Verzoening en rechtvaardigheid met afstandsbediening. Marja van den Beld Volgens Bert de Leede is het “niet de roeping van een kerk om zich al te zeer te mengen in een politiek conflict”, maar wel om “op enige afstand te zeggen wat zij ziet en vanuit de grote traditie nu te zeggen heeft.” Wat mij betreft geeft deze zin precies het probleem weer: de kerk die meent van een afstand iets over het Midden Oosten conflict te kunnen zeggen en het maar niet laten kan om Israël vanuit zijn eigen Heilige Schrift de les te lezen. Buiten de realiteit Om te weten hoe groot de afstand tot het ingewikkelde conflict in het Midden Oosten is, hoef je maar een week in Israël te zijn met kranten, debatten in de Knesset en informatie uit de eerste hand over belangrijke ontmoetingen tussen allerlei partijen. Bijna dagelijks zijn er nieuwe ontwikkelingen, er gebeurt veel achter de schermen en omdat het conflict tussen Israël en de Palestijnen zo verweven is met de situatie in de hele Arabische wereld verlopen contacten en partijschappen niet volgens een eenduidig stramien, maar in steeds wisselende samenstellingen. Eenmaal terug in Nederland, met het artikel van Bert de Leede voor mijn neus en de synodebespreking van de IPA-nota nog vers in het geheugen, is het me opnieuw glashelder dat deze discussie hier zich volledig buiten de realiteit afspeelt. Zonder enige terughoudendheid spreken predikanten en andere synodeleden over Israël alsof het over hun eigen land en volk gaat, alsof het aan hun is om de identiteit van dat volk te definiëren en alsof het conflict met de Palestijnen in de orde van grootte valt van een grensgeschil met België. Wat weet een gemiddeld synodelid eigenlijk over de geschiedenis van het Midden Oosten, de heersende opvatting van bekende rabbijnen over het sluiten van compromissen: land voor vrede, de houding van de islam hieromtrent, of over het krachtenveld tussen de verschillende Arabische staten? Mijn ervaring: heel weinig. In elk geval veel te weinig om hierover een stevige mening te hebben, laat staan een oordeel te vellen of vergaande conclusies te trekken. Niettemin blijkt dat voor velen geen beletsel. Groot-Palestina Neem het door De Leede aangeroerde punt van de verbinding tussen volk, religie en territorium. Natuurlijk bestaat er een verband, maar dit geldt voor elk volk, ook als religie geen enkele rol speelt. Elk volk heeft redenen om zich met een bepaalde plek verbonden te voelen en die plek als zijn territorium te beschouwen. Waar het om gaat is dat Israël in 1948 akkoord is gegaan met verdeling van het land, terwijl de Arabische partijen met vijf legers optrokken om Israël de oorlog te verklaren. De Groot-Israëlgedachte leeft bij bepaalde groepen hier en in Israël, maar opeenvolgende Israëlische regeringen delen deze visie niet en dat geldt ook voor de meerderheid van de bevolking. De seculiere staat Israël en ook de toonaangevende rabbijnen volgen de land-voor-vrede-opvatting, hetgeen onder andere geleid heeft tot teruggave van de Sinai na vredesonderhandelingen met Egypte. Dat elk compromis tot op heden door de Palestijnen afgewezen is, heeft juist te maken met de Groot-Palestinagedachte, ofwel het concept dat elk gebied dat ooit door de islam veroverd werd (Dar al-Islam), definitief islamitisch is. Alles daarbuiten is het gebied van oorlog (Dar al-Harb). Het feit dat Israël, dat kleine hoekje van het grote Arabische rijk, nu wordt bewoond en beheerst door Joden is vanuit dit concept ondenkbaar en onacceptabel. Dat is de reden dat vernietiging van Israël hoog op de islamitische agenda staat. Dit geldt vooral voor Iran dat zijn macht in de regio wil uitbreiden door radicale groepen zoals Hamas in Gaza, Hezbollah in Libanon en de Islamitische Jihad op de Westbank te trainen en te bewapenen. En zo heeft Israël met Gaza nu een Iraanse satellietstaat binnen haar grenzen. Tot grote angst niet alleen van Israël, maar ook van veel Palestijnen en andere Arabische landen, die in Iran een ernstige bedreiging zien voor de balans tussen Sji’ieten en Soenieten in de hele regio. Een religieus conflict Het is dan ook een groot en wijd verbreid misverstand dat het hier om een politiek conflict zou gaan. Integendeel: dit conflict is in de grond en in de oplossing door en door religieus bepaald. In navolging van de door Mohammed gepraktiseerde methode kunnen islamitische leiders om praktische redenen en voor bepaalde tijd een wapenstilstand met de vijand sluiten (hoedna). Arafat heeft zich in het verleden in zijn Arabische toespraken menigmaal op deze mogelijkheid beroepen. Maar de verplichting om de ongelovigen te bekeren of te vernietigen vervalt nooit en daarmee staat het lot van Israël vast. De bekende historicus Benny Morris stelt in zijn pas verschenen boek: “1948: A History of the First ArabIsraëli War” dat de oorlog in 1948, vanuit Arabisch perspectief gezien, een religieuze oorlog was, of meer nog een oorlog over grondgebied. Om het heel precies te zeggen: de grond zelf was heilig. Schending van die grond door ongelovigen was voldoende reden om een heilige oorlog te ontketenen en de herovering ervan was dus een goddelijke opdracht. Deze man, die jarenlang en met graagte geciteerd werd vanwege zijn harde kritiek op Israël inzake de verdrijving in 1948 van grote aantallen Arabische inwoners, geeft nu aan dat hij daarin door velen verkeerd begrepen is. In werkelijkheid ondersteunde hij volledig het toenmalige optreden om dat er simpelweg geen andere keus was: de religieuze dimensies van het Arabische verzet en de verwerping van Israël als ongelovige waren allesoverheersend. Een samenleving die jou wil vernietigen, dwingt je om hen te vernietigen. Palestijnse onvrede Ik citeer De Leede als hij zegt: “De wereld is ingrijpend veranderd zeker in en rond Jeruzalem.” Inderdaad: in Israël hebben Palestijnen volledige burgerrechten, een partij in de Knesset en is er vrijheid van godsdienst voor alle religies. Dit in tegenstelling tot de situatie voor 1948 en tot elk ander land in het Midden-Oosten. Aan Palestijnse kant verandert er echter bitter weinig. Wat wel verandert, is dat in sommige kringen de onvrede groeit over de talrijke corrupte en machtsbeluste leiders die de westerse miljoenensteun gebruiken voor oorlog en zelfverrijking, die in zogenaamd vrije verkiezingen hun eigen volk op die manier in de armen van Hamas gedreven hebben en daarmee afgesneden van elke mogelijkheid tot compromis, omdat dat strijdig is met de sjaria-interpretatie die deze partij hanteert. Oud–president Carter mocht dit onlangs nog ervaren toen hij aankondigde dat Hamas het resultaat van vredesbesprekingen onder voorwaarde zou aanvaarden. Met een beroep op de sjaria werd dit van die zijde onmiddellijk ontkend. De onvrede viel ook op in een onlangs door de BBC uitgezonden programma waarin een zaal vol jonge mensen vanuit de hele Arabische regio vragen mocht stellen aan Palestijnse journalisten en politici over hun visie op de huidige situatie en de mogelijkheid van een levensvatbare Palestijnse staat. De twee politici die als een mantra de bezetting door Israël aanvoerden als excuus voor alle ellende kregen het zwaar te verduren, zowel van de journalisten als van het aanwezige publiek. Met vele voorbeelden werd door de vragenstellers duidelijk gemaakt dat niet Israël het obstakel naar hun toekomst was, maar de schaamteloze corruptie en machtswellust van hun leiders. In diezelfde kringen van verontruste Palestijnen wordt terdege beseft dat er juist samen met Israël en de buurlanden een front gevormd zou moeten worden tegen de pogingen van Iran om elk compromis en daarmee elk perspectief op vrede te ondermijnen. Wereldvreemd Benny Morris geeft in zijn boek weinig tot geen reden tot optimisme over het voortbestaan van Israël, gegeven het feit dat de regio zo vijandig staat tegenover de Joodse soevereiniteit en zo doordrenkt is van het religieuze gebod om Israël te vernietigen. Ook hij beschouwt Iran als de joker in het spel, omdat we met Achmedinedjad en zijn nadruk op nucleaire macht een potentieel apocalyptische situatie in huis hebben. In dit licht gezien klinkt het op zijn zachtst gezegd wereldvreemd wanneer De Leede stelt dat de kerk na jaren van zelfkritiek in haar Israëlbeleid nu moet inzetten op “verzoening en rechtvaardigheid, gemeenschap vormen van tegendelen, ruimte gunnen aan de ander.” Bovendien is het misplaatst belerend. Alsof Israël niet al veel langer ervaring heeft met de kritiek van eigen profeten en dagelijks in synagoge, beth midrasj en jesjiva de woorden van Tenach en de grote rabbijnen bestudeert met het oog op de cruciale vragen van alle dag en van deze situatie in het bijzonder. Nog afgezien van de stortvloed aan commentaar en kritiek waarmee de Israëli’s elkaar in de vrije pers bestoken. Wat moeten we verstaan onder verzoening en rechtvaardigheid in een opgedrongen oorlog? Verzoening met wie? Met Hamas dat Israëls bestaansrecht ontkent en aanduidt als “een kankergezwel dat verwijderd moet worden”? Waarom wordt Israël afgerekend op (on)rechtvaardigheid als Palestijnen door hun eigen religieuze en politieke leiders gevangen gehouden worden achter een muur van haat en geweld? Verzoening en rechtvaardigheid zijn in de bijbelse traditie niet onvoorwaardelijk, kunnen niet van buiten af en eenzijdig opgelegd worden, maar vragen om grote inzet en oprechte wil van beide kanten. Onopgeefbaar verbonden? Waarom maken wij als kerk geen ernst met de roeping zoals die nu in de kerkorde staat: ons bewust worden van de onopgeefbare verbondenheid met Israël omdat we alles wat we weten en zijn aan dat volk, Gods eerste getuige, te danken hebben? Daarom het gesprek aangaan met Israël, om na eeuwen van christelijk triomfalisme en bekeringsdrift van Joden zelf te horen wat dit volk (en daarmee Jezus) vanuit Tenach leert, gelooft, hoopt en viert. Vervolgens is de vraag wat dit dan betekent voor de plaatsbepaling van de kerk, haar theologie en identiteit. Want laten we eerlijk zijn, het feit dat de kerk als het zelfverklaarde “nieuwe Israël”, in 1948 ontdekte dat het “oude” Israël niet dood, maar springlevend bleek te zijn, is een schok waarvan de impact nog nauwelijks gepeild is. In tegenstelling tot wat De Leede suggereert, is die fase van leren, luisteren en kritische bezinning geen verworvenheid, maar nog amper begonnen. Niet voor niets werd er onlangs, in het kader van de synodevergadering over de IPA-nota, een cursusdag “vervangingstheologie” georganiseerd, omdat die term bij menig synodelid geen bel meer deed rinkelen. Iets dat toch minstens schokkend genoemd mag worden en onder andere vraagtekens zet bij de theologische opleidingen. De praktijk is, dat de eerste voorzichtige pogingen om dit huiswerk te maken zoveel confronterende vragen blijken op te roepen, dat velen in de kerk die luisterhouding al rap vaarwel gezegd hebben en zich weer in de comfortabele stoel van de criticus genesteld hebben. Van grote afstand, met de profeten en Paulus bij de hand en natuurlijk “de Joodse Messias Jezus als blijvende tegenstem tegen elke muur die wordt opgericht rond een natie.” Aangezien Joden die stem niet willen horen, moet de kerk, volgens De Leede, haar schaamte over de vervangingstheologie nu maar eens voorbij zijn en Israël de criteria voor het rijk van rechtvaardigheid en vrede voorhouden. Leren we het dan nooit af: die eeuwenoude arrogantie en het inzetten van Jezus tegen zijn eigen volk? Tegenstem tegen welke muur? De zin klopt volledig, maar dan in omgekeerde betekenis, want in tegenstelling tot de kerk, kunnen we er bij Jezus van uitgaan dat hij onopgeefbaar verbonden is met zijn bedreigde volk. De wereld rondom Jeruzalem mag misschien veertig jaar verder zijn, mensen als De Leede lopen zeker veertig jaar achter. In plaats van op afstand voor profeet te spelen, dienen we onze eigen geschiedenis tegen het licht van de profetische kritiek te houden en ons af te vragen of wij die Joodse Jezus wel echt kennen. Maar bovenal hebben wij de plicht om Israël in zijn voortbestaan te beschermen en zij aan zij op te komen voor slachtoffers aan beide kanten van welke muur dan ook. Marja van den Beld is geestelijk verzorger in Eindhoven en mede-oprichter van het platform Appèl Kerk en Israël.