Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 1 1. Inleiding: Wat is theorie van de Geschiedenis? Geschiedenis is: 1. dat wat gebeurd is 2. onderzoek naar wat gebeurd is. Theorie van de geschiedenis: Analyse van de wijze waarop historici het verleden onderzoeken en weergeven in boeken en artikelen. Vanuit de hoek van de wetenschapsfilosofie. Wetenschapsfilosofie: analyseren van de vooronderstellingen en kenmerken van wetenschappelijke kennis: 1. op welke vooronderstellingen stoelt de wetenschap 2. waarop is wetenschappelijke kennis gebaseerd twee vooronderstelling die wetenschapsfilosofie zelf maakt zijn: wetenschappelijke kennis is te rechtvaardigen in termen van feitelijke en logische argumenten 2. wetenschappelijke kennis komt op methodische wijze tot stand (niet toevallig). 1. Klassieke wetenschapsfilosofie: is rationele reconstructie (dus achteraf). Analyseert alleen hoe wetenschappelijke kennis in kant en klare vorm in elkaar zit en niet hoe zij in de praktijk tot stand komt. Het gaat om een analyse van de geldigheid = fundeerbaarheid van kennis = de rechtvaardigingscontext. Daar tegenover staat: De ontdekkingscontext: analyse en de genese van kennis = hoe kennis tot stand komt. Moderne wetenschapsfilosofie: In de jaren 70 ontstaan. Mengvorm van de wetenschapsfilosofie, wetenschapsgeschiedenis en wetenschapssociologie. Trekken de wetenschappelijke rationaliteit in twijfel. Rationaliteit, veronderstelt dat de wetenschap aan één, niet tijd en plaatsgebonden ratio (regelsysteem, methode of logica) gehoorzaamt. In navolging van Nietsche stellen zij de vraag of het in de wetenschap ook niet om macht draait en de wil tot weten eigenlijk de wil tot macht verbergt. = meer sociologie. Of dat de wetenschap ook altijd een retorisch element bevat. Zij willen ook de overtuigingscontext analyseren. Droysen: Theorie van de Geschiedenis moet ons bewust maken van de doelen en middelen die we als historici altijd al instinctmatig nastreven, ze moet de wetenschappelijke rechtvaardiging zijn van onze studie. De geschiedtheorethische problemen bevinden zich niet naast maar achter de praktische historische problemen. Centrale geschiedtheoretische problemen De fundamentele vraag is: Op welke wijze verhelderd kan worden dat de kennis die historici produceren gefundeerd is of wel op waarheid berust? Deelvragen die daaruit komen: • wat zijn feiten? (H 2) • hoe verhouden feiten zich tot onze interpretaties? (H 2) • wat bedoelen we met de term waarheid (H 2) 1 Constructie van het verleden • • • Boek Hoofdstuk 1 wat doen historici wanneer ze verklaringen geven? Antwoord in twee richtingen: 1. Positivisten - verklaringen zijn vaak omstreden en tegenstrijdig - oplossen door eerst duidelijk te krijgen over welk probleem het gaat. wat is een wetenschappelijke verklaring? - antwoord zoeken bij de natuurwetenschappen - dat toepassen op historische problemen Er is maar een soort verklaring die wetenschappelijk genoemd mag worden. Nl: de algemene en probabilistische variant van dit model voor de geschiedenis. 2. hermeneutici - exacte wetenschappen zijn niet met de geschiedenis te vergelijken - zij willen een intentioneel en verhalend verklaringsmodel. Alleen op basis van historisch werk. Wat is de betekenis van het begrip oorzaak en hoe wordt het door historici gebruikt? twee verklaringsmodellen die buiten het gezichtsveld van het positivisme en de hermeneutiek lijken te vallen zijn: - abnormalistische verklaringsmodel - vergelijkend oorzakelijk verklaringsmodel In hoeverre beschouwen historici personen en structuren als oorzaken en welke rol spelen zij in de historische verklaringen. Wat is het nut/relevantie van de theorie van de Geschiedenis 1. het is de verdedigingslinie tussen alle oude en nieuwe vormen van scepticisme. (sceptici twijfelen aan de mogelijkheid van kennis). epistemologie = zekere kennis, de kentheorie, zekere kennis staat tegenover de schijnbare kennis (doxa). Sceptici zeggen dat de betrouwbaarheid van kennis nooit meer is dan de bron waaruit de kennis geput wordt. zekerheid kan je zoeken in een wetenschappelijke methode. historisch Pyrrhonisme = sceptici in de geschiedschrijving. 2. 3. 4. Theorie trekt de fundamenten weg onder de sceptici. Grondslagen en vooronderstellingen van geschiedwetenschap worden door de theorie onderzocht. (positiebepaling binnen de geschiedenis als wetenschap) Theorie verzorgt kennis en inzicht in de “ware aard” van de geschiedwetenschap, het legitimeert de functie van geschiedenis binnen de algemenen wetenschappen. (positiebepaling binnen de wetenschappen). Legitimeren en demarqueren (rechtvaardigen en grenzen bepalen). praktische functie: toetsing van de intuïtie van historici. Naïef realisme = feiten die uit bronnen gereconstrueerd kunnen worden geven direct de werkelijkheid weer. De historicus ordent de feiten tot een verhaal. 2 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 2 2. Feit en interpretatie De relatie tussen feit en interpretatie is het kernprobleem van de theorie van de geschiedenis. Tuchman en Taylor: het is de taak van de historicus om te tonen hoe het eigenlijk geweest is. Gebeuren -(1)Æ komt in een bron –(2)Æ wordt gelezen door historicus -(3)Æ maakt verhaal van het gebeuren. De vraag is of het gebeuren = het verhaal. (1), (2) en (3) zijn interpretatie momenten. (1) – interpretatie van de ooggetuige die het vastlegt. (2) – interpretatie van de historicus van de bron (3) – interpretatie tijdens het ordenen en verklaren van de bron Wat is een feit? Verwante begrippen (noties): • Gebeurtenis De geschiedenis lijkt zich voor te doen als een verzameling van gebeurtenissen. Kenmerken voor gebeurtenissen is dat ze in tijd en ruimte beperkt zijn en relatief kort duren (een begin en eind tijd hebben). Geschiedenis is lang gezien als een verzameling van gebeurtenissen. Toch schiet het begrip gebeurtenis te kort als definitie van een feit. Geschiedenis ziet namelijk ook langere periodes van gebeurtenissen (bv de 2e WO) als een feit. Daarnaast hebben feiten ook vaak betrekking op een collectief, een verzameling van eigenschappen. Bijvoorbeeld bevolkingsgroei cijfers. Bijeen voegen is aggregeren Æ geaggregeerde feiten. Begripsmatige en conceptuele notie - Bij geaggregeerde feiten is de wijze waarop ze worden vastgesteld is afhankelijk van begrippen. (bv wat is bevolkingsgroei, en hoe wordt het berekend). Men moet feiten identificeren (wat is een veldslag, wat is een rel), de betekenis van het woord vastleggen om iets als een feitelijke rel of veldslag te labelen. begripsdefinities zijn bepalend voor het soort feiten dat men verkrijgt. • Zekerheid Een feit wordt vaak gelijkgesteld aan een zekerheid. Dit staat dan tegenover meningen en interpretaties. Een feit zien we als iets met een zekere status. Toch worden ook feiten bekritiseerd. • Stand van zaken Net als het begrip stand van zaken worden feiten ook vaak als objectief beschouwd. Onafhankelijk van wat er over gezegd of gedacht wordt. Maar standen van zaken kunnen niet omstreden zijn. Feiten wel. En stand van zaken kan je veranderen, feiten niet (woningnood is een stand van zaken). • Waarheid is een feit een ware uitspraak? Ze kunnen beide geaccepteerd of bekritiseerd worden. Toch is waarheid en feit niet hetzelfde. Feiten maken een ware bewering waar. Feiten zijn de oorzaak van waarheid. Het begrip feit verondersteld het idee van de waarheid (postmodernisten vinden dit achterhaald, Lorenz staat achter deze bewering). Wat feiten zijn kan alleen binnen een conceptueel kader worden vastgesteld. Feit en waarneming Waarop is de opvatting gebaseerd dat feiten vaststaand en gegeven zijn? Op basis van dat feiten vaak ondersteund worden door zintuiglijke waarnemingen = empirisme (ervaringsleer, bv Karl Popper). Mens is leeg bij de geboorte en wordt door zintuiglijke waarneming gevuld. Francis bacon is de eerst die het empirisme expliciet 1 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 2 beschreef (In het Novum Organum, 1561-1626). Wetenschap gebaseerd op eigen waarneming en niet op kennis van anderen en theorieën. 1. verzamelen van feiten (daarmee beginnen) 2. vergelijken van feiten 3. opsporen van algemene kenmerken Kennis op basis van inductie (raaf 1 = zwart, raaf 2 = zwart enz. Dus alle raven zijn zwart). (deductie is logische afleiding: alle raven zijn zwart, dus de raaf in mijn tuin is zwart). De rationalistische traditie zien deductie als de enige manier voor wetenschap. Dit is het enige dat zekere kennis garandeert. Syllogismen = sluitredenen, deductieve redenering zijn altijd sluitend. Algemene uitspraken deductie inductie Individuele uitspraken Rationalisme: beschouwen het menselijk verstand (de ratio) de belangrijkste bron en het fundament van onze kennis. (Descartes). Waarheid op basis van verstandelijke redenaties en niet zintuiglijke waarneming. Het is mogelijk zonder voorkennis, a priori (door te redeneren) tot kennis van de werkelijkheid te komen. Galilei’s stelling: het boek der natuur is in de taal der wiskunde geschreven. Empirisme en rationalisme veronderstellen beide dat in het kenproces in principe elk individu – onafhankelijk van tijd en plaats – inwisselbaar is. (rationalisten: menselijke brein is een voor iedereen gelijke computer. Empiristen: menselijk brein is een voor iedereen gelijkende camera.) Lorenz: moderne geschiedwetenschap is gebaseerd op empirisme. Moderne geschiedwetenschap toen men bedacht dat wetenschappelijke kennis alleen gebaseerd kan zijn op waarneming en niet op andermans kennis. Maar omdat de historici niet zelf de gebeurtenissen kunnen waarnemen. Vertrouwen ze op de vooronderstelling dat elk individu in principe hetzelfde en dus inwisselbaar is. Relatie tussen feit, waarneming en interpretatie Voorbeeld de dood van Lodewijk XVI. Een ooggetuige vertaalt wat hij ziet in een verhaal. Altijd eigen interpretatie bij aanwezig. Feitelijke beweringen zijn altijd bepaalde interpretaties van standen van zaken, waarin bepaalde aspecten ervan worden belicht of geselecteerd. Het interpretatieve karakter van feitelijke uitspraken is te herleiden tot de begrippen die gehanteerd worden (moord of terechtstelling). Taal belichaamt een bepaalde bril of een bepaald raster waardoor we de werkelijkheid waarnemen. Conclusie 1: We kunnen de werkelijkheid nooit direct waarnemen, onze waarneming wordt altijd via taal, begrippen gestructureerd. Objectieve waarnemingen zijn ook niet vrij van subjectieve keuze elementen (je kan dingen weglaten). Maar ze bestaan wel in de vorm van niet omstreden aspecten. Het klassieke objectiviteitstreven: het streven om het object van het onderzoek ‘adequaat’ weer te geven. 2 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 2 Men kan een handelswijze, of het resultaat van een handelswijze objectief noemen als daarbij, in overeenstemming met het gestelde studiedoel, het voorwerp van studie recht wordt aangedaan. Conclusie 2: empirisme is onjuist; onze zintuigen registreren de werkelijkheid niet op passieve wijze, maar selecteren actief, via begrippen, via taal, aspecten van de werkelijkheid. (geen tabula rasa) Het kennende subject (de waarnemer/historicus) is niet uniform. Conclusie 3: het selectieve of interpretatieve karkater van waarnemingen komt pas naar voren als er verschillende, contrasterende waarnemingen naast elkaar bestaan. Feit, interpretatie en wetenschappelijk realisme Wetenschappelijk realisme: waarnemingen en feitelijke kennis van de werkelijkheid hebben een interpretatief karakter. 3 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 3 3. Feit, interpretatie en waarheid Ook in natuurwetenschappen verloopt de waarneming altijd via het raster van taal en elke waarneming van de werkelijkheid belichaamt al een subjectieve interpretatie. Galilei tegen de rest van de wereld (p.39) Waarneming is theorieafhankelijk of theoriegeladen. Wat men ziet hangt af van de verschillende interpretatie kaders. Dit geldt ook voor natuurwetenschappen Feiten en taal: objectiviteit en waarheid Objectieve feiten: waarheid van de met feiten corresponderende uitspraken is onafhankelijk van de vraag of deze feiten geconstateerd worden. 3x3=9 = war maar het feit kan niet ergens ter wereld gelokaliseerd worden. Gevolg: objectiviteit hoeft niet gelijk te zijn aan iets concreets. Deze stelling is belangrijk voor de geschiedenis omdat historische feiten naar een niet meer waarneembare werkelijkheid verwijzen. Volgens Lorenz kunnen ze dan toch objectief zijn. Als objectiviteit mogelijk is, impliceert dat de veronderstelling dat er een wereld bestaat onafhankelijk van ons zelf als kennende subjecten. Het veronderstelt dus een zeker realisme. Dit is de opvatting dat de wereld er is onafhankelijk van ons kennen. Hermeneutici: (= volgens Lorenz idealisten) • Er is geen wereld onafhankelijk van ons kennen = idealisme • Objectieve feiten hoeven niet naar waarneembare werkelijkheid te verwijzen • Het verleden bestaat niet onafhankelijk van onze verhalen of ideeën. (geschiedenis is een constructie van de menselijke geest. Feiten, taal en betekenis Het probleem waarheid houdt direct verband met de manier waarop we woorden en dingen met elkaar verbinden, dus met het probleem van de betekenisgeving. Hoe • • • • komt de verbinding tussen woorden en dingen tot stand? De wereld is vol unieke dingen met gemeenschappelijke eigenschappen Die delen we in in soorten of klassen Die kennen we een bepaald begrip toe. We classificeren en ordenen. Welke eigenschappen we van dingen relevant vinden (om ze in te delen bij elkaar) verschilt per context (een bed kan gebruikt worden als tafel, een tafel als bed) • Hoe de naam gegeven wordt is afhankelijk van het gebruik van het voorwerp (tijdens kamperen noem je iets een tafel, wat je in huis nooit een tafel zou noemen). Conclusie: De benaming van een tafel tot tafel zit niet in de aard van de dingen maar is slechts een kwestie van naamgeving die stoelt op regels binnen een taalgemeenschap. Taal is niet een fotokopie van de realiteit. Woorden geven niet alleen dingen aan (verwijzende functie van taal) maar ook aspecten van een stand van zaken (emoties, contact, verplichtingen etc) = aanwijzende of ostentatieve functie. Lorenz zegt (in tegenstelling tot Wittgenstein) dat je inderdaad geen sluitende criteria kan geven maar wel globale criteria. Zonder globale criteria zouden woorden niet bruikbaar zijn. Door typificatie en identificatie van begrippen kunnen we geen feiten vastleggen. Voorbeeld: wij identificeren mensen bv naar hun sexuele voorkeur (homo-, hetro- of biseksueel). Zonder die begrippen konden we de feiten daarover niet vaststellen. 1 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 3 Feiten zijn altijd feiten binnen bepaalde conceptuele kaders. De ordeningen die we van de werkelijkheid maken wortelt in onze intersubjectieve gewoonten als taalgebruikers, dwz in onze collectieve praktijken. Ze worden ons via sociale praktijken (opvoeding en scholing) bijgebracht. Betekenis en waarheid Intersubjectiviteit van betekenis = dat taalgebruikers woorden en hun verbindingen op dezelfde manier gebruiken, dezelfde regels volgen. Dit verondersteld dezelfde oordelen over correct en incorrect taalgebruik. Op grond van de kennis van hetgeen een begrip betekent – dat wil zeggen op grond van de conceptuele kennis – weten taalgebruikers dat uitspraken waar zijn of niet waar zijn in een bepaalde context. (sneeuw en cocaïne voorbeeld, pag. 46). Taalgebruikers kennen de voorwaarden waaronder uitspraken waar of onwaar zijn – ze kennen hun waarheidscondities. Begrijpen van de betekenis veronderstelt een gemeenschappelijk oordeel hoe de werkelijkheid er uit ziet. Feiten zijn ware uitspraken hierover. Er is een directe relatie tussen betekenis en waarheid. Er zijn gemeenschappelijke oordelen nodig voer de werkelijkheid. Anders zou de notie van waarheid geen betekenis hebben. Wat is waarheid? Wetenschap streeft naar kennis, kennis verondersteld waarheid. Waarheid is dat wat overeenkomt met de werkelijkheid (= correspondentietheorie van de werkelijkheid), waarheid is een eigenschap van uitspraken. Dat betekent dat waarheid niet aan niet talige dingen kunnen worden toegeschreven. (pag 47). Daarom kan waarheid niet op de feiten slaan. Van feiten kan men niet zeggen dat ze waar of onwaar zijn, alleen dat ze binnen een beschrijvingskader wel of niet bestaan, of ze objectief zijn. (objectief: onafhankelijk van wat we er van denken) (feiten staan boven de feitelijke uitspraken, zodra je feiten beschrijft of uitspreekt wordt het een feitelijke uitspraak, deze kunnen waar of niet waar zijn. De feiten zelf dat wat er is kan niet waar of onwaar zijn omdat ze op het moment dat je er over praat al veranderd zijn in feitelijke uitspraken). Of feiten objectief zijn kunnen we allen vaststellen door feitelijke uitspraken op waarheid te controleren. Kritiek op de correspondentie theorie • Geen onderscheid gemaakt tussen de vragen; wat is waarheid = wat bedoelen we met waarheid (betekenis) en hoe herkennen we waarheid = hoe stellen we waarheid vast? (verificatie). • Kritiek op de opvatting dat de correspondentierelatie kan worden opgevat als een evidente meetlat om de waarheid van uitspraken vast te stellen. Deze gedachte is ontstaan uit het empirisme. Taal als spiegel van de werkelijkheid. Lorenz: de spiegeltheorie is onhoudbaar gebleken (zie voorbeeld Lodewijk) omdat er geen vanzelfsprekende, evidente relatie tussen taal en de werkelijkheid bestaat. Taal is een bril maar ook een traliewerk tussen ons en de werkelijkheid. Er zijn drie waarheidstheorieën: de correspondentie theorie (zie hierboven) de coherentie theorie de pragmatische theorie 1. 2. 3. Ad 2. Je kan de werkelijkheid bepalen door uitspraken met elkaar te vergelijken. Waar is een uitspraak als deze samenhangt met een aantal uitspraken die we als waar hebben 2 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 3 aanvaard. Dit verondersteld dat er uitspraken zijn waarvan de waarheid evident is en dat er een samenhang bestaat. Stamt uit het rationalisme. Kritiek: • coherentie/samenhang is een te vaag begrip (al wordt coherentie vaak gezien als logische samenhang; alle raven zijn zwart – de raaf in mijn tuin is zwart) • het bestaan van een evidente waarheid niet bewezen Ad 3. Waarheid is succes in de praktijk. Waarheid is waar ‘als het werkt’. Kritiek: • wat verstaat men onder succes? • Wat te doen met kennis die niet toe te passen is? Lorenz; De correspondentietheorie definieert het begrip waarheid en de coherentietheorie geeft aan hoe de waarheid gecontroleerd wordt. De natuurwetenschap is niet zo anders dan de geschiedwetenschap. • Ook zij baseren zich meer op theorieën dan op zintuiglijke waarneming bv via een telescoop of thermometer (zijn gemaakt ahv theorieën) • Of zelfs helemaal niet voor de mens zichtbare zaken. (quarck, electron) Problemen bij de bepalingen van waarheid De gerenoveerde coherentietheorie: de waarheid of onwaarheid van uitspraken is niet evident, maar de bepaling hiervan is een afwegingsprocedure waarbij de waarheid van andere uitspraken in het geding is. Voor de geschiedwetenschap geld dat de coherentietheorie duidelijk maakt dat de bepaling van waarheid afhankelijk is van de oordelen die over de betrouwbaarheid van informatie (de bronnen) worden geveld. (de historicus is de rechter die de betrouwbaarheid van de verschillende getuigenverklaringen probeert vast te stellen). Problemen ontstaan bij tegenstrijdige informatie. Dan zal interpretatie grote rol gaan spelen. Intersubjectiviteit (waar iedereen het over eens is) is een criterium voor waarheid maar bied geen garantie. De waarheid is nooit zeker. Omdat: • Van veel dingen geen sporen nagebleven zijn • Gebrekkige en ongelijk verdeelde vastlegging (het klasse karakter van de vastlegging) van informatie (ME: alleen monniken konden schrijven, dus veel religieuze overblijfselen). • Veel informatie blijft altijd verborgen/gesloten • Archieven meestal niet kompleet • Soms publicatie alleen na toestemming van eigenaar archiefbronnen • Soms te weinig bronnen (alleen een dagboek etc) Rauschings gesprekken met Hitler en de dagboeken van kurt Riezler Voorbeeld van problemen van historici om tot de waarheid te komen. Pag. 54-58. Conclusies voorbeelden: • Één bron kon op zichzelf niets dwingend bewijzen of weerleggen. (Collingwood zegt dat niet de bronnen maar de historici zelf de autoriteiten in de geschiedwetenschap zijn) • Er is een relatie tussen de wijze waarop historici bronnen interpreteren en hun levensbeschouwelijke of politieke achtergrond. Voorlopige conclusie • Er is geen scheidslijn tussen een objectieve feitelijke weergave van de werkelijkheid en de subjectieve interpretatie ervan. Alle waarneming is interpretatief 3 Constructie van het verleden • • • Boek Hoofdstuk 3 Foutief hierdoor zijn 1. het objectivisme = naïeve realisme – gaat uit van de vooronderstelling dat de zintuigen de werkelijkheid direct en onvertekend registreren. onhoudbaar omdat feiten afhankelijk zijn van interpretatie. 2. het subjectivisme = idealisme – gaat uit van dat feiten alleen in de hoofden, bewustzijn van historici bestaan. onhoudbaar omdat: als je het hebt over feiten (in de hoofden) dan heb je het al over subjectieve feiten en dus bestaan ze dan en feiten zijn groepsgebonden. Objectivisme erkend het buiten ons bewustzijn gelegen karakter van feiten. Subjectivisme erkent dat de taal waarin wij de registratie van de feiten gieten niet in de werkelijkheid wordt aangetroffen. Wetenschappelijk realisme combineert de in dit hoofdstuk verklaarde begrippen en theorieën = waarheid van feitelijke uitspraken is afhankelijk van de beschrijvingskaders. En varieert daardoor. 4 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 4 4. De positivistische visie op de historische verklaring (1) Het algemeen wetmatige verklaringsmodel: verklaren als het aangeven van algemene oorzaken. Naast registreren van feiten zijn historici vooral bezig met de verklaring van de feiten. Wat is verklaren? • Verduidelijken, verhelderen • Het aantonen van samenhang • Het terugbrengen van dat wat onbekend is in termen van hetgeen bekend is. • Relaties leggen Kunnen we het leggen van relaties tussen feiten funderen? = Wat is de structuur en de rechtvaardiging van de wetenschappelijke verklaring? De Positivisten • Maken een principieel onderscheid tussen beschrijven en verklaren. - beschrijven beantwoordt de Wat? vraag. - verklaren beantwoordt de Waarom? vraag. De waarom vraag is in de wetenschap de enige belangrijke volgens de positivisten. • Verklaren is volgens positivisten het aangeven van oorzaken. Wanneer is er een oorzaak-gevolg relatie tussen feiten? = Hoe herkennen wij een oorzaak? Hume: geeft antwoord in zijn regelmatigheidsvisie op causaliteit. Wanneer is iets een oorzaak: (bv A botst tegen B en B gaat bewegen) • A en B moeten in elkaars nabijheid zijn • A gaat in de tijd direct vooraf aan B • Er met een noodzakelijke relatie tussen twee gebeurtenissen zijn. Wanneer spreken we van een noodzakelijke relatie? Als we zintuiglijke waarnemen, meerdere malen achter elkaar dat als A met B botst, B gaat bewegen dan trekken we de conclusie dat er een noodzakelijke relatie is. Het is niet waarneembaar. Hume: Oorzaak en gevolg relaties zijn niet waarneembaar, want waarneembaar is, is de vaste volgorde van twee type gebeurtenissen in de tijd. (is ook empirisch) Hoe vast moet deze volgorde zijn om tot de conclusie te komen? Deze vraag beantwoord Hume niet. Conclusie positivisten: (= definitie van oorzakelijkheid) Wij kunnen alleen gefundeerd een gebeurtenis, de oorzaak van een andere gebeurtenis kunnen noemen, wanneer de zintuiglijke ervaring leert dat het ene type gebeurtenis altijd op het andere volgt. = regelmatigheidsvisie Onenigheid onder historici is het resultaat van slordig taalgebruik ten aanzien van het begrip oorzaak en spraakverwarring over wat een verklaring nu eigenlijk is. De positivistische visie op wetenschappelijke verklaringen • Verklaren is het aangeven van oorzaken • Gefundeerde oorzaken – een onveranderlijke opeenvolging van twee soorten gebeurtenissen = wetmatig verband. = HET WETMATIGE VERKLARINGSMODEL. (= covering law model CLM) • Wetten worden idealiter door theorieën verklaard. 1 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 4 De tragedie van de flessen spa en de verdwijning van het nederlandse zilvergeld Voorbeelden van het wetmatige verklaringsmodel Flessen spa • Algemene wet: Als het vriest zet water uit en springt het glas van de fles • Oorzaak: het geeft gevroren (explanans) • Gevolg: de flessen zijn gesprongen (explanandum) Deduceren uit een algemene wet (nomologische) Er moet aan een aantal randvoorwaarden worden voldaan om een verklaring sluitend te maken (flessen moeten vol zijn, dop moet op de fles etc). = aanvangsvoorwaarden. De oorzaak bestaat uit de som van de aanvangsvoorwaarden. Lorenz: Het idee dat wetmatige verklaringen voor historici onbruikbaar zouden zijn omdat zij één oorzaak vooronderstellen (mono-causaliteit) berust daarom op een misverstand. Algemene kenmerken van de wetmatige verklaring 1. wetten hebben zelf een voorwaardelijke of conditionele structuur. 2. de oorzakelijke relaties die wetten specificeren zijn algemene relaties die overal geldig zijn. (wetten hebben uitsluitend betrekking op bepaalde algemene aspecten van gebeurtenissen) Geeft geen informatie over het hoe, het feitelijke verloop van een bepaalde specifieke gebeurtenis. Alles (ook in de natuur) heeft algemene en specifieke kenmerken, alles is uniek. 3. verklaren is volgens de positivisten hetzelfde als voorspellen. Wetmatige kennis maakt voorspellingen mogelijk, maar altijd onder bepaalde voorwaarden. Als de voorwaarden niet onder controle gehouden kunnen worden dan is voorspellen moeilijk, zoniet onmogelijk. Het grote verschil volgens positivisten tussen verklaren en voorspellen is de tijdsdimensie. Verklaren van iets dat al heeft plaatsgevonden, voorspellen iets dat nog gaat gebeuren. Natuurlijk moeten de aanvangsvoorwaarden WAAR zijn. En empirisch aangetoond worden. 2 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 5 5. De positivistische visie op de historische verklaring (2); Het probabilistische verklaringsmodel het probabilistische verklaringsmodel: verklaren als het aangeven van waarschijnlijke oorzaken de balans van het wetmatige verklaringsmodel: 1. duidelijke definities daarom ondubbelzinnig. Scheiding van pseudo en echte wetenschap 2. Het model bevat alleen bestanddelen die via zintuiglijke waarneming gecontroleerd worden. (dus als je uitgaat de empiristische vooronderstelling dat fundeerbare waarnemingsuitspraken bestaan dan is er niets tegen dit model in te brengen) Het laat elke ruimte voor subjectieve inschattingen en beoordelingen weg, dus vonden positivisten het een goede methode voor historisch onderzoek. Problemen: • Wetmatigheden in de geschiedenis zijn moeilijk te vinden, sluit niet aan op de praktijk. reactie positivisten: wetmatigheden zijn er wel in de geschiedenis maar worden impliciet aangenomen en niet beschreven. Volgens de positivisten bevat de geschiedschrijving vel verborgen, impliciete wetten die zitten achter de woorden; vanwege, omat en bijgevolg. • Het advies van positivisten om wetmatigheden bij andere sociale wetenschappen weg te halen is moeilijk omdat ook daar zeer weinig algemene wetten gevonden zijn. Omdat het wetmatige verklaringsmodel voor historici niet werkt hangen de positivisten voor de geschiedwetenschap een andere soepeler variant van deze theorie aan. De PROBABILISTISCHE VERKLARINGSWIJZE = waarschijnlijkheidsverklaringsmodel. In dit model zijn geen causale, algemene wetten vereist, maar kam men met waarschijnlijkheid of statistische (met een hoge graad van waarschijnlijkheid) wetten uit de voeten. De stijging van de huizenprijs en het ontstaan van de eerste wereldoorlog Voorbeelden van het probabilistische verklaringsmodel Huizenprijs: • Waarschijnlijkheidswet: als de vraag naar een product sneller stijgt dan het aanbod, is het waarschijnlijk dat de prijs van dit product stijgt. • Oorzaak: de vraag naar huizen steeg tussen 1974-1978 sterker dan het aanbod • Gevolg: het is waarschijnlijk dat de huizenprijs tussen 1974-1978 steeg. De zwakte van dit model is dat het niet wetmatig zeker vastligt. Voor complexe zaken hebben de positivisten een verklaringsstrategie: Waarbij een complex verschijnsel opgedeeld wordt in componenten die wetmatig verklaarbaar zijn = genetische verklaring. Voor zover het de historicus lukt op deze manier genetisch te verklaren, is in de geschiedwetenschap volgens de positivisten in principe dezelfde graad van objectiviteit mogelijk als in de exacte wetenschappen. De kritiek op het positivistische verklaringsmodel 1. Zelfs de natuurwetenschap komt niet overeen met het CLM model 2. de vooronderstelling dat de empirische kennis van de aanvangscondities en wetten gefundeerde kan worden is onhoudbaar. Alle kennis is interpretatief = fallibilistisch (feilbaar). Positivisten kunnen niet vasthouden aan het zekerheidsideaal, er zijn geen zekere fundamenten van de wetenschappelijke kennis. 1 Constructie van het verleden 3. Boek Hoofdstuk 5 Methodologische kritiek de stelling dat verklaren en voorspellen in principe het zelfde zijn is aangevochten. Bij verklaringen worde een dieper begrip van de verschijnselen verwacht, bij voorspellingen is alleen de juistheid van belang. (juiste voorspellingen kunnen worden gedaan op onjuiste wetten!) probabilistisch verklaringsmodel levert geen verklaringen op. (wel verklaard wat er verwacht kan worden maar niet wat daadwerkelijk het geval is). Het is dus niet een oorzakelijke verklaring maar een beschrijving. Het algemene wetmatigheidmodel stoelt op een verkeerde vooronderstelling van de wetten van de natuurkunde stoelt. In de natuurwetenschap zijn twee soorten wetmatigheden. Een daarvan zijn de causale wetten. Daarbij gaat het om een geïdealiseerd model. Een waarom vraag is altijd afhankelijk van een context en van de achtergrondkennis. Zo is het noodzakelijk de contrast-klasse te kennen. vb. Waarom is een passagiersvliegtuig van PanAm in 1988 bij Lockerbie naar beneden gekomen; - waarom een vliegtuig (contrast klasse; en geen boot, of trein) - waarom een passagiersvliegtuig (en geen les- of vrachtvliegtuig) etc. 1. Wetenschapsfilosofische kritiek De vooronderstelling dat wetmatige verklaringen als zodanig een belangrijke rol in de ontwikkeling van de natuurwetenschappen hebben gespeeld. In de natuurwetenschap hebben vooral de theorieën een belangrijke rol gespeeld niet de verklaringen. 2 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 6 6. De hermeneutische visie op de historische verklaring (1) Verklaren als het uitleggen van betekenis Waarom houden historici zich niet aan de positivistisch manier van verklaren, zoals de natuurwetenschap wel doet.: • Ze zijn lui en dom • Menselijke en maatschappelijke verschijnselen zijn complexer dan in de natuur. Wetten bestaan wel maar ze zijn niet binnen ons kenvermogen. • Als wetmatigheden in de geschiedenis als bestaan dan behoren ze tot de systematische geesteswetenschappen en niet tot de individualiserende geschiedenis (Huizinga). De verklaring dat historici en sociale wetenschappers geen wetmatige verklaringen produceren omdat de verklaringsidealen van hun wetenschappen fundamenteel verschillen van de exacte wetenschappen, wint in de loop van de tijd aan overtuigingskracht. Hermeneutici • Men moet niet de verklaringswijze van de natuurwetenschappers aan de historici ten voorbeeld gehouden worden, maar de verklaringswijze die we aantreffen in de leer van de betekenisuitleg of wel de hermeneutiek. • Betekenisuitleg heeft betrekking op uitingen in taal en op handelingen van personen. • In de geschiedschrijving staat het verklaren op basis van betekenis en niet op basis van oorzaken en wetmatigheden. Droysen en Huizinga over de werkwijze van de historicus Droysen: • Geschiedwetenschap heeft altijd te maken met verschijnselen waaraan mensen vorm hebben gegeven. • De essentie van het werk van een historicus is te begrijpen waarom de mensen uit het verleden een bepaalde vorm aan zichzelf of hun omgeving hebben gegeven. (waarom gaven de egyptenaren hun graven een piramide vorm) • De enige manier is om de ideeën die er achter zaten te reconstrueren, als een detective. Het verleden bestaat voor de hermeneuticus uit een verzameling van culturele uitingen en producten die van ons verwijderd zijn door een afstand in tijd en eventueel ruimte. Door deze afstand is de betekenis ons vreemd geworden en moet die aan ons uitgelegd worden. De historicus als tolk. Hoe met een historicus het verleden vertalen/interpreteren? Droysen: 1. fase 1. de pragmatische interpretatie. op basis van bronnenverzameling en bronnenkritiek wordt vastgesteld wat er werkelijk gebeurd is. 2. fase 2. De interpretatie van de voorwaarden alle omstandigheden van geografische, technische, materiele, en mentale aard. 3. fase 3. De psychologische interpretatie Waarbij de historicus zich probeert te verplaatsen in de geest en de motieven van de personen die hij onderzoekt 4. fase 4. De interpretatie van de ideeën. de historicus probeert de tijdsgeest te doorgronden en de relatie tussen handelende individuen en de tijdsgeest vast te leggen. 1 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 6 Natuurwetenschappelijk verklaren gaat over zaken die gedetermineerd zijn, vast staan. Geschiedenis gaat over menselijk handelen, soms wel voorspelbaar maar niet gedetermineerd. Hermeneutici: • Geschiedenis kenmerkt zich als een open proces. Een opeenvolging van niet noodzakelijke gebeurtenissen. Dus: er is geen causaliteit (oorzaak – gevolg). • Geschiedschrijving zien feiten niet als losstaand, maar altijd in een context. Dus: ze zullen de problemen holistisch moeten benaderen, en niet zoals de positivisten door ontleding van deelproblemen. Feiten kunnen niet los van elkaar verklaard worden. 2 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 7 7. De hermeneutische visie op de historische verklaring (2): het intentionele verklaringsmodel het intentionele verklaringsmodel: het verklaren van handelingen doo het aangeven van intenties collingwood: de geschiedenis is een wetenschap maar een van een heel bijzondere soort. Een wetenschap die kennis van concrete feiten verzamelt, dit in tegenstelling tot de exacte; die kennis van abstracte en algemene aard verzamelt. Zowel de onderzoeker als het onderzocht is de MENS. Collingwood: dat is een voordeel. Het inleven in de gedacht van een ander is daardoor mogelijk. In een gedachte experiment. Het intentionele verklaringsmodel veronderstelt dat de afstand in tijd in principe in het denken door de historicus kan worden overbrugd, en dat alle mensen in principe hetzelfde zijn. Er wordt (net als in het positivisme) uitgegaan van de verwisselbaarheid van het kennende object. Het intentionele verklaringsmodel: de historicus verklaart de handelingen in het verleden door zich in gedachten in de betreffende personen te verplaatsen en hun ideeën, hun intenties of motieven, te reconstrueren. Reden en motief worden gezien als oorzaak van een handeling. (als we weten wat er gebeurd is dan weten we ook waarom) Collingwood: alle handelingen hebben een buiten en binnenkant. Buitenkant is dat wat zintuiglijk waarneembaar is en de binnenkant zijn de gedachten die er achter zitten. Vb: moord van Caesar: Buitenkant: op 15 maart 44 v Chr. wordt Caesar vermoord Binnenkant: de motieven achter de moord. Elke historische gebeurtenis bestaat uit de eenheid van deze twee aspecten. En daarmee verschilt het van de natuurwetenschappen. Die hebben alleen een buitenkant. Duitslands rol bij het ontstaan van de eerste wereldoorlog Voorbeelden waarin de vraag naar de intersubjectiviteit en van de rechtvaardiging van de intentionele verklaringswijze toegelicht worden. Het gaat over de strijd om de intentie van het schrijven van het Septembermemorandum door Von Bethmann Hollweg. Problemen bij de intentionele verklaring (1): het probleem van de rechtvaardiging. Dray: het rationele verklaringsmodel: is voor het intentionele verklaringsmodel maar zegt dat er geen zekerheid is dat het echte motief op tafel komt. Een rationele verklaring bevat altijd een waarderend element. Of een reden als rationeel beschouwd kan worden is afhankelijk van de context. Oorzaken worden niet door wetten verbonden maar door handelingsprincipes; Premisse 1: A bevond zich in situatie van het type C Premisse 2: in situatie van het type C is X de juiste handeling Conclusie: A verrichtte X = reconstructie model van goede reden = rationele verklaringsmodel 1 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 7 Problemen: 1. maakt alleen duidelijk waarom iemand een goede reden had om te handelen, maar niet waarom hij het in feite deed. 2. niet alle handelingen zijn met goede redenen gedaan. Het zegt niets over impulsieve of gevoelsmatige handelingen. 3. dit verklaringsmodel geeft alleen maar goede redenen. Mensen hebben meestal meerdere redenen voor hun handelingen. Echte redenen en rationalisaties. Lorenz: Problemen zijn er wel maar de motieven die ze geven zijn geen fantasieën maar gebaseerd op bronnen en psychologische coherentie (dat wat je aan de hand van vorige handelingen van een persoon kan verwachten). Toch geeft de psychologische coherentie manier geen zekerheid in verklaringen, maar dit doen de doen de positivisten ook niet. Wie het interpretatieve karakter van kennis onderkent zal altijd met het polyinterpretabele karakter van de werkelijkheid – en dus met onzekerheid en meerduidigheid – moet leren leven. Het teleologische verklaringsmodel: het verklaren van handelingen vanuit het beoogde doel Het teleologische verklaringsmodel is een varriant op het intentionele verklaringsmodel. Handelingen worden verklaard vanuit het doel dat met de handeling wordt beoogd. (Von Wright) Causale verklaring onmogelijk omdat dat verondersteld dat oorzaak (intenties) voorafgaat aan gevolg. Volgens Von Wight tonen intenties zich pas in handelingen en kunnen niet onafhankelijk van en voorafgaand aan handelingen worden vastgesteld, omdat ze niet onafhankelijk waar te nemen zijn. De enige manier om handelingen te verklaren is door het doel aan te wijzen waarop ze gericht zijn. X beoogt F tot stand te brengen X is ervan overtuigd dat hij F alleen tot stand kan brengen door H te doen X doet H Problemen teleologische verklaringsmodel: door het gebruik van intenties kunnen deze niet onafhankelijk worden geverifieerd. Dat we intenties niet onafhankelijk van de oorzaak kunnen waarnemen betekent niet dat ze niet onafhankelijk van de oorzaak bestaan. 3. het laat veel onverklaard van wat historici willen verklaren. Verklaard niet waarom iets gebeurt en het verklaard niet waarom de actor dacht dat de handeling het beste middel was om het doel te bereiken. 1. 2. Centrale punt: het probleem van de aantoonbaarheid van de intenties. Problemen bij de intentionele verklaring (2): het probleem van de aantoonbaarheid van intenties Von Wright: verschillende manieren om vast te stellen van intenties: - info over iemands culturele of persoonlijke achtergrond het blijft echter altijd hypothetisch. Leidt allemaal tot sceptisisme; is het wel mogelijk om intenties van personen te kennen? Solipsisme (Berkeley): de medemens is onkenbaar. 2 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 7 Ieders ervaringen en bewustzijnstoestanden hebben een strikt privé karakter, en dus ontoegankelijk voor anderen. Tegenargument: het feit dat men het heeft over ene privé wereld verondersteld dat er een andere wereld is, een openbare wereld. Het gebruik van taal (bv Pijn) verondersteld een gezamenlijke taalwerkelijkheid, en dus intersubjectieve taalregels. Lorenz: ja intenties zijn moeilijk te kennen en fouten zijn mogelijk maar dat wil niet zeggen dat het onmogelijk is. Collectieve variant van het solipsisme is het post modernisme: (sub)culturen zijn in alle maten en soorten (etnisch, sexueel etc) net zo in zichzelf opgesloten als de individuen volgens het solipsisme. Je kan volgens hen niet buiten de grenzen van je eigen groep begrijpen. Problemen bij de intentionele verklaring (3): het probleem van de ‘overdeterminatie’. Je hebt uitgesproken motieven en latente motieven. Je hebt bewuste motieven en onbewuste motieven (kom je op het terrein van de psychoanalyse). Het beoogde resultaat wordt door meer dan alleen de intentie van de actor veroorzaakt. Dus als de intenties niet bekend zijn, dan zijn ze niet meer uit de handeling af te leiden, er zijn meer invloedsfactoren. • • • Er kan een overdaad aan oorzaken (surplus) zijn aan een gebeurtenis. (bij collectieve handelingen geldt dit altijd!) Er kan een surplus aan intenties zijn bij een actor. Er kan een surplus zijn aan determinanten. Het betreft hier veronderstellingen over hoe de mens globaal in elkaar steekt en wat hem beweegt. Een mens bestaat uit meerdere elementen die van invloed zijn op zijn handelen. (onderbewustzijn, driften etc). (Freud’s ego, superego en Es) Niet alleen zijn bewuste intenties maar vele determinanten. Problemen bij de intentionele verklaring (4): het probleem van de onbedoelde gevolgen. (= onderdeterminatie) verklaringsmodel verondersteld dat verschijnselen die de historicus wil verklaren tot individuele intenties herleidbaar zijn. Maar er zijn ook onbedoelde gevolgen van handelingen. Er zijn gebeurtenissen waar geen intenties achter zitten. 3 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 8 8. De hermeneutische visie op de historische verklaring (3): Het verhalende verklaringsmodel – verklaren als het vertellen van een verhaal Basisidee narrativisten: • dat de speurtochten naar verklaringsmodellen in de verhalen het wezen van de geschiedwetenschap miskent. • Het is de historicus te doen om het construeren van een niet-oorzakelijke samenhang. • Het verhaal wordt gekarakteriseerd als linguïstisch middel om in de tijd en ruimte verspreide verschijnselen ‘samen te vatten’. • Verhalen worden achteraf en altijd vanuit het waarnemersperspectief geschreven. Droysen over het verhaal in de geschiedenis Een historicus schetst een wordingsproces, het ontstaan en de ontwikkeling van een verschijnsel. Het verhaal verwijst volgens droysen niet direct naar de geschiedenis zelf omdat de historicus in zijn verhaal een forse selectie toe past, die niet in het historisch proces zelf gefundeerd is. De historicus moet keuzes maken en doet dat ahv: selectiecriterium, waarover hij al beschikt voor hij begint. Om zo relevante en irrelevante gebeurtenissen te scheiden. Objectief keuze criterium bestaat volgens droysen niet. 2. De keuzes die de historicus maakt zijn afhankelijk van het idee of gedachtencomplex dat hij in zijn verhaal uiteen wil zetten. Hij zal alleen die gebeurtenissen kiezen die van belang zijn voor zijn centrale conceptie. Het verhaal is dus een subjectieve constructie, die haar eenheid en samenhang aan een bepaald idee ontleent. 1. Droysen Houdt vast aan de directe en onverbrekelijke relatie tussen de onderzoeksfase (geschiedvorsing) en de compositiefase (geschiedschrijving). De geschiedenis heeft niet per definitie een verhalend karakter, je hebt verschillende mogelijkheden Positivisten Er is geen relatie tussen de geschiedvorsing en de geschiedschrijving Geschiedenis is per definitie verhalend. Twee voorwaarden voor de aanschouwelijkheid van het verleden: 1. het is noodzakelijk dat het beschreven historische proces op bewuste handelingen van individuen herleid kan worden. 2. de geschiedenis moet als een continu, doorlopend proces geschreven worden. Dat is onmogelijk als het bronnen materiaal erg gebrekkig is. Droysen is van mening dat verhalen niet objectief (in de betekenis van in het verleden zelf) gefundeerd kunnen worden. Dat betekent voor Droysen niet dat het begrip waarheid niet op historische verhalen van toepassing was, maar alleen dat deze notie door het standpunt van de historicus en in de ruimte en tijd werd ingeperkt Huizinga over het verhaal in de geschiedenis. Denkt er net zo over als Droysen. • Samenhang van een verhaal is niet in de werkelijkheid gegeven maar door de historicus zelf aangebracht. 1 Constructie van het verleden • • Boek Hoofdstuk 8 Relatie tussen geschiedvorsing en geschiedschrijving blijft belangrijk, samenhang altijd op historische feiten gebaseerd. Objectieve fundering van verhalen is onmogelijk, omdat het de historicus is die de samenhang smeedt. Ankersmit over het verhaal in de geschiedenis Er zijn twee vormen van narrativisme: Klassieke (Droysen en Huizinga) en moderne (Ankersmit) opvattingen. Verschillen tussen de twee: 1. het moderne narrativisme koppelt de geschiedvorsing en de geschiedschrijving los. Het probleem van de waarheid wordt alleen in de onderzoeksfase gelokaliseerd, in de geschiedschrijvingfase wordt het probleem van de waarheid vervangen door de noties als stijl, metafoor en smaak. 2. de moderne narrativisten zien alle geschiedschrijving als verhaal. 3. Ankersmit ziet de in het verhaal gereconstrueerde samenhang uitsluitend als product van het verhaal = een product van de taal. Samenhang wel met behulp van feiten mar niet te herleiden op feiten. Feiten zijn bouwstenen, het verhaal meer dan alleen de som van de bouwstenen, er ontstaat een surplus. Elk verhaal construeert een gezichtspunt, van waaruit de erin vermelde feiten bezien kunnen worden 4. De notie van waarheid is niet van toepassing op verhalen, van gezichtspunten kan men niet zeggen of ze waar zijn of niet. 5. de verklaringskracht van een verhaal zit niet tussen de individuele, constaterende uitspraken maar in het verhaal als gebouw van taal, als geheel van uitspraken, hun onderlinge relaties en de door dit geheel belichaamde samenhang (= narratieve substantie). De verhalen zijn in zichzelf gefundeerd. Verhalen als zodanig beschikken over een dwingende verklaringskracht. Overeenkomsten tussen de twee: 1. Het historische verhaal vinden ze beiden geen spiegelbeeld van de historische werkelijkheid (= historisch realisme), maar een constructie van een bepaalde samenhang, die niet als zodanig in het verleden wordt aangetroffen (= historische interpretatie of narratieve substantie). Popper en Ankersmit Empiristen – zintuiglijke waarneming Twee fundamentele problemen daarbij: 1. inductie probleem het probleem hou men op basis van een beperkt aantal waarnemingen tot een algemene uitspraak kan komen. (bv alle raven zijn zwart – niemand heeft alle raven ooit gezien, dus de waarheid ervan kan nooit bewezen worden.) Op z’n best kan je zeggen dat wetten of theorieën nog niet weerlegd (gefalsifieerd) zijn, en dus voorlopig waar. Popper: wetenschappelijke theorieën houden altijd de status van veronderstellingen of hypothesen waarvan wij de waarheid nooit empirisch kunnen bewijzen. Het falsifieerbaarheidcriterium onderscheidt de wetenschap van de niet-wetenschap. Empirische toetsing is er niet om de waarheid aan te tonen maar de onwaarheid. De werkwijze van de wetenschap is dan dus volgens Popper deductief en niet inductief. Ze beginnen met problemen en theorieën om deze pas daarna aan de feiten te toetsen. 2. Hoe kunnen waarnemingsuitspraken in waarnemingen gefundeerd worden? In principe onmogelijk omdat de waarnemingen begripsmatig gestructureerd zijn (Lodewijk XVI voorbeeld). Popper: ons kennisapparaat is niet als een emmer maar als een zoeklicht en theorieën schijnwerpers, die bepaalde aspecten van de werkelijkheid belichten en andere in het duister laten. 2 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 8 Het empiristische streven om alle kennis op waarnemingskennis te funderen is mislukt. Zekere kennis bestaat niet, maar volgens popper bestaat wel de vooruitgang van de wetenschappelijke kennis. Streven wordt om nieuwe kennis beter te laten zijn dan de oude. Beter is als ze een steeds breder spectrum van verschijnselen in de natuur steeds beter verklaard. = relatieve objectiviteit. Ankersmit: neemt de relatieve objectiviteit notie over en pas het toe op zijn filosofie van het verhaal. Hij wil verschillende verhalen naar het voorbeeld van de theorieën op hun reikwijdte beoordelen. Hoe breder het scala van feiten is dat een verhaal in een verklarende samenhang weet te brengen, des te beter is het verhaal. Het beste verhaal volgens Ankersmit is het meest onwaarschijnlijke, dwz het verhaal dat gegeven de eerdere verhalen over het zelfde onderwerp het minst voor de hand ligt en dus het origineelste is. Hoe • • • • kunnen we de reikwijdte of relatieve objectiviteit van een verhaal bepalen? In de natuurwetenschappen dmv experimenten Ankersmit: verhalen kan je alleen met elkaar vergelijken Wie maar over één verhaal over het verleden beschikt kan niet bepalen welke andere gezichtspunten er over een bepaald onderwerp mogelijk zijn. Voor de bepaling van relatieve objectiviteit zijn altijd verschillende visies op het verleden noodzakelijk. Verschillen tussen de notie van relatieve objectiviteit van Ankersmit en Popper. Ankersmit: er is geen relatie tussen relatieve objectiviteit van het historisch verhaal en de stand van het onderzoek (Popper: toetsing relatieve obj. door toetsing aan de werkelijkheid). Dit komt door de radicale scheiding tussen geschiedschrijving en geschiedvorsing. 2. Ankersmit: wijst de notie theoriegeladenheid van de waarneming voor het historisch onderzoek af, en reserveert deze alleen voor de geschiedschrijving. 3. Popper: gelooft in een fundamentele richtinggevende waarde die de wetenschappelijke activiteit reguleert. Ankersmit: beschouwt opeenvolgende historische verhalen niet als steeds betere benaderingen van de waarheid, omdat verhalen niet naar de werkelijkheid maar alleen naar zichzelf kunnen verwijzen. 1. Ten slotte gaat Ankersmit nog steeds uit van het idee van het verwisselbare kennende subject. Want de toepassing van uniforme, niet tijd- en plaatsgebonden criteria als reikwijdte en verklaringskracht vooronderstelt een uniform kennend subject. H.G. Gadamers historisering van de hermeneutiek Gadamer is de eerste binnen de hermeneutische traditie die afstapt van het idee dat interpreterende subjecten onderling verwisselbaar zijn. Hij zorgt voor het afscheid van het streven naar objectiviteit. En afscheid van het idee dat interpreteren een verklaringsmodel zou zijn. Gadamer: • interpreteren is een wijze van zijn, die met het taalgebruik van mensen gegeven is. En geen exclusief wetenschappelijke activiteit. • De afstand in de tijd tussen de tekst en de interpretator is niet te overbruggen. • Elke interpretatie draagt daardoor het onuitwisbare stempel van zijn geschiedenis. • Elke interpretatie is contemporain. Het is niet mogelijk om via een gedachte experiment in de huid van iemand uit eerdere periode te kruipen. • Interpretaties zijn niet dwingend, maar ook zeker niet willekeurig. Want interpretatie kan alleen als de interpretator zich openstelt voor de tekst. • Interpreteren is een tweezijdig proces, dat opgevat moet worden als een model van een gesprek. 3 Constructie van het verleden • Boek Hoofdstuk 8 Om te interpreteren moe men naar een tekst kijken met vooroordelen (= horizon), deze vooroordelen ontleent men aan tradities. De horizon van de tekst wordt geconfronteerd met de horizon van de interpretator = horizon versmelting. Vraag: Hoe adequaat zijn interpretaties? Hoe kunnen we ze rechtvaardigen? Gadamer: succes is de maatstaf van een adequate interpretatie. Het inpassen van delen en geheel van de tekst. Interpreterend kennen komt tot stand door het lezen van een tekst. (in tegenstelling tot waarneming als essentie van kennen). De interpretatie vat samen wat nog niet samen was. Interpreteren is samenvatten. De waarnemingsobjecten zijn tekst, = talig Æ de wereld als tekst Gevolg: het probleem van de verwijzing en van de waarheid kan in deze visie verdwijnen. Modernisme, postmodernisme en het vertoog van Michel Foucault Algemene achtergrond van het postmodernisme Michel foucault (1926-1984) belangrijkste representant van het postmodernisme van de geschiedenis. Post modernisme reageert op het modernisme. Modernisme: mensbeeld van vrije, autonome en rationeel denkende mens. De geschiedenis wordt gezien als een proces waarin de mensheid zich door de systematische ontplooiing van haar verstandelijke vermogens in de wetenschap bevrijdt van de blinde dwang die de natuur en de traditie op haar uitoefenen. Postmodernisme is de tegenbeweging op het modernisme. 1. Tegen de vooronderstelling van het modernisme van eenheid. Deze eenheid maakt plaats voor een radicale, niet reduceerbare pluraliteit. Dus; niet die ene beschaving maar vele culturen. De ene geschiedenis verruilen voor vele geschiedenissen. De vooronderstelling van vooruitgang en continuïteit wordt overboord gezet. Ook het einde van het idee van de ene uniforme mens. 2. Twijfelen aan de vooronderstelling dat geschiedenissen één motor hebben, één centrum. Geschiedenissen hebben heen centrum, ze zijn gedecentraliseerd Postmodernisten verruilen de gestructureerde macro-geschiedenissen voor gedecentreerde micro-geschiedenissen. 3. Postmodernisten wijzen het causaliteitsprincipe af. Het causale denken is gebaseerde op het idee dat elke gebeurtenis een identificeerbaar centrum heeft, namenlijk haar niet variabele oorzaak. PM zijn het daar dus niet mee eens. In plaats daarvan gaan PM uit van een marginaliteitsmodel. Hierin wordt verondersteld dat men een object het beste leert kennen aan zijn grenzen, in de marges. Wat als normaal beschouwd wordt manifesteert zich het duidelijkst in de definiëring van het abnormale. 4. Afwijzen van de vooronderstelling dat er zoiets als de wetenschap of de wetenschappelijke rationaliteit bestaat. Dit wordt vervangen door een fundamentele scepsis ten aanzien van de wetenschap. Wat we door de bril van de wetenschap als de werkelijkheid leren kennen is daarom in de ogen van de PM net zo’n sociaal culturele constructie als bijvoorbeeld kunst. 4 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 8 Foucault gaat uit van taal. De wetenschap etiketteert verschijnselen en daardoor worden ze op een bepaalde manier behandeld. (vb gevangenen en psychiatrische afwijkingen). Er is daardoor een samenhang tussen kennis en handelen en tussen kennis en macht. Bepaalde machtsverhoudingen behoren tot de ontstaans- en bestaansvoorwaarden van de menswetenschappen en omgekeerd reproduceren zij met hun praktijken deze machtsverhoudingen. Wetenschappelijke kennis is volgens PM, niet waar omdat wetenschappelijke uitspraken overeenkomen met de werkelijkheid an sich en de realiteit representeren, maar omdat die kennis in een vertoog en de daaraan gekoppelde praktijk waar wordt gemaakt. PM radicaliseert het talige en constructieve element van alle kennis. Grote PM: Nietsche, Heidegger, Foucault en Derrida. Kenmerkend; benadrukken de constructieve rol van de taal in onze werkelijkheidsbeleving en het relativeren het onderscheid tussen wetenschap en kunst. Æ het verdwijnen van grenzen tussen feit en fictie. Lorenz: het lijkt of taal de lege plaats van het centrum in neemt bij de PM. Een soort linguïstisch determinisme. Foucault: Alle geschiedenis is in zijn ogen geschiedenis van het heden = presentisme Hermeneutiek en postmodernisme: het tekstualisme van Jacques Derrida Derrida is de denker die het postmodernisme het meest consequent heeft doorgedacht. Gevolg: radicalisering hermeneutiek en zelfs opheffing ervan. Derrida gaat uit van de taaltheorie van De Saussure. De Saussure: • De bete3kenis van elke taal wordt niet bepaald door hun relatie tot de werkelijkheid (dwz door hun verwijzing naar objecten buiten de taal) maar tot hun relatie tot elkaar. (Rood is niet rood omdat iets rood is, maar omdat het niet zwart is, niet geel en niet blauw etc). • Vat taal op als een vast systeem of structuur van begrippen, die naar elkaar verwijzen. • Betekenis van begrippen wordt vastgelegd door hun plaats in de structuur. Daardoor is taal dynamisch en veranderlijk Derrida: Hij pas de veranderlijke, dynamische theorie van woorden van De Saussure toe op teksten. Daardoor (met de postmoderne lof der onbepaaldheid, die leidt tot de afwijzing van de veronderstelling van eenheid en centrum) ondergraaft hij een aantal veronderstellingen van de traditionele hermeneutiek. 1. verwerping vooronderstelling dat een verhaal één betekenis heeft 2. verwerping vooronderstelling dat de auteur als centrum van betekenisverlening kan worden opgevat. Dus auteursintentie is niet belangrijk. 3. verwerping vooronderstelling dat reële historische context als betekenisverlenend centrum kan worden beschouwd. Ad1. in plaats van eenheid van betekenis gaat Derrida uit van principiële onbeperktheid van betekenissen = desseminatie. Je kan dus nooit tot de juiste betekenis van een tekst komen. Ad2. Door dat de grenzen van een context altijd willekeurig en veranderlijk zijn kan zelfs de auteur van een tekst de betekenis van de tekst niet vatten. In plaats daarvan wil Derrida deconstructie van een tekst. Dit is het opzoek gaan naar verborgen codes en 5 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 8 de veronderstelde coherentie van een tekst ondermijnen. (bv, afkortingen, stilistische eigenaardigheden, vooronderstellingen, herhalingen, voorbeelden, metaforen etc.) Niet de verwijzing naar een onderliggende realiteit, maar die naar andere teksten is volgens Derrida bepalend voor de betekenis van de tekst. De plaats van de context wordt ingenomen door de intertekstualiteit. = Teksten verwijzen niet direct naar de werkelijkheid maar naar een onafzienbare hoeveelheid andere teksten, die gezamenlijk onze voorstelling van de wereld, de werkelijkheid vormen en veranderen. = radicale claim op autonomie van de tekst. Ontmaskering van de Westerse tradities. Derrida komt op voor de rechten van ‘het andere’. Voorbeeld toepassing Derrida in de geschiedenis is de vrouwengeschiedenis. Rechtvaardiging van de deconstructie is moeilijk omdat deze niet zoekt naar een nieuwe waarheid maar wil aantonen dat er vele waarheden zijn. Er is ook geen vooruitgang, alleen verschillen. Geschiedenis en postmodernisme: het tekstualisme van Hayden White HW verwerpt dat een tekst een betekenis eenheid vormt en een oorspronkelijke betekenis heeft die via onderzoek naar de context gereconstrueerd kan worden. De feitelijke uitspraken die elk historisch verhaal bevat ontlenen hun betekenis in het verhaal volledig aan de linguïstische organisatie van het verhaal als geheel en dus niet aan hun verwijzing naar het verleden. Fictie van de feitelijke representatie = het idee dat feiten zouden bepalen op welke manier ze verhalend moeten worden weergegeven. Volgens HW klopt dat niet, er bestaan volgens HW alleen graduele verschillen tussen de verhalen van historici, geschiedfilosofen en romanciers. HW gaat uit van de vooronderstelling dat geschiedschrijving en geschiedvorsing radicaal gescheiden zijn en is alleen in de geschiedschrijving geïnteresseerd. Feiten zijn alleen de grondstoffen waaruit een verhaal wordt gevormd. HW – historische verhalen zijn autonoom en verwijzen niet naar een werkelijkheid in het verleden. In tegenstelling tot derrida ziet HW de veelheid aan betekenissen van verhalen niet als onbeperkt. Omdat ze door een beperkt repetoire van linguïstische strategieën wordt bepaald. Analyse van de strategieën: Er zijn drie verschillende niveaus waarop historische verhalen worden georganiseerd: 1. interpretatie ofwel zinverlening = emplotment. het plot of intrige dat elk verhaal kenmerkt. Bepaalt welk soort verhaal het is, de boodschap. Er zijn er vier: - romantisch (held tegen kwaad, held overwint) - tragisch (onontkoombare ten ondergang van de held, maar met hoop voor lezer) - satire (onontkoombare ten ondergang, totaal uitzichtsloos) - komedie (geen absolute overwinning van goed of kwaad, hoop op rust en vrede) 2. Argumentatie, vier vormen waarop historici hun verklaring van het verleden beargumenteren. - formalistisch (gericht op de unieke karakteristieken van de historische werkelijkheid te identificeren, grote verhalen belangrijker dan achtergronden). 6 Constructie van het verleden 3. Boek Hoofdstuk 8 - organicistisch (streeft ernaar de bijzondere historische fenomenen in een samenhang te brengen met grotere processen). Ontkent algemene regelmaat. - Mechanistisch (streeft ernaar het historische gebeuren causaal op algemene processen te herleiden). Gaat voor causale wetmatigheden. - contextueel (verschijnselen worden verklaard door ze in hun context te plaatsen). Ideologische implicatie. de politieke en ethische dimensie van geschiedschrijving. De verschillen tussen de ideologische posities is op basis van hun houding tav het probleem van de sociale verandering. - anarchisme (structurele verandering noodzakelijk, nl opheffing van de staat) - conservativisme (geleidelijke organische veranderingen, gedeeltelijke aanpassing) - radicalisme (structurele verandering noodzakelijk) - liberalisme (verandering noodzakelijk mechanisch, gedeeltelijke aanpassing). Radicalen en liberalen hebben een voorkeur voor rationele en wetenschappelijke benaderingen. Conservatieven en anarchisten voorkeur voor gebruik van intuïtie. HW: streven naar objectiviteit is achterhaald. Het enige wat historici kunnen doen is hun eigen bewuste keuze te maken. Rechtvaardiging historisch verhaal: HW: feitelijke rechtvaardiging onmogelijk. Wat kan is het presenteren van één van de vier mogelijke realiteiten. Alle representaties zijn toegestaan, dit is een radicale vorm van relativisme. Tropen: stijlfiguren De veelheid van mogelijke historische verhalen wordt op een onbewust niveau door vier narratieve rasters voorgeconstructureerd. 1. metafoor1 2. metonymia2 3. synecdoche3 4. ironie HW: voor historici bewust over het verleden gaan nadenken hebben ze al een narratieve structuur. In de 19e eeuw is er een ontwikkeling geweest van metafoor naar ironie. Problemen met het tekstualisme in de geschiedenis Kenmerkend postmodernisten: • vervanging van de werkelijkheid door representatie van de werkelijkheid in verhalen. • Relaties tussen verhaal en werkelijkheid wordt niet meer gethematiseerd en zelfs ontkend. • Alleen teksten, hun onderlinge relaties en hun betekenis aan de orde gesteld. • Teksten verwijzen niet naar een werkelijkheid maar naar elkaar of zichzelf. • Geschiedschrijving en geschiedvorsing worden losgekoppeld. • Tekst en auteur (intentie) worden van elkaar losgekoppeld • Waarheid is te zien in het waarheidseffect 1 het overdrachtelijke gebruik van een woord of uitdrukking, als onderscheiden van de letterlijke gebruikswijze. Men spreekt van metafoor wanneer een woord wordt toegepast op een zaak waarop het volgens zijn letterlijke betekenis eigenlijk niet toepasbaar is. Bv: De voet van de berg. 2 een stijlfiguur waarbij in plaats van het ene begrip een ander wordt genoemd, niet op grond van de overeenkomst, zoals bij de metafoor, maar op grond van de relatie die tussen beide begrippen bestaat. Zo wordt bijv. een plaats genoemd voor datgene wat zich op die plaats bevindt (de hele stad spreekt erover), de stof voor datgene wat van die stof is gemaakt (doek voor schilderij) of een teken voor datgene waarvan het een kenmerk is (lauweren voor roem). 3 een vorm van metonymia waarbij een woord met een kleinere begripsinhoud wordt gebruikt voor een woord met grotere inhoud of het bepaalde voor het onbepaalde, en omgekeerd. 7 Constructie van het verleden • • • Boek Hoofdstuk 8 Afscheid van het traditionele probleemvan de waarheid Afscheid van causaliteitsprincipes Afscheid van kennistheorie Lorenz zegt dat historici zich hier niet in kunnen vinden omdat de geschiedschrijving gebaseerd is op verschillende constitutieve vooronderstellingen die door de PM ontkend worden. 1. de vooronderstelling dat het verleden een bepaalde structuur heeft en dat historici in staat zijn via hun onderzoeksmethoden en technieken, feitelijke kennis over dit verleden te verzamelen. 2. de vooronderstelling dat historische verhalen werkelijkheidsadequaat en dus in die zin waar kunnen zijn, omdat ze reconstructies en geen constructies zijn. 3. historici maken een fundamenteel onderscheid tussen feit en fictie. Lorenz: PM gaan voorbij aan fundamentele waarden en vooronderstellingen van historici. Door de gewenste argumentatie van geschiedkundige verhalen kan een auteur niet zomaar een eigen verhaal maken. Elk historisch verhaal is op drie fundamentele manieren open en bekritiseerbaar. 1. het onderwerp is publiek, verhalen zijn verbonden met elkaar door hun object. 2. relevante evidentie is publiek, 3. een historicus heeft zich aan methodologische regels te houden Lorenz: teksten, retoriek en metaforen zijn slechts onderdelen van het historische verhaal, niet het geheel. 8 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 9 9. Oorzakelijke verklaringen in geschiedenis (1) Noodzakelijke en voldoende voorwaarden De regelmatigheidsvisie (een visie op oorzaak-gevolg relaties) is de basis voor de posivistische verklaringsmodellen Hermeneutici zeggen dat er geen rol voor wetten in de geschiedwetenschap is weggelegd. En het begrip oorzaak in de geschiedenis te schappen is. Maar, het begrip oorzaak kom je regelmatig tegen in het werk van een historici. Dus is het zinvol om het begrip te analyseren. Wat wordt er mee bedoeld?? J.S. Mill - Uitgangspunt voor de analyse De totale oorzaak van een gebeurtenis is de totale som van voorwaarden. In het dagelijks leven maken wij doorgaans een selectie uit deze verzameling van voorwaarden. Alleen wanneer wij wetmatige verklaringen geven specificeren wij de totale oorzaak. voldoende oorzaak – A is een voldoende voorwaarde voor B als; 1. B optreedt zodra A zich heeft voorgedaan en 2. er ook andere voorwaarden kunnen zijn die B kunnen bewerkstelligen, zonder dat A erbij betrokken is. Religieuze rivaliteit leidt tot oorlog maar ook Wapenwedloop leidt tot oorlogen. Noodzakelijke voorwaarde – A is een noodzakelijke voorwaarde voor B als: 1. als we weten dat A zich steeds heeft voorgedaan wanneer B optreedt en 2. als A op zichzelf geen voldoende oorzaak is. Bij het ontstaan van een oorlog is ook altijd de factor economische crisis noodzakelijk, maar een economische crisis alleen is geen voldoende oorzaak om een oorlog te starten. Noodzakelijke en voldoende voorwaarde – A is een noodzakelijke en voldoende voorwaarde voor B als: 1. A altijd is opgetreden als B zich voordoet en 2. B zich niet voordoet als A zich niet heeft voorgedaan. Economische crisis leidt altijd tot oorlog, zonder economische crisis geen oorlog Met deze laatste heeft de historicus volgens Lorenz nooit te maken. De tragedie in het stadion Voorbeeld van de ruzie in het stadion. Conclusie: ieder element van het stadionongeluk op zichzelf noodzakelijk, maar niet voldoende was en dat zij tezamen voldoende maar niet noodzakelijk waren. Kenmerken en problemen van de oorzakelijke verklaring (1) Analyse van het begrip oorzaak aan de hand van het voorbeeld van de stadiontragedie. 1. met ‘de oorzaak’ kunnen we bedoelen een complexe of samengestelde oorzaak. = een samenvoeging, conjunctie van verschillende omstandigheden. (dronkenschap, vallen, schelden). 2. bevestiging van de stelling dat in het dagelijks leven doorgaans maar één van de noodzakelijke voorwaarden als ‘de’ oorzaak wordt genoemd. Dat betekent dat er verschillende oorzakelijke verklaringen mogelijk zijn. De noodzakelijke voorwaarde die men als oorzaak voor het gebeuren selecteert, is afhankelijk van het gezichtspunt van de onderzoeker. (jurist, psycholoog of architect). 3. Bij een oorzakelijke verklaring kunnen we in principe eindeloos in de tijd teruggaan. We moeten altijd beslissen wanneer wij de oorzakelijke keten stoppen. 1 Constructie van het verleden 4. 5. Boek Hoofdstuk 9 Als een oorzaak niet tegelijk noodzakelijk en voldoende is betekent noodzakelijk altijd “noodzakelijk gegeven de omstandigheden” ofwel contingent (= feitelijke) noodzakelijk. Een noodzakelijke voorwaarde is dus alleen noodzakelijk in een bepaalde context ofwel causaal veld. Elke factor is dus een onvoldoende maar niet overbodig deel van een niet noodzakelijke, maar voldoende voorwaarde. Mackie heeft oorzaken in deze betekenis inus-voorwaarden genoemd (insufficiënt, non-redundant, unnacessary, sufficient). Probleem: in hoeverre kunnen wij de afwezigheid van factoren als oorzaken beschouwen? = tegenwerkende oorzaken, omdat ze het optreden van een type gebeurtenis tegengaan. Deze notie van negatieve oorzaak betekent dat Mills causaliteitsopvatting niet streng deterministisch, maar probabilistisch is. Causale relaties zijn volgens Mill immers relaties die verstoord kunnen worden door het optreden van bepaalde omstandigheden. Blijkt uit het voorbeeld dat wij geneigd zijn handelingen die uit vrije wil verricht worden als oorzaken van gebeurtenissen aan te merken. Doordat we oorzaken doorgaans beschouwen als factoren die veranderingen in een gegeven situatie bewerkstelligen. De andere oorzakelijke factoren noemen we meestal de omstandigheden. Het bepalen van oorzaken is dus onlosmakelijk verbonden met het toewijzen van schuld. Hart en Honoré: zien een handeling niet helemaal vrijwillig als er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden: • Als iets niet intentioneel gebeurt (per ongeluk, vergissing) • Als iets onvrijwillig gebeurt (geen controle over eigen lichaam) • Als er iets onbewust gebeurt • Als er sprake is van een morele dan wel legale dwang Vrijheid en verantwoordelijkheid zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Van verantwoordelijkheid voor handelingen kan pas sprake zijn als er alternatieven bestaan. Door te bepalen welke handelingen het product van vrije keuzes zijn en welke handelingen het gedwongen product van omstandigheden zijn, blijft de oorzakelijke verklaring van historici onverbrekelijk met het werk van een rechter verbonden. De oorzaken van de eerste en tweede wereldoorlog Voorbeelden van Joll en Taylor Kenmerken en problemen van de oorzakelijke verklaring (2) Aan de hand van het voorbeeld van het historisch onderzoek Joll en Taylor valt op: 1. zeer heterogene factoren worden als oorzaken aangemerkt. Dit bewijst dat het uitgangspunt van het intentionele verklaringsmodel dat er altijd uitgegaan wordt van redenen niet opgaat. Ook het achterwegen laten van handelen wordt als oorzaken genoemd, dus historici werken met negatieve oorzaken. 2. historici benoemen een veelheid van oorzaken zonder te suggereren dat hun opsomming uitputtend is. 3. de oorzaken die genoemd worden geen algemeen, maar bijzonder (= singulair), context gebonden karakter hebben, algemene wetmatige oorzaak-gevolgrelaties worden niet gesuggereerd. 4. De mogelijkheid wordt opengehouden dat sommige oorzaken belangrijker zijn dan andere. 1. er wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen dieperliggende fundamentele, langetermijnoorzaken en directe, korte termijnoorzaken (aanleidingen). Braudel: drielagenmodel van causaliteit 1 fundamentele lange termijnoorzaken = structureel (geografisch, biologisch etc) 2 middellange termijnoorzaken = conjunctureel (sociaal economisch en technisch) 3 korte termijnoorzaken = evenementieel (politiek) 2 Constructie van het verleden 2. Boek Hoofdstuk 9 Stone: 1 lange termijn: maken ontwikkeling mogelijk 2 middellange termijn: maken ze waarschijnlijk 3 korte termijn: maken de ontwikkeling noodzakelijk Gay: zelfde soort indeling. Maakt zandlopermodel van causaliteit. opvallend dat er geen duidelijk onderscheid gemaakt wordt tussen de gewone, beschrijvende taal en de oorzakelijke verklarende terminologie. De oorzakelijke verklaring ligt in de beschrijving ingebed. Posivistische claim: verklaren komt volgens positivisten altijd neer op het aantonen dat een type gebeurtenis gegeven de omstandigheden noodzakelijk, dan wel waarschijnlijk was. Volgens Lorenz houdt deze claim geen stand: • De verklaringen van Joll en Taylor kunnen niet geïnterpreteerd worden als de specificatie van een voldoende voorwaarde (er wordt geen noodzakelijke voorwaarde aangewezen, alleen een waarschijnlijke). • Oorzaken van Joll en Taylor zijn inus voorwaarden: als op zichzelf onvoldoende maar niet-overbodige delen van een niet-noodzakelijke maar voldoende complexe oorzaak. Dit is in overeenstemming met het possibilisme van de meeste historici (= de opvatting dat de geschiedenis, zoals die feitelijk verlopen is, één van verschillende mogelijkheden (possibilities) vormde en niet onvermijdelijk was. Dus gekenmerkt door de contextafhankelijkheid van causale oordelen en de interpretatie van oorzakelijke determinatie in termen van waarschijnlijkheid. Historici komen niet op een willekeurige manier tot oorzakelijke verklaringen en er schuilt een zekere logica achter hun verklaringen, al is dat niet de logica van het wetmatige verklaringsmodel. 3 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 10 10. Oorzakelijke verklaringen in geschiedenis (2) Regelmatigheid en oorzakelijkheid Hume’s regelmatigheidsvisie op oorzakelijkheid vormt het fundament van de positivistische visie op wetenschappelijke verklaringen en daarbij behorende wetmatige verklaringsmodellen. Alleen de regelmatige opvolging van twee soorten gebeurtenissen rechtvaardigt volgens de humeaanse traditie de conclusie dat twee concrete gebeurtenissen oorzakelijk verbonden zijn. Uitspraken over individuele oorzakelijke relaties (= singulaire causale oordelen) zijn volgens deze traditie gebaseerd op uitspraken over algemene oorzakelijke relaties (= universele causale oordelen). Deze humeaanse visie op de oorzakelijkheid heeft een aantal vragen opgeroepen; Een regelmatige opeenvolging is een noodzakelijke voorwaarde om van oorzakelijke relaties te kunnen spreken, maar geen voldoende voorwaarde. Oorzakelijke relaties onderscheiden zich van niet-oorzakelijke relaties door het feit dat oorzakelijk verbonden gebeurtenissen niet zomaar toevallig na elkaar optreden, maar elkaar noodzakelijk opvolgen in de tijd omdat er sprake is van een oorzakelijk mechanisme. Contrafactische voorwaardelijke uitspraken = een veronderstelling wordt geformuleerd in een als… dan… vorm. (als deze vrouw in dit café komt dan is zij mooi). Een empirische generalisatie stelt ons niet in staat om op basis van de waargenomen gevallen conclusies te trekken voor niet-waargenomen gevallen. Een wetmatige uitspraak is wel in staat om een contrafactische veronderstelling te ondersteunen. (Alle verhitte waterketels zijn stomig/als mijn waterketel verhit zou zijn dan was deze stomig geweest.) Probleem van contrafacticiteit is dat het het probleem niet oplost van waarheid maar het opschuift. De vraag wordt op basis van welk criterium wij bepaalde regelmatige opeenvolgingen als wetmatig gaan beschouwen. Via het contrafacticiteitscriterium hebben wij dus weliswaar een beter begrip ontwikkeld van wat wij met oorzakelijke relaties bedoelen, maar weten wij nog steeds niet hoe wij ze kunnen constateren. De regelmatigheidsvisie op causaliteit (en het daarvan afgeleide wetmatige verklaringsmodel) lijkt een product van een zekerheidsstreven, want causale kennis is volgens deze interpretatie kennis van noodzakelijkheid in de werkelijkheid, en dus zekere kennis. De enige algemeenheid die het begrip oorzaak verondersteld is het begrip gevolg, want de begrippen oorzaak en gevolg zijn conceptueel verbonden. Singuliere oorzakelijke oordelen en wetmatigheid Mackie: Het idee van noodzakelijkheid vormt het hart van het causaliteitsbegrip: wat oorzakelijke relaties ook zijn, het zijn in eerste instantie noodzakelijke relaties (=noodzakelijk in de omstandigheden). 1 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 10 Bij oorzakelijke overdeterminatie (= van situaties waarin verscheidene oorzaken werkzaam zijn die hetzelfde gevolg bewerkstelligen) blijkt dat wij een factor alleen de oorzaak noemen van iets anders, als de afwezigheid ervan een verschil zou hebben gemaakt. Het kenmerk van oorzaken is volgens Mackie daarom een combinatie van noodzakelijkheid in de omstandigheden met oorzakelijke prioriteit. Probleem: Op basis waarvan wij dit soort verschiloordelen menen te kunnen vellen; op basis waarvan wij contrafactische beweringen doen. Volgens Mackie is dit soort oordelen gebaseerd op twee verschillende argumentatiewijzen. 1. sophisticated – is deductief en maakt gebruik van inductief geconfirmeerde algemene waarnemingsuitspraken. (als mijn waterketel niet verhit was, dan zou er geen stoom uitgekomen zijn = gededuceerd uit alle waterketels die verhit worden produceren stoom (= inductief geconfirmeerde waarneming) 2. primitief – waar kennis van empirische wetten ontbreekt zij onze verschiloordelen gebaseerd op een combinatie van verbeelding en denken in termen van analogieën. In de primitieve argumentatievorm ligt volgens Mackie het accent eerder op contrast dan op regelmatigheidsdenken. Het is eerder een voorkomend contrast dan de herhaling van vergelijkbare situaties waardoor ons primitieve begrip van veroorzaking mede wordt gevormd. Mackie kent het contrastcriterium een prioriteit toe boven het regelmatigheidcriterium. En dus bij de singuliere oorzakelijke oordelen = uitspraken over enkelvoudige, concrete oorzaak-gevolgrelaties. Singuliere oorzakelijke oordelen impliceren geen impliciet algemene oorzakelijke oordelen, zoals positivisten beweren. Singuliere oorzakelijke oordelen aan algemene oorzakelijke oordelen voorafgaan. Wat is de basis van de singuliere oorzakelijke oordelen die volgens de primitieve argumentatiewijze tot stand komen? Bij singuliere oorzakelijke oordelen wordt dus vaak naar empirische generalisaties verwezen: daarin ligt de rationele kern van de regelmatigheidsvisie. Empirische generalisaties bieden ons goede gronden om een bepaalde volgorde als causaal te interpreteren. De belangstelling van de historicus voor het bijzondere (1) Weber: Wat historici (en juristen) van natuurwetenschappers onderscheidt is dat de eersten doorgaans geïnteresseerd zijn in bijzondere oorzaak-gevolg relaties en dus in singuliere oorzakelijke oordelen. Historici maken dus niet als alle andere wetenschapsbeoefenaren een bepaalde keuze uit de oorzaken wanneer zij gebeurtenissen causaal verklaren. Deze keuze is gebaseerd op wat zij historisch interessant vinden. Weber stelt de vraag; door middel van welke denkstappen komt een historicus tot inzicht dat er een oorzakelijke relatie tussen twee gebeurtenissen bestaat en hoe zij dit soort oorzakelijke inzichten rechtvaardigen. Weber: de oorzaak gevolg relaties komen niet direct tot stand door de reconstructie van feiten maar via een serie abstracties. De belangrijkste abstractie bestaat uit de ontleding 2 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 10 van de door de historicus onderzochte gebeurtenissen in oorzakelijke componenten, om in gedachten enkele hiervan te veranderen. (is ook een contrafactische werkwijze). Weber komt tot de conclusie dat historici alleen kunnen bepalen wat er werkelijk gebeurd is door in gedachten na te gaan wat er mogelijk was geweest. Vraag: Op basis waarvan wij oordelen menen te kunnen vellen over de wijze waarop processen verlopen zouden zijn indien de oorzakelijke componenten anders samengesteld waren dan feitelijk het geval was. Volgens Weber op basis van een proces van isolering en generalisering: wij ontleden het gegevene zover in bestanddelen ofwel componenten, dat we deze op bepaalde ervaringsregels ofwel generalisaties kunnen betrekken. De oorzakelijk betekenis van de slag bij marathon Voorbeeld De belangstelling van de historicus voor het bijzondere (2): Het abnormalistische verklaringsmodel. Hart en Honoré: juristen en historici proberen doorgaans iets te verklaren dat afwijkt van de normale gang van zaken. De factor die afwijkt van de normale gang van zaken bestempelen wij dan als oorzaak. Positivisten (Nagel en Murphey) hebben geprobeerd het abnormalistische verklaringsmodel te ontmaskeren als een wetmatig verklaringsmodel. De oordelen over wat normaal is zo in wezen verkapte statistische wetten zijn. Abnormalistische verklaringsmodel is onuitvoerbaar gebleken omdat de aard van het historisch bewijsmateriaal een bepaling van waarschijnlijkheid onmogelijk maakt. De oorzaken van het bijzondere karakter van de Duitse politiek (1870-1945) Voorbeeld Conclusie: • verklaringen van de verschillende historici zijn op zeer verschillende opvatting over wat normaal is gebaseerd zijn. Geopolitieke verklaringswijze – Duitsland is niet een natuurlijke grootmacht door zijn grenzen, abnormaal was dat andere landen de beschermingsdrang van duitsland niet begreep. Vooronderstelling: normaal is een machtsevenwicht tussen grootmachten. maatschappijhistorische verklaringswijze – normaal is een ontwikkeling waarin industrialisering en politieke democratie hand in hand gaan. Abnormaal was de Duitse situatie. • De normaliteitsvoorstellingen van zowel de geopolitieke als de maatschappijkritische historici blijken bij nadere analyse te bestaan uit een mengvorm van ervaringsoordelen en waardeoordelen. (feit: machtsbasis wordt verstoord, welke machtsbalans normaal is is afhankelijk van waardeoordelen). • In de normaliteitvoorstellingen kunnen nog bepaalde politiek-filosofische elementen onderscheiden worden. geopolitieke verklaringswijze – pol participatie van de burgers is handicap voor de staat maatschappijkritische verklaringswijze – democratische participatie van het volk maakt gewapende conflicten tussen staten onwaarschijnlijk. 3 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 11 11. Oorzakelijke verklaringen in geschiedenis (3): Het vergelijkende verklaringsmodel Positivisme, hermeneutiek en de “derde weg” van de vergelijkende verklaring Conclusie vorige hoofdstukken: oorzakelijke verklaringen in de geschiedenis laten zich niet conform het wetmatige verklaringsmodel reconstrueren. 1. 2. Positivisten: Tot nu toe nog geen wetmatigheden maar dat komt nog. hermeneutici: conclusie bewijst dat het verstandig is alle geschiedschrijving van de wetenschappen af te grenzen. Het begrip oorzaak vinden zij niet binnen de geschiedenis passen. Maar geschiedenis heeft een subjectgebonden, interpretatief karakter. problemen: - historici maken wel degelijk onderscheid tussen beschrijven en verklaren en bij verklaren noemen ze oorzaken. Je mag dat volgens Lorenz niet negeren. - niet alleen historici beschikken niet over wetmatigheden maar ook andere sociale wetenschappen. - Geschiedschrijving heeft wel een literair aspect maar is geen literatuur omdat de geschiedbeoefening aanspraak maakt op waarheid. 3. De derde weg: historici en sociale wetenschappers worden bij het geven van verklaringen met dezelfde problemen geconfronteerd en daardoor wetenschapfilosofisch gelijk zijn. Positivisten gaan uit van een unity of science, de derde weg van unity of social science. eens met de positivisten: dat geschiedenis en sociale wetenschappen gemeenschappelijke verklaringswijzen bezitten. tegen positivisten/voor hermeneutici: geen rol voor wetmatigheden. tegen hermeneutici: geen wetmatigheden maar… wel oorzakelijke verbanden!!! kenmerkend van deze oorzakelijke verklaring is dat zijn gebaseerd zijn op impliciete dan wel expliciete vergelijkingen. De vergelijkende oorzakelijke verklaring Vergelijkende oorzakelijke verklaring combineert de rationele kern van het positivisme met de rationele kern van de hermeneutiek. Met positivisten: veronderstelling dat alle gebeurtenissen veroorzaakt zijn door andere gebeurtenissen die aan de te verklaren gebeurtenis voorafging (oorzaak wordt probabilistisch geïnterpreteerd, en niet zoals de positivisten noodzakelijk). Het gaat bij de derde weg om een causale claim, geen zekerheid/feilbaar. Positivist op zoek naar algemene wetten Derde weg/comperativist probeert causale vermoedens te toetsen Voorbeeld van relatie inkomen en politieke voorkeur. Voordeel vergelijkende benadering is dat onze uitspraken over oorzaken door middel van vergelijkingen met geëxpliciteerde alternatieven en contrast klassen gerechtvaardigd kunne worden en daardoor minder afhankelijk zijn van oncontroleerbare subjectieve oordelen. Een vergelijking is controleerbaar Maar: je moet wel vergelijken met vergelijkingen die onderling zinvol zijn. 1 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 11 Hermeneutici: zetten het probleem van de vergelijkbaarheid zwaar aan. Het indelen in delen stuit tegen de borst van de hermeneutici, het gaat volgens hen voorbij aan de totale context van het geheel. Reactie Lorenz: de context is nooit gegeven en het is de historicus die deze afbakent. Ragin: twee varianten van vergelijkend onderzoek 1. variabele benadering - kwantitatief - vaststellen relatie tussen variabelen op basis van aantal gevallen - relatie meestal in vorm van generalisaties - analytisch - nivelleert specifieke onderscheid tussen variabelen - hypothese toetsend onderzoek – preferentie sociale wetenschappen 2. Geval benadering - kwalitatief - gevallen als geheel vergelijken in termen van oorsprongen en uitkomsten - komen tot algemene uitspraken - holistisch - specificiteit van elk geval blijft in takt - preferentie historici De oorzaken van het politieke conservatisme van de boeren in West Frankrijk (micro voorbeeld) Voorbeeld: geval benadering vergelijkend onderzoek. Paul Bois, waarom West Frankrijk politiek conservatief? Opmerkingen: • Om van oorzaak-gevolg relaties te kunnen spreken moeten oorzaken en gevolg onafhankelijk van elkaar geïdentificeerd kunnen worden. • Om algemene en specifieke oorzaken uit een te rafelen beschikken we over: - het criterium van universaliteit - het criterium van specificiteit – leiden tot een verklaring. De methode van overeenkomst en de methode van verschil Bij vergelijken is essentieel het aantonen van systematische overeenkomsten en verschillen. Siegfried (van voorbeeld) gebruikt methode van overeenkomst. Komt iets steeds een bepaalde combinatie voor, dan kan dat een oorzaak zijn. = speurtocht naar een patroon van constante relaties. Probleem: correlatie is nog geen causaliteit. Bois (van voorbeeld) gebruikt methode van verschil. Voor weerlegging van causale conclusies zoeken naar een essentieel verschil om dat als oorzaak aan te wijzen. = speurtocht naar cruciale verschillen, eliminatie van factoren. Vooronderstelling bij methode van verschil: Het te verklaren verschijnsel heeft een complexe oorzaak en dat het scala van mogelijke relevante causale factoren in het causale veld beperkt is. (hoeft niet over de complete lijst van causaal relevante factoren te beschikken). Vraag: Hoe de selectie van oorzakelijk relevante factoren tot stand komt? Antw: door informatie van anderen die al bekent is – gebruik maken van achtergrond informatie/kennis. In velden waarin nog niets van oorzakelijke factoren bekend is moet je gebruik maken met: 2 Constructie van het verleden 1. 2. Boek Hoofdstuk 11 spatio-temporale nabijheid (nabijheid in tijd en ruimte). Het enige criterium van mogelijke oorzakelijke relevantie. = als iets altijd snel optreedt na iets anders don dichtbij in spatio-temporale nabijheid. herhaling: leidt tot verfijning en versterking van causale conclusies. (voorbeeld van bier Æ hoofdpijn) Bij causale conclusies is er altijd sprake van een before-after observatie. In geschiedenis en sociale wetenschappen kon dat niet via experimenten (zoals in exacte wetenschappen) maar moet men het doen met een gecontroleerde vergelijking = vergelijking van gevallen die zoveel mogelijk op elkaar lijken hoe meer causale velden hoe beter resultaat. De oorzaken van democratie en dictatuur (Macro voorbeeld) Problemen bij vergelijkende verklaringen op macro niveau aan de hand van Barrington Moore naar sociale oorsprongen van democratie en dictatuur. Æ Hij wil variabelen opsporen bij vergelijking tussen burgermaatschappij in verschillende landen. Bezwaren tegen de methode van overeenkomst en verschil 1. vergelijkbaarheid van de onderzochte gevallen Antw: op zich alles vergelijken omdat dit gaat op basis van aspecten en niet van het geheel. angst: unieke karakter van de historische werkelijkheid gaat verloren Lorzenz: Ja uniciteit van het geheel maar… niet van de delen van het geheel. 2. empirische basis van de fragmentarische oorzakelijke generalisatie (over noodzakelijke voorwaarden) is nogal smal. Antw: er zijn vaak niet veel vergelijkbare gebeurtenissen (vooral niet op macro niveau) toch is het de enige manier om tot conclusies te komen. 3. de operationalisering van de variabelen = wijze waarop de variabelen gemeten kunnen worden. Je kan alleen variabelen vergelijken als deze onafhankelijk van elkaar gedefinieerd kunnen worden. 4. gaat voorbij aan de intenties van de betrokkenen en is anachronistisch (in strijd met de tijd rekening). Antw: Dit veronderstelt een intentionele definitie van geschiedenis en ontkent causale definitie. Dit is in strijd met de feitelijke geschiedschrijving. 5. reikwijdte van generalisaties antw: generalisaties zijn nodig om globaal beeld te krijgen. Wat is de geldigheid van deze algemene generalisaties? Antw: zolang je ze als generalisaties ziet zijn ze geldig. Je moet ze gebruiken om de grote lijnen te zien. Het probleem van de concurrerende oorzakelijke verklaringen Door selectie van variabelen Æ mogelijkheid tot concurrerende theorieën (door andere selectie van variabelen), Dit is hét kritiekpunt van de positivisten. Causale conclusies rechtvaardigt men door middel van de eliminatie van causale concurrentie. Dit leidt tot positieve uitkomst dat er steeds meer ‘foute’ oorzaken wegvallen. In die zin blijven ook de vergelijkende oorzakelijke verklaringen in de ‘hermeneutische cirkel’ gevangen en interpretatief van karakter. Het selecteren van variabelen is interpretatief en persoonsafhankelijk (filosofische en politieke denkbeelden spelen een rol). Het probleem van continuïteit = hoever mogen oorzaak en gevolg relaties in de tijd van elkaar verwijderd zijn? = diachroon probleem. (keuze in variabelen is een synchroon probleem). 3 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 11 In de geschiedenis blijkt in de praktijk de nabijheid van tijd en ruimte geen causaal criterium te zijn. (boerenopstand Chouanera (18e eeuw) oorzaak van het conservatisme (20e eeuw)). Vraag: Kan je wel een begin en einde van een historische keten aanwijzen? (bijvoorbeeld democratie – dictatuur Moore). Vooronderstelling: geschiedenis is een ‘open proces’ waarin niets lan van te voren is gedetimineerd. Vraag: zijn nabije oorzaken altijd het belangrijkst? Antw: afhankelijk van visie! De manier waarop historici de geschiedenis periodiseren, blijkt een nauwe samenhang te vertonen met de plaats in de tijd waar ze de belangrijkste oorzaken lokaliseren. Voorbeeld: - 1500-1945 – continuïteit duitsland, in 1945 breuk door invloed buiten af. - 1933-1945 – discontinuïteit in Duitse geschiedenis, dit is de breuk. De verschillende continuïteitsopvattingen zijn gebaseerd op impliciete theorieën van historici over het relatieve belang van factoren in de Geschiedenis. Bijvoorbeeld: - sociaal economische factoren - grote persoonlijkheden - politiek factoren etc. Dus verschillende sociaal filosofische opvattingen over het historisch proces. Vooral met betrekking tot de relatie tussen individuen en structuren. 1. Mensen zijn producten van hun maatschappelijke omgeving Æ meer nadruk op lange termijn factoren. 2. Mensen zijn creatieve vrije personen Æ meer nadruk op korte termijn factoren. VRAAG: WAT IS DE RELATIE TUSSEN PERSONEN EN STRUCTUREN IN HISTORISCHE VERKLARINGEN? 4 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 12 12. Personen en structuren in de historische verklaring: individualisme en holisme De vraag naar de realiteit van structuren: ontologisch individualisme versus ontologisch holisme • Droysen: individuele handelingen altijd op de omstandigheden betrekken • Zoeken naar individuele handelingen om zoeken naar oplossing van de schuldvraag. • Joll en Taylor: maakten onderscheid tussen lange termijn (structurele) en korte termijn (persoonsgebonden) oorzaken. Begrippen Persoon: =mens Maar… je hebt verschillende; psychologische, economische etc. De sociale wetenschappen gaan uit van een persoon als handelende mens. De maatschappij begrenst de mens en maakt de mens mogelijk. Maatschappelijke structuren en menselijke individuen zijn beide even reëel, maar ze bestaan slechts in termen van elkaar. Vaak wordt gedacht dat structuren een problematischer status hebben dan individuen. Volgens Lorenz is dat niet zo. Structuren bestaan uit handelende individuen maar ook individuen bestaan uit delen (bijvoorbeeld cellen). Structuur Structuur is een relatie tussen onderling verbonden elementen. Samenhang die een zekere tijd relatief constant blijft. Stabiliteit van de structuur is reproductie in de tijd – steeds opnieuw voorkomend. Twee problemen in de sociale wetenschappen: 1. hoe moeten de relaties tussen handelende, intentionele individuen en maatschappelijke structuren beschreven worden? 2. hoe moeten deze verklaard worden? Maatschappelijke instituties = handelings patronen Individuen hebben macht over deze handelingspatronen ÅÆ macht van de traditie werkt dit weer tegen. (voorbeeld van het huwelijk). De vraag is welke is sterker. Waaruit bestaat de sociale werkelijkheid? Ontologische vooronderstelling: analyse van welke noodzakelijke bepalingen in de beschrijvingswijze van de werkelijkheid worden verondersteld. Ontologische vraag: De “wat” vraag – beschrijven Methodologische vraag: De “waarom” vraag – verklaren Twee visies op de ontologische vraag 1. individualistisch ontologisch = beschrijvingswijze die alleen individuen en hun eigenschappen als reëel veronderstellen en de maatschappij als verzameling van handelende individuen. (bv Ankersmit). Twee varianten: 1. Psychologische individu is een zelfstandige entiteit, niet herleidbaar op iets anders = essentialistisch of substantialistisch 2. Sociologisch ontleent zijn identiteit aan zijn relaties met andere individuen. Individu is een 1 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 12 knooppunt in een netwerk van sociale relatie = relationeel bv: monogaam huwelijk is beschrijving van de gewoonte van verzameling mensen die paarsgewijs willen leven 2. ontologisch holisme verondersteld dat de maatschappij een samenhang (systeem van instituties) is en dat dit systeem eigen kenmerken bezit die niet op de delen afzonderlijk kunnen worden herleid. Bijvoorbeeld: Althusser, marxist, gaat uit van productieverhoudingen. Handelende individuen zijn slechts dragers van sociale structuren. Structuren zijn de motor (het subject) van de geschiedenis. Twee varianten: 1. metafysische variant sociale gehelen zijn zelfstandige entiteiten, volledig van de delen onafhankelijk. Bv Hegels idee dat collectieven bepaalde Geist bezitten. In de geschiedenis kan je denken aan culturen. Het individu is een willoze speelbal = essentialisme 2. Wetenschappelijke variant Het geheel, de maatschappij wordt beschouwd als een relationele samenhang Æ systeem van instituties met niet op de delen te herleiden systeem-eigenschappen (verklaard als resultaat van de onderling interactie tussen de instituties). Methodologisch individualisme en methodologisch holisme Tweedeling is het gevolg van het dilemma op welke wijze het deel-geheel probleem in de sociale wetenschap moet worden aangepakt. 1. Methodologisch individualisme gaat uit van delen Æ ontrafelt ‘het sociale’ vanuit de individuele handeling. = vanuit het deelnemersperspectief. Streven ernaar alle boven individuele maatschappelijke verschijnselen in termen van individuele handelsdisposities (intenties, doelen etc), in een bepaalde context te herleiden en in termen van individuele actoren te verklaren. (drank-maffia-USA voorbeeld). methodisch individualisme is niet gelijk aan intentionalisme! Meth. ind. Wil niet herleiden tot bewuste intenties. Gaat vaak juist om de onbedoelde gevolgen (bv Popper en Weber). Om tot een theorie te komen hebben ze standaard disposities nodig. 2. Methodologisch collectivisme Het geheel wordt opgevat als een systeem van instituties die niet herleidbaar zijn tot individuele handelingen. Individuele actoren zelf vallen buiten beeld. Wel het relateren van instituties aan andere instituties is belangrijk. bijvoorbeeld: neergang van het kerngezin door het maatschappelijke functieverlies. Leidt tot functionele verklaringswijze, waarin instituties en hun veranderingen verklaard worden op basis van hun functie voor het geheel van het sociale systeem. Argumenten pro en contra het individualisme en het collectivisme Voor individualisme (Watkins) • Alle collectief bestaat uit individuele handelingen • Alleen individuen kunnen iets doen en daarom alleen individuen kunnen ergens de oorzaak van zijn. • Wij kunnen alleen individuen echt begrijpen (= Collingwood) • We kunnen alleen individuen waarnemen, niet de structuren (= collectieve subjecten). Voor collectivisme (oa Mandelbaum) • Collectieve feiten zijn niet tot individuele feiten herleidbaar (Papua-bank voorbeeld). • Alleen collectieve subjecten kunnen iets doen en daardoor de oorzaak ergens van zijn (omkering van Watkins punt 2). 2 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 12 Structuren en personen en het ontstaan van de 1e wereld oorlog 1. Individuele verklaring van de 1e WO (Wesseling). Het ontstaan van WO I is zo bijzonder, niet met structuren te verklaren, alleen te verklaren door handelende individuen. 2. collectivistische verklaring van WO I (Joll). Beslissingen van de individuen werden bepaald door collectieve kaders. collectivisten: verbinden van het deelnemersperspectief met het waarnemersperspectief. Individualisten: gebruiken impliciete veronderstellingen. Historicus kan die herleiden met hulp van de sociale wetenschappen. = de oplossing voor het probleem van de verbinding tussen de twee lagen van de geschiedenis (de handelingen en de conditionerende maatschappelijke omstandigheden). Lorenz: Geschiedwetenschap heeft niet de keuze tussen individualisme of collectivisme, maar het gaat er om de verbinding van de twee – complementaire perspectieven. Structuren, personen en de vergelijkende benadering Historicus heeft een afwegingsprobleem bij de verbinding tussen structuren en individuele perspectieven (afwegen welke het belangrijkste is). Lorenz: systematische vergelijkingen is de meest rationele strategie om dit probleem op te lossen. Kocka: doel Æ zoveel mogelijk verklaren door structuren te zoeken als oorzaak, maar daar waar het niet kan dan individuen als oorzaak inschakelen. Structuur, persoon en verklaring Wat voor type verklaringen levert de structurele determinanten op? Elstar analyse van de relatie tussen intentionele en oorzakelijke verklaringen in de sociale wetenschappen. • Intentionele verklaringen beogen handelingen begrijpelijk te maken door te laten zien dat ze verricht worden met een doel de driehoek; handeling – wens – geloof • Intentionele verklaringen verklaren niet de wens en het geloof – intenties zelf moeten ook worden verklaard Æ daarvoor wordt weer terug gegrepen op structurele factoren. (vb: wensen komen tot stand oiv; socialisaties, reductie van cognitieve dissonanten en imitatie). Elstar: drie lagen van ideale verklaringen in de sociale wetenschappen. 1. causale verklaringen van de wensen = sub intentioneel 2. intentionele verklaringen van de handelingen 3. causale verklaringen van onbedoelde standen van zaken in termen van individuele handelingen (supra-intentioneel) bv. File. Historici: structurele verklaring van individueel handelen bestaat uit een identificatie van de handelingen en de omstandigheden (= handelingscontext) gevolgd door de combinatie van intentionele en causale verklaringen. Beide zijn noodzakelijk! Traditionele bezwaren tegen ‘structurele’ verklaringen van individueel gedrag Drie argumenten tegen gebruik van het structuur begrip: 1. Het idee van de vrije wil vrijheid wordt dan opgevat als interne determinatie en sluit causaliteit (externe determinatie) uit. Maar gaat er van uit dat intentionele handelingen geen causaal te verklaren aspecten bezitten. Is niet juist op sub en supra intentioneel niveau. 2. de voorstelling van de uniciteit van het individu. ieder mens is uniek dus niet vanuit structuren te verklaren – onvergelijkbaar 3. De rol van het toeval door structurele verklaringen wordt de rol van het toeval geëlimineerd. 3 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 13 13. Geschiedenis en de sociale wetenschappen Pluriforme wetenschapsbeoefening Sociale wetenschappen en geschiedenis zijn verzamelnamen voor groot aantal subdisciplines. Deze subdisciplines zijn los verbonden (zonder gemeenschappelijke theoretische basis). Subdisciplines zijn te koppelen aan subdisciplines van andere sociale wetenschappen. (bv NWG ÅÆ culturele antropologie). Maar de grenzen zijn vaag. Vraag: hoe de grenzen van de verschillende wetenschappen te rechtvaardigen? Poging om de sociale wetenschappen te definiëren: materieel object en kenobject, generaliserende en individualiserende benadering. Definities van de sociale wetenschappen en geschiedenis op basis van een tweedeling in de begrippen. Op basis van het object (1) en de methode (2). Object 1. materieel object – de mens (kan in verschillende wetenschappen het zelfde zijn) 2. kenobject – de aspecten van de mens, de verschillende invalshoeken. Hier zitten de verschillen in tussen de sociale wetenschappen (bv: de mens als politiek, sociologisch, economisch of psychologisch handelend mens). Probleem: en de historicus dan? Deze houdt zich bezig met de hele mens, dit is niet goed te begrenzen op basis van het object. Methode 1. generaliserende methode (nomothetisch) – beschrijven van de mens in algemene termen (bv de algemene kenmerken van de marktwerking in de economie) 2. individualiserende benadering (ideografisch) – in bijzondere termen over een object spreken (bv de economie op 1 bepaalde tijd en 1 bepaalde plaats beschrijven). Dit werd gezien als de begrenzing van de geschiedenis (door de neokantianen) De sociale wetenschap was: theorie vormend en analytisch (ontledend) en De geschiedenis was: theorie consumerend en synthetisch (samenvoegend). Lijkt op de hermeneutische scheidslijn tussen de natuur- en geesteswetenschappen. Maar dat is niet zo. De hermeneutici concludeerden op basis van het object dat de mens een binnen en buiten kant heeft. En de neokantianen kijken alleen op basis van de methode. Deze visie verandert na de jaren 60. de grensmuren gingen vallen door: - sociale wetenschappen gingen twijfelen aan hun onderlinge grenzen - geschiedenis ging twijfelen aan zijn grenzen. Dit kwam door het idee van de wisselwerking. Generalisaties waren pas mogelijk na bestudering van individuele gevallen en anders om het zelfde. Het ging dus om dezelfde methode. De grensvervaging tussen de verschillende systematische sociale wetenschappen Problemen bij mensen als onderzoek object: 1. grensbewaking grenzen waren niet werkbaar en werden vaak overschreden. 2. konden de verschillende kenobjecten wel gescheiden worden? de psychologische mens bestaat niet los van de sociale of economische mens. Poging om de geschiedenis te definiëren. Lorenz: verschil tussen sociale wetenschappen en geschiedenis is niet dat sociale wetenschappen zich met algemene aspecten bezighoudt en geschiedenis met bijzondere 1 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 13 aspecten maar: Ze begeven zich op verschillende niveaus in de tijd. Houden ze zich met dezelfde tijd bezig dan vallen ze samen. Conclusie: alle definities van geschiedenis komen in niets overeen. Elke definitie past alleen bij een eigen stroming binnen de geschiedenis. De invloed van de sociale wetenschappen op de geschiedenis Stone: 5 invloeden van de sociale wetenschappen op de geschiedenis. 1. goor sociale wetenschappen zijn historici gedwongen hun vooronderstellingen meer expliciet te formuleren. 2. historici moesten begrippen nauwkeuriger omschrijven en definiëren. 3. onderzoekstechnieken weren verfijnd – introductie van vergelijkende benadering 4. introductie van kwantitatieve (statistische) methoden en technieken. 5. sociale wetenschappen hebben hypothesen en theorieën aangedragen. Gevolg: verandering van karakter van de geschiedenis. • Geschiedenis is meer analystisch en minder verhalend geworden (minder chronolgie) • Nieuw soort vragen opgekomen – van beschrijvend naar verklarend • Nieuwe problemen – relatie tussen individu en maatschappij werd belangrijker, leidde tot aandacht voor: - materiele basis van het menselijke bestaan - sociale geschiedenis • Nieuwe onderwerpen – het ging steeds meer over de massa ipv de elite. Deze visie is van de jaren 70 – er is een tegenbeweging tegen gekomen die terug wil naar het verhaal, terug naar de elite, terug naar het individu, terug naar de cultuur en weg van de cijfers. Het supra intentionele perspectief als gemeenschappelijk uitgangspunt van de sociale wetenschappen. Uitgangspunt sociale wetenschappen: Individuele intenties kunnen slechts in zeer geringe mate verklaren wat er in de maatschappij gebeurt. Omdat de meeste maatschappelijke processen die diep in het leven van het individu ingrijpen door niemand bedoeld of gepland zijn. Bij kijken naar alleen intenties blijven de onbedoelde gevolgen buiten schot. Supra-intentionele benaderingswijze: Gebaseerd op constatering dat de bedoelde intentionele handelingen vaak onbedoelde gevolgen hebben. Mens: regelmatig handel volgens zijn intenties Dus: is er ook een regelmaat in de onbedoelde gevolgen te ontdekken. = logica van de onbedoelde gevolgen. Supra intentionele relaties tussen variabelen hebben alles met intentioneel handelen te maken maar kunnen niet tot intenties herleid worden. Belang van theorieën: De onbedoelde gevolgen van handelingen en hun logica zijn niet gegeven, maar kunnen pas waargenomen worden en verklaard worden zodra de bijpassende begrippen zijn geconstrueerd. Het theoretische karakter van de sociale wetenschappen: theorieën, classificaties, typen en modellen. Wat kan theorie voor de geschiedbeoefening betekenen? In de sociale wetenschappen wordt theorieën als volgt gebruikt: 1. om elke bewuste begripsvorming aan te duiden. Een begrip is een theoretische constructie. Als historici begrippen gebruiken moeten ze ook kijken naar het theoretisch geconstrueerde karakter ervan. (bv klasse) 2 Constructie van het verleden 2. 3. 4. 5. Boek Hoofdstuk 13 om een verzameling van onderlinge samenhangende begrippen aan te duiden. bv: klasse, klassenbewustzijn en klasseconflict; noemt men marxistische klassentheorie. = classificatie als het begrip type. typische kenmerken vormen samen een theorie. Bv Max Webers ideaal typen (vorm van extreemtypen – vinden van uitersten, met als nut van uit deze typen te gaan vergelijken. gebruikt als model. De werkelijkheid wordt in een model beschreven in termen van een beperkt aantal variabele en hun onderlinge relaties (bv revolutie). = een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. gebruikt als empirische generalisatie. = een veralgemenisering van een verband tussen twee variabelen dat via feitelijk onderzoek is vastgelegd. Verklaren met behulp van theorieën: de industrialisatie van Nederland Voorbeeld industriële spurt en relatie achterstand situatie. = een verschijnsel waarin verklaren wordt gedaan aan de hand van een theorie. Het specifiek karakter van socio historiesche theorieën. Twee problemen bij theoretische verklaringen: 1. generalisaties zijn zelden onomstreden 2. vraagtekens bij wat de auteurs als bevestigende van een , aan een generalisatie ontleende, hypothese beschouwen. Het is mogelijk dat er mede oorzakelijke factoren zijn (= open systeem) die niet in de theorie staan (dit is het grote verschil met natuurwetenschappen = gesloten systeem). Ceteris paribus clausule = overige omstandigheden blijven gelijk. Is in sociale wetenschappen niet mogelijk, omdat het materiele object constant aan verandering onderhevig is. Toetsing van theorie leidt tot nieuwe verklaringsfactoren die vergelijkend moeten worden onderzocht. Door veranderlijkheid van het materiele object kan je in de sociale wetenschappen alleen theorieën opstellen binnen beperkte tijd-ruimte kaders (bv maatschappij types en periodes). Betekent niet dat theorie vorming en hypotheses onmogelijk zijn: 1. niet alles verandert continu en tegelijkertijd 2. veel veranderingsprocessen vertonen een bepaalde regelmaat ofwel structuur. Zin van de socio-historische theorieën: Toetsing aan algemene theorieën brengt bijzondere aspecten van een geval naar boven. Theorieën zijn nooit gegeven naam via begrippen duidelijk gemaakt en in de zin zijn ze een conceptueel product. De functies voor theorieën in de geschiedschrijving Vijf functies (Kocka en Wehler) 1. De theorie moet de afbakening van het te onderzoeken onderwerp aangeven en zo - de basis vormen voor de selectie van de bronnen - keuze maken welke factoren hij in zijn onderzoek wil betrekken 2. De theorie moet toetsbare hypothesen leveren waarmee onderzochte deelgebieden verbonden kunnen worden. 3 Constructie van het verleden 3. 4. 5. Boek Hoofdstuk 13 De theorie moet aanwijzingen geven voor een geschikte periodisering. de theorie moet zo geformuleerd zijn dat deze geschikt is voor synchrone en diachrone vergelijkingen. de theorie moet zo geformuleerd zijn dat hij verbonden kan worden met theorieën op een lager niveau over deelgebied. Bezwaren tegen het gebruik van theorieën in de geschiedenis afstand tot de bronnen wordt vergroot. reactie: die afstand bestond al 2. het verleden wordt door theorieën uit het heden gevormd. reactie: elke waarneming van de werkelijkheid, impliceert al een vervorming 3. de mensen en hun motieven uit het verleden worden niet serieus genomen. reactie: gebruikt van theorieën sluit analyse van personen en motieven niet uit. 4. theorieën hebben een te statisch karakter en zijn onbetrouwbaar. reactie: gebaseerd op oude verdeling sociale wetenschappen (theorie vormend) en geschiedenis (theorie gebruikend) 5. beeldbaarheid en leesbaarheid lijdt onder theorie gebruik reaktie: is waar complexe werkelijkheid vereist een complex betoog. 1. Het probleem van het anachronisme en het ontstaan van het historisch besef Punt 2 van vorige paragraaf veel gehoord kritiekpunt. Theorie toepassen op verleden is anachronistisch. In de 18e eeuw ontstond historisch besef = besef dat het verleden wezenlijk anders is dan het heden. Discontinuïteit ervaring. Hierdoor ontstond het probleem van anachronisme. Drie soorten anachronisme: anachronisme van zaken - horloges in een film over de oudheid (objecten) - toeschrijven kennis over de afloop van gebeurtenissen die die persoon niet gehad konden hebben. - het in hoofden van historische actoren projecteren van ideeën (bv atheisme van iemand in de me) Æ mag niet in de geschiedschrijving 2. anachronisme van taal je bedienen van hedendaagse taal begrippen op gebeurtenissen uit het verleden. Æ is altijd aanwezig kan je niet voorkomen 3. anachronisme van het waarnemersperspectief = het beschrijven/verklaren van verleden met theorieën die in het verleden niet bekend waren. Bijvoorbeeld klassentheorie toepassen op het antieke Griekenland. Æ soms niet te vermijden – ivm achteraf perspectief. Door discontinuïteit (historisch besef) zijn de horizon van het verleden en het heden niet meer gelijk. 1. 4 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 14 14. Objectiviteit, subjectiviteit en de rol van de waarden. Historici beroepen zich vaak op het objectiviteitsideaal. Ranke: geschiedenis tonen zoals deze werkelijk is geweest, alleen de naakte waarheid zonder opsmuk. Door zichzelf weg te cijferen via bronnen onderzoek. = standaardvisie Door postmodernisten aangevallen. Lorenz: als postmodernisten zouden winnen dan is de geschiedenis als wetenschap terug bij af. Want wetenschappelijke kennis belichaamt een waarheidsclaim en daarmee een claim op intersubjectieve geldigheid. De standaardvisie inderdaad onhoudbaar want: gebaseerd op onhoudbare empirische wetenschapsbeeld. Gevolg is het loslaten twee vooronderstellingen (zijn noties van objectiviteit) 1. er loopt een scheidslijn tussen uitspraken over feiten en theorieën. 2. er loopt een scheidslijn tussen uitspraken over feiten en waarden. Naïeve realistische visie op bronnen bleek onhoudbaar. Historicus kan niet alleen de bronnen laten spreken, kan zichzelf niet uitschakelen. Æ geen objectiviteit in de geschiedenis mogelijk in de traditionele zin. Door historisering van het wereldbeeld (2e helft van 18e eeuw). = inzicht dat de historische werkelijkheid een proces is van permanente verandering en dat bijgevolg de gezichtspunten van waaruit historici deze werkelijkheid benaderen mee verandert. Twee oplossingen: standpuntreflectie duidelijke weergeven standpunt is legitiem als deze wordt beargumenteerd. 2. perspectief gebruiken dat in het verleden kan worden gelokaliseerd. 1. Vier noties van objectiviteit van Megill: absolute objectiviteit = kennis ideaal dat kennis de dingen weergeeft zoals ze werkelijk zijn. vooronderstelling: de werkelijkheid is een gegeven 2. disciplinaire objectiviteit = kennis is objectief als er in een wetenschappelijke gemeenschap een globale consensus over bestaat. stoelt op discipline gebonden regels en criteria 3. Dialectische objectiviteit objecten worden pas in de wisselwerking tussen subject en object als kenobjecten geconstrueerd en zodanig aan ons verschijnen. = erkenning en integratie van subjectiviteit. = sociaal constructivistisch. 4. procedure objectiviteit de methode is de basis van de objectiviteit. 1. Object = datgene waarop het subject (de onderzoeker) zich richt. De groot: objectief = object adequaatheid en als afwezigheid van subjectiviteit als storende factor. Æ uitspraken die ons adequate informatie geven over een object zijn objectief. Vooronderstelling: subject en object zijn te scheiden. Lorenz: kan echter niet! 1 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 14 Vraag: Wat is storende en wat niet-storende subjectiviteit? Traditioneel zijn waardeoordelen subjectief en feitelijke objectief (= het waardevrijheidspostulaat). Voorbeeld: objectief: hitler was staatshoofd van Duitsland, subjectief: hitler was een verwerpelijk leider. Consensus is belangrijk voor objectiviteit. Æ wetenschappelijke objectiviteit is het uitsluiten van waardeoordelen, dit kan niet in de geschiedenis. Kritiek traditionele wetenschappelijke objectiviteit. scheiding tussen object en subject niet mogelijk dan is de waarheidsclaim niet mogelijk. 2. gebaseerd op visie op waarheid. Namelijk: decisionisme of emotivisme (= verondersteld dat waardeoordelen slechts niet nader te beargumenteren persoonlijke beslissingen of emoties reflecteren Æ persoonlijke smaak. En dit klopt niet, waarheid is wel te beargumenteren. 1. Vragen: 1. kunnen waardeoordelen in de geschiedschrijving vermeden worden? 2. zo ja, is het probleem daarmee opgelost? Objectiviteit is meer dan de afwezigheid van waardeoordelen. Je kan een geschiedenis van de 2e WO schrijven zonder waardeoordelen maar met het weglaten van de jodenvervolgingen. Æ waardevrij maar niet objectief. Ook selectie en perspectiviteit van kennis is belangrijk bij objectiviteit. Objectiviteit het probleem van de waarden Meeste historici zien objectiviteit en het vermijden waarde oordelen als zelfde dmv waardevrijheidspostulaat (van Weber), dat het uitspreken van waardeoordelen verbiedt. De relatie van waarden en wetenschap: 1. Je kan waarden zelf wel wetenschappelijk onderzoeken 2. aan wetenschap zelf leggen ook waarden aan ten grondslag 3. er zitten waarden achter de selectieve gezichtspunten van de wetenschappen. (bv geschiedenis heeft een identiteitsvormende waarde). 4. bij onderzoek keuzes wordt gebruik gemaakt van waarden. Welk onderzoek doe je, welke invalshoed etc. Je moet keuzes maken. Geschiedschrijving in de ban van goed en fout? Waardenhorizonten = bepaald normatief perspectief Blom Æ opvallende zaken in zijn verhaal (Ned in de tweede wo): • een waardeoordeel wordt pas zichtbaar als er geen consensus over is. • Directe relatie tussen waardeoordelen en theoretische perspectieven. • Illustreert tegenspraak in waardevrije geschiedenis, waardeoorddeel kan, en toch wetenschappelijk zijn. Geschiedschrijving is namelijk op een waardeoordeel gebaseerd, namelijk goed of fout. Volgens Blom heeft dit waardeoordeel in de geschiedschrijving geen problemen opgeleverd en is geschiedenis toch een kwalitatief goede wetenschap. Waarde-ideeën = waardenhorizonten hebben in de geschiedenis de zelfde functie als theorieën. Ze beschrijven een aspect van de geschiedenis, verschillende waardenhorizonten leveren verschillende resultaten en zijn dus kennisproductief. 2 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 14 Rol van waarden in de geschiedenis. 1. het is onmogelijk om waardenhorizonten uit de geschiedenis te verwijderen 2. Rol van de waarden is niet enkel negatief 3. waardenprobleem in de geschiedenis vooral betrekking op het totale beschrijvingskader. Na waardeoordelen bekeken te hebben gaan we nu naar het tweede deel van het objectiviteitsprobleem: het probleem van selectie en perspectifiteit. In drie delen: 1. het niveau van de bronnen geschiedvorsing 2. – het niveau van de histrorisch onderzoeker geschiedvorsing - het niveau van de historicus als schrijver geschiedschrijving 3. het niveau van de beeldvorming en verklaring geschiedschrijving Geschiedvorsing en selectie Historici stellen feiten op verschillende manier vast, dat doen ze ahv waarnemingstheorieën. In de natuurwetenschappen Æ expliciete waarnemingstheorieën specificeren welke variabelen voor het verschijnsel belangrijk zijn – dit is de standaardvisie. In de geschiedenis is dat niet mogelijk. Niet op waarneming gebaseerd dus geen expliciete selectie criterium van de variabelen. Impliciet wel waarnemingstheorie aanwezig. In macro objecten is het probleem groter ivm het feit dat je meer bronnen hebt en dus keuzes moet maken. Dus moet je selectiecriteria moet ontwikkelen. NB: bronnen zijn zelf ook subjectief omdat ze een deel van de gebeurtenissen weergeven. Er zijn in de geschiedenis twee waarnemingstheorieën die invloed hebben 1. de schrijver van de bronnen 2. historicus Taylor noemt dit dubbele hermeneutiek (vb Tollen in de Sont Æ hjemsted) Geschiedschrijving en selectie = op het niveau van verklaren Vier vragen: 1. Is er globale consensus over de vraag wat verklaren is? Antw: nee 2. Is er consensus over de waarde van de diverse verklaringsmodellen? Antw: nee (maar ook weer geen chaos). 3. Is er consensus over de relatieve objectadequaatheid van historische verklaringen? = welke minder of meer objectief zijn. Antw: nee 4. Zijn er consensus generende regels binnen elk verklaringsmodel? Antw: nee. Geen van de verklaringsmodellen garandeert dat verschillende onderzoekers dezelfde antwoorden op dezelfde vragen geven (ook niet voor het vergelijkende verklaringsmodel). Conclussie: • Dus geen procedurele en absolute objectiviteit • Maar toch wel een soort consensus over veel onderwerpen • Toch is keuze historici bij verklaren niet willekeurig. We kunnen nu zien wat objectiviteit in de geschiedenis niet is. 1. Men mag geen onbetrouwbare bronnen gebruiken 2. men moet het vetorecht van de bronnen accepteren 3. geen onaangename feiten verdoezelen 3 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 14 4. niet eenzijdig te werk gaan Houdt men zich niet aan deze regen dan is er sprake van partijdige geschiedenis. Dus moet men de geschiedenis pluralistisch (uit meer invalshoeken (perspectieven) bekijken). Geschiedenis en identiteit Huizinga: Cultuur bepaald geschiedenis. Verschillende sociale groepen (cultuurkringen) houden zich op verschillende wijze bezig met verleden. = klassiek histeriosisme. Mensen wenden zich tot de geschiedenis om niet uit te vinden wie ze zijn. Lübbe: geschiedenissen zijn processen van systeem individualisering – systemen worden uniek en onverwisselbaar. Rüsen: directe relatie tussen identiteit en continuïteit (eenheid door tijd). Paradoxaal: hoewel de identiteit van een systeem in de tijd verandert blijft het ip toch aan zichzelf gelijk. Voorbeeld: Duitsland 1898-1998. Met deze koppeling wordt er een brug tussen verleden, heden en toekomst gemaakt. Eenheid in tijd kan ook vooruit worden geprojecteerd. Æ essentiële functie geschiedenis = presenteren (construeren) van identiteiten. Voorbeeld: Helmut Kohl als Duitser, CDU lid, politicus, echtgenoot etc. Bepalingen van identiteit bepaalt ook het niet identieke. Hoe anderen gezien worden wordt dus bepaald door je eigen identiteit. Je krijgt dan etikettering van ‘de ander’ en behelst een bepaald machtsaspect. Historici met een bepaalde identiteit schrijven vaak over de groep waar ze bij horen (joodse historici schrijven over joodse geschiedenis) Ze schrijven ook voor een bepaald publiek. Dus alle geschiedenis heeft een subjectief element (Huizinga) In een indentiteitsvoorstelling is de reconstructie van het (groeps) verleden, de diagnos van het heden en de verwachtingen van de toekomst. Onlosmakelijk met elkaar verbonden. Mensen vinden identiteit niet in feiten maar vormen hun identiteit in een reconstructie van het verleden vanuit hun visie op het heden en met het oog op de toekomst. Æ identiteit is een gecombineerd product van reconstructie en projectie (norm en feit). Nietzsche: Geschiedenis: • antiquarische houding Æ belangeloos • monumentalistische houding Æ in verleden zoeken naar richtinggevende elementen. • Kritische houding Æ poging last van het verleden af te werpen. Praktische aspect van identiteits constructie = mensen richten hun handelen naar hun identiteitsvoorstelling (voorbeeld: fietstoerist-wielrenner). Geldt voor individuele identiteiten én voor collectieve identiteiten. Bij identiteitsbreuken is er meestal spraken van een element van verdringing. Geschiedenis en maatschappij kritiek Zich rekenschap geven van het verleden. Verdringing of kritiek = de manier waarop historici zich rekenschap geven van het verleden is verbonden met hun eigen waardehorizonten = normatief 4 Constructie van het verleden Boek Hoofdstuk 14 In jaren 70 ontstond een grondslagen discussie over de maatschappelijke taken van de historicus. Synchrone en diachrone verklaringswijzen zitten elkaar daarbij in de weg. Er is ook een groep die vindt dat geschiedenis alleen cognitieve taak heeft en niet een normatieve. (Er mag door geschiedschrijving geen ‘recht’ gespreken worden. Histrorici moeten bewuste/expliciete keuzes meken voor een bepaald perspectief. = normatieve rationalisering. Historische en praktische identiteit De verschillende visies op de geschiedwetenschappen wortelen in de verschillende visies op de geschiedenis zelf. Nipperdey – historici moeten zich aan waarheidspostulaat houden en maatschappij kritiek vermijden. Als verdediging ging Nipperdey het nut van deze kritiekloze geschiedenis beschrijven. Maatschappelijke taken voor de geschiedwetenschappen 1. oriëntering in het heden 2. scherpt het oog voor tijdsdimensies, van veranderlijkheid en veranderbaarheid. 3. levert inzicht in de voorwaarden voor het mogelijke handelen en in de samenhan van de socio-politieke wereld. (geen herhaling in de geschiedenis, maar wel analoge situaties) 4. verzet zich tegen de dictatuur van de actualiteit, bestudering van het verleden voorkomt verminking van het verleden in het heden (bv door politici) 5. antigif tegen goedkoop moralisme 6. laat het nut van het ogenschijnlijk nutteloze zien 7. draag bij tot de vorming van identiteit In deze functies twee kernen • waardevrijheid (wetenschap-theoretisch) • onderscheid tussen praktische identiteit (wat moet ik doen) (politieke overtuiging) en historische identiteit (wie ben ik) (historisch inzicht) . waardevrije en kritische historici beide wetenschapsopvattingen stoelen op verschillende waardehorizonten, die met verschillende interpretaties van het succes van de verlichting corresponderen. Ook verschillende visies op de relatie tussen de tijdsdimensies verleden-heden-toekomst Waardevrij Æ banden met het verleden en scheiding praktische identificatie en historische identificaties. De maatschappelijke fuctie: kennis over de grenzen van de veranderbaarheid van de maatschappij en mislukken van alles wat goed bedoeld is. Kritisch Æ band met verleden en toekomst en geen scheiding praktische identificatie en historische identificatie mogelijk (is ook de mening van Lorzenz). 5