Zijn wij onze hersenen?

advertisement
Een algemene inleiding op het thema Lichaam en Geest
Zijn wij onze hersenen?
Drs. A. Bos
Huisarts, Amsterdam
In dit artikel worden enkele opvattingen tegen het licht gehouden die in de
neurowetenschappen populair zijn geworden en die het best kunnen worden
samengevat met de uitspraak: ‘Wij zijn onze hersenen.’ Er worden argumenten
gegeven om de rest van het lichaam evenzeer serieus te nemen voor onze
identiteit. En verder om de hersenen als een orgaan te zien waar wij gebruik
van maken, net als andere organen. Ons ‘zelf’ omvat daarom meer dan ons
lichaam. Wij ontwikkelen ons en dat zou niet interessant zijn als dat niet meer
inhield dan het veranderen van onze hersencircuits.
Sinds de zeventiende eeuw, zo wil het cliché,
gaan wij gebukt onder het verfoeilijke cartesiaanse dualisme dat een tegenstelling poneert tussen lichaam en geest: het lichaam
kent, als stoffelijk object, afmetingen, ‘uitgebreidheid’, en de geest niet. Ze verschillen
volgens Descartes dus van elkaar in kwaliteit.
Neurowetenschappers en neurofilosofen vertellen ons dat de moderne neurowetenschappen aan deze opvatting een eind hebben gemaakt. De manier waarop dat is gelukt wordt
het best duidelijk gemaakt aan de hand van
de volgende uitspraak van de Amsterdamse
neurowetenschapper Dick Swaab: ‘Wij zijn
onze hersenen.’1 Wat bedoelt hij daarmee?
Als hij het letterlijk bedoelt (en daar lijkt het
op), is dat een wel erg radicale reductie van
wat er allemaal aan een mens kleeft. Zo worden we van subject in één zin object. De
BSL - BIJ - 3090r2_BIJ
‘verdinglijking’ (naar het Duitse Verdinglichung) van het bewustzijn vindt hier zijn
sluitstuk.2 Ben ik slechts een wandelend
brein of heeft mijn intuı̈tieve zelfbeeld, namelijk dat mijn hersenen gewoon een orgaan
zijn dat ik gebruik, zoals ik mijn ogen gebruik, wel degelijk reden van bestaan? De
uitspraak ‘Ik ben mijn brein’ brengt in ieder
geval enkele filosofische en ethische problemen met zich mee en het is de vraag of de
huidige kennis van de neurowetenschap onherroepelijk tot deze conclusie leidt.
Bewustzijn weggeredeneerd
Swaab staat allesbehalve alleen. De Amerikaanse filosoof Daniel Dennet betoogt in
zijn boek Consciousness explained uit 1991 dat
008
Zijn wij onze hersenen?
het cartesiaanse dualisme tot elke prijs vermeden moet worden omdat het aanvaarden
ervan hetzelfde is als de moed opgeven (om
bewustzijn te kunnen begrijpen; A.B.).3 Maar
hij beschrijft niet welke afmetingen de geest
heeft, of anders, hoe het lichaam zijn afmetingen inmiddels is kwijtgeraakt. Het komt
er bij hem uiteindelijk op neer dat het bewustzijn als onbelangrijk bijproduct van de
hersenactiviteit wordt weggemoffeld. Om die
reden wordt zijn boek door tegenstanders wel
‘Consciousness explained away’genoemd.
Drie jaar later sprak Francis Crick, medeontdekker van de dubbele helixstructuur van
DNA, zijn lezers aldus toe: ‘Jij, je vreugden en
je verdriet, je herinneringen en je ambities, je
gevoel van persoonlijke identiteit en vrije wil
zijn in feite niet meer dan het gedrag van een
uitgebreide verzameling zenuwcellen en de
daarbij betrokken moleculen.’4 En de Amerikaanse neurowetenschapper Michael Gazzaniga herhaalt het in 2005: ‘...you are your
brain. The neurons interconnecting in its
vast network, discharging in certain patterns
modulated by certain chemicals, controlled
by thousands of feedback networks – that is
you.’5 Het artikel dat u nu leest, is dus door
mijn hersenen geschreven. Als u het er niet
mee eens bent, so what? Ik kan er niets aan
doen; mijn hersenen zitten nu eenmaal zo in
elkaar dat ik deze beweringen zo op papier
zet. Trouwens het feit dat u het er eventueel
niet mee eens bent, maakt op mijn hersenen
geen enkele indruk. Waarom zouden uw hersenen betere opvattingen hebben dan de
mijne?
Het hersenen-lichaamsdualisme
Hoe letterlijk de reductie ‘van mij tot mijn
brein’ wordt bedoeld, maakt Swaab elders
duidelijk: ‘Wij zijn onze hersenen. De rest
van ons lichaam dient louter om onze hersenen te voeden, ons voort te bewegen en
nieuwe hersenen te maken door ons voort te
planten.’6 Hier mag Descartes dan zijn overwonnen, maar er komt een nieuw dualisme
tevoorschijn dat aan Mary Shelley’s Frankenstein lijkt te zijn ontleend: het hersenen-lichaamsdualisme.
De Portugees-Amerikaanse neuroloog Antonio Damasio verzet zich tegen dit soort
eenzijdigheid en maakt in zijn boeken duidelijk dat het lichaam onontbeerlijk is voor het
BSL - BIJ - 3090r2_BIJ
9
menselijke bewustzijn.7-9 De stemming en
het gevoelsleven staan onder de allesoverheersende invloed van de gebeurtenissen in het
lichaam. Evolutionair, zo betoogt Damasio,
heeft het centrale zenuwstelsel allereerst tot
taak gehad het eigen lichaam te representeren
en pas in tweede instantie de buitenwereld.
Voor het bewaren van de homeostase moeten
de hersenen informatie krijgen uit het gehele
lichaam. Dat blijft onbewust, maar beı̈nvloedt wel de grondstemming. Dat resulteert
dan bijvoorbeeld in het gevoel: ‘Ik heb mijn
dag niet vandaag.’ Wanneer de organen een
sterkere dynamiek vertonen, zoals bij hartkloppingen of een toegesnoerde keel, dan
wordt dat wel bewust en spreken we van gevoelens. De hartkloppingen zelf noemt Damasio emotie. Emoties zijn voor hem slechts
lichamelijke gebeurtenissen; pas als ze tot het
bewustzijn doordringen, spreekt hij, in navolging van de negentiende-eeuwse Amerikaanse psycholoog William James, van gevoelens.
Belichaamde geest
Maar niet alleen voor gevoelens is het lichaam
onmisbaar. Ook voor het denken is dat het
geval. Zowel voor de (abstracte) begrippen als
voor de kleuring van het denken, zo heeft
men in de linguı̈stiek ontdekt. ‘Embodied
cognition’ is dit gaan heten of ook wel ‘embodiment’. Veel begrippen waarmee wij ons
denken formuleren, zijn afkomstig van lichamelijke functies, van de plaats die wij innemen in de ruimte en de bewegingen die wij
maken.
‘De zin: ‘Ja, nu vat ik het’, duidt niet alleen
op een gevoel, maar gebruikt een lichamelijke
metafoor om dat begrijpen duidelijk te maken.
Menselijke taal bestaat uit metaforen. We
denken metaforisch en de meest elementaire
metaforen die we daarvoor gebruiken, zijn
afkomstig van ons lichamelijk functioneren
en de positie die ons lichaam in de ruimte
inneemt, zoals blijkt uit het volgende:
Na een uurtje heb je het wel onder de knie’,
zei onze leraar, die veronderstelde dat wij met
de leerstof worstelden en wel een steuntje in de
rug konden gebruiken. Het eerste uur kwamen
we echter maar moeilijk op gang. We liepen
steeds de opgaven na, maar kwamen er niet
achter. Het ging ons boven de pet. De oplossing
bleef in de lucht hangen. We konden er maar
009
10
Drs. A. Bos
niet warm voor lopen. Dat kon de leraar maar
moeilijk verteren. Opeens vond één van ons het.
Eerst bereikte hij ons niet, tot we dachten dat
we het ook zagen, maar het bleek dat hij blind
was geweest voor een onhoudbaar standpunt.
Dat drukte ons met de neus op de feiten.
Het blijkt dat we niet tot abstracte begrippen kunnen komen – toch het meest onlichamelijk soort denken dat er is – zonder het
lichaam steeds als referentie te gebruiken.
Anders begrijpen we deze begrippen niet. En
anders begrijpen we elkaar niet.10
Er is een onderzoek gedaan waaruit blijkt
dat proefpersonen wanneer ze iets zwaars in
de handen hebben ook zwaarder tillen aan een
probleem dat hen wordt voorgelegd.11 Vergelijkbare experimenten lieten een dergelijk
verband zien tussen fysieke en psychische
warmte, psychische pijn wordt in de hersenen
op dezelfde manier verwerkt als lichamelijke
pijn, de begrippen lang en kort worden voor
tijd en plaats op dezelfde manier verwerkt,
terwijl hoog en laag in ruimte en hiërarchie
inwisselbaar blijken (de langere kandidaat
wint trouwens vaker de verkiezingen).12-14
Niet alleen in de hiërarchie, maar ook in de
muziek blijkt dat zo te zijn. Een melodie is
gedefinieerd door haar intervallen, de afstanden tussen de verschillende toonhoogten.
Toondove mensen (amusie) kunnen afstanden slechter schatten.15
De beroemde neurowetenschapper Vilayanur Ramachandran ontdekte dat de linker
Gyrus angularis, waarvan al langer bekend is
dat deze betrokken is bij het lichaamsschema
(het lichaamsbewustzijn dat maakt dat u met
de ogen dicht weet waar uw vingertop en
waar uw neuspunt zich bevinden en u feilloos
de eerste naar de tweede kunt bewegen), ook
een rol speelt bij alle metaforen die wij gebruiken.16 Patiënten waarbij dit gebiedje als
gevolg van een CVA was uitgevallen, begrepen abstracte begrippen en metaforen niet
meer. Dat geeft steun aan het vermoeden dat
het ontstaan van alle metaforen en abstracte
begrippen zijn oorsprong heeft in ons lichaamsbewustzijn.
Het is begrijpelijk dat neurowetenschappers hun onderwerp het belangrijkst vinden,
maar dat zij hun terrein als pars pro toto van
de mens kunnen opeisen, is dus niet terecht.
De term ‘heel de mens’ is uit het modieuze
spraakgebruik verdwenen, maar misschien
moeten we het maar eens herformuleren.
BSL - BIJ - 3090r2_BIJ
Psychosomatiek
Als huisartsen zijn wij vertrouwd met deze
samenhang tussen lichaam en geest. We zien
mensen na een hartinfarct of met COPD depressief worden. Dementie blijkt soms alleen
het symptoom van hypothyreoı̈die te zijn. En
hardlopen blijkt een depressie weer op te
kunnen klaren. Maar geldt het ook andersom? De populariteit van de psychosomatiek
heeft een dieptepunt gekend na de ontdekking dat maagzweren geen gevolg waren van
stress, maar van de aanwezigheid van Helicobacter pylori. Het probleem is dat de invloed
van de geest op het lichaam niet past in de
opvatting dat de geest een onbelangrijk epifenomeen is van de hersenfunctie. Daarbij
komt dat de eerste hoofdwet van de thermodynamica, de wet van behoud van energie,
zich zou verzetten tegen een oorzakelijke
werking op de stof door iets onstoffelijks als
de geest. Er zijn eigenlijk maar twee gebieden
waarop de invloed van de geest op het
lichaam nooit is betwijfeld: het placebo-effect
en de somatisch onbegrepen ziekten. Maar
met deze beide vormen van invloed van de
geest op het lichaam scoor je als patiënt over
het algemeen niet hoog bij medici.
In de richtlijnen voor bijvoorbeeld cardiovasculair risicomanagement is nog steeds
weinig over psychosomatiek te vinden. In de
jaren zeventig publiceerden de cardiologen
Rosenman en Friedman over de type A-persoonlijkheid. Het was hen opgevallen dat de
onderzoeken naar de invloed van cholesterol
elkaar heel vaak tegenspraken. Zij werden er
door de man die hun wachtkamer opnieuw
zou stofferen op geattendeerd dat alleen de
voorkant van de stoelen was versleten. ‘Wat
voor soort mensen behandelt u?’, vroeg hij.
Hierdoor keken zij met andere ogen naar hun
patiënten en ontdekten dat de mensen die een
hartinfarct hadden doorgemaakt, heel vaak
gekenmerkt werden door geldingsdrang, vijandigheid, een chronisch gevoel van tijdnood
of een combinatie hiervan.17 Dit geluid is
inmiddels volledig overstemd door de cholesterolhypothese. Moleculen als oorzaak geven
veel meer houvast en psychosomatiek is voor
velen nog zo verschrikkelijk jaren zeventig.
Toch is de psychosomatiek bezig aan een
voorzichtige comeback. Er komen bijvoorbeeld steeds meer geluiden dat depressie
vaak voorafgaat aan een hartinfarct, zelfs bij
een normaal cholesterolgehalte.18,19 Maar de
010
Zijn wij onze hersenen?
vondst dat het leren van vergevingsgezindheid bij mensen met coronair lijden het optreden van ischemie van het hart bij (herinnerde) woede voorkomt (in tegenstelling tot
de controlegroep), zie ik nog niet snel een
plaats vinden in een richtlijn cardiovasculaire
preventie.20
De psychoneuro-immunologie heeft al in
de jaren tachtig laten zien hoe de immuniteit
invloed ondervindt van de hersenen via de
hypothalamus-hypofyse-bijnieras en het sympathische zenuwstelsel. Waarmee onder meer
verklaard werd hoe stress de immuniteit kan
onderdrukken. En andersom hoe cytokinen
invloed hebben op het centrale zenuwstelsel
doordat sommige als neurotransmitter kunnen functioneren. Maar immuunproblemen
benaderen we toch maar het liefst met ‘biologicals’.
Behaviorisme
Er is nog een reden om de geest onbelangrijk
te vinden. In het behaviorisme is ‘de geest’,
bijvoorbeeld door de Amerikaanse psycholoog B.F. Skinner (1904-1990), afgeschaft als
wetenschappelijk bruikbaar begrip. Je kunt
nu eenmaal nooit weten wat er in een ander
omgaat. Het enige onderwerp dat onderzocht
kan worden, is gedrag. En daarvan zul je de
achtergrond dus nooit leren kennen. Ook in
deze opvatting worden wij dus van subject
object. En zoals dat in de wetenschap niet
ongebruikelijk is voor onderwerpen die niet
goed zijn te onderzoeken, betekende dat voor
Skinner dat de geest dus niet bestond. Dit
was de doodsteek voor de erkenning van
zoiets als empathie. De ontdekking van de
spiegelneuronen, waarover later meer, heeft
duidelijk gemaakt dat wij wel degelijk kunnen ervaren wat er in een ander omgaat.
Onbewustzijn
Er waren tijdens de hoogtijdagen van het
behaviorisme meer redenen in de wetenschap
om de geest onbelangrijk te vinden. Neurofysiologisch onderzoek uit 1963 toonde namelijk aan dat het bewustzijn van onze handelingen enige milliseconden achter het sein tot
handelen vanuit onze hersenen, de ‘bereidheidspotentiaal’, komt aanhinken. In een beroemd en eigenlijk ook wel geestig experi-
BSL - BIJ - 3090r2_BIJ
11
ment liet de Britse neurochirurg W. Grey
Walter patiënten naar dia’s kijken terwijl er
elektroden direct op hun motorische cortex
waren aangesloten. Bij geopende schedel dus,
hij was ze toch juist aan het opereren. De
patiënten konden naar believen, als vrije beslissing, op een knop drukken als ze een
volgende dia wilden zien. Wat ze niet wisten
was dat deze knop loos was, maar dat de
projector reageerde op een elektrische signaal
in de aangebrachte elektroden. Tot hun verbijstering liep de projector vooruit op hun
beslissing. Niet alleen voordat ze de knop
aanraakten, maar net voordat ze besloten op
de knop te drukken verscheen de volgende
dia reeds. Ze waren zelfs bang dat ze door de
druk op de knop een dia zouden overslaan.21
Door dit resultaat ontstond twijfel over het
bestaan van de vrije wil.
Twintig jaar later vond een minstens even
beroemd experiment plaats. B. Libet liet
proefpersonen naar een klok kijken die met
een constante snelheid ronddraaide.22 Zij
moesten via deze klok het exacte tijdstip aangeven waarop zij besloten dat zij hun hand
zouden optillen. Van de bereidheidspotentiaal was al bekend dat deze 500 milliseconden
optreedt vóór de handeling. Het bleek dat het
bewuste besluit slechts 200 milliseconden
voor de beweging optrad, dus 300 milliseconden na de bereidheidspotentiaal. ‘De hersenen bereidden de beweging dus al voor voordat de proefpersonen zich bewust waren van
de eigen wil dit te doen.’ Toch verwerpt Libet
de vrije wil niet. Er bestaat volgens hem in
deze milliseconden nog genoeg ruimte om te
besluiten de hand niet te bewegen. Bij Libet
heeft de vrije wil in ieder geval vetorecht.
De conclusie is duidelijk: onze hersenen
bereiden onbewust voor wat pas later als gedrag in ons bewustzijn terechtkomt. Dat betekent dat we voor ons gedrag motieven kunnen hebben waar we ons niet van bewust zijn
en dat we dat gedrag pas achteraf rationaliseren met ‘verzonnen’ motieven. De psycholoog
Ap Dijksterhuis heeft een boek gewijd aan dit
fenomeen: Het slimme onbewuste.23 Daarin betoogt hij ook, net als Damasio, dat we bij
beslissingen beter op ons gevoel kunnen vertrouwen dan op ons bewust redelijk overwegen. Hij laat verder met veel voorbeelden zien
dat ons gedrag onbewust is gemotiveerd, wat
betekent dat we manipuleerbaar zijn met methoden die het onbewuste wel bereiken, maar
het bewustzijn niet. Methoden die de recla-
011
12
Drs. A. Bos
me-industrie met graagte toepast. De paradox is dat dit duidelijk maakt hoe belangrijk
het bewustzijn is. Als de reclametrucs wel in
het bewustzijn terecht zouden komen, zou je
er immers beter tegen gewapend zijn.
rassing voor me. Ik herken ze als mı́jn gedachten en als mı́jn woorden. En verder geeft
mijn zelfbewustzijn mij alsnog vetorecht
over gedrag dat ik niet verkies. Ik kan de
verantwoordelijkheid voor mijn gedrag niet
op iets of iemand anders afschuiven.
Vrije wil?
Intentie
Volgens velen betekent dit alles dat de vrije
wil een illusie is. Voor de evolutiebioloog
Richard Dawkins, voor wie het genoom allesbepalend is, is het duidelijk: wij hebben geen
vrije wil. Alles ligt vast. Hij vindt het daarom
onzinnig om misdadigers te straffen. Ze kunnen er immers niets aan doen dat ze doen wat
ze doen. Je kunt net zo goed je auto een trap
geven omdat hij panne heeft.24 Als hij gelijk
heeft, betekent dat niet minder dan dat het
leven eigenlijk nergens over gaat.
Dawkins heeft ongelijk wat betreft de psychopaten. De Amerikaanse bioloog Marc
Hauser doet aan de Harvard-universiteit onderzoek naar het intuı̈tieve gevoel van goed
en kwaad. Hij doet dat door allerlei morele
dilemma’s, liefst echt gebeurd, aan mensen
voor te leggen. Hij heeft daar op internet een
site voor waar iedereen, in verschillende talen
waaronder ook Nederlands, zijn morele keuzen in situaties kan intoetsen.25
Het blijkt dat iedereen, van wat voor achtergrond of leeftijd, intelligentie of geslacht
dan ook, ongeveer dezelfde intuı̈ties heeft.
Zelfs psychopaten blijken goed te beseffen
wat goed en kwaad is; het kan ze alleen niets
schelen. Hauser, als bioloog, denkt daarom
dat we evolutionair ontstane aanleg hebben
voor dit besef.
Maar dan nog. Voor Dawkins en vele anderen, zoals Dijksterhuis, is de wil alleen vrij als
die van begin tot eind bewust zou zijn. Maar
waarom zou dat zo moeten zijn? Alles begint
immers onbewust. Ook ons bewuste denken.
Wij kunnen onze neuronen toch geen instructies geven? Daar is een onbewuste regelaar
aan het bewind. Gelukkig hebben we geen
bewustzijn in onze fysiologie. Stel je voor
dat je je hart steeds de opdracht moest geven
te kloppen of dat je de gruwelijke gebeurtenissen in je spijsvertering bewust moest meebeleven. Maar mijn gedrag is wel degelijk
mijn gedrag. Het is toch ook mijn onbewuste? De gedachten die ik denk en de woorden die ik uitspreek worden ook onbewust
geproduceerd, maar vormen zelden een ver-
BSL - BIJ - 3090r2_BIJ
Maar hoe ben ik verantwoordelijk? Waar
moeten we het begin zoeken van gedrag (of
denken)? Wat is het neuronale correlaat van
intentie? Waarom slaan de hersenen wel de
ene en niet de andere weg in het neuronennetwerk in? Wat zet een neuron aan tot ‘vuren’? Wat is de oorzaak van het feit dat de
ionenkanalen in de celwand opeens natrium
binnenlaten, zodat zich een actiepotentiaal
over het neuron beweegt? Het antwoord is:
de actiepotentiaal van een ander neuron of
anders de neurotransmitters afkomstig van
een ander vurend neuron. Zo redenerend
wordt de vraag alleen maar verschoven: wat
is de uiteindelijke oorzaak van de opeenvolgende verschijnselen? We komen in een cirkel
terecht. De veronderstelling is dat de hersenen dit alles op eigen gezag doen. Maar waar
besluit dit autonome brein dat het een keer
niet meedoet, zodat niet deze maar hoogstens
andere neuronen gaan vuren? Hoe besluiten
de hersenen aan welke taak ze zich gaan
wijden en dus ook welke hersenregio aan het
werk kan gaan?
De beeldvormende techniek in de neurowetenschappen die dit zou kunnen laten zien, is
de fMRI (functional MRI). Deze wordt gebruikt om te laten zien welke hersenregio’s
zijn betrokken bij bepaalde taken. Wat deze
laat zien is echter geen neuronenactiviteit,
maar toename van bloedtoevoer. Dat was
nooit een bezwaar, want tot voor kort betekende dat hetzelfde: actieve neuronen vragen
gewoon om meer bloed. Twee onderzoekers
vroegen zich echter af of dat wel waar is. Zij
timeden de gebeurtenissen nog eens heel
goed en kwamen erachter dat er eerst extra
bloedtoevoer is voordat er ook maar enige
activiteit van de neuronen in die regio is aan
te tonen. ‘These findings (tested in two animals) challenge the current understanding of
the link between brain haemodynamics and
local neuronal activity. They also suggest the
existence of a novel preparatory mechanism
in the brain that brings additional arterial
012
Zijn wij onze hersenen?
blood to cortex in anticipation of expected
tasks.’26
Ofwel: de tot nu toe bekende mechanismen
komen wat de onderzoekers betreft niet in
aanmerking als verklaring voor de aanzet
van een bepaalde hersenactiviteit. De conclusie die kan worden getrokken, is dat het
‘andersom’ is, namelijk eerst bloedtoevoer en
dan pas neuronale activiteit in de betreffende
regio’s. Wat het bloed eropuit stuurt, is nog
onbekend en in ieder geval onbewust. Het
wordt steeds interessanter om het idee ‘heel
de mens’ nieuw leven in te blazen.
Vorm en functie
Uit neurologisch oogpunt kunnen we dus het
begin van een hersenactiviteit niet vinden. Er
zullen niet veel neurowetenschappers zijn die
eraan twijfelen dat de motorische schors onze
bewegingen aanzet. En er bestaat evenmin
twijfel over het feit dat als een defect in de
motorische schors is ontstaan, bepaalde spieren verlamd raken en dus bepaalde bewegingen niet meer mogelijk zijn. Maar hoe moeten we dan het volgende verklaren? De Nijmeegse hoogleraar neurologie Theo Mulder
beschrijft in een interview hoe een patiënt
na een beroerte nauwelijks meer kan lopen.27
Zijn been slingert en zijn arm staat in een
soort vleugelstand. De man blijkt tot zijn
zeventigste een hartstochtelijk schaatser te
zijn geweest. De fysiotherapeut komt op het
idee hem te vragen om in plaats van te lopen
op sokken over de gladde vloer te schaatsen.
En dat lukt wonderbaarlijk goed. Een andere
patiënt, een oud mijnwerker, beschikt na een
beroerte niet meer over rompbalans: op geen
enkele manier is hij in staat zijn armen ten
opzichte van zijn romp te bewegen. De vindingrijke fysiotherapeut creëert een gang met
tafels en laat een karretje bezorgen. De
patiënt gaat er ruggelings op liggen en slaagt
erin, net als vroeger in de mijn, zijn armen
dingen te laten doen die hij tot dan toe op
geen enkele manier voor elkaar kon brengen.
En tenslotte is daar de dirigent die zijn armen, alweer na een beroerte, niet kan bewegen. Maar wat doet hij, wanneer hij zegt:
‘Vroeger kon ik dit?’ Hij maakt typisch dirigerende bewegingen met zijn armen.
Als deze patiënten deze ‘spontane’ bewegingen maar vaak genoeg herhalen, blijken
er in de hersenen weer neuronale circuits te
BSL - BIJ - 3090r2_BIJ
13
ontstaan die deze bewegingen representeren.
Men spreekt dan over het zelforganiserend
vermogen of de plasticiteit van de hersenen.
Dat klinkt alsof het initiatief hiertoe toch nog
altijd van de hersenen zelf uitgaat. ‘The brain
rewires itself.’28 Maar hoe moeten we het
verklaren dat de ledematen zonder de impulsen van de motorische cortex, die immers
beschadigd is, bewegingen uitvoeren? De
enige prikkelgeleiding die volgens huidige
inzichten in zo’n geval nog voor beweging
zou kunnen zorgen, is de reflexboog via het
ruggenmerg. Maar vergelijking met reflexbewegingen doet absoluut onrecht aan de kwaliteit van de bewegingen uit de voorbeelden.
Michael Gazzaniga stelt nog als centraal dogma in zijn boek The Social Brain uit 1985:
‘Vorm gaat vooraf aan functie.’29 Wanneer je
niet de hersenstructuren voor een functie
hebt, zal die functie ook nooit gerealiseerd
kunnen worden. Maar bovengenoemde voorbeelden lijken daar toch mee in tegenspraak.
Tenzij de reflexboog, die niet hoger gaat dan
het ruggenmerg, hiervoor verantwoordelijk
is. Maar het blijkt dat zelfs beschadigingen
van het ruggenmerg door stevig oefenen kunnen verbeteren. In dat geval is dus zelfs de
reflexboog niet intact en kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor het oefenen. Dat is
althans de bevinding bij ratten met partieel
beschadigd ruggenmerg, met gedeeltelijke
verlammingen, die men liet lopen en rennen
in een molen.30 Wat regelt de bewegingen
waar geen neuronale representatie voor beschikbaar is? Gaat hier functie vooraf aan
vorm? Het is een raadsel. Eén ding is duidelijk: hier mag de patiënt van geluk spreken
dat hij niet zijn hersenen is.
De therapeutische implicaties van dit alles
zijn echter wel duidelijk. Op dit fenomeen is
de therapie van de ‘forced use’, ook wel constraint-induced movement therapy genoemd,
gebaseerd (bij een eenzijdige verlamming na
bijvoorbeeld een beroerte). De ‘goede’ arm
wordt met een spalk en een mitella geı̈mmobiliseerd, zodat de patiënt om iets te bereiken
de verlamde arm wel moet gebruiken om
eraan te ontwennen dat die niet werkt. Het
leek aanvankelijk een positief effect te sorteren. Interessant was dat hierbij bleek dat
vooral patiënten die nog over gevoel in het
aangedane gebied beschikten en dus nog informatie uit de ledematen kregen, hier baat
bij hadden. Inmiddels is duidelijk dat de gezonde ledematen niet ongebruikt moeten
013
14
Drs. A. Bos
blijven en wordt nu gebruikgemaakt van het
NDT-concept (Neuro Developmental Treatment) waarbij overigens wel alle aandacht
uitgaat naar gebruik van de aangedane helft.
Gelukkig is ook hier de patiënt niet zijn
hersenen. Hij repareert ze.
Leren
Wat er dan gebeurt, wordt steeds meer bekend. De synapsen van de niet-beschadigde
buurcellen worden door de herhaalde bewegingen, waar we de oorspronkelijke neurale
aanzet dus niet van kennen, gestimuleerd en
versterkt. Daarop sturen deze hun uitlopers,
als ranken, rond om nieuwe verbindingen te
maken in de buurt van de beschadiging.
Vreemd genoeg komt er in de andere hersenhelft op de analoge plaats ook een sterke
activering op gang. Dus niet alleen lokaal,
rond de plek van de beschadiging, maar het
gehele brein wordt omgebouwd. Maar dat
alles gebeurt alleen wanneer de eigenaar van
deze hersenen die veranderingen stimuleert
door te bewegen en te oefenen.
Door herhaalde prikkeloverdracht in de synapsen, de verbindingen tussen neuronen,
treedt er iets op dat long term potentiation
wordt genoemd of ook wel hebbiaanse plasticiteit (naar de psycholoog D.O. Hebb, die dit
proces voor het eerst voorstelde).Het gaat hier
om een verandering in de receptoren in de
celwand die de prikkeloverdracht vergemakkelijkt.31 Verder kan het aantal synapsen tussen de neuronen toenemen. Hebb had een
talent voor didactische oneliners: ‘Neurons
that fire together, wire together; neurons out of
synch, fail to link.
’s Nachts, vooral tijdens de diepe slaap,
gaan al de overdag aangesproken verbindingen in de circuits hetzelfde nog eens overdoen
en worden dan als het ware ‘definitief’ bevestigd. Replay wordt dat genoemd, het opnieuw
afspelen van informatie die overdag is vergaard.32 Om goed te kunnen leren, moet je
goed kunnen slapen. Wij herprogrammeren,
kortom, 24 uur per etmaal onze hersenen. Wij
leren ons hele leven. Wij ontwikkelen ons
continu. Misschien is dat het wel waar het
leven over gaat.
BSL - BIJ - 3090r2_BIJ
Spiegelen
Hoe komt het eigenlijk dat mensen zo gemakkelijk kunnen leren en vooral kinderen
spelenderwijs talen en allerlei vaardigheden
leren?
In 1996 werd door de Italiaanse wetenschappers Rizolatti en Gallese misschien wel
een van de belangrijkste ontdekkingen gedaan in de neurowetenschappen. Het verhaal
is al vele malen verteld hoe de rol van de
neuronen van de premotorcortex van apen
bij bepaalde handelingen werd onderzocht.
De apen werd de handeling voorgedaan die
ze geacht werden te volvoeren wanneer de
test zou ingaan. Het bleek dat de neuronen
al begonnen te vuren terwijl de apen alleen
maar bewegingsloos toekeken. Dergelijke
neuronen worden sindsdien spiegelneuronen
genoemd.33,34 Ze zorgen ervoor dat het waargenomen gedrag van een ander ervaren wordt
in dezelfde hersenstructuren die een rol zouden spelen als wij hetzelfde zouden doen.
Deze neuronen spiegelen dus zowel de eigen
als andermans bewegingen en gedrag. Dat
geldt zowel voor handelingen als de intenties
die daarbij spelen, zelfs voor andermans emoties en gevoelens. Door die spiegelneuronen
kunnen we leren. Door innerlijk na te doen.
En ze maken empathie mogelijk en ‘theory of
mind’. Dat laatste betekent dat men zich kan
voorstellen wat een ander denkt. Voor de
behaviorist nog een absurde gedachte.
Neuroplasticiteit
Onze hersenen veranderen op deze manier
dus door het gedrag van anderen. Maar wij
kunnen zelf nog op een andere manier onze
hersenen veranderen. Het lijkt er zelfs op dat
we in staat zijn grote gebieden van de hersenen te gebruiken voor andere doeleinden
dan waarvoor ze oorspronkelijk zijn bedoeld.
Hier lijkt Gazzaniga’s relatie tussen vorm en
functie geheel zoek.
Bij doven die met gebarentaal communiceren, blijkt zich een interessant fenomeen voor
te doen. Het is vergelijkbaar met wat er na
een herseninfarct (een beroerte) kan gebeuren. Namelijk dat een ander hersengebied de
taak van het niet (meer) functionerende gebied overneemt. De twee belangrijkste taalgebieden in de hersenen zijn, zoals bekend,
allereerst het gebied van Broca, het spraak-
014
Zijn wij onze hersenen?
centrum, dat een belangrijke rol speelt bij het
spreken. Dat bevindt zich, vrij logisch, vlakbij het gebied van de motorische cortex dat de
bewegingen van mond en lippen aanstuurt.
Daarnaast ligt een hersendeel dat het verstaan
van taal mogelijk maakt, het gebied van Wernicke, dat zich, al even logisch, bevindt in de
gehoorschors. Beide gebiedjes bevinden zich
in de linker hersenhelft, dat, misschien iets te
simpel gesteld, het terrein is van het logisch
denken, terwijl in de rechter hemisfeer het
visueel-ruimtelijk inzicht wordt bepaald. Volgens deze logica zou het produceren van gebarentaal in de hersenen gelokaliseerd moeten zijn in een gebied van de motorische
schors waar de armbewegingen worden gerepresenteerd, terwijl het begrijpen ervan in
het rechter hersengebied plaats zou moeten
vinden. Dat blijkt niet zo te zijn. Ook de
gebarentaal van doven maakt gebruik van
Broca en Wernicke.
Een gelijksoortig verhaal betreft het gebruik van de occipitale schors door blinden.
Deze primaire (ofwel als eerste door visuele
informatie bereikte) visuele schors is bij zienden onder andere bij het lezen actief. Blinden
die braille lezen blijken daarvoor eveneens de
occipitale schors te gebruiken. Zelfs ál hun
vingertoppengevoel wordt daar gerepresenteerd en niet in het uitgebreide gebied dat
de zienden voor voelen hebben gereserveerd
in de primaire sensibele schors! Na enkele
dagen continu geblinddoekt brailleschrift leren, gebeurt bij ziende proefpersonen hetzelfde als bij blinden. Hun vingertoppen worden gevoeliger en hun occipitale schors neemt
de representatie hiervan over van de sensibele
schors. Na afdoen van de blinddoek keert
alles, na enige tijd zien, weer op zijn oude
plaats terug en verdwijnt de extra gevoeligheid van de vingertoppen.35
Maar niet alleen voor het tasten levert de
visuele cortex bij blinden extra mogelijkheden. Het feit dat blinden zich zo goed in de
ruimte kunnen oriënteren, komt doordat ze
hun visuele cortex ook aan het werk zetten bij
het horen van geluiden.36 Onlangs was op de
televisie een blinde te zien die met behulp
van de terugkaatsing van klikgeluidjes, als
sonar, in staat was behoorlijk nauwkeurig de
omgeving te beschrijven.
Men kan zich afvragen waarom dit zo is.
Voldoet de rechter hersenhelft niet voor het
herkennen van gebaren? Bij horenden wel. Is
er niet genoeg plaats in de sensibele cortex
BSL - BIJ - 3090r2_BIJ
15
om braille te verwerken? Vingertoppen kunnen erg genuanceerd prikkels onderscheiden
en er is een bijzonder groot gebied in de
hersenen voor gereserveerd, dus ik vermoed
dat er een andere reden is. Gaat het misschien
niet om de weg waarlangs wordt waargenomen, maar om de aard van de waarneming
zelf? Gaan Broca en Wernicke eigenlijk over
communicatie en de occipitale schors over de
vorm van de buitenwereld?
De spectaculairste voorbeelden van neuronale plasticiteit vormen de mensen met maar
één hersenhelft. Neem nu het meisje bij wie
de linker hersenhelft op driejarige leeftijd was
verwijderd. Ze spreekt op zevenjarige leeftijd
vloeiend Nederlands en Turks, en vertoont
slechts een lichte spasticiteit rechts.37
Misschien nog opzienbarender is het geval
Roger, een afgestudeerd wiskundige, die om
een bepaalde reden een hersenscan liet maken. Daarbij bleek dat hij vrijwel geen hersenweefsel meer had door een inwendige hydrocephalus. Er was alleen een flinterdun
schilletje neocortex tegen de schedel en redelijk intacte basale hersenen. Zijn neuroloog
schatte zijn hersenen op 5% van het normale
volume. Roger functioneert normaal.38,39
Zijn deze mensen werkelijk hun hersenen?
Netwerk of soep?
Waar gaat het dan om bij de hersenfunctie? Er
zijn twee gezichtspunten in de neurowetenschappen die elkaar overigens niet uitsluiten.
Het ene gezichtspunt benadrukt de netwerkfunctie van de neuronen, de ‘circuits’, en de
andere het belang van de chemie van de
neurotransmitters. De psychiater Johan A.
den Boer noemt dit het circuit- en het soepstandpunt.40 De bovenstaande voorbeelden
van aanzienlijk volumeverlies van de hersenen laten ons enigszins verward achter wat
betreft de rol en het belang van het netwerk.
Met het soepstandpunt voelen wij ons als
artsen op vertrouwder terrein. We kunnen
de hersenfunctie immers beı̈nvloeden met
psychofarmaca? Deze beı̈nvloeden de prikkeloverdracht door neurotransmitters en hebben
invloed op de aanmaak en activiteit van synapsen. Ze veranderen daarmee dus ook de
circuits. Op verschillende plekken in de hersenen zijn verschillende neurotransmitters
aan het werk, die allemaal een andere invloed
op ons zouden hebben. Dopamine noemen
015
16
Drs. A. Bos
we de beloningsstof. Serotonine een stemmingsregulator. GABA’s geven rust en endorfinen verminderen pijn. Sommige neurotransmitters hebben een hormonale werking,
zoals adrenaline. Andersom hebben hormonen weer een invloed op de hersenen, bijvoorbeeld testosteron. Onze stemming en misschien zelfs ons karakter zouden geheel worden bepaald door deze chemische stoffen.
Alsof het om de menging van sappen gaat,
zoals in de hippocratische geneeskunde. De
slechte mengsels, de dyscrasieën, zijn met de
psychofarmaca te herstellen. Althans, dat is
de bedoeling. Helaas weten patiënten het
‘beloofde verloop’ vaak niet waar te maken.
Van serotonineheropnameremmers worden
sommige mensen juist depressiever en andere
agressief. Testosteron zou ook agressief maken. Dat heeft dieronderzoek laten zien.
Maar bij mensen ligt dat toch anders. Zwitserse onderzoekers vonden bij vrouwen die al
of niet at random en dubbelblind testosteron
kregen dat zij verschillend op de toediening
van dit hormoon reageerden. ‘Een ‘asociaal’
persoon reageert asociaal op testosteron en
een ‘sociaal’ persoon sociaal.’41 Verschillende
mensen doen verschillende dingen met dezelfde stof. Dat wisten we natuurlijk al,
maar het betekent wel dat wij niet volledig
door de chemie worden geregeerd, zoals sceptici, of misschien liever cynici, wel plegen te
beweren.
Zijn de hersenen de baas in ons of zijn wij
de baas in onze hersenen?
Maar wat zou iemand dan tot een sociaal
mens maken als dat niet door de chemie van
de neurotransmitters wordt veroorzaakt? Ligt
dat op een andere manier vast? Of kunnen wij
ons tot een sociaal persoon ontwikkelen?
De plasticiteit van de hersenen spreekt het
idee tegen dat ons gedrag voor eeuwig vastligt. Wij kunnen ons ontwikkelen. Er zijn
veel redenen om te veronderstellen dat het
leven daarover gaat. Alle romans en biografieën ontlenen tenslotte hun bestaansrecht
daaraan. En die ontwikkeling wordt gestimuleerd omdat we drempels moeten overwinnen. Omdat we moeite moeten doen om een
doel te bereiken. Een roman of een biografie
zonder problemen wil niemand lezen. Een
levensverhaal waarin alles altijd meezit, is
volstrekt oninteressant. We zagen aan het
BSL - BIJ - 3090r2_BIJ
begin van dit artikel dat ziekte invloed heeft
op de psyche. Dat hoeft niet alleen een negatieve invloed te zijn. Als drempel in het leven
kan ziekte ook een mogelijkheid tot ontwikkeling in zich bergen. Dat is, zoals aangenomen mag worden, een uiterst impopulaire
gedachte in deze tijd. Maar de manier waarop
we met een ziekte leven of de manier waarop
we de ziekte te boven komen, verandert iets
in ons. Die ontwikkeling zou een arts kunnen
steunen. Dat vraagt om meer dan protocollaire zorg. Dat veronderstelt belangstelling
voor de uniciteit van de patiënt die tegenover
je zit. Daar helpen de statistiek en de evidence
niet meer, alleen de empathie. Vanouds de
sterke kant van de huisartsengeneeskunde.
En het interessante is dat dit de basis is van
de placebowerking in de geneeskunde.
‘Ik’
Maar wat ontwikkelt zich dan? De hersenen,
het lichaam? Ongetwijfeld. Maar zou dat zo
interessant zijn als ‘vrucht van een leven?’ Als
neurowetenschappers stellen dat wij onze
hersenen zijn, wat bedoelen ze dan? Wat
maakt ons tot mens? Gaat het dan om de
klomp grijze en witte stof van een bepaalde
afmeting of om het ‘geproduceerde’ gedrag en
het bewustzijn? Dat wat geen afmetingen
heeft?
Als we aan ontwikkeling denken, gaat het
toch hierom. Om deze onmeetbare en onweegbare kant van ons. Maar dan dreigen we
toch weer terecht te komen bij iets als de
geest, de individualiteit, de persoon, het ik
of het zelf. En dat zou allemaal niet bestaan
volgens de meeste neurowetenschappers. Er
is geen ‘Ghost in the machine’, geen homunculus die toeschouwer is in het theater van
het bewustzijn. Vooral niet omdat de functies
van de hersenen in talrijke modules van
aparte circuits en regio’s zijn verdeeld en er
geen plekje in de hersenen zou zijn waar alle
informatie weer bij elkaar komt.
Toch kun je toeschouwer zijn van je eigen
gedrag en je eigen gedachten. Daarom kun je
daarin ook ingrijpen. En de meesten van ons
ervaren zichzelf als eenheid. Betekent dit dan
niet dat wij een ‘ik’ of een zelf hebben?
De spiegelneuronen maken wat dit aangaat
iets duidelijk. Doordat ik, geholpen door de
spiegelneuronen, de ander als spiegel kan gebruiken, kan ik mezelf als ‘ik’ ervaren, omdat
016
Zijn wij onze hersenen?
ik de ander als persoon zie. Als ik alleen op de
wereld was, was het begrip ‘ik’ een loze term.
Dat ik mij een ‘ik’ voel, dank ik aan anderen.
Het ‘ik’ is zowel een sociaal concept als een
reëel bestaand begrip. Even reëel als de hersenen, maar daar niet in te vinden. Het heeft
geen afmetingen, maar het bestaat. Daardoor
herkennen we een ander als persoon: als subject en niet als object. De Britse psychologe
Uta Frith meent dat het autisten ontbreekt
aan een ‘zelf’. Om je in te leven in een ander,
moet je weten wie je zelf bent.42 Dat levert de
empathie op zonder welke de geneeskunde
nooit zou hebben bestaan.
Met introspectie kun je het ‘ik’ niet ontdekken: je bent het zelf die ‘introspecteert’.
Zoals je zonder spiegel je eigen ogen niet
kunt zien. Maar bij een ander zie je het
onmiddellijk. Daar is een persoon, een eenheid, iemand. Hoe je dat waarneemt, is echter
nauwelijks te formuleren. Dat wordt vooral
duidelijk bij sollicitaties waarbij de beroemde
eerste indruk achteraf altijd de beste blijkt te
zijn geweest. Of bij het fenomeen van liefde
op het eerste gezicht. Je weet, ondanks een
onverantwoord gebrek aan informatie, wat
voor iemand je voor je hebt. Dat noemen we
intuı̈tie. Een begrip waar de neurowetenschap geen bevredigende verklaring voor kan
bieden.
Conclusie
Wij zijn niet onze hersenen. Hersenen ervaren maar één soort prikkel: depolarisatiegolven en hyperpolarisatiegolven. Als je er al van
kunt spreken dat ze die ervaren. Hersenen
nemen niet waar, wij nemen waar. Hersenen
worden niet beloond, wij worden beloond.
Hersenen maken geen verhaal uit onsamenhangende gegevens. Dat doen wij. Ooit gezien dat hersenen verrast zijn door wat ze
waarnemen? En waar zie je dat dan aan?
Omdat ze een huppelpasje maken? Hersenen
voelen zelfs geen pijn. Hersenoperaties kunnen zonder narcose plaatsvinden. Net zo min
als de hersens honger hebben, boos zijn of zin
hebben om te rennen, doen ze aan waarnemen. Dat doen alleen personen (en andere
organismen). Maar het kost veel moeite om
neurowetenschappelijke literatuur te vinden
waarin men zich niet schuldig maakt aan
deze drogredenering en dat staat, volgens de
filosofen Bennett en Hacker, als belangrijkste
BSL - BIJ - 3090r2_BIJ
17
hinderpaal een gezonde manier van denken
over de relatie van de geest en de hersenen in
de weg.43
Literatuur
1 Swaab D. Wij zijn onze hersenen. Trouw, 30
september 2000.
2 Lukacs G. Geschichte und Klassenbewustsein.
1923.
3 Dennet D. Consciousness explained. Penguin
1991. Vertaald als: Het bewustzijn verklaard. Contact, 1999.
4 Crick FHC. The astonishing hypothesis: the scientific search for the soul. Simon & Schuster,
Londen. 1994.
5 Gazzaniga MS. The ethical brain. New YorkWashington DC: Dana Press, 2005.
6 Swaab D. Geen gedachten zonder fosfor. AMC
magazine, december 2002.
7 Damasio AR. De vergissing van Descartes.
Amsterdam: Wereldbibliotheek, 1995.
8 Damasio AR. Ik voel dus ik ben. Amsterdam:
Wereldbibliotheek, 1999.
9 Damasio AR. Het gelijk van Spinoza. Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2003.
10 Bos A. Hoe de stof de geest kreeg. Zeist: Christofoor, 2008.
11 Jostmann NB, Lakens D, Schubert TW. Weight as
an embodiment of importance. Psychol Sci 2009;
20(9):1169-74.
12 Williams LE, Bargh JA. Experiencing physical
warmth promotes interpersonal warmth. Science
2008; 322: 5901.
13 MacDonald G, Leary ML. Why does social exclusion hurt? The relationship between social and
physical pain. Psychol Bull 2005;131:202-23.
14 Casasanto D, Boroditsky L. Time in the mind:
Using space to think about time. Cognition
2008;106:579-93.
15 Douglas KM, Bilkey DK. Amusia is associated
with deficits in spatial processing. Nat Neurosci
2007;10:915-21.
16 Von Bubnoff A. Stroke patients shed light on
metaphors. [email protected] 26 mei 2005. Referaat over: Grasping Metaphors: UC San Diego
research ties brain areas to figures of speech.
UCSDNews 2005.
17 Friedman M, Rosenman RH. Type A behavior
and your heart. New York: Alfred A. Knopf, 1974.
18 Bremmer MA. Depressie en hartvaatziekten:
mogelijke verstoringen in de stress- en ontstekingsresponse als verklaringen voor de onder-
017
18
Drs. A. Bos
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
linge relatie. Proefschrift VU medisch centrum
2008.
Kamphuis MH, Geerlings MI, Tijhuis MAR, Kalmijn S, Grobber DE. Kromhout D. Depressie en
hart- en vaatziekten. Hartbulletin 2009;40(1):146.
Waltman MA, Russel DC, Coyle CT, Enright RD,
Holter AC, Swoboda CM. The effects of forgiveness intervention on patients with coronary artery disease. Psychol Health 2009;24(1):11-27.
Gray WW. Voordracht voor de Osler Society,
Oxford University, 1963. In: Dennett DC. Consciousness explained. Penguin, 1991.
Libet B. Time of conscious intention to act in
relation to onset of cerebral activity: The unconscious initiation of a freely voluntary act. Brain.
1983;196:640-645. Geciteerd in: Boer JA den. Neurofilosofie. Amsterdam: Boom, 2003.
Dijksterhuis A. Het slimme onbewuste. Denken
met gevoel. Amsterdam: Bert Bakker, 2008.
Dawkins R. Straf is wetenschappelijk achterhaald. NRC Handelsblad 2006, 14 en 15 januari;
p. 19.
http://moral.wjh.harvard.edu/index.html
Sirotin YB, Das A. Anticipatory haemodynamic
signals in sensory cortex not predicted by local
neuronal activity. Nature 2009;457(7228):574.
Maassen H, Ophey P. Flexibele hersenen. Wetenschap, Cultuur en Samenleving 1996;juli-aug:603.
Crick FHC, Koch C. The problem of conciousness.
Sci Am 2002;aug.:10-7.
Gazzaniga MS. The social brain. New York: Basic
Books, 1985.
Pilcher H. Exercise may speed spinal cord repair.
Running boosts nerve talk in injured rats. Nature
2003;10 november.
BSL - BIJ - 3090r2_BIJ
31 Ledoux JE. Emotion, memory and the brain. Sci
Am 2002;12(1):62-71.
32 Hijmans A. Leren tijdens de slaap. AMC Magazine, juni 2004.
33 Rizzolatti G, et al. Premotor cortex and the
recognition of motor actions. Cogn Brain Res
1996;3:131-41.
34 Gallese V, et al. Action recognition in the premotor cortex. Brain 1996;119:593-609.
35 Pascual-Leone A. Neuropsycholoog Boston in
‘Frontiers’. Uitzending National Geographic
over neuronale plasticiteit met Alan Alda.
36 Khamsi R. Plastic brains help the blind place
sounds. Brain areas for vision are co-opted for
locating sound in space. http://www.nature.com/
news/2005/050125/full/news050124-6.html.
37 Borgstein J, Grootendorst C. Half a brain. Lancet
2002;359(9305):473.
38 VARA. Een geweldige tijd. Presentator: Paul Witteman. (Al in 1985 uitgezonden door de EO: ‘Heb
je echt wel hersenen nodig?’)
39 Lewin R. Is your brain really necessary? Science
1980;210(4475):1232-4.
40 Boer JA den Neurofilosofie. Hersenen>bewustzijn>vrije wil. Amsterdam: Boom, 2003, 2004.
41 Eisenegger C, Naef M, Snozzi R, Heinrichs M,
Fehr E. Prejudice and truth about the effect of
testosterone on human bargaining behaviour.
Nature 2010;462(7274), advanced online publication. (citaat uit bespreking hiervan in NRC Handelsblad 12-13 december 2009, wetenschapsbijlage, 11)
42 Frisch U. Autisme-verklaringen van het raadsel.
Berchem: Uitgeverij EPO, 2005.
43 Bennet MR, Hacker PMS. Philosophical foundations of neuroscience. Oxford: Blackwell, 2003.
018
Download