Moderne wiskunde: berekenen zwaartepunt vwo B In de edities 7 en 8 was er in de slotdelen van VWO B1 ruimte genomen voor een paragraaf over het berekenen van een zwaartepunt. In de negende editie is er voor gekozen dit achterwege te laten, de vrijgekomen ruimte is benut voor extra verdieping over Riemannsommen. In de eindtermen komt het berekenen van een zwaartepunt voor als een toepassing van het integreren. Het gaat hierbij niet om het kennen van het natuurkundige begrip zwaartepunt, of het opstellen van de integraal, maar om het kunnen berekenen van een bepaalde integraal. In de afgelopen jaren is er één keer bij een examen een vraag geweest over het zwaartepunt ( VWO B1, B12, 2008-II). De betreffende opdracht staat hieronder.. Ook hier ligt de nadruk niet op het opstellen van de integraal maar op een (relatief eenvoudige) berekening. In de examentrainer van Moderne wiskunde vwo B is er ook aandacht voor het zwaartepunt. Deze informatie is toegevoegd. Voor eventuele als extra oefening is er over dit onderwerp materiaal uit MW8 beschikbaar wat nog iets verder gaat. Opdracht examen vwo B1, B12, 2008-II Een zwaartepunt Van een cirkelschijf met middelpunt (0, 0) en straal 1 is het kwart getekend dat in het eerste kwadrant ligt. De cirkelboog is de grafiek van de functie f die gegeven is door f ( x) = 1 − x 2 op het domein [0, 1]. We wentelen het kwart van de cirkelschijf om de x-as. Het omwentelingslichaam dat dan ontstaat is een halve bol. Het zwaartepunt van de halve bol ligt op de positieve x-as. Voor de x-coördinaat z x van dit zwaartepunt M geldt: z x = V 1 met M = π ∫ x ⋅ ( f ( x)) 2 dx 0 en V is de inhoud van de halve bol. De inhoud van een bol met straal r is gelijk aan Bereken z x exact. Examen vwo B1, B12, 2008-II 4 3 πr 3 . Moderne wiskunde Examentrainer vwo wiskunde B CE 2011 Slim Slagen Wim Doekes Hielke Peereboom Noordhoff Uitgevers Examentr. VWO B DEF.indb 1 12-03-2010 14:31:21 De belangrijkste onderwerpen slim uitgelegd Herhalen 123 Voorbeeld Bereken de lengte van de grafiek van f ( x) = ln x tussen de punten met x = 1 en x = e 2. Geef het antwoord in één decimaal nauwkeurig. f ′( x) = 1 ⇒L= x e2 ∫ 0 2 1 1 + dx = x e2 ∫ 0 1+ 1 dx x2 Benaderen op de rekenmachine: TI83/84: Y1 = √(1+1/X2), dan CALC, optie 7, lower limit 1, upper limit e2, geeft L ≈ 6, 79. Casio: Y1 = √(1+1/X2), GSolv, ∫ dx, lower: 1, upper e2, geeft L ≈ 6, 79. Voorbeeld x = 3 cos 2t Bereken de lengte van de kromme K met y = 2 cos 3t die hieronder is getekend voor t = 0 tot t = �. π L = ∫ (( f ′(t )) 2 + ( g ′( x)) 2 ) dt = π ∫ 0 0 π ((−6 sin 2t ) 2 + (−6 sin 3t ) 2 ) dt = ∫ 36(sin 2 2t + sin 2 3t ) dt 0 Op TI83/84: Y1 = √(36((sin(2X))2+(sin(3X))2), dan CALC, optie 7, lower limit 0, upper limit π, geeft L ≈ 18, 0. Op Casio: Y1 = √(36((sin(2X))2+(sin(3X))2), GSolv, ∫ dx, lower: 1, upper e2, geeft L ≈ 18, 0. y t=0 2 1 -3 -2 -1 0 1 2 3 x -1 -2 t=π Zwaartepunt Het zwaartepunt van een lichaam kan met integreren worden bepaald, als het lichaam overal dezelfde dichtheid heeft en de inhoud met een b integraal kan worden berekend. ∫a xA( x) dx Ten opzichte van een gekozen oorsprong geldt: xZ = b ∫ A( x) dx a Voorbeeld Bereken het zwaartepunt van de halve bol met straal 6. Op afstand x van de oorsprong geldt r 2 + x 2 = 62 ⇒ r 2 = 36 − x 2 dus 6 6 0 6 0 ∫ A( x) dx = π∫ (36 − x ) d x = π[36 x − 2 6 6 1 3 0 0 0 π(648 − 324) = 324π. 324 π 9 Hieruit volgt xZ = = = 2 14 . 144 π 4 Examentr. VWO B DEF.indb 123 z 6 x 3 ]60 = π (216 − 72) = 144 π ∫ xA( x) dx = π∫ x(36 − x ) dx = π∫ (36 x − x ) d x = π[18 x 2 © Noordhoff Uitgevers bv waarbij A( x) de oppervlakte is van de doorsnede loodrecht op de x-as. 3 2 − 14 x 4 ]60 = 6 x y -6 12-03-2010 14:37:48 JOBNAME: MW8.vwo.b1.deel4 PAGE: 9 SESS: 16 OUTPUT: Mon Dec 18 08:14:08 2006 /een/wolters/301/706/103a3 Hoofdstuk Analyse_ 3 Toegepaste analyse Omwentelingslichamen 3_3 Als een gebied, ingesloten door de grafiek van een functie f en de x-as, om de x-as wordt gewenteld dan ontstaat een ruimtelijke figuur waarvan alle verticale doorsneden cirkelvormig zijn. Hoe bereken je de inhoud van deze figuur? 16 a b c d Gegeven is de functie f 共x兲 ⫽ 1 ⫺ x 2 met domein 关⫺1, 1兴. Het gebied ingesloten door de grafiek van f en de x-as wordt om de x-as gewenteld. Bij x ⫽ 0,4 is in het omwentelingslichaam een cirkel getekend. Leg uit dat de straal van deze cirkel gelijk is aan f 共0,4兲. Leg uit dat bij elke waarde van x de oppervlakte van de bijbehorende cirkel gelijk is aan 共f 共x兲兲2 ⫽ 共1 ⫺ x 2兲2 Je kunt de inhoud van het omwentelingslichaam benaderen met de Riemann-som 兺 共1 ⫺ x 2兲2⌬x Benader de inhoud voor ⌬x ⫽ 0,2 Leg uit dat de exacte inhoud van de ruimtelijke figuur gelijk 1 y f –1 0,4 O 1 x 1 is aan 兰 共1 ⫺ x 2兲2 dx ⫺1 e T H E O R I E Bereken de exacte inhoud van het omwentelingslichaam. –1 Als een gebied, ingesloten door de grafiek van een functie f, de x-as en de lijnen x ⫽ a en x ⫽ b, om de x-as wordt gewenteld ontstaat een omwentelingslichaam. De inhoud van dit lichaam bereken je met de integraal y f b 兰 共f 共x兲兲2 dx a Voorbeeld x O a x b Het gebied ingesloten door de grafiek van de functie f met f(x) = √x, de lijnen x = 1 en x = 4 en de x-as wordt gewenteld om de x-as. Bereken exact de inhoud van het omwentelingslichaam. Oplossing b 4 4 ∫π(f(x))2 dx = 1∫π(√x)2 dx = 1∫πx dx = a 58 1 4 1 1 –π x2 = 8π – –π = 7–π 2 2 2 1 oppervlakte cirkel = π(f(x))2 JOBNAME: MW8.vwo.b1.deel4 PAGE: 10 SESS: 13 OUTPUT: Mon Dec 18 08:14:08 2006 /een/wolters/301/706/103a3 Hoofdstuk Analyse_3 Toegepaste analyse 17 a b Gegeven is de functie f 共x兲 ⫽ x ⫺ 13 x 2 Plot de grafiek van f en bereken exact de nulpunten. Het gebied dat wordt ingesloten door de grafiek van f en de x-as wordt gewenteld om de x-as. Bereken exact de inhoud van het omwentelingslichaam. 18 Het gebied, ingesloten door de grafiek van de functie g共x兲 ⫽ sin x met domein 关0, 兴 en de x-as, wordt gewenteld om de x-as. Stel de integraal op waarmee je de inhoud van het omwentelingslichaam kunt berekenen. Laat zien dat sin 2 x ⫽ 12 ⫺ 12 cos 2x Bereken exact de inhoud van het omwentelingslichaam. a b c 19 a b c 20 a b c 21 Gegeven zijn de functie f 共x兲 ⫽ 3x en de lijnen x ⫽ 4 en y ⫽ 12. Als het rode gebied wordt gewenteld om de y-as ontstaat ook een omwentelingslichaam. Om de inhoud daarvan te berekenen moet je de figuur spiegelen in de lijn met vergelijking y ⫽ x. Welke functie g hoort bij het spiegelbeeld van de grafiek van f ? Leg uit dat het integratie-interval 关0, 12兴 wordt. Bereken exact de inhoud van het omwentelingslichaam uit opdracht a. y 12 10 f 8 y=x 6 4 g 2 O Een omwentelingslichaam ontstaat door het x gebied begrensd door de grafiek van f 共x兲 ⫽ ln 共x ⫹ 1兲, de y-as en de lijn y ⫽ 2 te g(x) wentelen om de y-as. Om de inhoud te berekenen wordt de tekening gespiegeld in de lijn y ⫽ x en wordt het nieuwe gebied om de x-as gewenteld. De functie g hoort bij het spiegelbeeld van de grafiek van f. Neem de pijlenkettingen over, vul deze in en stel het functievoorschrift van g op. Wat wordt het integratie-interval? Stel de integraal op voor de inhoud en bereken de inhoud. 1 2 +1 3 4 5 ln … 6 7 8 9 10 11 12 x f(x) … x Het gebied ingesloten door de grafiek van de functie h共x兲 ⫽ 冪x ⫺ 1, de x-as, de y-as en de lijn y ⫽ 2 wordt gewenteld om de y-as. Bereken de inhoud van het omwentelingslichaam. 59 JOBNAME: MW8.vwo.b1.deel4 PAGE: 11 SESS: 16 OUTPUT: Mon Dec 18 08:14:08 2006 /een/wolters/301/706/103a3 Hoofdstuk Analyse_ 3 Toegepaste analyse Zwaartepunt 3_4 In veel natuurkundige berekeningen kun je de massa van een figuur vervangen door een puntmassa. Wat is de plaats van die puntmassa? 22 a b c 23 Het moment M van een puntmassa ten opzichte van een vast punt is het product van de kracht die op de massa werkt en de afstand van de massa tot het vaste punt. In de figuur hiernaast bevinden zich op de x-as drie puntmassa’s. De afstanden zijn in meters. Laat met een berekening zien dat het totale moment M van deze drie puntmassa’s ten opzichte van de oorsprong 20 Nm is. Deze drie puntmassa’s kunnen worden vervangen door één puntmassa waarop een kracht van 9 N werkt. Deze puntmassa ligt op de x-as op een afstand a van de oorsprong, zodanig dat deze puntmassa hetzelfde moment M oplevert. Bereken a. Toon met een berekening aan dat de plaats van de puntmassa gelijk blijft als de momenten berekend worden ten opzichte van het vaste punt 共⫺2, 0兲. Gegeven zijn de functies f 共x兲 ⫽ x 2 ⫹ 3 en g共x兲 ⫽ ⫺x 2 ⫺ 3 Het gebied V wordt ingesloten door de grafieken van f en g, de y-as en de lijn x ⫽ 6. Het gebied V wordt opgedeeld in rechthoekjes met breedte ⌬x. De oppervlakte van zo’n rechthoekje is bij benadering gelijk aan 2 . f 共x兲 . ⌬x. Vat elk rechthoekje van het gebied op als een puntmassa op de x-as waarop een kracht werkt die even groot is als de oppervlakte van het rechthoekje. Het moment ten opzichte van de oorsprong is 2x . f 共x兲 . ⌬x 6 De totale kracht K is dan 兰 2 . f 共x兲 . dx. Het totale moment y 1 2 O 3 3N 5N y f O 1 2 3 4 5 0 M van het gebied ten opzichte van de oorsprong is dan 6 兰 2x . f 共x兲 . dx 0 a b 60 Bereken exact K en M. Het gebied kan vervangen worden door één puntmassa op de x-as waarop kracht K werkt en met moment M. De plaats van dat punt op de x-as heet het zwaartepunt. Bereken de plaats van het zwaartepunt. x 1N g 6 x JOBNAME: MW8.vwo.b1.deel4 PAGE: 12 SESS: 16 OUTPUT: Mon Dec 18 08:14:08 2006 /een/wolters/301/706/103a3 Hoofdstuk Analyse_3 Toegepaste analyse 24 De piramide hiernaast heeft een vierkant grondvlak met zijde 4, de hoogte is 8. Het zwaartepunt ligt op de symmetrieas TN. Neem aan dat een eenheidskubus een kracht van 1 N uitoefent naar rechts. Deel de piramide op in plakjes met dikte ⌬x. Op hoogte x geldt voor de oppervlakte O, de inhoud I en het moment M van zo’n plakje achtereenvolgens: O ⫽ 共4 ⫺ 12 x兲2, I ⫽ 共4 ⫺ 12 x兲2 . ⌬x en M ⫽ x . 共4 ⫺ 12 x兲2 . ⌬x T x 8 De totale kracht is K ⫽ 兰 共4 ⫺ 12 x兲2 dx 0 a b T H E O R I E 25 a b 8 Het totale moment is M ⫽ 兰 x共4 ⫺ 12 x兲2 dx 0 Bereken K en M. De piramide kan vervangen worden door één puntmassa op de as TN waarop kracht K werkt en met moment M. Deze plaats op de as TN is het zwaartepunt. Bereken de plaats van het zwaartepunt. D C 4 N 4 A B Ruimtelijke figuren met een symmetrieas kun je opdelen in stukjes waarvan het zwaartepunt op een symmetrieas ligt. In zo’n geval kun je het totale moment M ten opzichte van een vast punt berekenen met een integraal. De figuur kan dan vervangen worden door een puntmassa waarop dezelfde totale kracht K werkt. Het zwaartepunt ligt zodanig dat het moment van de puntmassa gelijk is aan het totale moment M van de figuur. Als het zwaartepunt op een afstand d van de oorsprong ligt geldt: d ⫽ M K Een kegel heeft een grondcirkel met straal 4, de hoogte is 12. Neem aan dat een eenheidskubus een kracht van 1 N uitoefent naar rechts. Bereken de plaats van het zwaartepunt. Controleer dat het zwaartepunt op 14 deel van de hoogte ligt. 12 4 26 a b c 27 De grafieken van f 共x兲 ⫽ 冪x, g共x兲 ⫽ ⫺冪x en de lijn x ⫽ a met a ⬎ 0 sluiten een gebied V in. Neem a ⫽ 5 en bereken de plaats van het zwaartepunt van V. Voor welke waarde van a ligt het zwaartepunt van V op afstand 4 van de oorsprong? De afstand van het zwaartepunt tot de oorsprong is d. Druk d uit in a. Het gebied uit de opdracht 23 wordt om de x-as gewenteld. Onderzoek met berekeningen of de plaats van het zwaartepunt gelijk is aan de plaats van het zwaartepunt in opdracht 23b. 61 Uitwerkingen bij 3_3 Omwentelingslichamen 16 a De straal van de cirkel is gelijk aan de verticale afstand van de x-as tot het punt op de grafiek van f met x = 0, 4 . Deze afstand is gelijk aan f(0, 4) , dus de straal van de cirkel is f(0, 4) b opp. cirkel = π ⋅ r2 met r = f(x) = 1 − x2 . Dan is opp. cirkel = π ⋅ (1 − x2 )2 c Neem x van -1 tot en met 1 met stapgrootte 0,2. Dan is de Riemann-som gelijk aan π ⋅ (1 − ( −1)2 )2 ⋅ 0,2 + π ⋅ (1 − ( −0,8)2 )2 ⋅ 0,2 + π ⋅ (1 − ( −0,6)2 )2 ⋅ 0,2 + … + π ⋅ (1 − (1)2 )2 ⋅ 0,2 Dit levert op: π ⋅ (0 ⋅ 0,2 + 0,1296 ⋅ 0,2 + 0, 4096 ⋅ 0,2 + … + 0 ⋅ 0,2) = π ⋅ 1, 06656 ≈ 3,35 d Het omwentelingslichaam bevat alle cilindertjes met dikte dx die tussen x = −1 en x = 1 vallen. Elk van deze cilindertjes heeft inhoud π ⋅ (1 − x2 )2 ⋅ dx e Eerst: (1 − x2 )2 = (1 − x2 )(1 − x2 ) = 1 − 2x2 + x 4 1 Dan is ∫ π ⋅ (1 − x ) dx = 2 2 −1 Dit geeft π ⋅ 17 8 15 1 ∫ π ⋅ (1 − 2x −1 −π⋅− 8 15 = 16 15 1 + x 4 ) dx = π ⋅ (x − 23 x3 + 51 x5 ) −1 π a nulpunten: x − 31 x2 = 0 3 b ∫ π ⋅ (f(x)) 2 0 x(1 − 31 x) = 0 3 a x=0 x =3 3 dx = ∫ π ⋅ (x − 31 x2 )2 dx = ∫ π ⋅ (x2 − 23 x3 + 91 x 4 ) dx 0 0 Dit geeft π ⋅ ( 31 x3 − 61 x 4 + 18 2 π π 0 0 1 45 3 x5 ) = π ⋅ 109 − π ⋅ 0 = 0 9 10 π 2 2 ∫ π ⋅ (f(x)) dx = ∫ π ⋅ (sin x) dx b Met behulp van de verdubbelingsformule voor cos2x: cos2x = 1 − 2 ⋅ (sin x)2 2 ⋅ (sin x)2 = 1 − cos2x (sin x)2 = 21 − 21 cos2x c π π 0 0 π 2 ∫ π ⋅ (sin x) dx = ∫ π ⋅ ( 21 − 21 cos2x) dx = π ⋅ ( 21 x − 41 sin2x) 0 Dan is de inhoud π ⋅ ( 21 π − 0) − π ⋅ (0 − 0) = 21 π2 vwo B1 deel 4 — Analyse_3 — Toegepaste analyse 19 a Omdat y = 3x geldt x = 31 y . De functie g is dan g(x) = 31 x b x loopt van 0 tot 4. Omdat x = 31 y loopt y dan van 0 tot 12. c 12 12 12 0 0 0 12 2 2 2 3 ∫ π ⋅ (f(x)) dx = ∫ π ⋅ ( 31 x) dx = ∫ π ⋅ ( 91 x ) dx = π ⋅ 271 x 0 De inhoud is dan π ⋅ 64 − π ⋅ 0 = 64π 20 a x → → +1 −1 g(x) ← → f(x) ln e ← ← x g(x) = e x − 1 b Van x = 0 tot x = 2 dus [ 0,2] 2 c 2 0 0 Dan π ⋅ ( e 1 2 21 2 x 2 2x x 2 ∫ π ⋅ (g(x)) dx = ∫ π ⋅ (e − 1) dx =∫ π ⋅ (e − 2e + 1) dx 2x 0 2 − 2e + x) = π ⋅ ( e 4 − 2e2 + 2) − π ⋅ ( 21 − 2 + 0) = π ⋅ ( 21 e 4 − 2e2 + 3 21 ) Er geldt: y = x − 1 x 1 2 0 y2 = x − 1 x = y2 + 1 Spiegel de grafiek van f in de lijn y = x , dan krijg je dus de grafiek van g(x) = x2 + 1 . De grenzen zijn x = 0 en x = 2 . Dan: 2 2 0 0 2 2 2 2 4 2 ∫ π ⋅ (g(x)) dx = ∫ π ⋅ (x + 1) dx = ∫ π ⋅ (x + 2x + 1) dx 0 2 11 11 ) − π ⋅ (0) = 13 15 π De inhoud is dan π ⋅ ( x + x + x) = π ⋅ (13 15 0 1 5 5 2 3 3 vwo B1 deel 4 — Analyse_3 — Toegepaste analyse Uitwerkingen bij 3_4 Zwaartepunt 22 a M1 = 3 N ⋅ 1 m = 3 Nm , M2 = 1 N ⋅ 2 m = 2 Nm en M3 = 5 N ⋅ 3 m = 15 Nm Dan is het totale moment M = 20 Nm b 9 = 20 ⋅ a a= 20 9 m = 2 29 m c Dan is M1 = 3 N ⋅ 3 m = 9 Nm , M2 = 1 N ⋅ 4 m = 4 Nm en M3 = 5 N ⋅ 5 m = 25 Nm Dan is M = 38 Nm en a = 38 9 m = 4 29 m . Omdat dit ten opzichte van het punt (–2, 0) is, blijft de plaats dezelfde, namelijk 2 29 m rechts van de oorsprong O. 6 23 6 6 a K = ∫ 2 ⋅ f(x) dx = ∫ 2 ⋅ (x2 + 3) dx = ∫ (2x2 + 6) dx 0 0 0 6 Dit geeft 23 x + 6x = 180 − 0 = 180 0 3 6 6 6 M = ∫ 2x ⋅ f(x) dx = ∫ 2x ⋅ (x2 + 3) dx = ∫ (2x3 + 6x) dx 0 0 0 6 Dit geeft x + 3x = 756 − 0 = 756 0 1 2 b M = d ⋅K 4 2 756 = d ⋅ 180 d= 756 180 = 4 51 Het punt (4 51 , 0) is het zwaartepunt. 24 a Eerst: (4 − 21 x)2 = (4 − 21 x)(4 − 21 x) = 16 − 4x + 41 x2 8 8 0 0 Dan: K = ∫ (4 − 21 x)2 dx = ∫ (16 − 4x + 41 x2 ) dx en dan volgt K = 16x − 2x2 + 1 12 8 x3 = 42 23 − 0 = 42 23 0 Vervolgens: x(4 − 21 x)2 = x(16 − 4x + 41 x2 ) = 16x − 4x2 + 41 x3 dus 8 M = ∫ (16x − 4x2 + 41 x3 ) dx = 8x2 − 34 x3 + 0 b M = d ⋅K 85 = d ⋅ 42 1 3 2 3 a 8 x 4 = 85 31 − 0 = 85 31 0 d=2 TN = 8 dus het zwaartepunt ligt op 25 1 16 2 8 = 1 4 van de hoogte van de piramide. opp. bodem = π ⋅ r2 = π ⋅ 42 = 16π Dan is K = I = 31 ⋅ G ⋅ h = 31 ⋅ 16π ⋅ 12 = 64 π Als h = 0 is r = 4 en als h = 12 is r = 0 . Dus als h met 12 toeneemt, neemt r met 4 af. Ofwel: als h met 1 toeneemt, neemt r met 124 = 31 af. Dan is r = 4 − 31 h . Vervolgens: vwo B1 deel 4 — Analyse_3 — Toegepaste analyse M= 12 2 ∫ h ⋅ π ⋅ (4 − 31 h) dh = 12 2 ∫ π ⋅ h ⋅ (4 − 31 h) dh = 0 M= 0 12 ∫ π ⋅ (16h − 8 3 12 ∫ π ⋅ h ⋅ (16 − 8 3 h + 91 h2 ) dh 0 h2 + 91 h3 ) dh = π ⋅ (8h2 − 98 h3 + 1 36 h4 ) 0 12 0 = 192π − 0 = 192π 192π = 3 dus het zwaartepunt ligt op hoogte 3. 64 π De hoogte van de kegel is 12, dus het zwaartepunt ligt inderdaad op 123 = 41 deel b M = d ⋅K 192π = d ⋅ 64 π d= van de hoogte. a 26 x = x 0,5 en opp. V = 2 ⋅ ∫ f(x) dx a Om te beginnen: 0 5 5 5 Dan: K = 2 ⋅ ∫ f(x) dx = 2 ⋅ ∫ x 0,5 dx = 2 ⋅ 23 x1,5 ≈ 2 ⋅ (7, 45 − 0) ≈ 14, 9 0 0 0 5 5 0 0 5 M = 2 ⋅ ∫ x ⋅ f(x) dx = 2 ⋅ ∫ x1,5 dx = 2 ⋅ 25 x2,5 ≈ 2 ⋅ (22, 36 − 0) ≈ 44, 7 Dan is d = 0 44, 7 = 3 , het zwaartepunt ligt op afstand 3 van de oorsprong. 14, 9 a a a b K = 2 ⋅ ∫ f(x) dx = 2 ⋅ ∫ x 0,5 dx = 2 ⋅ 23 x1,5 = 2 ⋅ 23 ⋅ a1,5 = 0 0 0 a a 0 0 4 3 a1,5 M = 2 ⋅ ∫ x ⋅ f(x) dx = 2 ⋅ ∫ x1,5 dx = 2 ⋅ 25 x2,5 a = 2 ⋅ 25 ⋅ a2,5 = a2,5 4 5 M = 4 M = 4 ⋅K K = 4 ⋅ 34 a1,5 Deel links en rechts door a1,5 dan volgt Als d = 4 geldt Dan is 4 5 4 5 a2,5 a = 4 ⋅ 34 c K= 4 3 4 5 a= a1,5 en M = 4 5 6 27 a= 16 3 20 3 = 6 23 a2,5 (zie onderdeel b). Dan is d = 6 M = K 4 5 a2,5 4 3 1,5 a = 4 5 4 3 ⋅ a2,5 3 = 5a a1,5 6 K = ∫ π ⋅ (f(x))2 dx = ∫ π ⋅ (x2 + 3)2 dx = ∫ π ⋅ (x 4 + 6x2 + 9) dx 0 0 0 6 Dit geeft π ⋅ ( x + 2x + 9x = 2041, 2π − 0 = 2041, 2π 0 1 5 5 6 3 6 6 M = ∫ x ⋅ π ⋅ (f(x))2 dx = ∫ π ⋅ x ⋅ (x2 + 3)2 dx = ∫ π ⋅ (x5 + 6x3 + 9x) dx 0 0 0 6 Dit geeft π ⋅ ( 61 x + 1, 5x + 4, 5x = 9882π − 0 = 9882π 0 9882π Nu is d = ≈ 4, 84 . De plaats van het zwaartepunt is nu anders. 2041, 2π 6 4 2 vwo B1 deel 4 — Analyse_3 — Toegepaste analyse