MARIA L A A C H 8 1 gevoel. Haar portretzegel toont ons haar in een voor dien tijd tamelijk ongewone opvatting. Terwijl de middeleeuwsche zegels de personen meestal streng frontaal en onpersoonlijk afbeelden, toont ons dat van Adelheid een geheel ander beeld. Zij is in profiel genomen, het bovenlichaam in een rijk gedrapeerd gewaad gehuld. In de rechterhand houdt zij een boek, waarin zij leest, in de linker een soort scepter. Het zegel geldt als het schoonste uit de middeleeuwen (in het staatsarchief in Wiesbaden). In het jaar n o o overleed Adelheid op reis naar Rome. Met haar dood kan de eerste bouwperiode als afgesloten beschouwd worden. Dank zij de nasporingen o.a. van den hoogbegaafden Laacher monnik Dr. Adalbert Schippers is het gelukt, vast te stellen, wat in deze periode tot stand kwam. Het oorspronkelijke plan van paltsgraaf Heinrich, n.1. om het geheele gebouw gelijkelijk op te trekken, liet men vallen. De muren waren reeds tot op 3 % m hoogte gevorderd. Men besloot nu op aanraden van Adelheid eerst het dwarsschip op te trekken, ten einde dit voorloopig als kerk te kunnen gebruiken. De Zuidelijke vleugel was, doordat hier het klooster aangebouwd was, reeds tot 7 m hoogte gevorderd. De gele Laacher tufsteen geeft ook hier weer aanwijzing; in beide beuken is hij onvermengd met ander gesteente tot aan de bovenste ramen te volgen. Men schijnt het dwarsschip voorloopig met hout te hebben afgedekt en als noodkerk in gebruik genomen. Daar ook de achthoekige vieringstoren tot aan het fries uit onvermengden, gelen tufsteen bestaat, vermoedt men, dat ook tegelijk tot den bouw van dezen toren werd overgegaan. Immers kon men berekenen, nog tientallen van jaren te zullen doorbouwen en had toch voor de klokken een toren noodig. De bouw van een dergelijken toren was bovendien omstreeks 1100 geen nieuw experiment meer; reeds werd in de dom van Spiers een achthoekige koepel geconstrueerd. Behalve aan het gebruik van de gele tuf is ook aan ander materiaal het resultaat dezer eerste bouwperiode na te gaan. In allerlei onderdeden wisselt men lagen wit kalksteen met blauwe lava af, of zooals b.v. boven het N.W. ingangsportaal, rooden zandsteen met witten kalksteen, in ruiten aangebracht. Dit streven naar kleurigheid is typisch voor de oudste deelen der kerk en treedt in lat eren tijd niet meer zoo sterk op den voorgrond. Typisch is ook een ander feit, dat aan vele bouwwerken uit de middeleeuwen te constateeren is, n.1. het bevoordeelen van den zuidelijken vleugel boven den noordelijken. Dit was wel als attentie voor de bewoners van het klooster bedoeld, dat naar de zuidzijde ligt; de versiering is naar deze zijde veel rijker. Hier zijn het dikwijls motieven aan de italiaansche sierkunst ontleend, die deze bouwperiode kenmerken. De steenhouwer moet een bereisd man geweest zijn, begaafd met een levendig talent. De kapiteelen der zuilen geven daar blijk van, de profielen der kampers en de zuilen voet en; vooral ook de versiering van de ramen, die omstreeks dien tijd vrijwel ongeëvenaard is. Het rijkste van deze vensters is het zoogenaamde baldakijnvenster, waarbij de rondboog nog eens door een baldakijn-