Module 4 Efficiënt en effectief leren

advertisement
Module 4 Efficiënt en effectief leren
Hoofdstuk 5 Je maakt gebruik van geheugentechnieken
Inhoud
5.1
Het geheugen
Opdracht 1 Een kleine geheugentest
Opdracht 2 Geheugenstrategieën
Opdracht 3 De buschauffeur
Opdracht 4 Oefening korte termijn geheugen
5.2
Activeren van geheugen
Opdracht 5 Kleine geheugentest
Opdracht 6 Mona Lisa
Opdracht 7 Woordparen, een oefening
Opdracht 8 Hoeveel woorden kun je onthouden?
Opdracht 9 Vier: Vierkant of bier?
5.3
Tips en ezelsbruggetjes
Opdracht 10 Oefeningen
1
5.1 Het geheugen
Opdracht 1
Doe een kleine geheugentest
Lees de volgende reeks woorden een voor een aandachtig, maar zonder
inspanning om ze te memoriseren (uit het hoofd leren) … Als je iemand in de
buurt hebt (klasgenoot) vraag hem of haar om de lijst woorden luidop voor te
lezen, ongeveer een woord per seconde.
Pen – boek – paard – vier – bloem – friet – vier – mayonaise – deur –
antwoord – sexy lingerie – leren leren – gans – vier – Leonardo da Vinci –
brein – zeker – studeren – heen – vier – bloem – viool
Sluit de ogen en probeer je te herinneren welke woorden je gelezen of
gehoord hebt, niet noodzakelijk in de juiste volgorde.
a. Schrijf de woorden op.
b. Wat valt je op? Welke kun je je goed herinneren en welke niet?
c. Welke verklaring heb je hiervoor?
2
Opdracht 2
Welke geheugenstrategieën heb je al eerder beproefd? Hoe probeer je op dit
moment dingen te onthouden?
1
2
3
4
5
6
7
Geheugentechnieken
Hardop herhalen van informatie (bijvoorbeeld om namen,
telefoonnummers te onthouden, als je geen pen/papier
hebt of ernaar zoekt)
Geheugensteuntjes (kattebelletjes, gele post it, briefjes op
koelkasten, ezelsbruggetjes. krabbeltje op de hand
(spieken!)
Onthoud houdingen. Je probeert je iets te herinneren. Je
wrijft langs je hals of krabt aan je kin of kruist je armen
Beginletters. Als je worstelt met een naam, loop je in je
hoofd het alfabet af. Begint de naam met een A? B? etc.
Herhaling Om nieuwe informatie op te nemen, lees je de
tekst een paar keer opnieuw.
Vermijdingstechnieken. Je steunt op anderen om
belangrijke informatie voor je te onthouden; je vermijdt het
noemen van namen, e.d. uit angst vergissingen te maken.
Anders, namelijk:
Ja
Nee
8
a. Welke gebruik je het meest?
b. Geef eigen voorbeelden.
Opdracht 3
Hoe goed beheers jij je geheugen? Lees onderstaande tekst.
Je bent buschauffeur en bij de eerste halte die ochtend stappen acht
passagiers in. Bij de tweede halte stappen er drie uit en zeven in. Bij de
volgende halte verlaat slechts één persoon de bus, maar klimt een grote
groep van negentien schoolkinderen naar binnen. Vijf mensen stappen uit bij
de volgende halte en twee er in. Bij de halte hierna komen er nog zeven
mensen de bus in. Bij de zesde halte op de route stappen er elf uit en vier in.
Als je de tekst gelezen hebt, leg deze dan weg zodat je niet meer terug kunt
kijken. De vraag bij deze tekst volgt na opdracht 6 hieronder.
3
Opdracht 4
Oefening korte termijngeheugen.
a. Cijferreeksen
Hoeveel informatie kan er in het korte termijn geheugen?
Vraag aan je klasgenoot om de volgende cijferreeksen voor te lezen en
daarbij de cijfers een voor een op te noemen. Laat hem of haar dat doen in
een rustig tempo, dat wil zeggen ongeveer één cijfer per seconde.
Neem papier en pen of potlood. Direct na het voorlezen van iedere reeks,
schrijf je die reeks op. Achteraf controleer je of je de reeksen correct hebt
opgeschreven. Hoe lang was de langste reeks die je nog goed had?
372
827
4861
9347
93528
17349
459316
491273
3268481
6923618
47389612
56283194
589471392
294753186
14916253649
149217891945
Op een andere manier is ook mogelijk. Pak een stuk papier en bedek
daarmee de rijen cijfers. Schuif dan het stuk papier omlaag zodat het eerste
rijtje zichtbaar wordt. Bedek de cijfers opnieuw en noteer ernaast de cijfers die
je je herinnert.
De laatste rij cijfer die je goed hebt geeft jouw ‘cijferspanne’ aan.
Voorbeeld: als je fouten begint te maken in rijtje 11, dan heb je een
cijferspanne van 7 cijfers (bij 8 cijfers begon je fouten te maken).
b. Groepering van woorden
Groepeer de volgende woorden in vier categorieën volgens hun gelijkenis in
betekenis, vorm of letters.
helikopter regenboog smaak spelen autobus diadeem smerig groeien
tram tunnel tractor iglo smeer zwaaien smid.
4
5.2 Activeren van het geheugen
Opdracht 5
Een kleine geheugentest met woorden, cijfers en plaatjes.
1
Woordentest
Hieronder vind je 20 woorden. Leer ze uit het hoofd binnen 2 minuten in de
goede volgorde.
Kast
Wapen
Zwembad
Batterij
Groen
computer
vaas
marmer
intelligentie
wesp
driehoek
kraker
plant
techniek
kandelaar
wafel
dwaas
terras
kwaliteit
brein
Noteer vervolgens in 2 minuten zoveel mogelijk woorden in de correcte
volgorde. Voor elk correct woord geef je jezelf 3 punten. Wanneer een woord
niet op de juiste plaats staat krijg je toch nog 1 punt.
Tel de punten samen, vermenigvuldig de uitkomst met 10 en deel door zes.
Zo krijg je een percentage
Score woordentest = ….. % (A)
5
2
Cijfertest
Hieronder staan 10 getallen. Leer ze uit het hoofd binnen 2 minuten de
volgorde hoef je niet te onthouden)
7620
8038
4422
8372
0369
1357
0904
5287
7640
0375
Noteer zoveel mogelijk getallen. Voor elk correct getal geef je jezelf 2 punten.
Als 1 cijfer binnen het getal fout is, krijg je toch nog 1 punt.
Tel de punten samen, vermenigvuldig de uitkomst met 5. Zo krijg je een
tweede percentage.
Score cijfertest = ….. % (B)
3
Plaatjestest
Hieronder vind je 15 plaatjes. Memoriseer die plaatjes binnen de 30 seconden
(hoeft niet in dezelfde volgorde).
Bron: Leuker leren, blz. 314
Voor elk correct plaatje krijg je 2 punten. Tel het aantal punten samen,
vermenigvuldig de uitkomst met 10 en deel door 3.
Score plaatjestest= ….% (C)
6
A+B+C
Eindscore : _________________= …. %
3
Ga nu bij jezelf na welke technieken je hebt toegepast bij het memoriseren
van de verschillende items.
Bij de woorden:
-
Bij de cijfers:
-
Bij de plaatjes:
-
7
Opdracht 6
Beschrijf de Mona Lisa!
Schrijf in maximaal twee minuten zoveel mogelijk dingen op die je met dit
schilderij zou kunnen doen. Bekijk dan je score.
Wat je ermee kunt doen:
8
Beantwoord nu de volgende vraag bij opdracht 3:
Hoe heet de buschauffeur?
9
Opdracht 7
Woordparen leren. Een geheugenoefening.
Voor het onthouden van woorden (begrippen) heb je andere strategieën nodig
dan het onthouden van cijfers:
. Koppel woorden aan elkaar
. Denk in beelden (visualiseer)
De strategie die voor bijna iedereen goed werkt is het vormen van visuele
beelden. Neem het volgende woordpaar als voorbeeld en vorm je een visueel
beeld waarin beide woorden verbeeld worden:
werkster - kerkklok
Veel mensen stellen zich hierbij een grote koperen klok voor met een werkster
die de klok aan het poetsen is. Maar je kunt ook een vrouw met een schortje
zien, die aan een klokkentouw de klok aan het luiden is. Het beeld dat je
vormt mag zo fantastisch zijn als je maar wilt, zolang de woorden die je moet
leren er maar in voorkomen.
Woordparen onthouden
Hieronder staan 15 woordparen. Vraag je klasgenoot of hij/zij de tijd wil
opnemen. Zet de tijd op twee minuten. In die tijd moet je proberen de
woordparen te onthouden. Na afloop krijg je als test steeds een woord van
een paar en is het je taak het andere woord van dat paar op te schrijven (zie
volgende pagina).
Hoeveel woordparen heb je onthouden?
neusgat - wafel
bizon -jasmijn
uurloon - deksel
camera - zakmes
balpen - kruistocht
slootje - juffrouw
flensje - steunkous
orkest - haven
fakkel - trompet
konijn - rijbaan
herder - grendel
tegel - potlood
marine - gezwets
vijfling - lichaam
gevel - eetzaal
10
Schrijf de woorden van de woordparen hierachter
orkest
gevel
vijfling
herder
fakkel
flensje
balpen
uurloon
neusgat
marine
tegel
konijn
slootje
balpen
camera
bizon
11
Opdracht 8
Een geheugenoefening
Hoeveel woorden kun je onthouden?
Onthouden
Wat onthouden we tijdens een lezing, een presentatie, een training of een
gesprek?
Er zijn vier gebieden die we relatief beter onthouden:
. informatie aan het begin
. informatie aan het eind
. informatie die we herhalen of die we kunnen associëren
. informatie die opvalt, bizar of gek is.
Hieronder zie je een lijst van woorden. Probeer zoveel mogelijk woorden
tijdens het lezen in de gegeven volgorde te onthouden. Neem eerst de lijst in
z'n geheel door en daarna nog een keer woord voor woord. Als je dat gedaan
hebt, bedek je de woorden en schrijf in je schrijft zoveel mogelijk woorden op.
Ben je er klaar voor? Begin nu te lezen.
Kamer
Leeg
Verder
Werk
En
Slecht
En
Begin
Van
De
Laat
Zwart
En
Papier
Joost Zwagerman
Donker
Van
Vaardigheid
De
Eigen
Huis
Aantekening
En
Fiets
Wil
Tijd
School
12
Je hebt de lijst gelezen. Schrijf nu de woorden op in de goede volgorde, voor
zover je die herinnert.
Beantwoord nu de volgende vragen:
1 Hoeveel woorden van de lijst heb je onthouden?
2 Hoeveel woorden uit het begin heb je correct opgeschreven voordat je de
eerste fout maakte?
3 Herinner je woorden die meer dan een keer in de lijst voorkwamen? Welke?
4 Hoeveel van de laatste vijf woorden uit de lijst kon je je herinneren?
5 Herinner je een of meer woorden uit de lijst die opvallend waren van de
rest?
6 Hoeveel woorden uit het midden kun je je herinneren die je nog niet hebt
opgeschreven bij de beantwoording van de voorgaande vragen?
7 Welke systemen gebruikte je om woorden te onthouden?
13
Opdracht 9
Vier: vierkant of bier?
Kun je bijvoorbeeld een getal beter onthouden als je het 15 seconden lang
wordt voorgehouden in lichtend groen tegen een gele achtergrond? Dan leer
je het makkelijkst visueel. Of onthoud je het getal beter door een aantal keren
hardop uit te spreken? Dan is verbaalauditief leren voor jou de aangewezen
methode.
Zie je ‘vier’ als een rijmwoord op ‘bier’ (een woordspelletje dus) of eerder als
onderdeel van een beeld, zoals een vierkant.
Probeer dit maar eens uit.
Verzin voor de getallen een tot en met tien eerst combinaties met
rijmwoorden, bijvoorbeeld een/been. Koppel daarna dezelfde getallen aan
beelden, bijvoorbeeld twee=zwaan. Gaat de eerste methode je beter af dan
de tweede? Vul het schema in.
Een
Twee
Drie
Vier
Vijf
Zes
Zeven
Acht
Negen
Tien
Verbaal-auditief
Been
Een
Twee
Drie
Vier
Vijf
Zes
Zeven
Acht
Negen
Tien
Visueel
Kaars
14
5.3 Tips en ezelsbruggetjes
Opdracht 10
Oefeningen met ezelsbruggetjes
Pas deze toe op de volgende onderwerpen:
Rekenen:
{ (5+3) x 2 2} – 9 (9:3) =
{ (7 + 4) x 3} + (12: 4) =
Bedenk een ezelsbruggetje voor :
Intrest =
kapitaal x procent x tijd
___________________ ofwel i =
100
kxpxt
_______
100
Economie:
Bedenk een ezelsbruggetje om:
a. het onderscheid tussen debiteuren en crediteuren uit elkaar te halen.
b. natuur, arbeid, kapitaal en ondernemingsactiviteit te onthouden
c. de maten, in de juiste volgorde: km-hm-dam-m-dm-cm-mm te onthouden.
Ga naar www.ezelsbruggetje.nl
15
Download