Beschrijving beroepsvakken LM190516

advertisement
DEEL 3: Beroep
In de onderwijseenheden van de leerlijn beroep leert u alles op het terrein van de zogenaamde generieke kennisbasis. In deze kennisbasis is vastgelegd wat een
tweedegraads docent theoretisch zou moeten weten en kunnen toepassen in zijn dagelijks pedagogisch-didactisch handelen. Daarbij gaat het om bijvoorbeeld zaken als
leertheorie, verschillende didactische modellen, de ontwikkeling van de puber/adolescent en pedagogisch omgaan met de grote diversiteit aan leerlingen die het
beroepsonderwijs en algemeen vormend onderwijs rijk is. Er zijn op dit moment twee routes in de beroepslijn: AVO-profilering en BO-profilering. Deeltijdstudenten van de
vakgroepen GZW en Omgangskunde volgen de BO-profilering, de overige studenten op dit moment nog in alle gevallen de AVO-profilering. De AVO-profilering bestaat uit
de modules beroep 1, 2, 3a, 3b, 4, 5, 6 en 7, de BO-profilering uit de modules beroep 1, 2, 3a, 3b, 4 en docent in het beroepsgerichte onderwijs.
Omschrijving:
Beroep 1: Lesgeven in het VO / Beroepsonderwijs
De belangrijkste taak van een docent is lesgeven in een schoolorganisatie. Om een les/onderwijsactiviteit goed te
laten verlopen is het van belang dat deze goed voorbereid en uitgevoerd wordt. Ter afsluiting van de les is het van
belang dat er geëvalueerd wordt welke leerresultaten er zijn behaald. In deze cursus maakt de student kennis met
de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van een les. Ook wordt er ingegaan op de rollen van de docent en
begeleiden van het leerproces bij de leerlingen. Er wordt kennisgemaakt met de (mogelijk) toekomstige
werkvelden; het voortgezet onderwijs en het beroepsgericht onderwijs. De student krijgt training in vaardigheden
die nodig zijn om een les goed te laten verlopen. Daarnaast wordt in deze module gestart met de ontwikkeling van
het onderzoekend vermogen van studenten. De student verwerft basale informatievaardigheden en leert
observeren met een bestaand observatie-instrument. Aan het einde van de cursus zal formatief getoetst worden
of de student het taalniveau 3F beheerst. Tijdens de cursus wordt gebruik gemaakt van de blended leeromgeving:
dit wordt vormgegeven door middel van werkcolleges, samenwerken binnen leerteams en de HUbl site.
Informatie over de inhoud van de cursus, de materialen en de werkwijze is te vinden op de HUbl site.
De student:
1. beschrijft vanuit zijn rol als toekomstig docent, zijn visie op het begeleiden van het leerproces van zijn
toekomstige leerlingen,
2. onderzoekt zijn (mogelijk) toekomstige werkveld en onderkent zijn pedagogisch/didactische taken binnen
het VO en Beroepsonderwijs,
3. verwerkt de verschillende onderdelen van het model didactische analyse (beginsituatie, leerdoelen,
leerstof, leeractiviteiten, leermiddelen en evaluatie) in een lesplan en verantwoordt alle gemaakte keuzes
vanuit de verplichte literatuur,
4. voert een les(onderdeel) uit waarbij hij de uitgangspunten van effectief klassenmanagement toepast,
5. voert een les(onderdeel) uit waarbij de uitgangspunten van directe instructie worden toegepast,
6. voert op de gevraagde methodische en kritische wijze een eenvoudig observatieonderzoek uit, met behulp
van het ICALT-instrument,
7. schrijft een uiteenzettende, informatieve tekst waarin verschillende bronnen op een synthetiserende manier
gebruikt zijn, met een goede en logische samenhang, een adequate woordkeuze en een goede
afstemming op het publiek.
Toetsing
Het taalvaardigheidsdoel wordt formatief getoetst, wat wil zeggen dat door middel van feedback de student zicht
krijgt op het eigen niveau van schrijven. Hierop wordt verder gereflecteerd binnen Studie en Werk 1A. Indien de
schrijfvaardigheid minder is dan het 3F niveau waarmee een HAVO-leerling instroomt, wordt van de student
verwacht een plan te maken om de schrijfvaardigheid dusdanig te verbeteren dat aan het einde van de
Beheers
ik:
Ja / Nee
Ik beheers de cursusinhoud en kan dit laten zien
a.d.h.v.?
propedeuse het 3F niveau wel bereikt is.
De overige doelen van de cursus worden getoetst door middel van een dossier. Het dossier bestaat uit:
a) Een inleiding waarin de student vanuit zijn rol als toekomstig docent, zijn visie op het begeleiden van het
leerproces van zijn toekomstige leerlingen beschrijft en zijn (mogelijk) toekomstige werkveld onderzoekt.
b) Een lesplan, aangevuld met toelichting en onderbouwing van de gemaakte keuzes.
c) Een terugblik op de gegeven les en de leerwinst, inclusief feedback aan de hand van het observatieonderzoek
en verantwoord vanuit de literatuur.
Boeken
Slooter, M. (2009). De vijf rollen van de leraar. Amersfoort: CPS.
Van der Donk, C., & Van Lanen, B. (2016). Praktijkonderzoek in de school. Bussum: Coutinho.
Geerts, W., & Van Kralingen, R. (2016). Handboek voor leraren. Bussum: Coutinho.
Beroep 2: De leerling
Om als docent goed om te kunnen gaan met een groep leerlingen is het belangrijk te weten wie de leerlingen zijn
die je lesgeeft, hoe je het gedrag van je leerlingen zou kunnen verklaren en welke groepsprocessen er spelen in de
klas. In deze module leert de student over de ontwikkeling van de mens tijdens de adolescentie (10-22 jaar).
In deze periode ontwikkelt iemand zijn vermogen om emoties en impulsen te controleren, verwerft autonomie
ten opzichte van ouders en leeftijdsgenoten, is er een toenemend inlevingsvermogen in de ander en een
toenemend gevoel van verantwoordelijkheid voor zichzelf en anderen. Kortom, iemand verwerft zich in deze
periode een eigen identiteit. We besteden aandacht aan diverse aspecten van adolescentieontwikkeling. Wat
gebeurt er biologisch en psychoseksueel? Wat speelt er op cognitief vlak? Hoe verloopt de psycho-sociale en
morele ontwikkeling? Welke rol spelen het gezin, leeftijdsgenoten, de maatschappelijke en culturele context
waarin een jongere groot wordt? Welke invloed heeft de klas als groep op het gedrag van de leerling? De student
leert in deze module de belangrijkste theorieën en modellen op deze gebieden kennen. In de module hebben we
ook oog voor de wijze waarop een docent om kan gaan met de diversiteit tussen leerlingen. De eigen inbreng van
de docent is van belang: op welke wijze kan hij aansluiten bij de ontwikkeling van zijn leerlingen? Hoe kan hij
anticiperen op het gedrag van adolescenten in de groep? Van belang is dat je als student zelf ook oefent met het
contact met de adolescent als leerling. Hoe zorg je voor openheid en veiligheid tijdens een gesprek, en welke
rollen neem je daarbij in?
De student:
1. geeft vanuit diverse actuele bronnen (film, literatuur, onderzoeksgegevens, etc.) een beeld van de diversiteit
in gedrag van adolescenten in de vorm van een adolescentenportret,
2. verklaart verschillen in gedrag van adolescenten middels ecologische systemen, zoals benoemd in de theorie
van Bronfenbrenner,
3. analyseert gedrag van adolescenten aan de hand van de belangrijkste kennis en theorieën rondom de
cognitieve, morele, seksuele, biologische en persoonlijkheids- dan wel identiteitsontwikkeling,
4. omschrijft hoe docenten in hun handelen rekening kunnen houden met of aan kunnen sluiten bij
verschillende aspecten van de ontwikkeling van de adolescent,
5.
6.
7.
verklaart gedrag van adolescenten in de klas aan de hand van theorieën over groepsontwikkeling,
geeft onderbouwde aanbevelingen hoe als docent te anticiperen op gedrag van adolescenten in en als groep,
draagt zorg voor veiligheid in een individueel gesprek met een adolescent door passende vaardigheden
adequaat in te zetten,
8. bevordert openheid in een gesprek met een adolescent door passende vaardigheden adequaat in te zetten,
9. herkent egoposities, zoals benoemd in de transactionele analyse, in de eigen interactie met een leerling,
10. voert op de gevraagde methodische wijze een eenvoudig onderzoek uit naar de belevingswereld van
jongeren in het onderwijs, zet hierbij de dataverzamelingsmethode interviewen in,
11. schrijft een uiteenzettende, informatieve tekst met een goede en logische samenhang, een adequate
woordkeuze, een goede afstemming op publiek en met slecht incidentele fouten op het vlak van
taalverzorging (3F).
Toetsing
Het taalvaardigheidsdoel 11 wordt in deze cursus formatief getoetst. De student oefent met de schrijfvaardigheid
en krijgt feedback op de aangegeven voorbeelden. Aan het einde van studiejaar 1 wordt dit leerdoel summatief
getoetst bij beroep 3a.
De overige doelen worden getoetst met twee producten: een adolescenten portret en een onderzoeksverslag.
Boeken
Van der Wal, J. & De Wilde, J. (2011). Identiteitsontwikkeling en leerlingbegeleiding. Bussum: Coutinho.
Van der Donk, C., & Van Lanen, B. (2016). Praktijkonderzoek in de school. Bussum: Coutinho.
Geerts, W., & Van Kralingen, R. (2016). Handboek voor leraren. Bussum: Coutinho.
Beroep 3a: leerprocessen
In beroep 3a staat de lerende leerling centraal. Hoe leren mensen en in het bijzonder pubers? waar
moet je als docent nou rekening mee houden als het gaat om wat we weten over de werking van het
geheugen, het puberbrein, leerprocessen, leren leren en motiveren van pubers? Dit is een module
waarin je veel theoretische dingen leert die later van belang zijn bij het lesgeven. Deze theorie
proberen we in deze oriënterende fase van je studie concreet te maken door met je te kijken naar jouw
visie op leren, jouw manieren van leren (metacognitie) en dat wat jouw motiveert in een
onderwijssituatie en voor het beroep van leraar. Daarnaast kijk je door middel van een klein
onderzoekje op je eigen leerwerkplek hoe gemotiveerd leerlingen en hoe motiverend hun
leeromgeving op dit moment is. Je ontwerpt voor deze leerlingen vervolgens een leeractiviteit die
leerlingen meer zou kunnen motiveren. Hierin laat je zien de geleerde theorie toe te kunnen passen.
Daarnaast oefen je in de bijeenkomsten hoe je zó kunt communiceren met leerlingen dat ze
gemotiveerd raken op het moment dat ze dat niet zijn.
De student:
1. Beschrijft de verschillende leeropvattingen, leersoorten en kennisniveaus en herkent deze in
praktijkvoorbeelden,
2. formuleert zijn eigen opvatting over leren en onderbouwt deze vanuit literatuur en
praktijkervaringen,
3. herkent in casuïstiek de kenmerken van de behavioristische, cognitivistische, constructivistische en
handelingspsychologische leertheorieën,
4. legt uit vanuit casuïstiek hoe een docent in het pedagogisch-didactisch handelen rekening kan
houden met de wijze waarop het geheugen werkt en welke rol de ontwikkeling van de executieve
functies speelt in het leerproces van adolescenten,
5. beschrijft verschillen tussen leerlingen van verschillende schoolniveaus en/of binnen een klas op
het gebied van leervaardigheden (metacognitie), leerstijlen en leeraanpak
6. reflecteert op de eigen leervaardigheid, leerstijl en leeraanpak,
7. beschrijft in een specifieke praktijkcasus hoe een docent in het handelen tegemoet komt aan
basisbehoeften van leerlingen: autonomie, competentie en relatie,
8. benoemt verschillen tussen autonomieondersteunend en controlerend leraarsgedrag en laat
autonomieondersteunend gedrag zien binnen een oefensituatie,
9. weet zijn eigen leerwerkplek adequaat te typeren in termen van de controlerende, motiverende,
veeleisende of permissieve leeromgeving met behulp van de bestudeerde literatuur,
10. voert op de gevraagde methodische en kritische wijze een eenvoudig vragenlijstonderzoek uit
naar de motivatie van een klas leerlingen op de leerwerkplek,
11. schrijft een uiteenzettende, informatieve tekst met een goede en logische samenhang, een
adequate woordkeuze, een goede afstemming op publiek en met slecht incidentele fouten op het
vlak van taalverzorging (3F).
Toetsing
De cursus wordt afgesloten met een kennistoets en een dossier.
Het dossier bestaat uit het ontwerp van de motiverende leeractiviteit dat verantwoord wordt vanuit
theorie, het onderzoeksverslag en een reflectie op de eigen aanpak van leren.
Boeken
Ros, A., Castelijns, J., & Van Loon, A. (2014). Gemotiveerd leren en lesgeven. De kracht van intrinsieke
motivatie. Bussum: Coutinho.
Van der Veen, T. & Van der Wal, J. (2016). Van leertheorie naar onderwijspraktijk. Groningen:
Noordhoff.
Van der Donk, C., & Van Lanen, B. (2016). Praktijkonderzoek in de school. Bussum: Coutinho.
Beroep 3b: Ontwerpen van onderwijs
Eén van je kerntaken als docent is het lesgeven in je eigen vak. Om dat goed te kunnen, is er meer
nodig dan de inhoud zelf begrijpen en goed kunnen uitleggen. Je moet als docent een les zo vorm
geven dat er leerprocessen bij leerlingen op gang komen. De vraag die centraal staat in deze module
isin de eerste plaats wat leerlingen in een les zouden moeten doen om iets te leren en pas in de tweede
plaats wat jij als docent moet doen om dat op gang te brengen. Deze manier van denken, is ook de kern
van het didactische concept op basis waarvan we binnen Instituut Archimedes ons eigen onderwijs
voor jou proberen vorm te geven. In beroep 3b leer je dat concept beter kennen en ga je van daaruit
zelf een les ontwerpen. We gebruiken hiervoor het curriculaire spinnenweb van SLO als basis. Dat
spinnenweb helpt je om vanuit een eigen geformuleerde visie een goede lesopzet te maken met een
heldere lijn van leerdoelen via leeractiviteiten naar toetsing. Het effectief gebruiken van ICT-tools heeft
in deze module daarbij een belangrijke plaats. Je maakt een lesontwerp in een gesimuleerde omgeving,
wat wil zeggen dat je werkt vanuit een gegeven, specifieke casus. Je werkt in beroep 3b samen met
andere studenten in een ontwerpteam. Je leert hiermee samenwerken en tegelijkertijd de principes die
samenwerkend leren tot een succes kunnen maken. Je oefent met het geven en ontvangen van
feedback op gemaakte opdrachten en leert om bij samenwerken niet alleen taken te verdelen maar
anderen actief te betrekken bij jouw leerproces (en vice versa). Gezamenlijk schrijven jullie een visie,
voeren analyses en onderzoek uit en ontwerpen het gevraagde eindproduct. In de module is er niet
alleen aandacht voor hoe je les er op papier uit zou moeten zien. Als docent interacteer je tijdens een
les regelmatig met een groep leerlingen. In de bijeenkomsten oefenen we met diverse technieken die
je kunnen helpen om leerlingen actief te betrekken bij de les tijdens het geven van een instructie.
De student:
1. Onderkent het belang van diep en effectief leren en het recht doen aan verschillen tussen
leerlingen. Dit uit zich in een lesontwerp waarin gebruikt gemaakt wordt van differentiërende,
activerende werkvormen om leerlingen uit te dagen actief, zelfsturend deel te nemen aan hun
leerproces en het effectief inzetten van relevante ICT-tools.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Formuleert een visie (hart van curriculaire spinnenweb) als basis voor het lesontwerp. Deze visie
geeft een goed beeld van hoe de student rekening wil houden met de trends in het eigen vak, de
context (niveau en kenmerken van leerlingen) waarin lesgegeven wordt en het onderwijsconcept
van de school.
Beschrijft, in samenwerking met anderen, de visie, op een goed samenhangende en leesbare wijze
waarbij argumenten voor en tegen duidelijk weergegeven zijn en de gegeven mening goed
onderbouwd is. De visie heeft een lay-out en paragraafindeling die de tekst begrijpelijk maakt, is
qua taalverzorging vrijwel foutloos en goed afgestemd op de beoogde lezer (collega's).
Formuleert adequate leerdoelen, leeractiviteiten en toetsing (draden curriculaire spinnenweb)
passend bij de gemaakte analyses en geformuleerde visie.
Doorloopt het proces van ontwerpen en het opleveren van opdrachten binnen een ontwerpteam.
Geeft adequate en constructieve feedback op persoonlijke bijdragen van individuele teamleden,
neemt verantwoordelijkheid voor individuele en groepsbijdragen, managet als team het proces
om het zo gezamenlijk tot een goed einde te brengen.
Oefent instructievaardigheden in een gesimuleerde context.
Voert, in samenwerking met anderen, op de gevraagde methodische en kritische wijze een
eenvoudig beschrijvend onderzoek uit naar misconcepties van leerlingen.
Toetsing
Deze cursus heeft twee toetsen: een vaardighedendossier en een opdracht.
Het vaardighedendossier bestaat uit activiteiten (bijvoorbeeld peerfeedback, oefenen met
instructietechnieken) die je tijdens de bijeenkomsten uitvoert. Deze activiteiten worden, wanneer je ze
actief betrokken hebt uitgevoerd, afgetekend. Het dossier moet uiteindelijk voldaan zijn om de module
te behalen. Voor deeltijdstudenten die kiezen voor BL2 of LOT bestaat het vaardighedendossier uit een
reeks opdrachtjes waarmee aangetoond wordt dat dezelfde activiteiten in een leerteam of de eigen
onderwijspraktijk al eens uitgevoerd zijn. Ook wanneer je in een bijeenkomst waarin een vaardigheid
uit et dossier aan bod komt niet aanwezig bent, krijg je zo’n vervangende opdracht waarmee je
aantoont de activiteit in eigen tijd te hebben uitgevoerd. De cursus wordt afgesloten met een opdracht
gemaakt in een ontwerpteam. Het dossier bestaat uit jullie geformuleerde visie, uitgevoerde onderzoek
en analyses, het lesontwerp, de verantwoording hiervan en reflectie op de samenwerking.
Boeken
Lemov, D. (2016). Teach like a champion. 49 technieken om leerlingen te laten excelleren. Meppel: Ten
Brink.
Van Slobbe, P., & Van Ast, M. (2016). Kleppen dicht!Effectief leren met ICT. Huizen: Pica.
Van der Donk, C., & Van Lanen, B. (2016). Praktijkonderzoek in de school. Bussum: Coutinho.
Beroep 4: de leraar als pedagoog
Waarom is ooit school uitgevonden? Komen leerlingen daar puur om hun diploma te halen en moet jij
dan als docent zorgen dat ze de eindtermen van jouw vak behalen of ligt je taak breder? Vanuit de
maatschappij krijgt het onderwijs verschillende opdrachten. Naast het kwalificeren van leerlingen voor
een beroep of vervolgopleiding heeft onderwijs ook de opdracht om leerlingen persoonlijk te vormen
(bildung) en goed voor te bereiden op kunnen participeren in de maatschappij (burgerschapsvorming).
In beroep 4: de leraar als pedagoog kijken we naar jouw rol als pedagoog. Dat gaat van je dagelijkse
handelen in de klas om te zorgen voor een goed klassenklimaat (orde houden) tot jouw opvattingen
over de rol als pedagoog. Om professioneel pedagogisch te kunnen handelen in de klas, is het
belangrijk dat een docent weet hoe de eigen persoonlijke opvoeding en het eigen referentiekader dit
pedagogisch handelen beïnvloedt. In deze cursus ontwikkel je daarom een visie op pedagogisch
handelen in de klas door vanuit verschillende perspectieven te kijken naar de eigen opvoeding, het
eigen referentiekader en keuzes die er zijn ten aanzien van pedagogisch handelen. Je leert hoe
pedagogisch handelen tijd-, cultuur- en plaats bepaald is, bekijkt ethische kwesties in je eigen
beroepspraktijk en leert welke aspecten opvoeden in de klas zelf heeft. We oefenen concreet met de
vaardigheden die nodig zijn om orde te houden in een groep leerlingen en te zorgen voor de benodigde
sociale veiligheid. Dit alles om te zorgen dat leerlingen uiteindelijk goed kunnen leren en ontwikkelen.
De student:
1. Onderkent het belang van zijn of haar rol als pedagoog op het vlak van een veilige en
gestructureerde leeromgeving, persoonsvorming en burgerschapsvorming. Geeft aan wat naast de
eigen persoon, het eigen vak hierbij voor toegevoegde waarde heeft.
2. Beargumenteert de pedagogische opdracht van de leraar in het AVO/BO. Hierbij wordt gebruik
gemaakt van de aangeboden literatuur, de actuele maatschappelijke ontwikkelingen, de analyse
van eigen opvoeding m.b.v. o.a. de transactionele analyse, eigen levensovertuiging, waarden en
normen.
3. Relateert de eigen opvattingen over opvoeden expliciet aan de diverse pedagogen en hun
benaderingen die in de cursus aan bod komen.
4. Oefent met het tot stand brengen van een veilig pedagogisch klimaat (orde houden).
5. Benoemt pedagogisch gedrag dat helpt om een veilig pedagogisch klimaat en krachtige
leeromgeving tot stand te brengen en relateert dit aan de eigen pedagogische opvattingen.
6. Verantwoordt een keuze die gemaakt moet worden in een ethisch en/of moreel dilemma, zoals
zich dat voor kan doen in de praktijk van een docent, laat hierbij een adequate morele redenatie
zien.
7. Betoogt op een adequate manier. Wat wil zeggen dat er in de toetsopdrachten sprake is van
goede samenhangende en leesbare teksten waarin standpunten worden onderbouwd met
argumenten voor en tegen en er sprake is van ondergeschikte punten. Gegeven argumenten
worden onderbouwd met theorie, feiten, ervaringen en waar nodig concrete verwijzing naar
passende bronnen.
Toetsing
De cursus wordt afgerond met twee deeltoetsen:
1. formatieve kennis- en vaardighedentoets
2. schrijfopdracht
De formatieve kennis- en vaardighedentoets is een toets die bestaat uit verschillende onderdelen die je
kunt doen tijdens de bijeenkomsten:

kennistoetsje over het boek ethiek en historische pedagogiek (materiaal op HUbl)

oefeningen op het vlak van orde houden

oefeningen op het vlak van moreel redeneren

oefeningen op het vlak van het opzetten van een argumentatiestructuur
Het kennistoetsje moet je voldoende halen en kun je op meerdere aangegeven momenten tijdens de
cursus doen. De oefeningen worden gedaan in de bijeenkomsten en afgetekend door je docent
wanneer je actief hebt deelgenomen. Dit moet allemaal voldaan zijn om uiteindelijke de cursus af te
ronden. Je krijgt geen verdere beoordeling of cijfer. Voor studenten die kiezen voor BL2, LOT of om
andere redenen niet bij de betreffende bijeenkomsten aanwezig zijn, geldt dat ze zelf het bewijs
leveren dat ze de oefeningen in eigen tijd, binnen een leerteam of op hun leerwerkplek uitgevoerd
hebben (bijvoorbeeld d.m.v. video-opname). De cursus wordt afgesloten met een schrijfopdracht op
basis van casuïstiek. Je krijgt een casus voorgelegd met daarin een lastige praktijksituatie. Je beschrijft
hoe jij zou handelen en onderbouwt dit vanuit een beargumenteerde visie op jouw rol als pedagoog.
Boeken
Teitler, P. (2013). Lessen in orde. Bussum: Coutinho.
Van Dalen, W. (2012). Ethiek: de basis. Morele competenties voor professionals. Groningen: Noordhoff
Uitgevers.
Beroep 5: Leren omgaan met verschillen
De regering (Wet op Passend onderwijs, 2012) heeft bepaald dat elk samenwerkingsverband, elk
school, iedere docent passend onderwijs moet aanbieden. In deze cursus leert de student, in dat kader,
om te gaan met verschillen in leren en gedrag in de onderwijsberoepspraktijk. Passend onderwijs richt
zich vooral op dat wat nodig is, om zowel op schoolniveau als op klasniveau, om te leren gaan met
verschillen. Handelingsgericht werken kan hierbij een aanpak zijn.
Omdat de eigen opvattingen over leerlingen in het algemeen en leerlingen met leer- en
gedragsproblemen in het bijzonder, bepalend zijn voor het handelen van de docent wordt in de cursus
uitgebreid aandacht besteed aan deze eigen opvattingen. Aan de hand van de methode Professional in
de Spiegel (Touw, 2009) wordt gekeken naar zogenaamde ‘constructen’. Studenten krijgen een beeld
van het eigen denken over leerlingen en van de wijze waarop dit van invloed kan zijn op de interactie
tussen de docent en de leerling. Immers, gedragsproblemen zijn interactieproblemen (Overveld van,
2011) In de cursus beroep 6 komt dit thema terug als het gaat om culturele en seksuele diversiteit van
leerlingen. Als het gaat om diversiteit wordt in deze cursus vooral gekeken naar de thema’s leren en
gedrag. De student leert de specifieke onderwijsbehoeften die leerlingen hebben op basis van
leerstoornissen (dyslexie/dyscalculie), hoogbegaafdheid of gedragsproblemen/gedragsstoornissen. Om
les te kunnen geven in een klas met een diversiteit aan leerlingen is kunnen differentiëren
onontbeerlijk. In deze cursus leert de student de basiskennis en -vaardigheden op het gebied van
differentiëren. De cursus heeft als ideale uitkomst dat de student een goed onderbouwde visie kan
formuleren op passend onderwijs en laat zien te weten welke consequenties die visie heeft op het
eigen pedagogische (begeleiden van ontwikkeling) en didactische (differentiëren in de les) omgaan met
verschillen tussen leerlingen op het gebied van leren en gedrag.
De student:
1. Benoemt de (wettelijke) verantwoordelijkheden van scholen met betrekkingen tot leerlingen met
leer- en/of gedragsstoornissen en omschrijft hoe de zorgstructuur op zijn (leer/werk)-school wordt
vormgegeven op basis van de HGW uitgangspunten.
2. Beargumenteert de eigen positie ten opzichte van passend onderwijs en welke consequenties dit
heeft voor het professioneel handelen ten aanzien van het begeleiden van leerlingen.
3. Beschrijft de samenhang tussen persoonlijke overtuigingen (constructen) ten aanzien van
leerlingen en in het bijzonder van leerlingen met speciale behoeften en het uiteindelijke eigen
denken en professionele handelen.
4. Herkent en benoemt de symptomen en kenmerken bij leerlingen op het gebied van de
belangrijkste leer- en gedragsproblemen.
5. Herkent en benoemt de mogelijke ondersteuning die school kan bieden in het geval van leer- en
gedragsproblemen.
6. Ontwerpt en verzorgt een les waarin begeleiden van leerlingen en differentiëren in de les
herkenbaar zijn afgestemd op de groep met daarin leerlingen met een speciale
onderwijsbehoeften en beargumenteerd vanuit de theorie de keuzes die gemaakt zijn.
7.Schrijft een dossier dat qua tekst en samenhang geschreven is op gevorderde niveau 4F.
Toetsing
Deze cursus wordt afgesloten met de volgende deeltoetsen:
1. Schriftelijk tentamen
2. Dossier
Het dossier omvat een visie op passend onderwijs, een ontwikkelingsperspectiefplan en de opzet van
een les met speciale aandacht voor differentiatie.
Boeken
Berben, M., & Van Teeseling, M. (2015). Differentiëren is te leren. Omgaan met verschillen in het
voortgezet onderwijs. Amersfoort: CPS.
Van der Wolf, K., & Van Beukering, T. (2009). Gedragsproblemen op scholen. Leuven / Den Haag: Acco.
(In deze cursus hoofdstuk 1 t/m 4 en 8)
Van Overveld, K. (2014). Groepsplan gedrag in het voortgezet onderwijs. Planmatig
werken aan Passend Onderwijs. Huizen: Pica.
Beroep 6: Diversiteit, cultuur en onderwijzen
De diversiteit in de samenleving stelt iedere dag weer nieuwe vragen aan het onderwijs en vooral aan
de docent. Scholen hebben de taak de leerlingen bewust bekwaam op te leiden zodat zij straks deel
kunnen nemen aan die bestaande pluriforme samenleving. De zoektocht naar een juiste aanpak is
groot en professionaliteit op het terrein van diversiteit is binnen het onderwijs nog niet
vanzelfsprekend.
Tijdens deze cursus maakt de student kennis met verschillende aspecten binnen het domein diversiteit.
De belangrijkste uitdagingen die onze pluriforme maatschappij met zich meebrengt voor het
onderwijsveld komen aan de orde en de student wordt uitgedaagd om na te denken over de eigen
attitude ten aanzien van diversiteit en wat adequaat pedagogisch-didactisch handelen in deze kan
bijdragen aan het opleiden van leerlingen.
De student:
1. Ontwerpt vanuit caleidoscopisch denken over diversiteit een profiel van een docent die expert en
inspirator is op het gebied van omgaan met diversiteit in de beroepspraktijk van het voortgezet
onderwijs, koppelt hieraan zijn eigen professionele ontwikkeling en reflecteert op de eigen
ontwikkeling.
2. Analyseert welke invloed zijn eigen socialisatieproces heeft op zijn waarden, normen en
constructen en vergelijkt deze vanuit een transculturele houding met die van diverse andere
personen en begrijpt door van perspectief te wisselen de zienswijze van de ander.
3. Ontwerpt lessen en lesmateriaal waarin hij gelijkwaardige kansen creëert voor alle leerlingen om
zich te ontwikkelen en legt uit hoe hij zijn interactie bewust inzet om bij te dragen aan de
ontwikkeling van alle leerlingen.
4. Past verschillende dialogische technieken toe om leerlingen te leren omgaan met diversiteit en
voert interculturele gesprekken.
5. Beargumenteert een visie op burgerschapsvorming. Beschrijft in aansluiting hierop hoe leerlingen
worden voorbereid op hun rol in de pluriforme samenleving en welke rol diversiteit en
gemeenschappelijke waarden hierin hebben.
Toetsing
De cursus wordt afgelopen met de volgende deeltoetsen:
1. Schriftelijk tentamen
2. Dossier met opdrachten
Boeken
Loeffen, T. & Tichelaar, H. (2013). Retourtje inzicht. Bussum: Coutinho.
Van der Heijde, H., Kampman, L., & Bruin, K. (2016). Culturele diversiteit in de klas. Bussum: Coutinho.
Beroep 7: de leraar als mentor
Docenten hebben in het onderwijs naast hun lesgevende taak vaak een taak als mentor. Als mentor
ben je spil in de leerlingbegeleiding. In individuele gesprekken en in mentorlessen begeleid je leerlingen
bij het leren leren, het maken van studiekeuzes en de sociaal-emotionele ontwikkeling. Daarnaast
behoort het bevorderen van het groepsproces tot je verantwoordelijkheden en ben je de belangrijkste
schakel tussen leerling, collega’s en ouders.
In deze cursus ontwikkel je visie en vaardigheden om als mentor in het voortgezet onderwijs te
functioneren. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan gespreksvaardigheden en aan het werken
aan sociale veiligheid in een klas. Dit vraagt naast de vaardigheden die je nodig hebt om je vak te
kunnen geven om aanvullende begeleidingsvaardigheden. En omdat begeleiden als professioneel
handelen niet los kan worden gezien van de persoon die de begeleiding uitvoert, betekent dit dat het
begeleiden van leerlingen je ook confronteert met jezelf.
Je leert daarom in deze cursus niet alleen wat taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van een
mentor zijn en welke gespreksvaardigheden je hierbij gebruikt, maar je onderzoekt ook vragen als: wat
is mijn bijdrage in de begeleiding? Wat doet de leerling met mij? Hoe reageer ik daar op? Word ik
persoonlijk door de leerling geraakt? En hoe dan? En hoe beïnvloedt dit mijn begeleidende houding
tijdens leerlingbegeleiding? Persoonlijke en professionele ontwikkeling gaan in deze cursus hand in
hand.
De student:
1. Analyseert de rol van mentor en plaatst de begeleiding van leerprocessen, ondersteuning bij
studiekeuzeprocessen en hulp bij sociaal-emotionele problemen in de context van een school.
2. Voert een gesprek waarin hij verschillende gespreksinterventies op de vier gespreksniveaus inzet,
passend bij het doel van het gesprek en zijn gesprekspartner.
3. Onderscheidt groepsdynamische processen in een klas en ontwerpt een mentorles waarin het
groepsproces positief wordt gestimuleerd.
4. Legt uit hoe de mentor een veilige leef- en werksfeer creëert waarmee de sociaal-emotionele,
morele en autonome ontwikkeling van leerlingen wordt bevorderd en ingespeeld wordt op hun
psychologische basisbehoeften.
5. Geeft vorm aan leerprocessen gericht op het aanleren van studievaardigheden,
keuzevaardigheden of levensvaardigheden.
6. Analyseert hoe hij gebruik kan maken van zijn eigen kwaliteiten en mogelijke rollen in de
samenwerking met anderen.
7. Reflecteert met behulp van gedragspsychologische kennis van concepten als transactionele
analyse, projectie en overdracht op zijn gedrag in interactie met leerlingen en beschrijft
mogelijkheden om zijn professionele handelen te verbeteren.
8. Beargumenteert wat belangrijk is in het mentoraat en kan dit onderbouwen met waarden,
normen en professionele opvattingen.
9. Verantwoordt de professionele opvattingen, werkwijzen, grenzen en benaderingen van de mentor
aan leerlingen, ouders van leerlingen, collega’s en andere belanghebbenden.
10. Schrijft een verantwoording van een lesopzet waarbij de tekst qua samenhang en afstemming op
het publiek geschreven is op gevorderd 4F niveau.
Toetsing
De cursus wordt afgerond met een dossier met daarin een sterkte-zwakte analyse van de
leerlingbegeleiding op de eigen werkplek en een opzet voor een mentorles.
Boeken
Groothuis, M., & Verkuyl, H. (2014)1. Mentor in het voortgezet onderwijs. Gids voor een aanpak met
visie.
Amsterdam: Uitgeverij Boom Nelissen.
Tressel, J. (2012). De beroepsbekwame mentor. Het ontwikkelen van begeleidingskundige
professionaliteit. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
Docent in het beroepsgerichte onderwijs
In het eerste deel van de cursus leer je het (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs kennen. Je
oriënteert je op de meest recente ontwikkelingen ten aanzien van de domeinen en de
kwalificatiestructuur en op kernconcepten van het leren in een beroepsgericht traject. Je verdiept je
in de meervoudige taak van een docent in het (v)mbo en wat dit betekent voor de professionele
identiteit van de docent beroepsgericht onderwijs. Daarnaast leer je vorm te geven aan leerprocessen
in het (v)mbo, waarbij je rekening houdt met de specifieke leeruitkomsten van het beroepsonderwijs,
de beroepen waartoe je leerlingen en studenten opleidt, de verschillende settingen waarin leren
plaatsvindt (schoolse – en werkplek gerelateerde leeromgevingen).
In het tweede en derde deel van de cursus leer je de vmbo-leerlingen en mbo-studenten kennen waar
je als docent beroepsonderwijs mee te maken krijgt. Thema’s als orde houden, groepsdynamica en
manieren van leren komen aan bod en je verdiept je in het omgaan met de grote diversiteit aan
talenten en achtergronden van de leerlingen en studenten. Ook besteden we aandacht aan het
begeleiden van leerlingen en studenten richting functioneren in de maatschappij en het beroep. Hierbij
gaat het om thema’s als burgerschapsvorming en (studie)loopbaanbegeleiding en het begeleiden van
sociaal-emotionele ontwikkeling. Omdat dit een complexe taak van een docent beroepsonderwijs is, is
een belangrijk onderdeel hierbij de vaardigheidstraining op het gebied van communicatie en het
beïnvloeden van groepsprocessen in de context van het beroepsgerichte onderwijs. En omdat
begeleiden niet los kan worden gezien van de persoon die de begeleiding uitvoert, betekent dit dat het
begeleiden van leerlingen of studenten je ook confronteert met jezelf. Je leert daarom in dit deel niet
alleen wat taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van een mentor of
studieloopbaanbegeleider zijn en welke gespreksvaardigheden je hierbij gebruikt, maar je onderzoekt
ook vragen als: Wat is mijn bijdrage in de begeleiding? Wat doet de leerling of student met mij? Hoe
reageer ik daar op? Word ik persoonlijk door de leerling of student geraakt? En hoe dan? En hoe
beïnvloedt dit mijn begeleidende houding?
Tot slot gaan we in op handelingsgericht werken en passend ondderwijs en wordt een aantal
veelvoorkomende gedrags- en leerproblemen behandeld. Persoonlijke en professionele ontwikkeling
gaan daarom in deze cursus hand in hand. De cursus kenmerkt zich verder door een wisselwerking
tussen theorie en praktijk. Verdieping in theoretische kennis wordt toegepast in praktijkopdrachten in
het (v)mbo en vanuit de praktijkervaringen ontwikkel je je eigen visie ten aanzien van het docentschap
in het beroepsonderwijs.
Toetsing
1
Let op, in de studiegids staat jaartal 2012, dit is een fout. We gebruiken de nieuwste druk uit 2014.
De toetsing bestaat uit twee deelopdrachten.
Boeken
Pameijer, N., Van Beukering, T., Van der Wulp, M., & Zandbergen, A. (2012). Handelingsgericht werken
in het voortgezet onderwijs. Leusden: Acco.
Teitler, P. (2015). Lessen in orde in het mbo. Handboek voor de onderwijspraktijk. Bussum: Coutinho.
Berben, M., & Teeseling, van M. (2015). Differentiëren is te leren. Omgaan met verschillen in het
voortgezet onderwijs. Amersfoort: CPS.
Horeweg, A (2015). Gedragsproblemen in de klas in het voortgezet onderwijs. Houten: LannooCampus.
S&W deeltijd 1A
In deze module word je voorbereid op het werkplekleren bij Instituut Archimedes (de modules Studie
en Werk 1B t/m 4B). Als je nog geen baan hebt in het onderwijs solliciteer je naar een leerwerkplek. Je
oriënteert je op het leren op de school en maakt kennis met de instrumenten voor observatie,
feedback en reflectie die daarbij worden gebruikt. Je formuleert leervragen die richting geven aan je
vervolgtraject in Studie en Werk.
Doelstellingen/competenties:
. Je bent bekend met het werkplekleren en de instrumenten die daarbij worden gebruikt:
·
Je kunt leervragen formuleren op basis van de doelen die je jezelf stelt en de keuzes die je maakt.
·
Je kunt een reflectiecyclus opstellen met behulp van een eenvoudig format.
Je kunt gedrag van leerlingen en docenten observeren en daarbij waarneming en interpretatie
scheiden.
·
Je kunt op een constructieve manier feedback geven en ontvangen.
·
Je kunt concrete voorbeelden en bewijsstukken uit je eerdere (werk)ervaring tonen, waarin de
competenties herkend en benoemd zijn.
Leerstof, werkvormen en activiteiten:
In Studie en Werk DT-1A oriënteer je je aan de hand van gestructureerd opdrachten en leeractiviteiten
op het werkplekleren. Hierbij wordt aandacht besteed aan het werken vanuit competenties en
leervragen, instrumenten om je eigen leren te sturen en organisatie van het werkplekleren. Er zijn
groepsbijeenkomsten en je werkt individueel aan opdrachten. Daarnaast voer je minimaal tweemaal
per jaar een studievoortgangsgesprek met je SWB.
Toetsing
De module Studie en Werk 1A wordt getoetst m.b.v. een dossier met uitgewerkte opdrachten.
Beoordeling van taalvaardigheid Nederlands maakt hier deel van uit. De dossieropdrachten zijn te
vinden in de Gids Studie en Werk DT jaar 1 en de beoordelingscriteria in de beoordelingsrapporten.
Studie en Werk 1B deeltijd
In de propedeuse staat de vraag “wil ik bevoegd leraar worden en/of wil ik leraar worden in dit vak?”
centraal. In Studie en Werk 1 bereid jij je voor om deze vraag te beantwoorden. Je leert methodieken
om te leren van praktijkervaringen en deze te verbinden met je leerervaringen uit de andere
studieonderdelen. Daarbij kijk je naar jezelf als persoon en als student, de keuzes die je maakt en
gronden waarop je dat doet.
Je werkt gedurende het hele jaar aan je ontwikkelingsportfolio, waarin je o.a. vastlegt:
de resultaten van je onderzoek m.b.t. jezelf als persoon, als student met een baan ernaast en
(aankomend) docent
de keuzes die je maakt en de doelen die je jezelf stelt
je reflecties op je competentieontwikkeling
Download