University of Groningen Paul and God`s temple Hogeterp, Albert

advertisement
University of Groningen
Paul and God's temple
Hogeterp, Albert Livinus Augustinus
IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to
cite from it. Please check the document version below.
Document Version
Publisher's PDF, also known as Version of record
Publication date:
2004
Link to publication in University of Groningen/UMCG research database
Citation for published version (APA):
Hogeterp, A. L. A. (2004). Paul and God's temple: a historical interpretation of cultic imagery in the
Corinthian correspondence s.n.
Copyright
Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the
author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).
Take-down policy
If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately
and investigate your claim.
Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the
number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.
Download date: 18-07-2017
SAMENVATTING
Paulus en Gods tempel.
Een historische interpretatie van cultische beeldspraak
in Paulus’ brieven aan de Korintiërs
Aan het begin van mijn onderzoek naar cultische beeldspraak in Paulus’ brieven aan de
Korintiërs heb ik de historische vraag gesteld wat de beelden van offer, priesterschap en
tempel betekenden voor de apostel en zijn lezers in de periode vóór 70 n.Chr., toen de tempel
van Jeruzalem nog niet verwoest was. Het gevaar is niet denkbeeldig dat Paulus’ beeldspraak
stilzwijgend wordt geïnterpreteerd in het licht van latere christelijke noties van tempel, offer
en priesterdienst. In het christendom na Paulus hebben deze noties namelijk een geheel eigen
dynamiek gekregen, en ook het begrip tempel kreeg een andere connotatie in de periode na 70
n.Chr. Een retorisch-kritische benadering legt de nadruk op wat Paulus met zijn taalgebruik
en beeldspraak bedoelde in de dialoog met zijn oorspronkelijke lezerspubliek.
In commentaren en studies wordt terecht gezocht naar een samenhangend idee over
Paulus’ cultische beeldspraak. Het probleem is echter dat de betreffende passages in Paulus’
brieven samen genomen worden met andere nieuwtestamentische passages, en dat men zich
niet beperkt tot Paulus’ brieven. Een dergelijke synthese doet geen recht aan het retorische
karakter en de historische situatie van Paulus’ brieven, met name die aan de Korintiërs.
De meest in het oog springende synthetische interpretaties gaan uit van de ideeën van
spiritualisering en van substitutie. Het idee van spiritualisering werd geïntroduceerd in een
studie van Hans Wenschkewitz in 1932 die gespiritualiseerde noties van tempel, priesterschap
en offer in het Nieuwe Testament in zijn geheel bestudeert. Wenschkewitz trok parallellen
met hellenistisch-joodse teksten, terwijl de monografieën van Bertil Gärtner (1965) en R.J.
McKelvey (1969) de hypothese van spiritualisering verder toepasten op de rollen van de Dode
Zee. De spiritualiseringsthese is vanaf de jaren ’70 van de vorige eeuw bekritiseerd. De critici
brachten ofwel vergelijkbare ideeën naar voren in een nieuw vorm, zoals die van Umdeutung
in de monografie van Georg Klinzing (1971), ofwel zij wezen een samenhang tussen
christelijke en joodse benaderingen van cultus van de hand. Een voorbeeld van radicale
afwijzing van een dergelijke samenhang is te vinden in het artikel van E. Schüssler Fiorenza
uit 1976.
De critici slaagden er niet in de benadering van ‘spiritualisering’ van tafel te krijgen en
definitief een nieuw paradigma te vestigen. Dit blijkt alleen al uit het feit dat de notie van
‘spiritualisering’ hier en daar opduikt in recente congres- en symposiumbundels over het
thema van de tempelcultus. Bovendien interpreteert menig exegeet Romeinen 12:1 als
voorbeeld van een ‘spirituele eredienst’ die afstand neemt van Israëls eredienst in de tempel
van Jeruzalem (Rom 9:4). Het boek van W. Strack over cultische terminologie in Paulus’
brieven (1994) stelt Romeinen 12:1 qua spiritueel begrip van de eredienst op één lijn met 1
Petrus 2:2-6. Dit is mijns inziens een typisch voorbeeld van een harmoniserende benadering
van nieuwtestamentische teksten. Het kritische onderscheid tussen Paulus’ brieven en
deutero-paulinische brieven dat gemaakt wordt in de nieuwtestamentische wetenschap blijkt
soms tijdelijk opzij gezet te worden door exegeten die naar een synthese van cultische
beeldspraak in het Nieuwe Testament zoeken.
De veronderstelling dat substitutie het basisidee is achter Paulus’ cultische beeldspraak
is niet minder problematisch. Substitutie wil in dit verband zeggen dat Paulus de nieuwe
christelijke gemeente voorstelde als Gods tempel die in de plaats kwam van de tempel van
Jeruzalem, het religieuze centrum van het jodendom. De eredienst van de joden zou volgens
deze benadering voor Paulus afgedaan hebben en plaats gemaakt hebben voor de eredienst
rond Jezus Christus. Impliciet of expliciet wordt dan aangenomen dat het voortaan de
Samenvatting
christelijke gemeente is die geheiligd werd door God, waardoor Gods verbond met het joodse
volk naar de achtergrond verdween. Voor het idee van substitutie wordt soms ook de
literatuur van Qumran aangevoerd omdat hierin ook een afwijzing van de tempelcultus te
vinden zou zijn.
De opvatting dat Paulus Christus’ offer ziet als vervanging van de tempelcultus wordt
gebaseerd op uiteenlopende passages, zoals Rom 3:21-26 en 1 Kor 5:6-8, maar ook op
deutero-paulinische passages. Daarnaast speelt het achterliggende beeld van de tempelcultus
binnen het jodendom en christendom van Paulus’ tijd een rol. Er wordt in deze
substitutiethese een samenhangende ontwikkeling van tempelkritiek verondersteld die
uiteindelijk tot de afwijzing van de tempelcultus in het christendom zou leiden. Deze
benadering wijs ik af op basis van hernieuwde studie van van de historische context van
Paulus’ cultische beeldspraak (deel 1, hoofdstukken 1 t/m 3 van het proefschrift).
Welke historische ontwikkelingen kunnen we überhaupt veronderstellen als
achtergrond voor Paulus’ cultische beeldspraak? Paulus schreef zijn brieven in de periode van
ca. 49 tot 60 na Chr., dat wil zeggen aan de vooravond van de joodse oorlog tegen de
Romeinen. Hoewel Flavius Josephus deze oorlog beschreven heeft als een dwaze
onderneming van de rebelse Vierde Filosofie, is het, gegeven Josephus’ aanvankelijke
deelname aan deze oorlog, de vraag of de catastrofe van 70 n.Chr. wel te voorzien was.
Pseudepigrafische teksten en de literatuur van Qumran geven geen eenduidige profetische
vooruitblik op de verwoesting van de tempel van Jeruzalem. In tegendeel, de Qumran Rol van
de Oorlog lijkt een perspectief te bieden op uiteindelijke oorlog tussen Israël en de Romeinen,
waarin Israël zegeviert. De veronderstelling dat de verwoesting van de tempel in Jeruzalem
vrij algemeen werd verwacht is daarom mijns inziens uiterst twijfelachtig.
Het ideaalbeeld van één tempel voor de ene God, zoals Flavius Josephus en Philo dit
beschreven, werd door veel joden in Israël en de diaspora gepraktiseerd door pelgrimages
naar en offergaven aan de tempel in Jeruzalem. Toch werd er ook door joden kritiek geleverd
op de priesterlijke gevestigde orde en op de uitvoering van tempelrituelen, zoals blijkt uit de
afgezonderde positie van de Essenen ten opzichte van de reguliere tempeldienst en de kritiek
op de veronderstelde misstanden in pseudepigrapha en in de literatuur van Qumran. Er
bestonden in de hellenistische en vroeg-Romeinse periode zelfs andere tempels die de
eredienst van de ene God claimden. Niettemin gaat een overgrote meerderheid aan joodse
teksten van de late tweede-tempelperiode uit van de centraliteit van Jeruzalem (hoofdstuk 1).
De rollen van de Dode Zee verdienen speciale aandacht als het gaat om visies op de
tempelcultus. Ondanks de kritiek op de tempelcultus en de polemiek tegen de heersende
priesterklasse, bevat de literatuur van Qumran aanwijzingen voor de hoop op een cultische
eredienst in Jeruzalem in de eindtijd in overeenstemming met de reinheidsnormen van de
Qumrangemeenschap. De voorstelling van de gemeenschap als tempel in de ‘Regel der
Gemeenschap’ vormt een contrast met de tempelcultus van Jeruzalem. De
Qumrangemeenschap schrijft zichzelf echter een priesterlijke voortrekkersrol toe ter
voorbereiding op de eindtijd; zij poneert geen definitieve tegenstelling met het idee van een
eredienst in Jeruzalem (hoofdstuk 2).
In hoofdstuk 3 van mijn proefschrift behandel ik de historische problematiek waarvoor
men zich gesteld ziet bij het reconstrueren van de visie(s) die Jezus en zijn vroegste
volgelingen hadden op de tempel. Deze problematiek wordt gevormd door het feit dat de
teksten over Jezus en zijn volgelingen veelal van na 70 n.Chr. dateren en door de vraag hoe
canonieke en niet-canonieke vroegchristelijke literatuur met elkaar vergeleken moet worden.
De teksten die van belang zijn, zoals de canonieke evangeliën, de evangeliën van Thomas,
Petrus, de Hebreeën, de Nazoreeërs, papyrus-fragmenten, gnostische evangeliën, en de
canonieke Handelingen der Apostelen, hebben verschillende historische lagen. De oudste laag
betreft de overlevering van Jezus’ woorden binnen de kring van vroegste volgelingen. Daarna
336
Samenvatting
komt de (her)interpretatie van Jezus’ woorden door zijn volgelingen in het licht van latere
omstandigheden en inzichten. Vervolgens komen de ervaringen van de missionaire Jezusbeweging met de gevestigde priesterlijke orde in Jeruzalem. Tenslotte is er de tekst zoals die
uiteindelijk op schrift gesteld werd, in veel gevallen na 70 n.Chr., al dan niet voorzien van
redactionele bewerkingen. Uit mijn reconstructie komt Jezus naar voren als iemand die,
gedreven door profetische cultus-kritiek, de sociale misstanden en het theologisch onbegrip
bij de gevestigde orde in Jeruzalem aan de kaak stelde. Getuige verschillende tradities, zoals
die van de genezen melaatse die Jezus naar een priester verwijst, bleef Jezus toch de
tempelcultus als referentiepunt zien. Jezus’ vroegste volgelingen bleven ook trouw aan de
tempeldienst. Tevens geeft het hoofdstuk een overzicht van latere ontwikkelingen binnen de
missionaire christelijke beweging en confrontaties met de gevestigde orde zoals die in
verschillende teksten en passages weerspiegeld worden.
De vraag is dan hoe Paulus’ perspectief op het jodendom van zijn tijd en de eredienst
in Jeruzalem in deze context moet worden gesitueerd (deel 2, hoofdstukken 4 & 5). Een juist
begrip van Paulus’ verwijzingen naar de joodse tempelcultus kan pas tot stand komen als we
een overzicht hebben van Paulus’ relatie tot het jodendom. Allereerst is het van belang
Paulus’ omgang met zijn joodse achtergrond in kaart te brengen (hoofdstuk 4). Met name
Paulus’ brieven aan de Galaten en de Filippenzen verschaffen hierover informatie. Deze
informatie moet echter begrepen worden in het licht van de retorische situatie van de brieven.
In tegenstelling tot John Knox, die overigens terecht stelt dat Paulus’ brieven, en niet de
Handelingen der Apostelen, het uitgangspunt dienen zijn voor de reconstructie van Paulus’
leven en werk, neem ik de mogelijkheid van Paulus’ Farizeese vorming in Jeruzalem serieus.
Op basis van de interpretatie van Galaten 1:11-24 en de studie van de historische context
blijkt Jeruzalem ook de enige serieuze optie te zijn.
De studie van Paulus’ relatie tot de joodse cultuur van bijbelinterpretatie in zijn tijd
brengt nog meer verbanden tussen Paulus en de Israëlitische cultuur (hoofdstuk 5). In een
overzicht van de synagogale cultuur van bijbellezing en –interpretatie past ook Paulus’
verwijzing naar het ‘lezen van Mozes’ in 2 Kor 3:15. Paulus’ taalgebruik bevat niet alleen
allerlei semitismen, maar ook theologische begrippen, zoals bijvoorbeeld ‘werken van de
wet’, die thuishoorden in de Israëlitische cultuur. Daarnaast werpen de teksten van de Dode
Zee, waaronder Griekse bijbelfragmenten, nieuw licht op de variaties in Paulus’ ‘citaten’ uit
de Schrift, bijvoorbeeld passages die afwijken van de Septuaginta zoals wij die kennen.
De sluitsteen van dit historisch onderzoek in dit proefschrift is de interpretatie van
Paulus’ cultische beeldspraak in zijn brieven aan de Korintiërs. Enige inleidende kwesties
aangaande cultische beeldspraak in het corpus van Paulus’ brieven worden besproken in
hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 gaat in op de cultische beeldspraak in Paulus’ eerste brief aan de
Korintiërs. Dit onderzoek naar de relevante passages brengt afzonderlijke beelden in verband
met elkaar en onderstreept het retorische karakter van de beeldspraak. De retorische situatie
van 1 Korintiërs heeft te maken met zijn boodschap aan de Korintiërs: hij wil, gezien hun
verdeeldheid, hun van de noodzaak doordringen de gemeente samen op te bouwen in de geest
van wat hij hen eerder heeft voorgehouden.
1 Kor 3:9-17 vormt een retorische eenheid waarin Paulus zijn lezerspubliek wil
afbrengen van individuele drijfveren die de heiliging van de gemeente in gevaar brengen.
Paulus’ metafoor van de gemeente als Gods tempel waarin Gods Geest woont heeft een
achtergrond in joodse tradities, zoals blijkt uit zowel de Qumran ‘Regel der Gemeenschap’ als
hellenistisch-joodse en apocriefe teksten.
In 1 Kor 5:6-8 wijst Paulus de Korintiërs op de onverenigbaarheid van oude zondige
gebruiken, het ‘oude zuurdeeg’, met de viering van het paasfeest door Christus’offer met
‘nieuw zuurdeeg’. Deze metaforen ontleent Paulus aan het joodse pascha en past hij toe op de
337
Samenvatting
christelijke viering van het Laatste Avondmaal. Het contrast betreft echter de oude zonden
van de Korintiërs, ontucht in dit geval, zoals blijkt uit 1 Kor 5:1-5.
De metafoor van de tempel komt opnieuw voor in 1 Kor 6:19, in de context van een
passage waarin Paulus over ontucht spreekt en de metafoor toepast op het lichaam. De
passage recapituleert mijns inziens eerdere vermaningen van Paulus in 1 Kor 5 en 6 tegen
verschillende vormen van sexuele immoraliteit. Een antropologische benadering brengt de
samenhang aan het licht tussen Paulus’ toepassing van de metafoor van de tempel op de
gemeente (1 Kor 3:16-17) en die op het lichaam (1 Kor 6:19). Een vergelijking met GrieksRomeinse, hellenistisch-joodse, en Israëlitische teksten geeft niet alleen de indruk dat, zoals
eerdere wetenschappers al stelden, Paulus’ metafoor van het lichaam als tempel haaks staat op
hellenistische denkbeelden. Het brengt bovendien een connectie met Israëlitische tradities aan
het licht die de reinheid van het lichaam associeerden met de heiligheid van de tempel.
1 Kor 9:13, een vers waarin Paulus een analogie ziet tussen de priesterdienst en de
zending van de apostelen (1 Kor 9:14), is een goed voorbeeld van een los beeld dat op zijn
plaats valt bij nauwkeurig onderzoek van andere teksten over tempelcultus en priesterdienst.
Exegeten hebben een lichte voorkeur uitgesproken voor de associatie van de priesterdienst in
1 Kor 9:13 met de Israëlitische priesterdienst, maar lieten de mogelijkheid van een associatie
met Grieks-Romeinse voorbeelden van een priesterdienst tevens open. Deze vrijblijvende
exegese is niet terecht, omdat het Griekse woord voor ‘altaar’, thusiastèrion, dat Paulus in 1
Kor 9:13 gebruikt, niet in pagane Grieks-Romeinse teksten voorkomt. De analogie moet
daarom de joodse tempeldienst betreffen. De consequentie is dat Paulus in deze passage de
tempeldienst in Jeruzalem noemt als voorbeeld om de apostolische zending te verduidelijken
zonder dat hij deze tempeldienst direct afwijst.
Tenslotte interpreteer ik 1 Kor 10:18, over de tempelcultus van het ‘Israël naar het
vlees’, in de bredere context van 1 Kor 10:14-22: Paulus spreekt hier over de
onverenigbaarheid van de eredienst van God met afgodendienst. 1 Kor 10:7 vormt voor mij
geen reden om deze passage te lezen als Paulus’ radicale afwijzing van de joodse cultische
eredienst als afgodendienst.
Hoofdstuk 8 bespreekt de cultische beeldspraak in Paulus’ tweede brief aan de
Korintiërs. De retorische situatie van deze brief is Paulus’ pleidooi dat zijn missie oprecht is
ondanks groeiende kritiek en tegenstand. Zijn cultische beeldspraak duidt op een tegenstelling
tussen Paulus’ missie in termen van een God welgevallig reukoffer en de onoprechtheid van
rivaliserende zendelingen (2 Kor 2:14-17).
De belangrijkste passage met cultische beeldspraak in 2 Korintiërs is omstreden,
omdat de authenticiteit ervan wordt betwijfeld: 2 Kor 6:14-7:1. Op grond van een
antropologische benadering van de ideeën van afscheiding en reinheid in 2 Kor 6:14-7:1 in
vergelijking met onbetwist authentiek gedachtegoed van Paulus ben ik tot de conclusie
gekomen dat deze passage wel degelijk onderdeel uitmaakt van Paulus’ argumentatie in 2
Korintiërs. De metafoor van de gemeente als Gods tempel staat in 2 Kor 6:16 in scherpe
tegenstelling tot de heidense afgodendienst, zoals dat ook het geval is in 1 Kor 10:14-22.
Alleen nu benadrukt Paulus zijn solidariteit met de Korintiërs door te stellen dat ‘wij de
tempel van de levende God zijn’ tegenover de tegenstanders van Paulus’ missie die de
legitimiteit hiervan in twijfel trekken.
Ter conclusie van mijn onderzoek stel ik dat de relevante passages in 1 en 2 Korintiërs
een samenhangende visie van Paulus op de gemeenschap als tempel bieden die geïnformeerd
wordt door joodse tradities van de late tweede-tempelperiode. De cultische symboliek en het
zelfbegrip als heilige gemeenschap van de Essenen en de Qumran gemeenschap passen in
bredere zin binnen tempel-theologische ideeën in Israël. Tradities die de reinheid van het
lichaam in verband brachten met de heiligheid van de tempel komen niet alleen voor in
Paulus’ brieven en in de sectarische rollen van de Dode Zee, maar ook in niet-sectarische
338
Samenvatting
joodse pseudepigrafische teksten. Oorspronkelijk werden dergelijke reinheidsopvattingen op
priesters toegepast, zoals wij weten uit het Oude Testament en uit Philo’s Speciale Wetten. In
de late tweede-tempelperiode vond er in Israël klaarblijkelijk een ontwikkeling plaats waarin
reinheidsopvattingen in bredere zin werden toegepast op de gehele religieuze gemeenschap.
Paulus’ tempelmetaforiek moeten we aan het eind van deze ontwikkeling situeren.
In hoeverre Paulus’ Schriftgebruik in passages met cultische beeldspraak eveneens
aansluit bij meer specifiek te definiëren tradities is een vraag die nog nader onderzoek vergt.
In dit proefschrift ligt het accent op de cultische beeldspraak in Paulus’ brieven aan de
Korintiërs. De cultische beeldspraak in Paulus’ brief aan de Romeinen is een onderwerp voor
verdere studie.
339
Download