De Nieuwe Kerk 1. Geschiedenis De grote bevolkingsgroei in de tweede helft van de 14de eeuw maakte het noodzakelijk nieuwe kerken op te richten. In 1408 gaf de bisschop van Utrecht toestemming voor het bouwen van een tweede parochiekerk. De Nieuwe Kerk in Amsterdam was toen al in aanbouw, ongeveer vanaf 1380. De kerk verrees op de plaats van de boomgaard van Willem Eggert die het stuk grond ter beschikking had gesteld. Kort na 1408 werd de kerk gewijd aan Onze Lieve Vrouwe. Later werd de kerk tevens aan de Heilige Catharina opgedragen. Ook de Nieuwe Kerk, eigenlijk de Maria- en Catharinakerk of Onze Lieve Vrouwekerk, werd in de loop van de tijd steeds verder uitgebreid. In ±1435 begon men aan de bouw van het schip. Vanaf het einde van de 15de eeuw werden de kapellen aan de kerk toegevoegd. Spoedig daarna bouwde men de lichtbeuk, omdat de kerk door de aanbouw van de kapellen te donker was geworden. De Nieuwe Kerk is in opzet vergelijkbaar met Franse kerken en stijgt letterlijk en figuurlijk uit boven de baksteengotiek van de Oude Kerk. De invloed van de Franse gotiek is ook te zien in de straalkapellen rond het koor. De verhoging van de noordelijke transeptarm* uit ±1544 heeft echter vroeg-renaissance motieven, zoals deelzuiltjes, schelpvormige nissen en frontons**. De stadsbranden van 1421 en 1452 hadden de kerk beschadigd, maar de schade was niet zo ernstig als de brand van 1645, veroorzaakt door loodgieters die op het dak bezig waren. Van het schip en het dwarspand stonden nog slechts de muren overeind. De kerk is daarna in gotiserende stijl hersteld, met veel respect voor het oorspronkelijke gebouw. De kerk heeft geen toren. In 1565 werd echter een torenfundering gelegd, aan de westzijde van de kerk, aan de Nieuwezijds Voorburgwal. Van de plannen kwam echter niets terecht: het politieke klimaat, culminerend in de beeldenstorm van 1566, legde de bouwactiviteiten stil. Na de Reformatie kwam een stadsregering aan de macht die er niets voor voelde dat het burgerlijke stadhuis zou worden overvleugeld door een kerktoren. Wel werd bij wijze van consessie het nieuwe stadhuis zover naar achteren geplaatst dat de transeptgevel van de kerk aan de Dam kwam te liggen. Toch begon men in 1646 men de bouw van de toren. Er zijn enkele ontwerpen van de toren bewaard gebleven, evenals een merkwaardig schilderij van de Dam met de voltooide kerktoren (te zien in het Amsterdams Historisch Museum). In 1653 werd de bouw van de toren gestaakt (men was inmiddels gevorderd tot de halve hoogte van het schip). In 1783 werd de torenstomp gesloopt, omdat deze op de drukke Nieuwezijds Voorburgwal in de weg stond. De stomp was in een gotiserende stijl gebouwd, waarschijnlijk naar een ontwerp van Jacob van Campen, de grondlegger van het Hollands classicisme. Ook al mocht de toren niet gebouwd worden, de kerk overvleugelde door zijn plaatsing aan de Dam al spoedig de Oude Kerk. In het Koninkrijk nam het belang van de kerk nog verder toe, sinds koning Willem I in 1814 in deze kerk de eed op de grondwet aflegde. Sindsdien zijn in deze kerk alle Nederlandse vorsten ingehuldigd. De kerk werd in de jaren 1892-1914 gerestaureerd, waarbij neogotische elementen aan de kerk werden toegevoegd (zoals de afwerking en de torens van de westgevel). In de jaren 1959-1980 werd de kerk opnieuw gerestaureerd, waarbij een neogotische aanbouw aan de Dam-zijde werd vervangen door meer ingetogen gebouw. In 1980 werd de kerk overgedragen aan een stichting die tot doel heeft het gebouw te vullen met "activiteiten van maatschappelijke, culturele en religieuze aard". 2. Interieur In het interieur vallen in de eerste plaats de samengestelde bundelpijlers met koolbladkapiteel*** op, een typische Amsterdamse pijler die we ook in de Oude Kerk aantreffen (en in de gesloopte Heilige Stede). Omstreeks 1500 werd rond de zijbeuken en omgang van het koor een reeks kapellen toegevoegd, die ten westen van het dwarsschip met twee traveeën**** is voortgezet; hiermee had de kerk haar huidige omvang bereikt. Het interieur moet in die tijd bijzonder fraai geweest zijn, rijk voorzien van schilderingen, heiligenbeelden en altaren. Op de kraagstenen van het koorgewelf zijn de twaalf apostelen afgebeeld. Door de beeldenstorm in 1566 en de brand in 1645, waarbij alleen de muren en kolommen nog overeind stonden, zijn er weinig inventarisstukken uit de Middeleeuwen. Uit de inventaris van na de brand zijn er een paar pronkstukken aan te wijzen. Het monumentale koorhek uit 1645 (in classicistische stijl) dat is ontworpen door de beroemde edelsmid Johannes Lutma, een tijdgenoot van Rembrandt. In zijn soort is het koorhek ongeëvenaard in pracht en rijkdom van uitvoering. De indrukwekkende preekstoel uit 1649-1664 (met rijk houtsnijwerk) mag ook niet onvermeld blijven, evenals het grote orgel, voltooid in 1655 (mogelijk ontworpen door Jacob van Campen, met beeldhouwwerk van Artus Quellijn en schilderwerk van Gerrit Jansz van Bronckhorst), de gebrandschilderde ramen van het noordelijke venster uit 1650 (die graaf Willem IV tonen terwijl hij de drie Andreaskruizen aan Amsterdam schenkt; het bovenste gedeelte is uit 1977) en het praalgraf van Jan van Galen uit 1653 en van Michiel Adriaansz de Ruyter uit 1676 (de laatste met fraai beeldhouwwerk van Rombout Verhulst). Ook is er een grafmonument voor Van Speyck uit 1831.