Opvoeding van Stand ‘Veranderen de opvattingen over opvoeden bij de adel rond het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw?’ Invloedrijke schrijvers en hun invloed op de opvoeding van het adellijk kroost, bezien aan de hand van enkele individuen, met de nadruk op het economische aspect binnen de opvoedkundige kwaliteiten. Jenniek Hoek 3346536 Onderzoeksseminar III: ‘Blauw Bloed, Zwart Zaad’ 2010-2011 R.E.M.A. de Peuter -2- Inhoud Inleiding................................................................................................................................................ - 4 Probleemstelling............................................................................................................................... - 4 Onderzoek en Kanttekeningen ......................................................................................................... - 6 Een Overzicht ...................................................................................................................................... - 8 Adel en Geld .................................................................................................................................... - 8 Waarom Verandering ..................................................................................................................... - 10 Economische situatie ..................................................................................................................... - 11 Invloedrijke Denkers en hun Ideeën ................................................................................................... - 14 John Locke (1632-1704) ................................................................................................................ - 14 Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) ........................................................................................... - 19 Filantropijnen ................................................................................................................................. - 22 De Nederlandse Context .................................................................................................................... - 23 Alexander van Goltstein (1784-1813)............................................................................................. - 23 Carel de Vos van Steenwijk (1759-1830) ....................................................................................... - 26 Otto van Eck (1780-1798) .............................................................................................................. - 29 Concluderend..................................................................................................................................... - 33 Bijlage Organigram Noord-Nederlands onderwijs, ca. 1600-1815. .................................................... - 35 Bibliografie ......................................................................................................................................... - 36 Verantwoording afbeeldingen ........................................................................................................ - 38 - -3- Inleiding Probleemstelling ‘De jeugd is de toekomst.’ Nog veel meer dan heden ten dage, leefde in de Vroegmoderne tijd het idee dat er voor een mens toekomst was na zijn dood door naam en bezit over te dragen aan een zoon. Kinderen betekenden een continuering van familienaam, eer en goederen. Eén groep in de samenleving die zich hier sterk om bekommerde, was de adel. En wat was belangrijker dan je zoon zo op te voeden dat hij het bezit naar behoren leerde beheren? Zodat zijn levensopdracht werd, wat in deze spreuk wordt uitgedrukt: ‘Majorum fortunas ita regere oportet ut nec ipsis dedecori nec posteris exitio vivamus.’1 Dat hij de bezittingen van zijn ouders zo beheerde, dat zij niet te schande werden gemaakt en dat het eveneens de continuering van het nageslacht zou bewerkstelligen. 2 Als er gekeken moet worden naar adel en de wijze waarop ze haar geld beheert en welke idealen ze daarbij handhaaft, kan dat op vele manieren. Er zou een individuele edelman bestudeerd kunnen worden, er zouden verschillende personen kunnen worden vergeleken, maar ook kan er een blik worden geslagen op hetgeen doorgegeven werd aan het kroost. Immers, daar wordt zichtbaar wat daadwerkelijk belangrijk gevonden werd. Dat is dan ook wat hier gedaan zal worden. De periode die gekozen is om te kijken naar de opvoeding van een jonge edelman, is er echter één van grote veranderingen binnen de ideeën over opvoeding over de hele breedte van de samenleving. Aan het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw bereiken veel nieuwe ideeën het politiek onrustige, huidige Nederland.3 Interessant is het om te bezien in hoeverre de adel deze nieuwe opvattingen overneemt dan wel afwijst. Een eerste onderzoek naar de veranderingen in opvoedingswijze hier te lande vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw, doet blijken dat de verlichte ideeën door vroege auteurs voornamelijk teruggekoppeld worden naar de burgerij. Krachtig toch was ook in ons land ’t streven geworden naar verbetering van de bestaande opvoeding. Vrij algemeen was men tot besef gekomen van ernstige fouten in de heersende opvattingen en de oude sleur, en in verschillende richtingen zocht men naar verbetering. De belangstelling in ’t moeilike vraagstuk was allerwegen ontwaakt, en gelijk op menig ander veld van ’t maatschappelik en Conrad Gietman, Republiek van adel. Eer in de Oost-Nederlandse adelscultuur (1555-1702) (Geldermalsen 2010) 47. Ibidem, 47. 3 Mineke van Essen en Jan Dirk Imelman, Historische pedagogiek. Verlichting, Romantiek en ontwikkelingen in Nederland na 1800 (Baarn 1999) 16. 1 2 -4- geestelik leven, zo dreef de vooruitstrevende burgerij ook hier met jonge kracht de ploeg door ’t lang verwaarloosde land.4 Gaat deze verandering voornamelijk of zelfs enkel burgers aan?5 Wordt de rol van de adel ingenomen door de burgerij, en neemt de adel een passieve of in ieder geval onopvallend houding aan ten opzichte van de nieuwe denkbeelden?6 Of is deze opvatting achterhaald en aan herziening toe? Kiest de adel wel een duidelijke positie in het omgaan met en eventueel aanpassen aan nieuwe idealen? Dat is één van de onderliggende vragen in dit onderzoek. Er zal dus gefocust worden op veranderende opvoedingsideeën bij de adel. Toch wordt er ook een enkel voorbeeld genoemd van een regentenzoon, omdat er toch behoorlijk wat parallellen te trekken zijn. Opvallend is bijvoorbeeld ook dat in recentere werken over opvoeding en onderwijs adel meestal niet als aparte groep wordt genoemd. In de Republiek was het onderwijs al in de zeventiende eeuw sterk gedifferentieerd. Er waren veel verschillende vormen van onderwijs. In de hogere burgerij werden de eerste beginselen van lezen en schrijven doorgaans thuis geleerd; daarna volgde soms verder onderwijs aan huis, maar vaker op een Franse of Latijnse school. Kennis van Latijn gaf toegang tot de universiteit, wat een logisch vervolg was voor kinderen uit de elite. De allerrijksten sloten hun studie af met een grand tour of educatiereis door Europa.7 Daarna gaat Rudolf Dekker verder over het onderwijs onder de gewone bevolking. Betekent dit dat de adel vereenzelvigd werd met de hogere burgerij en dat de verschillen te negeren waren? Of was de adel een kleine, conservatieve groep die zich volledig buiten alle vernieuwing wilde houden. Bij dit laatste lijkt het echter juist wel relevant om dat onderscheid dan te noemen. Dit punt geeft al aan dat het interessant is om te bezien hoe de adel omgaat met de veranderingen die plaatshebben. Daarbij wordt, zoals reeds besproken, de nadruk gelegd op het economische aspect van de veranderingen omdat de adel daarin een bijzondere positie inneemt in de samenleving. De adel wil zich verre houden van economische activiteit8, maar een John Locke roept de H. Pomes, Over van Alphen’s kindergedichtjes. Bijdrage tot de kennis van de opvoeding hier te lande in de 18e eeuw (Rotterdam 1908) 2. 5 In veel boeken wordt de Verlichting en de nieuwe opvoedingsidealen gekoppeld aan de burgers. Bijvoorbeeld in : Bakker, Nelleke, Jan Noordman en Marjoke Rietveld van Wingerden, Vijf eeuwen opvoeden in Nederland. Idee en praktijk: 15002000 (Assen 2006) 33-34. 6 Essen, Historische pedagogiek. Verlichting,16. 7 Rudolf Dekker, Uit de schaduw in ‘t grote licht. Kinderen in egodocumenten van de Gouden Eeuw tot de Romantiek (Amsterdam 1995) 167-168. 8 Dit punt wordt verder uitgewerkt onder het kopje ‘Overzicht’. 4 -5- adel op om zich daarin juist te mengen.9 Deze contrasterende ideeën vormen aanleiding tot diepergaand onderzoek. Er zal dan ook gezocht worden naar een antwoord op de volgende vraagstelling: ‘Veranderden de opvattingen over opvoeden bij de adel rond het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw.’ Dit door enkele invloedrijke schrijvers en hun werk te behandelen en naar aanleiding daarvan te bezien of zij invloed hadden op de opvoeding van het adellijk kroost, met de nadruk op het economische aspect binnen de opvoedkundige kwaliteiten. Onderzoek en Kanttekeningen Dit onderzoek heeft niet ten doel volledig te zijn, het tijdsbestek is immers niet geschikt om zulk langdurig en intensief onderzoek te doen. Om die reden is ook het onderscheid tussen oudste en jongere zonen in opvoeding en opleiding achterwege gelaten. Omdat vooral de jongens met betrekking tot het doordragen van de familienaam en het beheren van het familiebezit belangrijk zijn, worden de meisjes volledig buiten beschouwing gelaten. Ook met betrekking tot de economische aspecten zijn er keuzes gemaakt. De nadruk is gelegd op de betrokkenheid op en de opvattingen over handenarbeid en landbouw, ondernemen in allerlei zin. Niet zozeer dus op de meer abstracte ideeën als zuinigheid, spaarzaamheid en rationaliteit. Deze keuze is gemaakt op grond van de beschikbaarheid van informatie in de gebruikte bronnen. Een wat lastig punt in dit onderzoek is dat er gesproken wordt over allerlei werken, die vanuit het buitenland naar Nederland kwamen en soms ook werden vertaald. Om een voorbeeld te nemen, het werk van John Locke ‘De opvoeding der Kinderen’, het boek werd geschreven voor de opvoeding van de zoon van een Engels edelman10, daarbij werd het in het Nederlands vertaald. Het gevaar is echter dat daaruit te snel geconcludeerd wordt dat dit werk dan ook wel door de adel in Nederland gelezen werd. Omwille van de tijd zal geen uitgebreid onderzoek gedaan worden naar de bibliotheken van de adel, met de vraag of daar het werk van John Locke en anderen in terug te vinden is. In plaats daarvan zullen enkele werken worden bestudeerd, om dan aan de hand van verschillende casussen te bekijken of de ideeën van de auteurs een uitwerking kregen in de praktijk van de adellijke opvoeding. Hierbij zullen vooral dagboeken een belangrijke rol spelen. Een probleempunt daarbij is het verschil tussen voorschrift en werkelijkheid. Mensen konden dan de werken met de nieuwe ideeën lezen, maar in hoeverre werden ze ook daadwerkelijk in de John Locke, Over de Opvoeding der Kinderen; vertaald uit het Engels door Pieter Adriaen Verwer (Amsterdam 1753) 428429 en 438-439. 10 John Locke, Some thoughts concerning eductation (Dublin 1778, 15e editie) 3. 9 -6- praktijk gebracht en uitgewerkt? En al wijzen herdrukken (evenals vertalingen) op een zekere mate van ontvankelijkheid van de lezers voor het hun voorgehoudende, zekerheid over de verhouding tussen voorschrift en werkelijkheid valt niet makkelijk te verkrijgen.11 Tenslotte is er het onderscheid tussen adel en regent, omdat in de Republiek geen adelsverheffing meer plaatsvond12, is er een aantal families zijn die zich wel een adellijke levensstijl hebben aangemeten, zonder dat ze daadwerkelijk zelf van adel zijn. Er zal duidelijk onderscheid worden gemaakt, maar deze ‘adel zonder titel’ vormt natuurlijk ook een interessante informatiebron voor de te onderzoeken kwestie. Omdat ze veel gelijkenis vertoonden met de adel, waar ze graag bij zouden horen. B. Kruithof, Opvoedingsadviezen van Cats tot Beets. Continuïteit en verscheidenheid, in: Werkgroep achttiende eeuw, Onderwijs en opvoeding in de achttiende eeuw : verslag van het symposium, Doesburg 1982 (Amsterdam en Maarssen 1983) 169-178,170. 12 H.F.K. van Nierop, Van ridders tot regenten. De Hollandse adel in de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw (Hollandse Historische Reeks 1, z.p. 1984) 43. 11 -7- Een Overzicht Adel en Geld Voor er kan worden ingegaan op eventuele verandering moet eerst duidelijk zijn wat de stand van zaken eigenlijk was. Hoe zag de adel in de Republiek eruit en hoe gingen ze eigenlijk met hun geld om. Datgene namelijk wat in de praktijk de economische houding bepaalt, zal ook worden doorgegeven aan de volgende generatie. Allereerst moet opgemerkt worden dat adel hier niet een klasse van grootgrondbezitters was, weliswaar kwam het grootste deel van hun inkomsten van hun grondbezit (landpachten en dergelijke) maar er waren ook veel andere groepen die veel grond bezaten.13 Van Nierop ziet de adel ‘als een stand, die zich van de rest van de bevolking onderscheidde doordat hij toegang had tot bepaalde staatsrechtelijke en maatschappelijke privileges’. Deze privileges werden echter in 1795, met de komst van de Fransen in de Republiek, afgeschaft. Maar daarover in de volgende paragraaf meer. Vanaf de zestiende eeuw werden er nog nauwelijks mensen in de adel verheven en vanaf 1581 was er geen vorst meer die de adellijke status kon verlenen. Hoewel sommigen beweren dat de Staten dit recht hadden, heeft dit college er in de praktijk nooit gebruik van gemaakt. Verwonderlijk is dit volgens van Nierop niet, ‘de vorst verleende niet alleen als soeverein de adeldom, maar ook als eerste edelman, als primus inter pares. Een door de ‘burgerlijke’ Staten gegeven adelsbrief zou onder de oude en nieuwe adel in binnen- en buitenlans weinig erkenning hebben gekregen.14 Dit had tot gevolg dat de adel in de Republiek maar klein was. Daarnaast echter betekende het dat er personen waren die er wel een aristocratische levenswijze op na hielden en nauwelijks waren te onderscheiden van de adel, maar die nooit een adellijke titel kregen. Om je adeldom te bewijzen was niet alleen geld en goed van groot belang, maar ook je levensstijl. Leefde je zoals alleen een echte edelman kon leven? Volgens Wouter van Gouthoeven moest de adel leven ‘van haer eygen inkomen van landen, thienden ende heerlickheden, ende haer (onthouden) van koopmanschap ende bijsonder van winckel-neeringh: maer hanterende den oorloghe ende der Princen hoven, oft bedienende eenigh eerlijck ampt, (en ze) sijn schuldigh het land ende de ander twee (standen) met haer wapenen van ’t ghewelt oft overval der vijanden te beschermen, midts daertoe van hooge-overigheyt last of commissie hebbende’.15 Van Nierop vat het als volgt samen: ‘Zich Nierop, Van ridders tot regenten. 31. Ibidem, 43. 15 W. Gouthoeven, D'oude Chronycke ende Historien van Holland (met West- Neerland)van Zeeland ende van Utrecht van nieus oversien, vermeerdert verbetert ende versiert met eenighe Gheslacht-registeren ende genealogyen der voornaemster Edelen midtsgaders steden, dorpen, Heeren- Huysen ende andere beschryvinghen van Hollandt:voor desen noyt alsoo ghedruckt. Door W. van Gouthoeven, beginnende van den jare onses Heeren 449 tot dit teghenwoordige jaer 1620 13 14 -8- onthouden van handenarbeid, handel en nijverheid, het bedrijven van de jacht, wonen op een kasteel of een riddermatige hofstede en dienst aan de landsheer, dat waren de kenmerken van een echte edelman. Schond men een van deze voorschriften, dan kon derogatie, het verlies van adellijke status, het gevolg zijn.’16 Dat dit niet alleen het geval was in Holland blijkt uit de eisen die door het Hof van Gelre aan een edelman in de zeventiende eeuw werden gesteld: ‘Een minimumeis was dat een edelman zich in rijkdom, levenswijze en normen wist te onderscheiden van zijn onedele omgeving en zich onthield van handnijverheid, kleinhandel en het eigenhandig bewerken van zijn land. Wie hier niet in slaagde, moest er rekening mee houden dat vroeg of laat zijn adellijke status werd betwist.’ 17 In dit onderzoek is vooral het onthouden van enige handenarbeid, handel en nijverheid van belang. Als namelijk dergelijke zaken hoog in het vaandel staan, dan zullen deze ook aan het kroost worden onderricht en zou dat wellicht terug te vinden zijn. Hierbij moet worden opgemerkt dat het beeld dat is geschetst voornamelijk de kenmerken van de adel van de zeventiende eeuw weergeeft, terwijl hier gekeken wordt naar de achttiende en zelfs negentiende eeuw. Dit beeld is bewust zo geschetst, omdat tegen de achtergrond van hoe de adel zich in het verleden ten opzichte van economische activiteit plaatste, de veranderingen in de te onderzoeken periode des te duidelijker naar voren zouden komen. Andere auteurs geven echter al aan dat de zoektocht naar veranderingen in de opvoeding geen eenvoudige is: ‘Voor zover we konden nagaan, genoten de meeste onzer vóór of na 1762 geboren vooraanstaanden de opvoeding die klassiek was voor de tijd (…): ze doorliepen de Franse of Latijnse school en kregen bovendien onderricht van een Frans of Duits huisleraar, maar dat is dan ook vrijwel alles wat we over hun jeugd te weten komen.’18 Daarbij moet wel gerealiseerd worden dat er sinds Gobbers zijn boek schreef, blijvend onderzoek plaats heeft gehad en nieuwe archieven zijn opengelegd. Dat is ook de reden dat hier dit onderzoek niet hoeft te eindigen, nieuwe inzichten geven nieuwe, waardevolle aanknopingspunten. Het beste voorbeeld hiervan vormen wel de gebruikte dagboeken van jonge edellieden.19 (Dordrecht 1620) 119. Geciteerd in: Thimo de Nijs, Eelco Beukers, Geschiedenis van Holland, 1572-1795. Volume 2 (Hilversum 2002) 248 en Nierop, Van ridders tot regenten. 44. 16 Nierop, Van ridders tot regenten. 44. 17 Gietman, Republiek van adel. 94. 18 Walter Gobbers, Jean-Jacques Rousseau in Holland. Een onderzoek naar de invloed van de mens en het werk (ca. 1760ca. 1810) (Gent 1963) 342. 19 Carel de Vos van Steenwijk, Een grand tour naar de nieuwe republiek: journaal van een reis door Amerika, 1783-1784; uitg. door Wayne ten Brake; met medewerking van Jeroen Blaak en Katherine M. Grant (Hilversum 1999). Alexander van Goltstein, De vertrouwde van mijn hart. Het dagboek van Alexander van Goltstein (1801-1808) Ingeleid en van aantekeningen voorzien door Jurgen Limonard (Hilversum 1994). Otto van Eck, Het dagboek van Otto van Eck (17911797) uitg. door Arianne Baggerman en Rudolf Dekker; met medew. van Jeroen Blaak (Hilversum 1998). -9- Waarom Verandering In dit onderzoek wordt gezocht naar verandering. Verandert er iets in de opvattingen van de adel met betrekking tot de opvoeding van hun kinderen, en dan voornamelijk als het gaat over de afkeer van handel, nijverheid en handenarbeid. Maar waarom wordt er gefocust op verandering? Dat verdient enige verklaring. Allereerst is de Verlichting dan een belangrijke term, maar aangezien daar in het volgende hoofdstuk uitgebreid aandacht aan wordt besteed, zal er hier niet te diep op worden ingegaan. H. H. Zwager biedt een duidelijke samenvatting: De Verlichting is een geestelijke beweging in de Europees- Amerikaanse cultuurgeschiedenis, waarin de nadruk wordt gelegd op de ontplooiing en de vervolmaakbaarheid van de mens met behulp van de rede. (…) Belangrijke kenmerken zijn: inspiratie op de heidense oudheid, liefde voor de wetenschappen – die van de natuur en geleidelijk aan ook de sociale – en verdraagzaamheid. Enige studie van deze kenmerken in het werk van verschillende Verlichters leert al gauw dat zij de neiging hebben in hun tegendeel om te slaan. Zo gaat inspiratie op de oudheid gepaard met felle kritiek op overgeleverde waarden en de verdraagzaamheid kan veranderen in felle haat jegens wat gezien wordt als domheid. (…) Zo is de Verlichting vooral een achttiende-eeuwse zaak. 20 Verder was er ook op politiek gebied veel gaande. Hoewel dat niet rechtstreeks betrekking op het onderwerp heeft, is het toch relevant om de context helder te hebben. ‘Na het mislukken van zowel de Patriotse revolte (1781-1787), als de Orangistische restauratie (1787-1794) was het aan het Franse leger om de patstelling waarin Nederland zich bevond te doorbreken. In de jaren na de Franse Revolutie van 1789 was een nieuwe conceptie van de staat tot wasdom gekomen, die wortelde in een combinatie van de centralistische traditie van de Franse staat en het rationalistisch egalitaire denken van de Verlichting.’21 Vanaf 1795 werden deze ideeën in de Bataafse Republiek geïntroduceerd onder leiding van Patriotten en Fransen. Voornamelijk het concept van gelijkheid raakte ook de adel. Immers, waar alle burgers van een land gelijk dienden te zijn, waren historische voorrechten en de instituties die daaraan verbonden waren, niet langer acceptabel.22 Het afschaffen van alle oude structuren vroeg H.H. Zwager, Nederland en de Verlichting (Bussum 1972) 5. Jan Luiten van Zanden en Arthur van Riel, Nederland 1780-1914, staat, instituties en economische ontwikkeling. (Amsterdam 2000) 57. 22 Luiten van Zanden, Nederland 1780-1914, 57. 20 21 - 10 - natuurlijk om een goed alternatief, dat dit er niet in alle gevallen was, zorgde ervoor dat al het oude niet ineens verdween.23 Hoewel dit slechts een klein onderdeel van de politieke situatie in de onderzochte periode belicht, wordt duidelijk dat dit tijdperk van Franse en Patriottische overheersing niet het meest gunstig was voor de adel. De vraag is of dit invloed heeft gehad om hun ideeën betreffende economische bezigheden. ‘De adel profileerde zich daarna sterk maatschappelijk, niet zozeer in de handel en de industrie, maar vooral in diplomatie, politiek en leger. Desondanks was de toonaangevende groep in de samenleving de burgerij. Haar maatschappelijk aanzien putte ze uit vermogen, kunnen of kennis. De invloedrijke burgers probeerden met betrekking tot status en levenswijze de adel te evenaren. Met als gevolg dat, zij het geleidelijk, de adel en (hoge) burgerij zich steeds meer ging verweven, en een enkele elitaire stand werd.’ 24 Dus enerzijds lijkt de adel zich bij haar ‘oude’ taken te behouden, anderzijds lijkt er een vermenging tussen adel en burgerij op te treden. De vraag is of deze dubbele reactie op de politieke situatie in het te onderzoeken thema van de opvoeding terugkeert. Economische situatie Om eventuele veranderingen in de wijze van opvoeden met betrekking tot de houding ten opzichte van de economie, de handel en wat dies meer zij, goed te begrijpen, moet ook de economische context nog kort worden bezien. Volgens Adam Smith was kapitaalaccumulatie het meest kenmerkende aspect van economische ontwikkeling, maar tegelijkertijd zou dit op den duur zorgen voor hogere lonen en lagere winsten. En deze afname van rentabiliteit zou een structurele daling van de rentestand tot gevolg hebben.25 De ‘stationary state’ die daar uiteindelijk het gevolg van was beschreef hij als volgt: “In a country which had acquired its full complement of riches, where in every particular branch of business there was the greatest quantity of stock that could be employed in it, as the ordinary rate of clear profit would be very small, the usual market rate of interest which could be afforded out of it, would be so low as to render it impossible for any of the wealthiest people to live upon the interest of their money […]. It would be necessary that almost every man should be a man of business, or Luiten van Zanden, Nederland 1780-1914, 58. Anna Bergmans e.a., Neostijlen in de negentiende eeuw: zorg geboden? Handelingen van het tweede Vlaams-Nederlands restauratiesymposium, Enschede 3-4 september 1999. (Leuven 2002) 47. 25 Luiten van Zanden, Nederland 1780-1914, 27. 23 24 - 11 - engage in some sort of trade. The province of Holland,” aldus Smith, “seems to be approaching near to this state. […]26 De Republiek aan het eind van de achttiende eeuw was volgens Smith dus een typisch voorbeeld van zo’n ‘stationary state’ waar de mogelijkheden tot investeren door de economische successen waren opgedroogd. Met als gevolg dat de renten zo laag werden, dat zelfs de rijksten op een andere wijze inkomsten moesten gaan vergaren.27 Dergelijke economische omstandigheden zouden goed verklaren waarom in het onderwijs aan adellijke zonen meer aandacht besteed gaat worden aan ondernemerschap, handel en andere ‘niet-adellijke’ praktijken. Een genuanceerder beeld komt echter van W.M. Keuchenius, volgens hem waren handel en landbouw nog bloeiende takken in het economisch bedrijf. Wel zag hij achteruitgang bij de ‘Fabrieken en Trafieken’ omdat deze niet in staat bleken de hogere lonen van de arbeiders te betalen. 28 Ondanks dat concluderen Luiten van Zanden en Van Riel dat de economie van de Republiek gedurende een lange periode geen groei vertoonde.29 De achteruitgang was aanvankelijk relatief, want waar de industrie achteruitgang boekte, had de landbouw nog succes. De complexe en strikt gereguleerde landbouwindustrie leverde een belangrijke bijdrage aan het bestaande agrarische exportoverschot. In zekere zin was dit een paradoxale situatie: een van de meest verstedelijkte en dichtstbevolkte landen van Europa slaagde er rond 1800 in om meer landbouwproducten voort te brengen dan er geconsumeerd werden.30 Landbouw was dan ook in alle delen van het land belangrijk. 31 Desondanks ging deze relatieve achteruitgang zeker na 1806 over in een proces van absolute achteruitgang.32 Veel elite investeerde in de staatsschuld, die door verschillende oorlogen enorm was opgelopen. Het reduceren van deze schuld in tijden van vrede en voorspoed was echter niet eenvoudig. De elite niet zat te wachten op het geld, omdat ze niet wisten wat ze er mee aan moesten. Investeren was voor hen veelal de gunstigste wijze van geld bewaren, waarom ze zich ook tegen aflossing verzetten. ‘Het voortdurend grote aanbod van spaargelden aan de ene kant en het feit dat de overheid vrijwel de enige was die een grote vraag naar kapitaal uitoefende aan de andere kant, maakte het wel Luiten van Zanden, Nederland 1780-1914, 27. Ibidem, 28. 28 Ibidem, 28-30. 29 Ibidem, 33. 30 Ibidem, 74-75. 31 Ibidem, 72-74. 32 Ibidem, 108. 26 27 - 12 - mogelijk om de rente op de overheidsschuld stapsgewijs te verlagen tot slechts 2.5 %.’ 33 Ook hier kreeg de adel dus klappen te verduren, de renten vanuit overheidsinvesteringen namen af. Het is hier niet de plaats om uitgebreid in te gaan op alle ins and outs van de economische situatie, wat echter uit het voorgaande duidelijk is geworden, is dat ook op economisch gebied moeilijker tijden aan waren gebroken. Zouden er veranderingen in de opvoedingsconcepten met betrekking tot de economie gevonden worden, dan valt dit vanuit de economische context dus goed te begrijpen. Waar eerder gesteld werd dat de adel moest leven van renten en opbrengsten van eigen bezittingen, zal ze namelijk zeker de gevolgen van de achteruitgang gevoeld hebben. Desondanks wist de Republiek zich ‘ondanks het feit dat het de positie als technologisch toonaangevend land verloor – als een van de meest welvarende regio’s van Europa te handhaven.’34 33 34 Luiten van Zanden, Nederland 1780-1914, 34-35. Ibidem, 41. - 13 - Invloedrijke Denkers en hun Ideeën John Locke (1632-1704) ‘Ver strekkend waren de gevolgen. Er woei ’n nieuwe geest door de landen, en nieuwe gedachten ontkiemden op velerlei gebied. Niet in ’t minst op dat van de godsdienst; daarnaast, en in nauwe samenhang daarmee, op dat van de opvoeding. En men behoeft zich niet te verwonderen over de ijver, de hartstocht soms, waarmee ook op dit laatste terrein de nieuwe denkbeelden werden verkondigd of toegepast.’35 Deze veranderingen werden in gang gezet door het verschijnsel dat de Verlichting wordt genoemd, de Verlichting omhelst een groot aantal denkers die in de 17e en 18e eeuw ideeën over rationalisatie, autonomie en individualisatie verspreiden. Ze wilden zich voornamelijk losmaken van een Figuur 1; John Locke. Van Internet Encyclopedia of Philosophy. http://www.iep.utm.edu/locke/. sterke gebondenheid aan kerk en autoriteit.36 Deze invloeden raakten de samenlevingen tot in hun kern, de opvatting over het menszijn wijzigde en daarmee vele zaken die daarvan worden afgeleid. Ook het onderwerp van dit onderzoek, namelijk de opvoeding van kinderen van de adel, wordt geraakt door deze veranderende visies. Het kindbeeld wijzigde en mensen gingen op een andere manier kijken naar het opvoeden en onderrichten van hun kroost. Wat er precies veranderde zal hier besproken worden, voornamelijk door te bezien wat verschillende van deze invloedrijke verlichte denkers zelf schreven over opvoeding. Wat de meeste aandacht vraagt, is in hoeverre de adel hierop anticipeerde. Een alom bekende naam is die van John Locke (1632-1704), hij wordt gezien als een voorloper van de Verlichting en vanwege zijn invloed in Nederland komt hij hier aan bod. Verschillende van zijn werken werden vertaald en hij wordt veel aangehaald wanneer het gaat over de wijze van en het denken over opvoeden rond de hier besproken tijdsspanne. Volgens Locke komt alle kennis voort uit ervaring, hetgeen tot gevolg heeft dat een pasgeboren kind geen kennis heeft, het heeft immers nog geen enkele ervaring opgedaan. Een kind is bij de geboorte dan ook een tabula rasa, een onbeschreven blad.37 Daar waar men er eerder van overtuigd was dat het karakter van een kind bij de geboorte vastligt en ten diepste van nature slecht is (dit voornamelijk uit religieuze overtuiging), Pomes, Over van Alphen’s kindergedichtjes. 2. http://www.encyclo.nl/begrip/verlichting, geraadpleegd op 7-12-2010. 37 Essen, Historische pedagogiek. 27. 35 36 - 14 - betekenden Lockes visie dus een hele omschakeling in het belang van de opvoeding. Wanneer een kind namelijk ‘blanco’ ter wereld komt, hangt zijn of haar karakter en gedrag grotendeels af van de opvoeding en het onderwijs dat het krijgt. Een goede opvoeding steeg dus in waarde. 38 ‘Ook in de ogen der Christenen was de opvoeding gewichtig: men moest trachten van de met de erfzonde beladen kinderziel te redden, wat te redden was; maar met veel meer zelfvertrouwen en hoop op goede uitslag togen de moderne opvoeders aan de arbeid: wist men op het onbeschreven blad slechts goede beelden aan te brengen, dan zou men veel, zo niet alles kunnen bereiken.’39 Locke was er daarbij van overtuigd, dat hoewel een kind niet in zonden geboren werd, het toch de weg van zonde op zou gaan als het niet op een goede manier zou worden opgevoed en bijgestuurd.40 ‘Opvoedbaarheid van het individu was daarom een sleutelbegrip van het verlichte denken.’41 Lockes ideeën kregen een plaats in het werk van veel latere pedagogen, wat blijkt uit het feit dat hij aan de basis stond van het werk van bijvoorbeeld Betje Wolff en Aagje Deken, Hieronymus van Alphen en de filantropijnen.42 Maar het wordt nog veel beter zichtbaar uit het feit dat hij tot op heden genoemd wordt in recente pedagogische werken. 43 Locke had ook duidelijke ideeën over hoe de ideale opvoeding vorm moest krijgen. Hij zag wel heil in een opvoeding door een gouverneur, zoals die in de adellijke kringen in Nederland gebruikelijk was. De reden dat Locke waarde hechtte aan een dergelijk gouverneurschap, was dat zo’n persoon zijn leerlingen goed en persoonlijk kon leren kennen en ze daaropvolgend een persoonlijke behandeling kon geven. Ook deze nadruk op individualiteit en persoonlijkheid was een duidelijk kenmerk van de Verlichting.44 Op zich was deze voorkeur van Locke niet verwonderlijk omdat hij zelf als gouverneur van de zoon en kleinzoon van een vriend optrad. Hoewel John Locke de opvoeding door een gouverneur dus wel zag zitten, kwam daar in de loop van de achttiende eeuw steeds meer kritiek op. De kans dat een gouverneur slecht en ongeschikt was, zou groot zijn. Tevens werd de aversie tegen vreemdelingen steeds groter.45 ‘Wat moest een naar kosmopolitisme strevende adel met deze kleinburgerlijk kritiek op een feitelijk ideale onderwijssituatie en op personen die vaak uiterst bekwaam waren? Niet veel. 46 De gouverneur bleef een grote rol spelen in de opvoeding van de adelszonen. Dekker, Uit de schaduw in ‘t grote licht. 21. A. de Vletter, De opvoedkundige denkbeelden van Betje Wolff en Aagje Deken, bijdrage tot de kennis van de opvoeding hier te lande in de achttiende eeuw (Groningen 1915) 7. 40 W.M. Spellman, John Locke (New York 1997) 80-81. 41 Bakker, Vijf eeuwen opvoeden in Nederland. 33. 42 Zie onder andere: Pomes, Over van Alphen’s kindergedichtjes. 2-9. en Vletter, De opvoedkundige denkbeelden van Betje Wolff en Aagje Deken, 4-11. 43 Essen, Historische pedagogiek. 24-29. 44 Ibidem, 26. 45 P.J. Buijnsters, ‘De gouverneur/gouvernante tussen adel en burgerij. Enkele beschouwingen naar aanleiding van een vertoog van Justus van Effen uit 1734’, in: Idem, Nederlandse literatuur van de achttiende eeuw (Utrecht 1984) 86-98. 46 Jean Streng, ‘De weg naar volwaardig adeldom. De Overijsselse edelen en hun onderwijscurriculum tijdens de achttiende eeuw en de Bataafse tijd’. In: Virtus, Bulletin van de werkgroep Adelsgeschiedenis (7e jaargang 2000, afl. 1) 1-20, 5. 38 39 - 15 - Interessant voor de hier te onderzoeken kwestie is voornamelijk dat Locke zich gericht heeft op de onderwijzing van een jong, voornaam Engels gentleman.47 Dit kan er op wijzen dat het een boek was dat ook door de Nederlandse adel werd gelezen. Het boek vond in ieder geval gretig aftrek in de Republiek. Hoewel zijn ideeën niet volkomen nieuw waren, bevatte zijn boek een complete, vlot geschreven en begrijpelijke pedagogiek.48 Een derde en vierde punt van groot belang zijn de rede en de deugd. Rede en rationaliteit kwamen hoog in het vaandel te staan en moesten ook het kroost al jong bijgebracht worden. Anderzijds vond Locke echter dat er rekening gehouden moest worden met de leeftijd en de ontwikkeling van het kind. Een kind moet geen ander onderwijs krijgen ‘dan die met de Bekwaemheit en ‘t Begrip van ‘t Kind overeenkomt. Geen Schepsel kan denken dat met een Knaep van drie of zeven jaren out moet redeneerden als met een volwassen Man…; maer het moet geschieden door zulke Redenen, die met hunne Jaren en Verstant overeenkomen en die altijd in zeer weinige en duidelijke Woorden moeten voorgestelt worden’.49 Omdat bijzondere nadruk gelegd zal worden op het opvoeden met betrekking tot economische betrokkenheid van de adel, zal hier nader ingegaan worden op de visie van John Locke daarin. Figuur 2; Titelpagina John Locke's 'Over de Opvoeding der Kinderen' vertaald uit het Engels door Pieter Adriaen Verwer (Amsterdam 1753). Eigen foto; 15-12-2010, exemplaar van de Universiteits Bibliotheek Utrecht. John Locke, Some thoughts concerning eductation. 3. Essen, Historische pedagogiek. 26. 49 John Locke, Over de Opvoeding der Kinderen; 144-145. 47 48 - 16 - John Locke schrijft zijn werk duidelijk voor een edelman, maar hij heeft wel allerlei ideeën die niet stroken met de opvattingen van edellieden betreffende economische bezigheden. Het is erg bijzonder om dat te zien, en het wordt het meest duidelijk als Locke zelf (zij het in vertaling) aan het woord wordt gelaten: Ik heb hier noch eene Zaek bij te voegen, doch zo ras als ik ze noem, zal ik gevaer loopen van verdacht te worden als of ik vergeten had, waer ik mede bezig ben en wat ik hier boven geschreven hebbe over de Opvoeding, die geheel en al uitloopt op den stant en staet van een Heer van goeden Huize, welke geheel onbestaenbaar schijnt met eenig Ambagt. Nochtans kan ik niet nalaten te zeggen; hoe ik wensche dat hij een Ambagt, een Hantwerk leerde; ja twee of drie, doch inzonderheit één bijzonder. 50 Wat hier dus bijzonder is, is dat Locke allereerst noemt hoe de opvatting van de adel over ambachten is. Een ambacht leren, noemt hij zelfs ‘onbestaenbaar’, het was niet gebruikelijk dat een zoon van stand een handwerk leerde. Dansen, Frans en Latijn waren zaken die een jonge edelman zeker moest beheersen, maar timmeren, hovenieren en het land bewerken, hoorden daar toch echt niet bij. Dat Locke tegen dit idee in redeneert dat het belangrijk is dat een adellijke jongen in ieder geval één, maar liever zelfs twee of drie ambachten leert, verdient dus zeker bijzondere aandacht. Locke vertegenwoordigt hier een nieuw denkbeeld, het is niet schadelijk dat kinderen van stand leren met hun handen te werken. Er moet echter wel opgemerkt worden dat Locke niet bedoeld te zeggen dat deze jongens dan ook hun inkomen met dergelijke bezigheden moeten verdienen. Andere Konsten of Hantwerken, die door Arbeid in ons zoo wel verkregen als geoeffent worden, maken dat vele van hen door die Oeffening niet alleen toenemen in Behendigheit en Kundigheit, maer zij helpen ook daerenboven tot onze Gezontheit, voornamelijk zulke, waermede wij bezig zijn in de open Lucht. In dezen dan kunnen Gezontheit en Vordering in kundigheden te samengevoegt worden, en van dezen behooren eenige bekwame gekozen te worden, om tot Uitspanningen gemaekt te worden voor eenen, wiens Hooftzaek bestaet in Boeken en Letteroeffeningen. In deze Keuzen moeten de Jaren en de Neigingen van den Persoon overwogen worden en Dwang moet altijd vermijd worden om ‘er hem toe te brengen. Want Bevel en Dwang kunnen dikwijls een Afkeer verwekken, maer nooit genezen. Alles ook, waer toe iemant door aandrijven gebragt is, zal hij zoo ras laten 50 Locke, Over de Opvoeding der Kinderen; 427-428. - 17 - varen als hij kan, en ‘er weinig voordeel en noch minder Uitspanning door genieten, terwijl hij ‘er mede bezig is.51 Dus deze ambachten moeten door de jongelieden beoefend worden, allereerst om ‘de werksame Neiging der Kinderen te bestieren’52, dus om te stimuleren dat ze inzet betonen en actief zijn. Locke geeft dan ook zijn sterke afkeer tegen luie mensen weer, luiheid is een vreselijk kwaad in zijn ogen. 53 Anderzijds echter moet een ambacht verricht worden om te ontspannen. Volgens Locke is het nu eenmaal niet mogelijk om de hele dag met je hoofd bezig te zijn, je moet ook wat ontspanning zoeken. Ontspanning is dan absoluut niet ‘niets doen’, maar bij ontspanning gaat het er volgens hem om dat je van bezigheid veranderd.54 En daarvoor zijn ambachten uitermate geschikt, omdat ze ook nog eens goed zijn voor de gezondheid, daar ze meestal in de buitenlucht worden uitgeoefend. Hoewel Locke dus een nieuw inzicht propageert bij de adel, meer openheid en bereidheid richting arbeid met de handen die wel degelijk nuttig en gezond kan zijn, zowel voor het lichaam als voor de geest, is het niet zo dat Locke daarmee de manier van leven van de adel zozeer aantast. Het is niet zo dat hij wil dat adellijke kinderen ook dergelijke beroepen gaan uitoefenen. Het is echter zinvol om er kennis van te hebben, bijvoorbeeld bij hovenieren. Als je als jonge edelman leert wat er belangrijk is bij hovenieren, kun je ook je eigen hovenier, wanneer je volwassen bent geworden en je eigen grond bezit, op een goede manier aansturen.55 Een ander maar eveneens interessant onderwerp dat Locke bespreekt is het boekhouden. Ook dat was een zaak die bij de adel aanvankelijk niet erg hoog in aanzien stond. Kooplieden en rijke burgers hielden inkomsten en uitgaven keurig bij, en wellicht was het juist daarom dat de adel zich daarvan wilde distantiëren. Het werd immers geassocieerd met economische activiteit, je ging bewust met je geld om in plaats van dat je niet bekommerd was om wat je uitgaf omdat er toch voldoende was. Maer indien eenige Ouders, uit een kwaed Begrip verschrikt door den hatelijken Naem van Hantwerk of Ambagt, een Afkeer mogten hebben van alles, wat hier naer gelijkt, om het hunne Kinderen te laten leeren, één Zaek evenwel is ‘er, die tot den Handel behoort, welke zij, indien zij ’t wel overwegen, volstrekt noodzaeklijk zullen oordeelen voor hunnen Zoon om te moeten leeren. Die bestaet namelijk in ’t Koopmans Boekhouden. 56 Locke, Over de Opvoeding der Kinderen; 429. Ibidem, 428. 53 Ibidem, 436-437. 54 Ibidem, 430-432. 55 Ibidem, 431. 56 Ibidem, 438-439 51 52 - 18 - Hoewel de naam duidelijk de link met de koopman weergeeft, is het leren boekhouden voor Locke een onmisbaar aspect in de opvoeding van iedere adellijke zoon. Niet zozeer omdat ze daardoor hun bezit zouden leren uitbreiden, maar wel opdat ze leren hoe ze hun bezit staande kunnen houden, hoe ze er op een verantwoorde wijze mee om moeten gaan. Om het te illustreren noemt de schrijver dan een jongeman die bij de gedachte aan het werk dat zijn voorouders gehad moesten hebben om het bezit, dat nu zijn eigendom was, bijeen te brengen, zijn bezit op een goede manier ging beheren. Natuurlijk door middel van een keurige en secure boekhouding. De kunst van het boekhouden vormt, aldus Locke, op die manier ‘een geringe Teugel voor de Verteering van een Adelijken Jongeling, die vrijelijk zoo veel Gelt mogt hebben als hij tellen kon’.57 Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) ‘Ik ga iets ondernemen dat nooit eerder is gedaan en dat, als het eenmaal is uitgevoerd, niet zal worden nagevolgd. Ik wil aan mijn medemensen een mens laten zien zoals hij werkelijk is en die mens, dat ben ik zelf.’58 Jean-Jacques Rousseau wordt wel de beroemdste pedagoog uit de achttiende eeuw genoemd59, en daarom mag hij in dit onderzoek niet worden overgeslagen. Wanneer een willekeurig werk over de opvoeding hier te lande aan het einde van de achttiende eeuw wordt opgeslagen, zullen veelal de namen van Locke en Rousseau Figuur 3; Jean-Jacques Rousseau. Uit: Walter Gobbers, JeanJacques Rousseau in Holland. Een onderzoek naar de invloed van de mens en het werk (ca. 1760- ca. 1810) (Gent 1963). het duidelijkst naar voren komen.60 ‘Met de Verlichting deelde Rousseau de overtuiging dat opvoeding noodzaak is, maar niet die van de bijna onbeperkte maakbaarheid van de mens. De natuur legt daaraan beperkingen op.’61 Locke, Over de Opvoeding der Kinderen; 442. J.J. Rousseau, Bekentenissen (Nederlandse vertaling Arbeidspers: Amsterdam 1996, oorspronkelijk 1770) 13. 59 Bakker, Vijf eeuwen opvoeden in Nederland. 35. 60 Voorbeelden zijn: Pomes, Over van Alphen’s kindergedichtjes. 2-20. Vletter, De opvoedkundige denkbeelden van Betje Wolff en Aagje Deken, 4-23. Dekker, Uit de schaduw in ‘t grote licht. 19. 61 Bakker, Vijf eeuwen opvoeden in Nederland. 38. 57 58 - 19 - Evenals Locke benadrukt Rousseau dat een kind niet als volwassene moet worden behandeld.62 Zijn opvoedkundige visie wordt het best naar voren gebracht in zijn boek ‘Émile ou de l’éducation’ (1762).63 ‘Émile’s opvoeding vond plaats in een kunstmatig isolement. Die opvoeding had het karakter van een model, dat in die vorm niet letterlijk kon worden gerealiseerd. Tegelijkertijd is de Émile een verhaal en daardoor heel concreet. Rousseau wilde zijn pedagogische beginselen aanschouwelijk voorstellen.’64 Er zijn twee redenen waarom Rousseau minder uitgebreid aan bod komt. Allereerst omdat hij een stuk minder relevant is met betrekking tot het economische aspect van de opvoeding dan Locke. Natuurlijk moet daarbij wel voor ogen worden gehouden dat zijn eventuele invloed in Nederland er dan juist wel op zou wijzen dat veranderingen met betrekking tot de opvoeding op economisch gebied wellicht niet of nauwelijks aan de orde waren. De tweede verklaring voor de minieme behandeling van het werk van Rousseau geeft daarin echter meer duidelijkheid. Walter Gobbes die uitgebreid onderzoek deed naar de invloed en het werk van Rousseau in Holland, concludeert tegen het eind van zijn boek: Thans willen we echter de vraag beantwoorden of er van de nieuwe pedagogische opvattingen – en meer bepaald dan die van Rousseau – ook een praktische invloed is uitgegaan op de opvoeding die Hollandse ouders hun kroost gaven. Het spreekt vanzelf, dat daarbij uitsluitend de aristocratische en intellectuele standen voor beschouwing in aanmerking komen. Des te spijtiger is het, dat de gegevens waarover we in dat verband beschikken, uiterst zeldzaam zijn. (…) Het is haast niet mogelijk uit de sporadische gegevens die ons ter beschikking staan, af te leiden of sommige modern georiënteerde ouders of gouverneurs zich door de lectuur van Rousseaus Emile bij hun opvoedingstaak hebben laten leiden.65 Gobbers noemt hierop volgend enkele voorbeelden waarbij met een beetje goede wil de invloed van Rousseau kan worden bespeurd. Maar hij zegt uiteindelijk: ‘De weinige positieve gegevens die we konden verzamelen, laten ons weliswaar toe te besluiten, dat sommige ouders Figuur 4; John Albert Bentinck (1737-1775). Van: http://gallery.pictopia.com/nypl/photo/4374464/ inderdaad het boek trachten toe te passen, maar tevens kregen we stellig de indruk, dat het hier slechts om alleenstaande, uitzonderlijke gevallen gaat.’66 Een adellijke familie die bijvoorbeeld wel nadrukkelijk contact had met Rousseau en zijn werken bewonderde en Bakker, Vijf eeuwen opvoeden in Nederland. 39. Ibidem, 38. 64 Ibidem, 40. 65 Gobbers, Jean-Jacques Rousseau in Holland. 342-343. 66 Ibidem, 343. 62 63 - 20 - toepaste, is de familie Bentinck. John-Albert Bentinck (1737-1775) was getrouwd met Mme de Charrière, Renira van Tuyll van Serooskerken, die hem negen kinderen schonk.67 In de correspondentie tussen Bentinck en Rousseau spreekt de eerste zijn grote bewondering en waardering, voor met name de Émile, meermalen duidelijk uit. Ook wordt Rousseau gevraagd de peter van één van de kinderen te zijn. Hieruit komt naar voren dat Rousseau bij sommige ouders wel degelijk invloed en prestige bezat. Gobbers merkt echter zelf al op dat de familie Bentinck nauwelijks representatief te noemen is, daar het een typisch kosmopolitisch milieu betreft.68 Zijn conclusie is dan ook kort, maar krachtig: ‘Rousseaus meest gelezen en meest besproken boek heeft noch theoretisch, noch praktisch een diepgaande invloed in Holland uitgeoefend.’69 Hoewel Gobbers zijn werk al enige tijd geleden heeft geschreven en er dus nieuw onderzoek heeft plaatsgehad en andere bronnen zijn opengelegd, wordt ook in recente werken de conclusie getrokken dat Rousseau minder invloed heeft gehad in Nederland dan bijvoorbeeld Locke. Uit een onderzoek naar het boekenbezit van 329 Nederlandse bibliotheken in de periode van vóór 1780 bleek Rousseaus werk destijds slechts in tien ervan aanwezig te zijn geweest. De invloed van Schotse, Engelse en Amerikaanse denkers was in Nederland veel groter.70 Veelal worden direct redenen bijgevoegd die kunnen verklaren waarom Rousseau minder invloed zou hebben gehad. Zijn politieke ideeën zouden minder relevant zijn in de Nederlandse context, Rousseau keerde zich namelijk vooral tegen het absolutisme waar in de Nederlanden geen sprake van was. Zijn cultuur- en opvoedingskritiek werd te radicaal gevonden. ‘Hoewel het in bepaalde kringen tijdelijk mode was om jongetjes naar Emile te vernoemen, praktiseerde men liever denkbeelden als die van Locke.’71 Elie Luzac, ‘een van de aantrekkelijkste Nederlandse verlichtingsfiguren’, was het niet eens met het individualistische, onpraktische en, naar zijn mening, ongodsdienstige karakter van Rousseaus idee van natuurlijke opvoeding. Locke daarentegen had veel meer zijn interesse.72 ‘Zuiver deïstisch of zuiver Rousseau-adept toonde zich in Nederland niemand.’73 Gobbers, Jean-Jacques Rousseau in Holland. 345. Ibidem, 345-346. 69 Ibidem, 346. 70 Arie Wilschut, Goejanverwellesluis: de strijd tussen patriotten en prinsgezinden, 1780-1787 (Hilversum 2000) 69. 71 Bakker, Vijf eeuwen opvoeden in Nederland. 41. 72 Zwager, Nederland en de Verlichting 45. 73 Ibidem, 106. 67 68 - 21 - Filantropijnen Grote invloed in Nederland hadden de Duitse filantropijnen, een pedagogische stroming waarvan Christian Gotthilf Salzmann en Johann Bernhard Basedow de belangrijkste vertegenwoordigers waren. Zij werkten de ideeën van Locke en Rousseau uit in de praktijk en stichtten scholen waar kinderen werden gevormd met op hun leeftijd toegesneden leerstof, aanschouwelijk onderwijs, methoden van spelend leren, lichamelijke oefening, verantwoorde voeding en een doordacht stelsel van straffen en beloningen.74 En omdat deze stroming zo’n grote invloed in de Nederlanden schijnt te hebben gehad, zal ze hier kort voor het voetlicht worden geplaatst. Filantropijnen zijn verlichte Duitse pedagogen die zich inzetten voor onderwijsvernieuwing. De filantropijnen stonden een vrije opvoedingsstijl voor, kinderen moesten spelend leren. Wat echter goed gerealiseerd moet worden bij deze stroming, is dat ze zich juist niet op de elite richt, maar een groot voorvechter is voor het onderwijs voor iedereen.75 Wat daarmee echter lijkt te contrasteren, is dat het opvoedingsinstituut dat in 1784 te Schnepfenthal werd opgericht door één van de bekendste filantropijnen, Christian Gotthilf Salzmann (1744-1811), voornamelijk werd bevolkt door kinderen van de elite.76 Er zou hier uitgebreid kunnen worden stilgestaan bij het gedachtegoed van de filantropijnen, de bekendste voormannen en de verspreiding van hun ideeën en praktijken in de Nederlanden. Dat voert hier echter veel te ver. Ze worden hier genoemd omdat ze er een bewijs voor vormen dat de ideeën van Locke en Rousseau, zij het wellicht enigszins herzien en uitgewerkt door anderen (de filantropijnen dus) wel degelijk de elite in ons land bereikten. De valkuil die echter gaapt, is de vraag of deze elite ook de adel omvat, of dat het enkel gaat om de burgerlijke elite. Was het een conservatieve adel tegenover een vernieuwende burgerlijke elite? Wilde de adel kostte wat kost het oude vertrouwde behouden? Of wordt ook bij de adel een zekere vernieuwing en verandering zichtbaar? In het volgende hoofdstuk zal aan de hand van verschillende casussen gezocht worden naar een antwoord op deze vragen. Eck, Het dagboek van Otto van Eck (1791-1797) 15. Bakker, Vijf eeuwen opvoeden in Nederland. 41. 76 Ibidem, 41 en 43. 74 75 - 22 - De Nederlandse Context Alexander van Goltstein (1784-1813) Na voorgaande blik in het werk van John Locke is in ieder geval duidelijk geworden dat hij probeert zijn adellijke lezers te overtuigen van het nut van bezigheden waar ze zich liever verre van hielden. Het is nu echter de vraag of John Locke door de Nederlandse adel werd gelezen en of dat zichtbaar werd in de opvoeding van hun kroost. Zoals in de inleiding beargumenteerd, zal ik me niet richten op de zoektocht naar het boek in de kasten van de adellijke vaders. In plaats daarvan zal gekeken worden naar de eventuele uitwerking van de ideeën van John Locke. Wordt in de praktijk zichtbaar dat de ouders van de nieuwe opvattingen over opvoeden met betrekking tot de economische houding op de hoogte zijn? De eerste persoon die naar voren komt, is Alexander van Goltstein. Alexander werd geboren op 12 augustus 1784 en was de zoon van Evert Jan Benjamin van Goltstein en Frederica Everdina Anna van der Capellen. Zijn ouders behoorden tot de Gelderse adel.77 Hij is een interessant persoon omdat hij als zestienjarige begon een dagboek bij te houden, en niet zomaar een dagboek, hij analyseert daarin scherp zijn eigen gedrag. Het is dus een vroeg voorbeeld van een ‘journal intime’ zoals dat in die tijd sterk opkwam.78 Alexander kreeg een opvoeding die paste bij zijn stand. Het begon al jong, hij en zijn broer werden eerst gevoed door een min, daarna werden er voor hen kindermeisjes in dienst genomen. Vanaf zijn vierde jaar (zijn broer was toen vijf) nam zijn vader huisonderwijzers voor hen aan, ze werden onderricht in lezen, dansen, Frans, geografie en tekenen. Vanaf zijn zevende ging hij naar de stedelijke Franse en Engelse school van John Brown in Arnhem (dat hier ook Engels werd gegeven was bijzonder). Hij kreeg hier les in Frans, Engels, Rekenkunde, Mathesis, Algebra, Boekhouden (!), geometrie, geografie en naar alle waarschijnlijkheid ook Godsdienstonderwijs. 79 Op zijn vijftiende begon Alexander in Utrecht aan de universiteit, zijn ouders verhuisden met hun studerende zonen mee naar Utrecht. Alexander studeerde zes jaar rechten, maar sloot zijn studie niet af door een universitaire graad te behalen, dat was onder de adel destijds ook niet gebruikelijk. Een studie werd niet zozeer gevolgd om een graad te halen of uit wetenschappelijke interesse, maar veelmeer om de maatschappelijke positie te legitimeren.80 Deze Alexander is interessant als hij in het licht van de visie van John Locke wordt geplaatst. Allereerst krijgt hij op school reeds onderricht in boekhoudkunde, iets waar John Locke van harte voor Dekker, Uit de schaduw in ‘t grote licht. 87. Goltstein, De vertrouwde van mijn hart. 41-44. 79 Ibidem, 14-15. 80 Ibidem, 15-20. 77 78 - 23 - pleit. Het is opvallend dat de Franse school, aan het einde van de vijftiende eeuw voornamelijk was ontstaan uit de behoefte aan een goede opleidingsschool voor de handel. Omdat de Latijnse school daarvoor minder geschikt was, door haar eenzijdige programma.81 Ook de school van John Brown die door de Van Goltsteins werd bezocht, wordt hier bij name genoemd82, de Franse school was dan ook duidelijk een school voor kinderen uit de hogere standen en alles behalve een volksschool. Naast de Latijnse school was zij de trots van elke stad en ze werd gesubsidieerd door de stadsbesturen. 83 Deze Franse scholen waren voornamelijk iets van de burgerij, aangezien Frans en ‘Het Franse’ daar veel invloed hadden. ‘Franse scholen voorzagen duidelijk in een behoefte, te meer omdat zij ook aandacht gaven aan praktische vakken als boekhouden en wiskunde.’ 84 Het is dus wel bijzonder om op te merken dat hier een adellijke vader zijn kinderen naar dezelfde school stuurt als een rijke, maar niet adellijke burger. Uit het Organigram van het NoordNederlands onderwijs ca. 1600-1815, toegevoegd als bijlage, lijkt deze vermenging tussen adel- en burgeronderwijs ook duidelijk te worden. Hoewel er vaste paden zijn voor de verschillende groepen in de samenleving, gaat het steeds meer door elkaar lopen. En daarvan is Alexander van Goltstein dus een mooi voorbeeld. Dat het hier de adel is die zich één lijkt te maken met de burgerij, is niet de conclusie die getrokken moet worden. Van oudsher was er onderscheid in de onderwijsdoelen van de edelen tegenover hun burgerlijke tegenspelers, de stedelijke patriciërs. Voor de burgerlijke elite was het behalen van een academische titel het hoogste goed, terwijl dat voor de adel volstrekt onbelangrijk was. Voor de adel was het doel van onderwijs en opleiding om ‘door het aanleren van gehoorzaamheid tot zelfdiscipline te geraken, op deze wijze autoriteit te verwerven en daarmee in staat te zijn leiding te geven.’85 Dit alles kon bereikt worden door de ontwikkeling van kennis en de verfijning van de omgangsvormen.86 Door invloed van humanisten en klassieken was vooral het bestuderen van Latijn en de Klassieke Oudheid van belang, maar in de achttiende eeuw verminderde de invloed van het Latijn en werd het Frans belangrijker. Voornamelijk omdat ook de nadruk op hoffelijk gedrag toenam. ‘De etiquetteboekjes, die in de zeventiende eeuw de omgangsnormen aan een hof omschreven, werden voor een burgerlijk publiek leidraad. Kortom: de ‘adelspedagogiek’ was uitgangspunt voor “burgerpedagogiek”.’87 En daarmee zou de vermenging die hier zichtbaar lijkt te worden, minder opvallend zijn. P. Th. F.M. Boekholt, Het lager onderwijs in Gelderland 1795-1858 (Zutphen 1978) 27. Boekholt, Het lager onderwijs in Gelderland 30. 83 Ibidem, 33. 84 R.Bastiaanse en G.M. Bots, Tot meesten nut ende dienst van de jeught: een onderzoek naar zeventien Gelderse Latijnse scholen ca. 1680-1815. (Zutphen 1985) 34-36. 85 Jean Streng, ‘De weg naar volwaardig adeldom. De Overijsselse edelen en hun onderwijscurriculum tijdens de achttiende eeuw en de Bataafse tijd’. In: Virtus, Bulletin van de werkgroep Adelsgeschiedenis (7e jaargang 2000, afl. 1) 1-20, 1. 86 Ibidem, 1. 87 Ibidem, 3. 81 82 - 24 - Maar met alle politieke veranderingen rond de Bataafse revolutie en de Franse Tijd, verandert de visie van de adel ten opzichte van de universitaire studie mee. Niet voor iedere edelman op dezelfde manier. Sommigen onttrokken zich volledig van een academische studie. Maar ‘nadat het traditionele geboorterecht op bepaalde bestuurlijke functies aan de kant was geschoven, moesten de edelen concurreren met gepromoveerde burgers.’88 Met als gevolg dat andere edelen het curriculum van de hogere burgerij en de patriciërs gingen doorlopen: ‘een opleiding aan een Latijnse school en een universiteit met een promotie als afsluitend hoogtepunt.’89 Voorbeelden van edelen die voor de laatste optie kozen zijn: Adolf F.L. van Rechteren Limpurg (1816) en Coenraad W.A. van Haersolte tot de Doorn (1804).90 Dat het niet bleef bij een meer op handel gericht onderricht voor Alexander, blijkt wel uit het feit dat hij reeds als kleine jongen zijn vader hielp met de boekhouding. Al op tienjarige leeftijd liet zijn vader hem hiermee ervaring opdoen (1794). In 1806, 1807 en vooral in 1808 schreef hij regelmatig in de boeken ten behoeve van de administratie. Dit was in de periode dat Alexander sterk aan het twijfelen was over het beroep dat hij wilde gaan beoefenen, zijn ouders wilden graag dat hij een ambtelijke carrière ging maken, maar daar zag hij weinig heil in. Zelf twijfelde hij tussen advocaat, ambtenaar en ‘landman’, vooral dat laatste had zijn bijzondere aandacht. Ondertussen hielp hij zijn vader in het boekhouden.91 Deze adellijke heer hield dus een boekhouding bij, wellicht naar aanleiding van de ideeën van John Locke, en dat niet alleen, hij vond het ook belangrijk dat zijn zoon daar handigheid in kreeg. Hoewel hij dus verder het adellijke ideaal van een ambtelijke carrière niet had losgelaten, stond hij wel meer open tegenover het boekhouden, dat toch behoorlijk sterk gerelateerd werd aan kooplieden. Dat hij het adellijke ideaal niet had losgelaten blijkt wel uit de functie die zoon Alexander vanaf 22 december 1807 plotseling gaat vervullen. Zonder dat Alexander het ooit heeft overwogen wordt hij aangesteld als auditeur92 bij de Staatsraad. Naar alle waarschijnlijkheid heeft hij zijn aanstelling slechts te danken aan de relaties van zijn vader met bestuurlijke kringen op hoog niveau.93 De Raad werd echter in 1810, na inlijving bij Frankrijk, opgeheven en Alexander was werkeloos. In 1810 en 1811 begint hij weer met administratieve klusjes voor zijn vader.94 Op 11 maart 1813 overlijdt Alexander 95 Streng, ‘De weg naar volwaardig adeldom’ 11. Ibidem, 12. 90 Ibidem, 12. 91 Goltstein, De vertrouwde van mijn hart. 25. 92 De taak van auditeurs was het werk voor te bereiden voor de sectie waaraan ze waren verbonden. Ze gaven ook adviezen inzake verzoekschriften. Hoe arbeidsintensief het werk als auditeur was, is moeilijk vast te stellen. We weten slechts dat de eerste sectie in 1808 gemiddeld vier tot vijf maal per maand vergaderde. Uit: Goltstein, De vertrouwde van mijn hart. 26. 93 Ibidem, 25. 94 Ibidem, 27. 95 Ibidem, 27. 88 89 - 25 - een aanzienlijk deel van het werk dat hij in zijn leven heeft verricht, bestond dus uit boekhouding en administratieve klusjes. Daarbij was hij zich ten zeerste bewust van zijn individu, beschreef hij gevoelens en schreef hij een introspectief dagboek, wat er alles op wijst dat de invloeden van de Verlichting deze adellijke jongeling zeker niet voorbij waren gegaan. Carel de Vos van Steenwijk (1759-1830) Figuur 5; L.A. van Weleveld, Handboek van den Nederlanschen Adel (’s-Gravenhage 1848) 18-19. De pijlen verwijzen naar de Families Van Goltstein en De Vos van Steenwijk, die beiden in het Adelsboek zijn opgenomen. Eigen foto; 15-12-2010, exemplaar van de Universiteits Bibliotheek Utrecht. Carel werd geboren op 14 maart 1759, in een belangrijke, aristocratische familie uit Drenthe en Overijssel. 96 Over de opleiding die hij als kind kreeg in Overijssel is weinig bekend, wel studeerde hij tussen 1776 en 1781 rechten in Leiden. Evenals Alexander van Goltstein behaalde hij nooit zijn titel.97 Zonder de uitgebreide omstandigheden en levensbeschrijving van Carel te vermelden (deze is uitgebreid te vinden in de inleiding van de uitgave van zijn verslag) zal gekeken worden naar de Grand Tour die hij maakte van 1783-1784, naar de Nieuwe Republiek, Amerika. 96 97 Vos van Steenwijk, Een grand tour naar de nieuwe republiek: 12. Ibidem, 13. - 26 - Hoewel De Vos’ rol voornamelijk ceremonieel was, laat hij in zijn verslag van de reis door Noord-Amerika wel blijken dat hij met een serieus doel voor ogen op pad ging. Met welke bedoeling hij het verslag schreef, is niet direct aan te tonen, omdat een voorwoord of brieven van zijn reis ontbreken. We kunnen daarom alleen maar gissen naar het waarom van het verslag. Twee redenen dienen zich als eerste aan. In de eerste plaats kan hij het verslag gezien hebben als een semi-officieel rapport voor de Nederlandse overheid. (…) Ook moest hij (de ambassadeur) een rapport schrijven (desnoods in codeschrift) over de grondwetten en de regeringswijze van de dertien lidstaten van ‘deze nieuwe Republicq’. (…) Het is daarom opvallend dat Carel de Vos van Steenwijk in zijn verslag juist dit soort informatie noteerde over staten en steden die hij bezocht. (…) Een tweede, aanvullende reden die we kunnen aanvoeren, is dat De Vos literaire ambities koesterde. Hij dacht wellicht dat zijn reisverslag geschikt zou zijn om verder te verspreiden of te publiceren. (…) In dit verband is het belangrijk erop te wijzen dat het verslag door de auteur geredigeerd is.98 Ziende op deze waarschijnlijk beoogde doelstellingen van de Grand Tour van Carel, lijkt hij alles behalve relevant te zijn in het hier te onderzoeken thema. Dat verandert echter wanneer er iets preciezer wordt gekeken naar de inhoud van dat verslag. Figuur 6; Carel de Vos van Steenwijk, Schilderij door C.N. Hodges (1802 of later). Uit: A.N. de Vos van Steenwijk, Het geslacht De Vos van Steenwijk in het licht van de geschiedenis van de Drentse adel (Assen 1976). Carels reis voltrok zich voornamelijk tijdens de wintermaanden, des te meer valt het op dat hij voortdurend commentaar geeft over de stand van de landbouw. Zijn dagboekaantekeningen wijzen erop 98 Vos van Steenwijk, Een grand tour naar de nieuwe republiek: 14-15. - 27 - dat hij hiervoor bijzondere belangstelling koesterde. Het paste natuurlijk ook goed bij zijn interesse in de handelsmogelijkheden met Amerika. De Nieuwe Republiek werd immers vooral gezien als een bron voor ruwe grondstoffen en landbouwproducten.99 Men zag daer koorenakkers zeer weelderig staan, op zommige stond ’t zelve nog op de stam, op andere was ’t reeds gemaaijt. Hier was men bezig met ’t in te halen, dat op groote karren geschiedde met ossen bespannen. (…) Het koorn dat ’t meest gecultiveerd word, is tarwe en maijs, een soort Turkse weijte, hetzelve stond zeer voordeelig. De grond is meest steenagtig en zeer vrugtbaar, volgens ’t zeggen van den consul kon men zomtijds in een jaer driemaal vrugten van een land trekken.100 En zo gaat Carel nog even door, hij is dus zeer geïnteresseerd in de stand van de oogst, de landbouwgrond, de gewassen en wat daar allemaal mee samenhangt. Dat het niet alleen een beschrijving is van wat hij onderweg ziet en tegenkomt, blijkt wel uit het feit dat hij ook daadwerkelijk mensen vroeg naar de gang van zaken. Wij recontreerden hier een man, die ons confirmeerde dat de grond meest zandagtig was en te ligt om tabak in te verbouwen, dat dezelve voor maijs ’t best geschikt was, waarmede zij al hun vhee voederden en varkens mesten, waarin hun meeste negotie bestond. Zij verbouwden nog erwten en andere dingen voor hun eijgen gebruik.101 Nog veel meer citaten uit het verslag zouden kunnen worden genoemd, het aandachtspunt is echter duidelijk. Carel de Vos van Steenwijk had als jonge edelman, hoewel hij zich (voornamelijk in de rest van zijn leven) vooral op politiek gebied profileerde, bijzondere aandacht voor de wijze waarop de Amerikanen hun grondbezit bewerkten en benutten. Dit is naar alle waarschijnlijkheid geen interesse die uit het niets voortkomt, wanneer hij zich enkel zou richten op de bijzonderheden in Amerika zou hij niet zo geregeld spreken over de stand van de landbouw. Carel was er in geïnteresseerd, en gezien het feit dat het verband met zijn vermoedelijke doelen slechts vaag bestaat, zal het gedeeltelijk persoonlijke interesse zijn geweest. Nergens wordt beweerd dat Carel iemand was die zelf zijn land bewerkte, maar zijn wijze van schrijven getuigt van een zekere kennis. Deze jongeman was niet afkerig van het exploiteren van grond op een zo gunstig mogelijke wijze. Wellicht heeft ook hij onderricht gekregen in het rationeel beheren van bezit en het openstaan richting enige handenarbeid. Vos van Steenwijk, Een grand tour naar de nieuwe republiek: 23. Ibidem, 48-49. 101 Ibidem, 131. 99 100 - 28 - Otto van Eck (1780-1798) Hoewel Otto Cornelis van Eck (1780-1798) de zoon is van Lambert van Eck en Charlotte Vockestaert, niet adellijke ouders, wordt hij toch in het rijtje opgenomen. Otto’s familie is een familie uit de stand van hoge ambtenaren en regenten.102 Ze behoorden duidelijk tot een bovenlaag van de samenleving, de stand direct onder de adellijke stand dus. Het is interessant om een dergelijke persoon naast de adellijke te bezien. Otto’s opleiding vertoont namelijk grote gelijkenissen met het onderwijs dat een zoon van een edelman ontving. Aanvankelijk ging Otto in Delft naar school, maar na een half jaar afwezigheid in verband met ziekte (1792), kreeg hij verder onderwijs door huisleraren en door lessen van individuele leraren in Delft, vaak met meerdere leerlingen tegelijk. Otto werd onderwezen in Frans, Engels, Duits, Latijn, pianospelen, dansen en tekenen. Allemaal vakken die ook voor een zoon van adel als bijvoorbeeld Alexander van Goltstein op het programma stonden.103 Otto kreeg ‘de gebruikelijke opleiding voor een kind van zijn stand, ongetwijfeld bedoeld als voorbereiding op een universitaire studie’104. Een zelfde conclusie wordt getrokken door J.L. Price: Be that as it may, the lifestyle of the Dutch noble was not dissimilar to that of other landowners or even of the urban regents. There is not a great deal of information available for the education of the Dutch nobility, but what there is points to there being few significant differences from that of the other wealthy strata of the Dutch society. There is no discernible cultural gap between the nobles and the regents or indeed the wealthy in general. It may be going far to talk of the development of a bourgeois nobility, but in some ways, not at least as regards economic behavior, there was a progressive narrowing of the gap between noble and non-noble in the course of this period. The movement was not only one way: the upper bourgeoisie, and particularly the regents in Holland, were distancing themselves to some extent from the rest of the urban population and emulating the social habits of the nobility.105 Juist ook onder regenten en de opkomende burgerlijke elite was de opvoeding een maatschappelijke kwestie van groot belang geworden. Otto werd dan ook volgens ‘het boekje’ opgevoed. Zijn ouders namen kennis van opvoedkundige werken en brachten deze kennis ook in de Eck, Het dagboek van Otto van Eck (1791-1797) 7. Ibidem, 14-15. 104 Ibidem, 14. 105 J.L.Price, ‘The Dutch Nobility in the seventeenth and eighteenth centuries’ in: H.M. Scott (ed.) The European nobilities I (1995) 82-113, 105. 102 103 - 29 - praktijk.106 Juist hierdoor is Otto van Eck een onderdeel van dit onderzoek, zijn ouders verplichtten hem namelijk een dagboek bij te houden, waardoor zij hun zoon beter zouden kunnen leren kennen, maar ook om hem daarmee te disciplineren. Otto’s dagboek geeft daardoor een inkijkje in de wijze waarop achttiende-eeuwse pedagogische principes in de praktijk werden gebracht. 107 Van zijn ouders weten we dus concreet dat ze allerlei pedagogische geschriften lazen en deze gebruikten in hun opvoeding. Letterlijk worden hierbij de filantropijnen aangehaald, als invloedrijke stroming in de Nederlanden, met hun uitwerking van de ideeën van Locke en Rousseau.108 Eén concreet voorbeeld over hoe de ouders van Otto de aanwijzingen van de filantropijnen opvatten, is de wijze van opvoeden. Hoewel Rousseau en Locke de opvoeding onder leiding van één persoon, gouverneur, zagen als de beste opvoeding, herstelden de filantropijnen de school- en huisopvoeding in ere.109 Dit is heel duidelijk zichtbaar bij de opvoeding van Otto, daar die toch grotendeels door zijn ouders ter hand wordt genomen. Ook een Alexander van Goltstein bezoekt een school en ontvangt onderwijs met meerdere leerlingen tegelijk. Hoewel daar de rol van de ouders minder sterk naar voren komt. Maar genoeg hierover, het economische aspect verdient nu meer aandacht. En ook dat komt bij de opvoeding van Otto aan bod. Samen met zijn vader timmert hij en snoeit hij bomen. Opvallend is het dat ook Otto’s vader zelf klust. Een aantal dagboekfragmenten geven dit duidelijk weer. Donderdag 25 Julij (1793) (…) ben ik met Papa en mijn zusjes wat bomen gaen snoeien voor plaisir (…).110 Saturdag 15 Maart (1794) (…) toen Papa mij riep om hem iets te helpen timmeren.111 Dingsdag 15 April (1794) Toen ben ik nog wat gaen timmeren aen een molentje, ‘twelk vandaeg net afgemaekt is. Ik liet het P(apa) zien. Hij vroeg mij waer het tog toe dienen moest en zeide deeze Lat(ijnse) spreuk: ‘nisi utile est quod facimus, stulta est gloria’112, maer toen antwoorde ik dat ik het ook niet deed om roem te behaalen, maer voor mijn eige vermaek en hiermeede was deeze zaek afgedaen. 113 Eck, Het dagboek van Otto van Eck (1791-1797) 15. Ibidem, 10-12. 108 Ibidem, 15. 109 Vletter, De opvoedkundige denkbeelden van Betje Wolff en Aagje Deken, 36. 110 Eck, Het dagboek van Otto van Eck (1791-1797) 105. 111 Ibidem, 163. 112 Als uw daad van geen nut is, is het dwaas zich erop te beroemen. 113 Eck, Het dagboek van Otto van Eck (1791-1797) 171. 106 107 - 30 - Saturdag 5 November (1796) Ik zoude, als Papa er genoegen mee neemt, wel een weinig willen leeren timmeren in het klein, alleen voor liefhebberij.114 Maar het hield niet op bij dergelijke handenarbeid, die voornamelijk voor ontspanning en plezier werden verricht. Otto moet zijn vader ook helpen in administratieve zaken. Zo moet hij bijvoorbeeld brieven schrijven voor zijn vader, of een lijst van ontvangsten en uitgaven maken.115 Woensdag 13 Januarij (1796) (…) en voor Papa al hetgeen in zijn zakboekje van ontvangt en uitgaet aengaende De Ruit116 en landerijen enz(ovoort) stond, op een lijst te brengen en er saldo van op te maken. Ik wenschte dat ik al in staat was dit geheel voor Papa te bezorgen enzoo, ‘twelk ik met veel meer plaizier zou doen als hem in zaken, zijn post betreffende, te helpen.117 Dus de zestienjarige Otto wordt door zijn vader al betrokken in het in- en uitkomsten patroon van het buitenhuis dat ze bezitten. En terwijl zijn opleiding allerlei vakken omvat die een zoon van stand moet beheersen, ontvangt hij thuis de mogelijkheid om ook met handwerk bezig te zijn. Hij heeft het geregeld over zijn timmerbezigheden, die hij naar eigen zeggen dus voornamelijk uit vermaak verricht. Hoewel zijn ouders streng toezien op zijn huiswerk, waar hij bijna dagelijks over schrijft, krijgt hij de ruimte om te spelen, maar ook voor het uitoefenen van verschillende soorten handenarbeid. Eigenlijk precies zoals Locke het zijn lezers voorhoudt, het beoefenen van minstens één, maar liever twee of drie ambachten. Niet ten koste van andere bezigheden, maar ter ontspanning. Een dertienjarige Otto bericht na een bezoek aan een oom en tante over de stand van de landbouw onderweg. ‘Wat de graenen betreft, die vind ik dat men er meer werk van maekt als hier. Vooral zagen wij schoone tarwe en rogge, maer het hooi en de weilanden zagen er lang niet zo goed uit als hier.’118 Hij heeft dus op jonge leeftijd al oog voor de stand van de landbouw, hoewel het natuurlijk Eck, Het dagboek van Otto van Eck (1791-1797) 273. Ibidem, 16. 116 De Ruit is het buiten van de familie van Eck, gelegen aan de Vliet, een riviertje tussen Den Haat en Delft, waar ook andere aanzienlijke inwoners van beide plaatsen buitenhuizen hadden laten bouwen. Eck, Het dagboek van Otto van Eck (1791-1797) 7. 117 Eck, Het dagboek van Otto van Eck (1791-1797) 256. 118 Ibidem, 106. 114 115 - 31 - best zou kunnen dat zijn vader hem hier onderweg op heeft gewezen. Dat zou dan echter weer aantonen dat zijn vader een dergelijke interesse bij zijn zoon wil kweken. Terwijl dus de regentenfamilies aristocratische neigingen vertoonden, bijvoorbeeld door het kopen en bewonen van een buiten, door zich te onderscheiden van de stedelijke burgers en door hun kinderen een opvoeding van stand te geven, wordt juist hier een sterke invloed van nieuwe ideeën zichtbaar. Van Eck zelf snoeit zijn bomen, timmert voor zijn vermaak en betrekt zijn kinderen hier van jongs af aan ook in. Daarnaast geeft hij zijn zoon al jong verantwoordelijkheden, bijvoorbeeld voor het overschrijven van brieven. Maar ook wanneer hij iets ouder is voor het opmaken van saldi van inkomsten en uitgaven. Dat laatste werd ook al zichtbaar bij Alexander van Goltstein, die eveneens op jonge leeftijd reeds zijn vader hielp met de boekhouding. - 32 - Concluderend ‘De weinige positieve gegevens die we konden verzamelen, laten ons weliswaar toe te besluiten, dat sommige ouders inderdaad het boek trachten toe te passen, maar tevens kregen we stellig de indruk, dat het hier slechts om alleenstaande, uitzonderlijke gevallen gaat.’119 Dit citaat van Walter Gobbers, al eerder aangehaald, geeft duidelijk ook de conclusie van dit onderzoek weer. Er is gekeken naar veranderingen in de opvattingen over opvoeden bij de adel rond het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw. Dit naar aanleiding van invloedrijke schrijvers en hun invloed op de opvoeding van het adellijk kroost, bezien aan de hand van enkele individuen, met de nadruk op het economische aspect binnen de opvoedkundige kwaliteiten. Dat er veel veranderde op het gebied van de opvoeding, behoeft geen twijfel. Dat er ook voor de adel zaken veranderden, is evenzeer duidelijk. De adel moest zich meer en meer zien te handhaven ten opzichte van een florerende burgerij, met als gevolg dat er zelfs een vermenging optrad. Wat ondanks alles echter niet duidelijk naar voren komt, is dat er grote veranderingen optreden met betrekking tot de economische opvoeding van de adellijke zonen. Nu behoeft het geen nadere verklaring dat de drie besproken personen niet de hele groep kunnen vertegenwoordigen. Al zouden zij prachtige voorbeelden zijn van een verandering, dan nog gaat het te ver om ze te veralgemeniseren. Maar zelfs als ze als losstaande individuen bekeken worden, kan de onderzoeksvraag niet zozeer bevestigend beantwoord worden. Hoewel er bepaalde aspecten zijn uitgelicht, die zouden kunnen wijzen op verandering, moet hiermee erg voorzichtig worden omgesprongen. Allereerst moet namelijk gerealiseerd worden dat waar hier de nadruk ligt op het economische, dat absoluut niet de nadruk heeft in de opvoedkundige veranderingen. Het gaat veel meer om een nieuw kindbeeld en om andere opvoedingsmethoden meer in het algemeen. Om John Locke nog maar weer eens als voorbeeld te nemen, de economische aspecten in zijn betoog kunnen naar voren worden gehaald en uitgewerkt. Maar als hij in andere werken wordt aangehaald, gaat het voornamelijk om zijn kindbeeld, en de wijze waarop hij vindt dat kinderen behandeld moeten worden. Dus al zou de adel Locke waarderen, lezen en praktiseren, dan hoeft dat nog niet te betekenen dat ze alles van Locke overnemen en dat het economische aspect hen aansprak. Daarnaast zijn de bewijzen die gevonden zijn, met betrekking tot de verschillende individuen ook maar gering. Het zijn slechts kleine stukjes uit dagboeken, die voor de rest over heel andere bezigheden gaan. Dus hoewel geconcludeerd kan worden dat er enige invloeden, ook op economisch gebied doordrongen, moet het niet groter gemaakt worden dan het is. Uit de economische context die is 119 Gobbers, Jean-Jacques Rousseau in Holland. 343. - 33 - geschetst, blijkt namelijk ook duidelijk dat de omstandigheden eraan bijdroegen dat de adel meer open stond voor economische activiteit. Er blijft veel liggen bij dit beperkte onderzoek, nieuw en dieper onderzoek zou wellicht meer of ander licht werpen op de kwestie. Voor nu is echter duidelijk dat hoewel er veranderingen plaats vinden, deze zeker niet ineens of met grote stappen geschiedden. Vooral het economische aspect was niet wat de opvoeders bewoog. De zoektocht is dan ook geschied met een kader dat niet zozeer in de tijd zelf past, met als gevaar dat hetgeen gezocht wordt, ook gevonden lijkt te worden. Daarbij zijn opvoedingspraktijken en –ideologieën eerder processen van lange duur dan evenementen. Veel evenwel van wat op het eerste gezicht vernieuwing en resultaat van verlichtingsdenken lijkt, is ook eerder te vinden. Een voorbeeld is bijvoorbeeld Jacob Cats die al in de zeventiende eeuw soortgelijke opvoedingsadviezen gaf.120 Enerzijds spreekt hij over de erfelijke belasting die de kinderen meedragen, alle boze trekken ontspringen uit de aard van de ouders aldus Cats. Anderzijds echter heeft hij het over het kind: ‘een jong en geestig dier, neemt alle dingen aan, gelijk een wit papier’. Deze tweeslachtige opvatting over de aard van de mens, tegelijkertijd vormbaar en vatbaar voor indrukken èn al gevormd door de zonde leidt tot de opvoedingstactiek die tucht met tact paart. Voorwaarde voor een welslagen daarvan zijn: tijdig beginnen en nauwkeurig observeren, welke aard, welke aanleg, welk temperament elk kind bezit.121 Al met al zijn er dus veranderingen in de opvoeding van het adellijk kroost waar te nemen, maar de veranderingen op het terrein van de economische deugden lijken niet zo groot. Hoewel er interesse lijkt te bestaan in landbouw, ambachten en boekhouden, zijn hier slechts drie individuen behandeld. Een goed beeld zou pas ontstaan wanneer er meer personen aan de vergelijking werden toegevoegd. Dergelijke casussen zijn echter niet eenvoudig te ontdekken en dan nog moet het economische aspect wellicht tussen de regels door worden gelezen. 120 121 Kruithof, Opvoedingsadviezen van Cats tot Beets.170. Ibidem, 171. - 34 - Bijlage Organigram Noord-Nederlands onderwijs, ca. 1600-1815. Figuur 7; Werkgroep achttiende eeuw, Onderwijs en opvoeding in de achttiende eeuw: verslag van het symposium, Doesburg 1982 (Amsterdam en Maarssen 1983) 6-7. - 35 - Bibliografie o Bakker, Nelleke, Jan Noordman en Marjoke Rietveld van Wingerden, Vijf eeuwen opvoeden in Nederland. Idee en praktijk: 1500-2000 (Assen 2006). o Bastiaanse, R. en G.M. Bots, Tot meesten nut ende dienst van de jeught: een onderzoek naar zeventien Gelderse Latijnse scholen ca. 1680-1815. (Zutphen 1985). o Bergmans, Anna, e.a., Neostijlen in de negentiende eeuw: zorg geboden? Handelingen van het tweede Vlaams-Nederlands restauratiesymposium, Enschede 3-4 september 1999. (Leuven 2002). o Boekholt, P. Th. F.M., Het lager onderwijs in Gelderland 1795-1858 (Zutphen 1978). o Buijnsters, P.J., ‘De gouverneur/gouvernante tussen adel en burgerij. Enkele beschouwingen naar aanleiding van een vertoog van Justus van Effen uit 1734’, in: Idem, Nederlandse literatuur van de achttiende eeuw (Utrecht 1984) 86-98. o Dekker, Rudolf, Uit de schaduw in ‘t grote licht. Kinderen in egodocumenten van de Gouden Eeuw tot de Romantiek (Amsterdam 1995). o Eck, Otto van, Het dagboek van Otto van Eck (1791-1797) uitg. door Arianne Baggerman en Rudolf Dekker ; met medew. van Jeroen Blaak (Hilversum 1998). o Essen, Mineke van, en Jan Dirk Imelman, Historische pedagogiek. Verlichting, Romantiek en ontwikkelingen in Nederland na 1800 (Baarn 1999). o Gietman, Conrad, Republiek van adel. Eer in de Oost-Nederlandse adelscultuur (1555-1702) (Geldermalsen 2010). o Gobbers, Walter, Jean-Jacques Rousseau in Holland. Een onderzoek naar de invloed van de mens en het werk (ca. 1760- ca. 1810) (Gent 1963). o Goltstein, Alexander van, De vertrouwde van mijn hart. Het dagboek van Alexander van Goltstein (1801-1808) Ingeleid en van aantekeningen voorzien door Jurgen Limonard (Hilversum 1994). o Gouthoeven, W., D'oude Chronycke ende Historien van Holland (met West- Neerland)van Zeeland ende van Utrecht van nieus oversien, vermeerdert verbetert ende versiert met eenighe Gheslachtregisteren ende genealogyen der voornaemster Edelen midtsgaders steden, dorpen, HeerenHuysen ende andere beschryvinghen van Hollandt:voor desen noyt alsoo ghedruckt. Door W. van Gouthoeven, beginnende van den jare onses Heeren 449 tot dit teghenwoordige jaer 1620 (Dordrecht 1620). o Kruithof, B. Opvoedingsadviezen van Cats tot Beets. Continuïteit en verscheidenheid, in: Werkgroep achttiende eeuw, Onderwijs en opvoeding in de achttiende eeuw : verslag van het symposium, Doesburg 1982 (Amsterdam en Maarssen 1983) 169-178. - 36 - o Locke, John Over de Opvoeding der Kinderen; vertaald uit het Engels door Pieter Adriaen Verwer (Amsterdam 1753). o Locke, John, Some thoughts concerning eductation (Dublin 1778, 15e editie). o Luiten van Zanden, Jan, en Arthur van Riel, Nederland 1780-1914, staat, instituties en economische ontwikkeling. (Amsterdam 2000). o Nierop, H.F.K. van, Van ridders tot regenten. De Hollandse adel in de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw (Hollandse Historische Reeks 1, z.p. 1984). o Nijs, Thimo de, en Eelco Beukers, Geschiedenis van Holland, 1572-1795. Volume 2 (Hilversum 2002). o Pomes, H., Over van Alphen’s kindergedichtjes. Bijdrage tot de kennis van de opvoeding hier te lande in de 18e eeuw (Rotterdam 1908). o Price, J.L., ‘The Dutch Nobility in the seventeenth and eighteenth centuries’ in: H.M. Scott (ed.) The European nobilities I (1995) 82-113. o Rousseau, J.J., Bekentenissen (Nederlandse vertaling Arbeidspers: Amsterdam 1996, oorspronkelijk 1770). o Spellman, W.M., John Locke (New York 1997). o Streng, Jean, ‘De weg naar volwaardig adeldom. De Overijsselse edelen en hun onderwijscurriculum tijdens de achttiende eeuw en de Bataafse tijd’. In: Virtus, Bulletin van de werkgroep Adelsgeschiedenis (7e jaargang 2000, afl. 1) 1-20. o Vletter, A. de, De opvoedkundige denkbeelden van Betje Wolff en Aagje Deken, bijdrage tot de kennis van de opvoeding hier te lande in de achttiende eeuw (Groningen 1915). o Vos van Steenwijk, Carel de, Een grand tour naar de nieuwe republiek: journaal van een reis door Amerika, 1783-1784; uitg. door Wayne ten Brake; met medewerking van Jeroen Blaak en Katherine M. Grant (Hilversum 1999). o Wilschut, Arie, Goejanverwellesluis: de strijd tussen patriotten en prinsgezinden, 1780-1787 (Hilversum 2000). o Zwager, H.H., Nederland en de Verlichting (Bussum 1972). - 37 - Verantwoording afbeeldingen Voorblad: Titelprent John Locke's 'Over de Opvoeding der Kinderen' vertaald uit het Engels door Pieter Adriaen Verwer (Amsterdam 1753). Eigen foto; 15-12-2010, exemplaar van de Universiteits Bibliotheek Utrecht. Figuur 1; John Locke. Van Internet Encyclopedia of Philosophy. http://www.iep.utm.edu/locke/.__________________ - 14 Figuur 2; Titelpagina John Locke's 'Over de Opvoeding der Kinderen' vertaald uit het Engels door Pieter Adriaen Verwer (Amsterdam 1753). _________________________________________________________________________ - 16 Figuur 3; Jean-Jacques Rousseau. Uit: Walter Gobbers, Jean-Jacques Rousseau in Holland. Een onderzoek naar de invloed van de mens en het werk (ca. 1760- ca. 1810) (Gent 1963). ___________________________________________ - 19 Figuur 4; John Albert Bentinck (1737-1775). Van: http://gallery.pictopia.com/nypl/photo/4374464/ ________________ - 20 Figuur 5; L.A. van Weleveld, Handboek van den Nederlanschen Adel (’s-Gravenhage 1848) 18-19. De pijlen verwijzen naar de Families Van Goltstein en De Vos van Steenwijk, die beiden in het Adelsboek zijn opgenomen. _______________ - 26 Figuur 6; Carel de Vos van Steenwijk, Schilderij door C.N. Hodges (1802 of later). ___________________________ - 27 Figuur 7; Werkgroep achttiende eeuw, Onderwijs en opvoeding in de achttiende eeuw: verslag van het symposium, Doesburg 1982 (Amsterdam en Maarssen 1983) 6-7. ________________________________________________ - 35 - - 38 - Schoon ik nu tot een Besluit kome van de Aenmerkingen, welke mij zijn ingevallen over de Opvoeding; denke men echter niet dat ik dezelve beschouwe als eene naeuwkeurige Verhandeling over dit Onderwerp. Duizent ander Zaken zijn ‘er, die hare Overweging noodig hebben; voornamelijk, indien men ze zou willen nemen uit de verscheidene Inborsten, verschillende Neigingen en bijzondere Gebreken, die in Kinderen gevonden worden en hier omtrent bekwame Hulpmiddelen voorschrijven. De Verscheidenheit hier is zoo groot, dat het een aenzienlijk Boek zou vereisschen en dit zou zelfs niet kunnen toereiken. Het Gemoed van ieder Mensch heeft eenige Bijzonderheden, zoo wel als zijn Aengezigt, ’t welk hem van alle andere Menschen onderscheid; en mogelijk zijn ‘er naeuwlijks twee Kinderen, die op dezelfde Manier bestiert en geleid moeten worden. Daerenboven, geloof ik, dat een Vorst, een Edelman en een fatsoenlijk Mans Zoon, ieder, eene bijzondere Manier van Opvoeding behooren te hebben. Maer naerdien ik hier alleen sommige algemene Oogmerken gehad hebbe, met Opzigt tot het groote Oogmerk en doel der Opvoeding, en deze geschikt zijn voor een aenzienlijk Mans Zoon, die, naerdien hij toen zeer klein was, ik aenmerkte als school Papier, of Wasch, ’t welk kan gekneed en gefatsoeneert worden naer welgevallen (…). 122 John Locke, Over de Opvoeding der Kinderen; vertaald uit het Engels door Pieter Adriaen Verwer (Amsterdam 1753) 450-451. 122 - 39 -