al
geleerd hebben. Dat doe ik volgens de inductieve regelstrategie. Ik schrijf de woorden
HUISJE en RINGETJE op het bord en laat de kinderen vertellen waar ze op moeten
letten.
Huisje: je hoort /ju/ je schrijft je
Ringetje: je hoort /utju/ je schrijft etje
Dictee
Daarna geef ik een dictee met de volgende uitbreidingswoorden: SPREEKBEURT*,
BLAADJE, KRINGETJE, SCHEEPVAART*, PRACHTIG, GEZICHT, VLIEGTUIG*,
ONDERWERP*.
Ik kijk het dictee samen met de kinderen na. We verdelen de woorden in klankgroepen
en ik schrijf ze op het bord. Ik kleur en bespreek de spellingproblemen. BV Scheepvaart:
ik hoor /sg/ maar schrijf sch, prachtig: ik hoor /ug/ maar schrijf ig, gezicht: ik hoor
/gu/ maar schrijf ge. De woorden met een sterretje zijn woorden met het
spellingprobleem uit deze les, de andere woorden zijn opfriswoorden.
De leerlingen moeten na het dictee zelf het aantal fouten invullen. Wie alles goed heeft,
begint de volgende dag bij oefening 2. Wie een of meer fouten heeft, begint bij oefening
1. Dit is tevens de stap naar zelfstandig werken.
Zelfstandige verwerking/in duo’s toepassen – LES 2
Die les wordt de volgende dag gegeven. Voor de zwakke spellers begint de les met een
verlengde instructie van maximaal tien minuten. Ik bespreek met hen de
instructiewoorden kasteel en sportief nog een keer, neem ‘Dit moet je weten’ nog een
keer door en oefen met drie andere woorden zoals MONSTER, SCHEEPVAART en
KENMERKEN. Ik laat de kinderen het woord opschrijven en hen het spellingprobleem
kleuren. Bij oefening 2 maak ik twee opdrachten met de kinderen samen, daarna
moeten ze zelfstandig werken of in duo’s.
44
De sterke spellers mogen zelfstandig of in duo’s de oefeningen maken in hun
werkschrift.
De oefeningen
De oefeningen die de leerlingen moeten doen zijn gevarieerd. Les 2 bestaat uit 2.1 en
2.2a en 2.2b. Oefening 2.1 is voor de leerlingen die een of meer fouten hadden bij het
dictee. De leerlingen moeten het juiste woord bij de juiste zin plaatsen. De woorden die
ze moeten gebruiken staan boven de oefening. De eerste letter van het woord is al
gegeven.
Bij oefening 2.a staan een aantal zinnen onder elkaar in de vorm van een interview. De
leerlingen moeten de juiste woorddelen bij elkaar zoeken en het juiste woord achter de
juiste zin zetten. Voor oefening 2b moeten de leerlingen het interview opnieuw bekijken
en extra woorden met twee verschillende medeklinkers in het midden vinden, bv omdat,
voetbalt, vriendschap,..
Bij oefening 2.b moeten de leerlingen aan de hand van een omschrijving of synoniem
het juiste woord vinden. Soms worden aan het begin van het woord twee letters
gegeven, soms twee vooraan en een achteraan, soms alleen vooraan. BV vervoer over
water, schee.... Antwoord Scheepvaart of ag... Antwoord: agenten.
Evaluatie
Aan het einde van de tweede les bespreek ik met de leerlingen de uitstapkaart. Ik vraag
hen of ze bij de oefeningen de woorden eerst in klankgroepen hebben verdeeld, voordat
ze die opschreven. Ik vat met de leerlingen de regel samen: als je woorden goed in
klankgroepen verdeelt, hoor je de klanken aan het eind van de klankgroep goed en weet
je hoe je deze woorden schrijft.
Vooruitblik
Tot slot vertel ik dat we de volgende les verder gaan met het thema gevoelens. We gaan
verder oefenen met woorden met twee verschillende medeklinkers in het midden. Het
gaat dan om woorden met eind d of midden d die klinkt als t, bv hond of hoofdstuk.
4. Evaluatie: hoe stel ik de kwaliteit van de ontwikkelings- en leerprocessen en van die
leerresultaten vast? Welke criteria en normering hanteer ik?
- Na het dictee bespreek ik samen met de leerlingen de woorden en kijk wie geen fouten
heeft en welke leerlingen een of meer fouten hebben.
- Tijdens de oefeningen loop ik rond, geef feedback en kijk welke leerling hulp nodig
heeft of extra behoefte aan uitleg.
- Aan het einde van de les kijk ik de oefeningen die de leerlingen gemaakt hebben, na.
Als er veel fouten zijn gemaakt, kom ik daar in een volgende les nog een keer op terug.
45
Tijdsplanning
Halte
Didactische route
Leerstof
1
5
5
2
5
3
Activiteiten van de leerlingen
Leerling
Leefwereld
Opnemen:
- Leerlingen luisteren
naar gedicht
- Ik vertel dat we
gaan oefenen met
woorden met
verschillende MKs in
het midden.
Opnemen:
- Ik schrijf in stappen
VERLIEFD op bord
- Kids raden woord
Opnemen/Kijken:
- Deductieve
regelstrategie met
KASTEEL
5
4
Bewerken:
- Kids oefenen zelf met
de woorden SPORTIEF,
KWARTIER en FOLDER.
10
5
5
6
Opnemen:
- Bespreek andere
spellingproblemen via
inductieve
spellingstrategie
Bewerken:
- Kinderen benoemen
andere
spellingproblemen
5
7
Opnemen:
- Opfrissen met –je en
–tje.
5
8
Bewerken:
- Kids benoemen
spellingstrategie
- Kids maken dictee
46
5
9
5
10
Opnemen
- Bespreek dictee met
kids
- Bespreek
spellingproblemen
Bewerken
- Kids maken oefeningen in boek (p 4 en
5)
11
Delen
- Kinderen wisselen
met leerkracht uit hoe
ze oefeningen hebben
aangepakt.
12
Opnemen
- Vooruitblik op les
volgende week
47
Activiteiten leerkracht
Stap 1: Introductie/Instructie:
Ik start de les met een gedicht over gevoelens
en refereer aan het verhaal uit de
lesmethode.
Stap 2: Opnemem
- Puzzel: schrijf RL op bord en breid uit naar
meer letters tot er VERLIEFD staat
Stap 3: Opnemen/Kijken
Deductieve regelstrategie met KASTEEL. Ik
schrijf KAS TEEL op bord en bespreek regel
over klankgroepen. Wijs op spellingprobleem.
Stap 4: Bewerken
Kids oefenen zelf met de woorden SPORTIEF,
KWARTIER en FOLDER.
Doe zelfde met KWARTIER en FOLDER.
Organisatie/leer- en hulpmiddelen
Leer- en hulpmiddelen
- Digibord
- Gekleurde stiften
- Werkboek pagina 4 en 5
- Werkschriften
- Gedicht ‘Hartjes’
Organisatie:
- Leerlingen zitten aan hun eigen tafel
- Ik sta voor het digibord
- Tijdens de oefeningen loop ik rond
Pedagogisch klimaat:
- Leerlingen moeten hun vinger
opsteken als ze iets willen vragen
- Leerlingen mogen bij de oefeningen
samenwerken maar wel fluisterend
Stap 5: Opnemen
Ik bespreek andere spellingproblemen via
inductieve spellingstrategie.
Stap 6: Bewerken
Kinderen benoemen andere
spellingproblemen: woorden met stomme e.
Je hoort /u/ maar schrijft e.
Stap 7: Opnemen
- Opfrissen met –je en –tje.
Stap 8: Bewerken
- Kids benoemen spellingregel en oefenen met
HUISJE en RINGETJE
- Kids maken dictee.
Stap 9: Opnemen
- Bespreek dictee met kids
- Bespreek spellingproblemen
- eventueel extra instructie max 10 minuten
Stap 10: Bewerken:
- Kids maken oefeningen in werkboek (p 4 en
5)
Stap 11: Delen
- Kids wisselen met leerkracht uit hoe ze
oefeningen hebben aangepakt.
Stap 12: Opnemen
- Vooruitblik op volgende les
Opmerkingen
Handtekening voor akkoord mentor:
48
Bijlage 11: Gedicht ‘Hartjes’
Hartjes – Mieke van Hooft
Ik zie hartjes in je ogen.
Ik hoor hartjes in je lach.
Ik voel hartjes in je handen.
Ik denk aan je, heel de dag.
Ik ruik hartjes in je haren.
En toen je naast me stond,
vloog zo’n grappig roze hartje
zomaar uit je mond.
49
Bijlage 12: lesvoorbereidingsformulier spelling groep 7
Naam student: Asja Vossen
Klas: groep 7
Domein: Spelling
Stageschool: De Menorah
Mentor: Majorie
Activiteit: spelling, woorden met ei of ij
Datum: 26 maart
Aantal leerlingen: 20
Bedenken vooraf
1. Welke leervragen heb ik ten aanzien van het pedagogisch handelen tijdens deze
activiteit?
2. Welke leervragen heb ik ten aanzien van de inhoud van deze activiteit?
3. Welke persoonlijke leervragen hen ik ten aanzien van deze activiteit?
1. Ik zorg er voor dat de kinderen gestimuleerd worden om actief deel te nemen.
2. Ik zorg er voor dat ik varieer naar de behoefte van de leerlingen: ik geef een globale
uitleg over wat de leerlingen moeten doen, daarna gaan ze zelfstandig aan het werk.
3. Ik zorg er voor dat ik overzicht hou en overwicht. Als iemand hulp nodig heeft, moet
hij/zij zijn vinger opsteken. Dan kom ik langs.
Aspecten van onderwijs
1. Leerdoelen: Wat kunnen de kinderen tijdens of aan het einde van de les?
SMART:
Specifiek: De leerlingen moeten woorden met ei/ij kunnen schrijven, zelfstandige
naamwoorden die eindigen op –heid correct schrijven, woorden met au of ou correct
kunnen schrijven, zoveel mogelijk woorden met ei of ij maken aan de hand van een
puzzel en met een aantal woorden een zin maken. De leerstof is in de onderbouw al aan
de orde geweest. Nu gaat het om nieuwe, moeilijkere woorden.
Meetbaar: Het is meetbaar. De leerlingen maken oefeningen in hun boek.
Acceptabel: Ja, want de leerlingen hebben al vaker spellinglessen gehad uit dezelfde
methode. Ze hebben in de onderbouw al spellingregels geleerd voor woorden met ei/ij,
au/ou en woorden met –heid. De theorie is dit jaar ook al eerder aangeboden in vorige
lessen.
Realistisch: De activiteit is haalbaar, omdat het in principe gaat om een herhaling. De
leerlingen kregen de spellingregels al eerder aangeboden in voorgaande jaren.
Tijdsgebonden: Een les
DOEL:
Aan het einde van de les moeten de leerlingen van groep 7 woorden met ei/ij, au/ou en
woorden die eindigen op –heid correct kunnen spellen en zinnen produceren met een
aantal woorden (productdoelen). Ze doen kennis op over en verwerven inzicht in de
regels die daar bij horen (kennisdoel). Als ze de regels niet meer kennen, kunnen ze die
opzoeken in hun werkboek. Na de instructie maken ze de oefeningen in hun boek
(gedrags- of handelingscomponent). Omdat ze die oefeningen individueel moeten
maken, wordt hun zelfstandigheid gestimuleerd (vormingsdoelen).
50
2. De beginsituatie van de kinderen: wat moet ik over hen weten en wat weten en kunnen
de kinderen al zelf?
- De leerlingen hebben al vaker een spellingles gehad uit deze methode, dus ze kennen
het principe van woorden aanleren.
- Leerlingen uit groep 7 kennen de regels voor het spellen van woorden. De
spellingregels over woorden met ei/ij, au/ou en woorden die eindigen op –heid zijn al in
de onderbouw (groep 3 tot en met 6) aan de orde gekomen. De woorden die ze nu leren
schrijven, zijn moeilijker maar de regel blijft hetzelfde.
- Ze leren woorden spellen door visuele inprenting en door de auditieve
herkenningsstrategie toe te passen. De leerlingen zijn al bekend met deze technieken,
maar die komen in deze les (opnieuw) aan de orde.
3. De leerstof: wat is de inhoud van de onderwijsactiviteit?
IGDI-model: Interactieve Gedifferentieerde Directe Instructie
Als leerlingen nieuwe woorden moeten leren schrijven, zou ik de Interactieve
Gedifferentieerde Directe Instructie toepassen. De leerlingen leren dan aan de hand van
instructiewoorden woorden volgens een bepaalde spellingstrategie schrijven.
De leerlingen van groep 7 werken voor taal met Taalleesland. Afhankelijk van de aard
van het spellingprobleem gaat het hierbij om het leren toepassen van de auditieve
herkenningsstrategie, de visuele inprentingsstrategie en de regelstrategie. In deze les
gaat het om de visuele inprentingsstrategie en de auditieve herkenningsstrategie.
Voorwaarde
De voorwaarde voor deze les is dat de leerlingen al bekend zijn met de spellingregels
voor ei/ij-woorden. Dat geldt ook voor au/ou. Uitzondering bij deze laatste categorie is
dat de leerlingen op pagina 152 van hun leerlingenboek de regel nog een keer kunnen
opzoeken. Ze kunnen als het ware ‘spieken’.
Introductie/Start les
Ik start de les met een gedicht waarin veel ei/ij-woorden in voorkomen. Ik refereer aan
de oefeningen in hun leerlingenboek en vertel dat ze de opdrachten op bladzijde 73 tot
en met 75 zelfstandig moeten maken. Als ze er niet uitkomen, mogen ze hun vinger
opsteken en hulp vragen. Ik overloop samen met de leerlingen kort de oefeningen.
Interactieve groepsinstructie: geef voorbeeld, denk hardop, doe voor
Bij oefening 18.1 leg ik uit dat ze mogen samenwerken met een maatje. Ze mogen eerst
de zin bekijken, daarna legt hun maatje een wit papier over de oefening en moet de
leerling het woord opschrijven in zijn/haar schrift. Daarna is de andere aan de beurt. Dit
doen ze met alle 9 zinnen. Ook sta ik kort stil bij les 18.3 waarin ze woorden moeten
schrijven met au/ou. Als ze die regel niet meer kennen, kunnen ze die opzoeken op
pagina 152 van hun leerlingenboek.
Zelfstandige verwerking
Voor de zwakke spellers kan ik tijdens de les een verlengde instructie van maximaal
tien minuten geven. Ik herhaal dan met hen kort de regels over ei/ij-woorden. Datzelfde
doe ik met au/ou. De sterke spellers mogen zelfstandig de oefeningen maken.
De oefeningen
De oefeningen die de leerlingen moeten maken zijn gevarieerd. Les 18.1 is gebaseerd op
visuele inprenting. De leerlingen mogen de zinnen eerst bekijken, daarna hun boek
51
dichtdoen of de oefening bedekken met een blaadje en vervolgens de woorden met ei
en/of ij in hun spellingschrift opschrijven. Dit kan ook gedaan worden door de woorden
op kaartjes te schrijven. Ze krijgen dan de kaartjes te zien en spreken het woord uit.
Daarna wordt het kaartje omgedraaid en schrijft het kind het woord op. Woorden met
ei/ij zijn weetwoorden. Een hulpmiddel bij de ei-woorden is het ‘ei-verhaal’: een
tekening met ei-woorden die vaak aan het einde van een taalwerkboek staat.
Bij 18.2 moeten de kinderen de auditieve herkenningsstrategie toepassen: van de
woorden moeten zelfstandige naamwoorden gemaakt worden die op –heid eindigen.
Bijvoorbeeld aanwezig – de aanwezigheid. Dit zijn meerlettergrepige woorden.
Bij 18.3.a moeten de leerlingen woorden met au/ou correct kunnen spelen. De regel
kunnen ze opzoeken in hun leerlingenboek. Bij 18.3.b gaat het om zinnen met au, die je
als /oo/ uitspreekt. Bijvoorbeeld auteur. De au-klank is weggelaten bij de woorden en
moet door de leerlingen op de juiste manier ingevuld worden. Bij deze oefening moeten
de leerlingen ook de visuele inprentingsstrategie hanteren. Au/ou-woorden zijn
weetwoorden. Een hulpmiddel bij de au-woorden is het ‘au-verhaal’: een tekening met
au-woorden die vaak aan het einde van een taalwerkboek staat.
18.4 en 18.5 is voor de sterke spellers. Het gaat om extra oefeningen waarbij de
leerlingen zoveel mogelijk ei- of ij-woorden uit een puzzel moeten halen en van enkele
woorden zinnen moeten maken.
4. Evaluatie: hoe stel ik de kwaliteit van de ontwikkelings- en leerprocessen en van die
leerresultaten vast? Welke criteria en normering hanteer ik?
- Tijdens de oefeningen loop ik rond, geef feedback en kijk welke leerling hulp nodig
heeft of extra behoefte aan uitleg.
- Aan het einde van de les kijk ik de oefeningen die de leerlingen gemaakt hebben, na.
Als er veel fouten zijn gemaakt, kom ik daar in een volgende les nog een keer op terug.
52
Tijdsplanning
Halte
Didactische route
Leerstof
5
1
5
2
25
3
Activiteiten van de leerlingen
Leerling
Leefwereld
Opnemen:
- Leerlingen luisteren
naar gedicht.
- Ik vertel dat ze de
oefeningen uit hun
leerlingenboek
moeten maken.
Opnemen:
- Overloop met kids
de oefeningen en
geef uitleg.
Bewerken:
- Kinderen maken
oefeningen uit
werkboek
Opnemen:
- Herhaal voor zwakke
spellers eventueel
regels over au/ou en
ei/ij.
5
4
Opnemen:
- schriften opruimen en
eventueel vooruitblik
volgende les
53
Activiteiten leerkracht
Stap 1: Introductie/opnemen:
Ik start de les met een gedicht en refereer
aan de oefeningen in hun boek.
Stap 2: Opnemem
- Overloop met leerlingen oefeningen en geef
uitleg
Stap 3: Bewerken/Opnemen
- Bewerken: leerlingen maken oefening in
boek
- Opnemen: ik geef eventueel extra uitleg aan
zwakke spellers.
Stap 4: Opnemen
- Schriften opruimen
- Vooruitblik op volgende les
Opmerkingen
Organisatie/leer- en hulpmiddelen
Leer- en hulpmiddelen
- spellingschrift
- leerlingenboek
- Gedicht Zelf reizend bakmeel
Organisatie:
- Leerlingen zitten aan hun eigen tafel
- Tijdens de oefeningen loop ik rond
Pedagogisch klimaat:
- Leerlingen moeten hun vinger
opsteken als ze iets willen vragen
- Leerlingen mogen bij de oefeningen
samenwerken maar wel fluisteren
Handtekening voor akkoord mentor:
54
Reflectie door student:
7. Reflectie op het pedagogisch handelen. Wat ging er goed? Wat moet ik nog verbeteren?
Ik was de les begonnen met het gedicht ‘Zelf reizend bakmeel’, een gedicht waar vooral
woorden met ei en ij in voorkwamen. Dit bleek niet aan te slaan bij de leerlingen omdat er
veel woorden in voorkwamen die ze niet begrepen. Toen ik hen de vraag stelde wat er
bijzonder was aan het gedicht, konden ze daar geen antwoord op geven. Ze begrepen het
doel van het gedicht niet.
8. Reflectie op de vakspecifieke kenmerken. Wat ging er goed? Wat moet ik nog
verbeteren?
De oefeningen in hun leerlingenboek riepen niet veel vragen op. Voor de meeste leerlingen
was duidelijk wat ze moesten doen. De verlengde instructie was niet nodig. Toch raadt
mijn mentor Majorie aan dit een volgende keer wel te doen. In deze les was het niet echt
nodig, omdat het vooral om herhaling van spellingregels ging en/of weetwoorden waar
geen regel voor is. De volgende les gaat over werkwoordspelling en dan is het noodzakelijk
een viertal leerlingen apart te nemen en samen met hen de oefeningen te maken.
Bij de eerste oefening moesten de leerlingen elkaar helpen. Door middel van visuele
inprenting moesten zij woorden met ij/ei goed schrijven. De activiteit die ik hiervoor had
bedacht, kwam niet uit de verf. De leerling die als eerste de woorden moest opschrijven,
kreeg minder tijd om ze te bekijken dan zijn/haar maatje. Daar kwam ik tijdens de les
achter. Ik heb toen het voorstel gedaan om er een soort dictee van te maken, maar
eigenlijk kwam dat op hetzelfde neer. Volgende keer moet ik hier iets anders voor
bedenken.
9. Reflectie op mijn persoonlijke leervragen. Wat ging er goed? Wat moet ik nog
verbeteren?
De les verliep iets rumoeriger dan de voorgaande les. Bij de eerste oefening moesten de
leerlingen samenwerken. Omdat ik niet duidelijk had gezegd dat ze de oefening daarna
zelfstandig moesten maken, was het onrustiger in de klas. Positief is dat leerlingen hun
vinger opstaken als ze hulp nodig hadden.
Opmerkingen mentor / contactdocent:
1. Ten aanzien van de lesvoorbereiding:
- Probeer je doel in een zin te formuleren waarbij je de onderdelen van SMART opneemt.
2. Ten aanzien van het lesverloop:
Het ging om een zelfstandige les, dus verlengde instructie was niet nodig. Bij een volgende
les zou ik de kinderen die problemen hebben met spelling wel apart nemen en samen met
hen de oefeningen maken. Je kunt dan ook beter controleren of ze de oefeningen begrijpen
en goed doen. Nu bleek dat sommigen oefening een niet helemaal gemaakt hebben.
3. Ten aanzien van de leervragen van de student:
De les verliep minder strak dan de leesbeleving (deze les gaf ik voor de spellingles). Dat
is jammer. Ik vraag me af of je dit bewust gedaan hebt, omdat je merkte dat het tijdens
het vorige uur goed ging. Volgende keer net zo strak houden. Duidelijk maken dat ze de
eerste oefening samen mogen doen en daarna zelfstandig moeten werken. Het moet dan
ook stil zijn.
55
Bijlage 13: Gedicht ‘Zelf reizend bakmeel’
Zelf reizend bakmeel
Je moet niet aan leiden lijden
Soms de meiden mijden
Aandacht aan de weiden wijden
Zoals ze van alle zijden zeiden
Je moet niet naar nijgen neigen
Soms een steiger bestijgen
De pijlers goed kunnen peilen
Langs de zijlen kunnen zeilen
Je moet geen vijlen veilen
Soms je vermeien vermijden
niet tijdens de reien rijden
iemand die vleit nooit vlijen
56
Bijlage 14: IGDY-model
57
Download