Cumae Een bezoek aan de oudste ‘Nieuwe Wereld van de Grieken’ Thea L. Heres De moderne reiziger die in navolging van Aeneas bij Cumae de Italiaanse kust nadert ziet vóór zich een breed zandstrand met links een eenzame hoge groene heuvel met steile tufwanden en een afgeplatte top: de acropool van Cumae. Aan beide zijden van de heuvel is het terrein vlak en groen. De schijnbaar enige veranderingen sinds de tijd van Vergilius zijn het lokale spoorlijntje (ferrovia cumana) en de rust die er thans heerst. Deze laatste is des te meer opvallend als men bedenkt dat de drukke Golf van Napels om de hoek ligt (afb. 1). Het antieke Cumae, befaamd om zijn Apollotempel en orakelgrot, wordt tegenwoordig weinig bezocht; alleen in het voorjaar ma- Afb. 1. Kaart van het gebied rondom Cumae. ken Italiaanse schoolreisjes de acropool soms weer even druk als in de tijd van Vergilius. Misschien stimuleert dit artikel toekomstige reizigers naar de Golf van Napels om eens niet alleen Pompeii, Herculaneum en Oplontis te bezoeken, maar ook de zeker zo spannende noordkant van de Golf in het programma te betrekken. Want waar vindt de lezer van Vergilius’ zesde boek een beter decor dan hier? Cumae biedt het allemaal: de grot van de Sibylle, de tempel van Apollo, de hoge burcht, het zandstrand waar Misenus aanspoelde. Al in de eerste regels ‘vierde Aeneas de schepen de teugels en gleed ten 289 Afb. 2. Bronzen schijf uit Cumae. Rondom staat een Griekse tekst in het alfabet van Euboea, te dateren in circa 650 v.Chr. Van rechts naar links leest men: HERE OUK EAI EPIMANTHEUESTHAI. Meestal wordt dit vertaald als ‘Hera staat niet toe dat men nog eens het orakel raadpleegt’ (Napels, privécollectie). Afb. 3. Plattegrond van de archeologische resten in het moderne landschap (naar: P. Caputo e.a., Cuma e il suo parco archeologico, Roma 1996). 1 - ‘grot van de Sibylle’ 2 - ‘Romeinse crypte’ 3 - tempel van Apollo 4 - zgn. Jupitertempel 5 - Capitoolstempel en forum 6 - tempel met porticus 7 - thermen 8 - vermoedelijke loop van de via Domitiana 9 - straat van Cumae naar Capua 10 - de Arco Felice met het tracé 11 - ‘tunnel van Cocceius’ 12 - amphitheater 13 - Isisheiligdom 290 laatste aan land op de kust van het Euboeïsche Cumae’. Cumae wordt door Vergilius meteen geïntroduceerd als een stichting vanuit het Griekse eiland Euboea; volgens een andere informatiebron waren de Euboeïsche stadjes Kyme en Chalkis voor de koloniestichting verantwoordelijk (afb. 2). Vergilius’ tijdgenoot Strabo, een aardrijkskundige, noemt Cumae namelijk bij zijn beschrijving van de kusten van Italië: ..hierna volgt Kyme, een oeroude stichting van de Chalkidiërs en Kymeërs: want zij is de oudste van alle Siciliaanse en Italische steden. De aanvoerders van de kolonisatie – Hippokles uit Kyme en Megasthenes uit Chalkis – waren met elkaar overeengekomen dat de één voor de kolonie, de ander voor de naamgeving zorg zou dragen: daarom wordt de stad vandaag de dag Kyme1 genoemd, maar geldt als stichting van de Chalkidiërs. (Geografie V 4 4) stad Cumae en haar haven. Het muurwerk in reticulaat (een ruitvormig patroon van gemetselde tufblokjes) bevestigt de datering van 38–36 v.Chr. en de samenhang van de tunnelbouw met de constructie van de Portus Iulius door M. Agrippa. Deze haven bevond zich tussen Baiae en Puteoli bij het Meer van Avernus en het Meer van Lucrinus, dus aan de oostkant van kaap Misenum (zie afb. 1). Een andere tunnel verbond de stad Cumae overigens rechtstreeks met het Meer van Avernus: de ‘tunnel van Cocceius’ (Afb. 3 en 4, nr. 11). Hierop doelt Vergilius als hij spreekt over ‘de golven van de Tyrrheense Zee die zich in het Meer van Avernus storten’ (Vergilius, Georgica II 161–164). Strabo brengt de naam van de ingenieur L. Cocceius Auctus in verband met deze aanleg; waarschijnlijk was deze Cocceius ook verantwoordelijk voor de ‘Romeinse crypte’. Wanneer deze stichting plaatsvond is niet precies te zeggen, maar rond 750 v.Chr. is zeer waarschijnlijk. Cumae’s claim dat zij de oudste (en noordelijkste) Griekse nederzetting op het vasteland was is terecht; Grieken waren echter al enkele decennia aanwezig op het nabijgelegen eiland Ischia (Pithekoussai: ‘Apeneiland’), voor zij de sprong naar het vasteland ondernamen. Het Archeologische Park van Cumae Na de ingang van het Archeologisch Park loopt de moderne bezoeker 200 meter tot aan een hoge wand van grijzige tuf waarin natuur en mensenhand een enorme doorgang hebben gehouwen. Rechts ligt in de diepte de ‘Romeinse crypte’, en links bevindt zich de ingang van ‘de grot van de Sibylle’ (afb. 3 en 4, nrs. 1 en 2). Beide werden opgegraven door de bekende archeoloog Amedeo Maiuri in de jaren 1925–1931. De (niet-toegankelijke) ‘crypte’ is niets anders dan een brede en 8 meter diepe tunnel die de bijna 300 meter lange verbindingsweg vormde tussen het forum van de Afb. 5. De Sibylle van Cumae zoals Michelangelo haar zag (Vaticaanse Musea, Sixtijnse kapel). 291 Afb. 4. Reconstructietekening van de antieke situatie (uit: Vittorio Paliotti, Cento porte per un mistero, Bell’Italia 102, ottobre 1994, 40-55). Zie voor de cijfers afb. 3. 293 294 Afb. 6. Cumae, grot van de Sibylle (tekening Soprintendenza Archeologica delle Province di Napoli e Caserta). 294 De ‘grot van de Sibylle’ (Antro della Sibilla) In de voetsporen van Aeneas betreedt de moderne bezoeker nu ‘het ver en eenzaam verblijf van de huiveringwekkende Sibylle (afb. 5), een onmetelijke grot’ (Aeneis VI 10–11). De oude ingang ervan is lang geleden ingestort, maar de duistere gang erachter is nog steeds zo indrukwekkend als in de dagen van Vergilius. Hij is nu ruim 130 meter lang en circa 5 meter hoog, kaarsrecht (afb. 3 en 4 nr. 1, afb. 6) en gehouwen in de vorm van een dromos, dus met een naar boven toelopend dak. In Aeneas’ tijd leidden ‘honderd gangen, honderd mondingen’ erheen; de ostia centum zijn bij nader inzien zes zijgangen. Het echo-effect doet echter een enorm aantal in- en uitgangen vermoeden. De uitbouw met drie armen in het midden van de dromos bevat drie waterreservoirs, elk twee meter diep en voorzien van een smalle toegangstrap (afb. 6 A). Het water werd aangevoerd door een leiding, waarvan de sporen zichtbaar zijn in de linkerwand van de gang. Eveneens in de zijwand van de lange dromos en in de zijvertrekken bij A en B zijn enkele lange horizontale sleuven aangebracht, christelijke graven (loculi) zoals die ook in de catacomben in de tufmuren zijn uitgehakt. Helemaal achterin is links een klein vertrek met drie cellen (afb. 6 B), waarvan de toegang met een hek was af te sluiten. Deze ruimte is vaak, onder andere door Maiuri, geïdentificeerd met het vertrek vanwaar de Sibylle orakelde. Wat was nu de functie van deze ‘grot’? Het rechte gedeelte, dus de gang, dateert misschien uit de late 4de eeuw v.Chr. De aanleg van de dromos wordt vaak in verband gebracht met verdedigingswerken op de erbovengelegen acropool die uit die periode dateren. De gang zou dan een militair doel hebben gehad. De drie waterreservoirs (A) zijn een uitbreiding uit de Romeinse tijd. Zij waren door hun donkere en koele ligging ideale opslagplaatsen voor het water dat in de kleine haven van Cumae kon worden ingenomen.2 Op de reconstructietekening (zie afb. 4 nr. 1) is te zien dat de dromos parallel liep aan het havenbassin en zich op geringe afstand ervan bevond. Op deze manier is er natuurlijk weinig ruimte over voor de ‘grot van de Sibylle’. De beschrijving van Vergilius (Aeneis VI 42): excisum Euboicae latus ingens rupis in antrum de wand van de Euboïsche rots is uitgehold tot een reusachtige grot is te vaag voor een nadere plaatsaanduiding binnen het tufstenen massief van Cumae. De dichter laat overigens in het midden of Aeneas een grot aan de voet van de acropool bezocht. Het in Vergilius’ tijd uitgehouwen tunnelsysteem van de ‘Romeinse crypte’ en de uitbreiding van de Griekse dromos met waterreservoirs zorgden in elk geval voor een zeer suggestief décor. In dit verband is het aardig wat Pausanias vermeldt. In zijn tijd (2de eeuw n.Chr.) konden de inwoners van Cumae geen orakel van de Sibylle aanwijzen (zij heet bij hem Demo; Vergilius noemt haar Deïphobe), maar zij lieten wel een kleine stenen urn zien in een Apolloheiligdom, waarin – zo zeiden zij – de beenderen van de Sibylle waren gelegd (Pausanias, Beschrijving van Griekenland X xii 8).3 De tempel van Apollo Vergilius beschrijft ook Aeneas’ gang ‘naar de burcht, waar hoog Apollo troont’ (Aeneis VI 9–12 en 41; afb. 7). In zijn sporen kan ik de moderne bezoeker een bezichtiging aanraden. Direct naast de ‘grot van de Sibylle’ leidt een brede trap omhoog, eerst naar een modern terras, vanwaar men een prachtig uitzicht heeft over de voormalige haven van Cumae naar Kaap Misenum (afb. 8), en tenslotte naar het plateau waar de tempel stond. Vergilius noemt ook de naam van de (mythische) architect: niemand minder dan Daedalus landde na zijn vlucht uit Minos’ rijk op de acropool van Cumae en bouwde voor Apollo een geweldige tempel (immania templa, VI 19; Iuvenalis, Saturae 1. 25). De resten ervan Afb. 7. 18de-eeuwse kopergravure van de acropool van Cumae met op de voorgrond de Arco Felice (Vestigi dell’antica Città di Cuma sulle coste del Golfo di Gaeta, poco distante da Pozzuoli nel Regno di Napoli. Anonymus, privécollectie). Afb. 8. Uitzicht vanaf de acropool in de richting van Kaap Misenum (dia T.L. Heres). werden blootgelegd in 1911 en de vondst van een inscriptie uit de Romeinse tijd bevestigde een wijding aan Apollo.4 Het tufplateau is gedeeltelijk een kunstmatig terras. Van de oudste tempel uit de Griekse tijd (5de eeuw v.Chr.) is alleen het basement bewaard in grote blokken geelgrijze tuf. Hij mat circa 31x18 meter, was noord-zuid georiënteerd en waarschijnlijk omgeven door zuilen (peripteros). De moderne bezoeker ziet echter vooral de resten van een latere tempel die uit het begin van de keizertijd dateert (zie afb. 3 nr. 3). Hij is herkenbaar aan het muurwerk in baksteen met reticulaat; ook de zuilen zijn in baksteen opgetrokken en daarna witgepleisterd. Opvallend is dat deze Romeinse tempel bijna 90o draaide ten opzichte van de Griekse: het Ionische ingangsportaal kwam op het zuid-oosten te liggen. Het resultaat van deze draaiing was dat de ingang daar kwam te liggen waar hij het minst gewenst lijkt: er was nauwelijks ruimte tussen de (nu verdwenen) trappenvlucht en de versterkingsmuur van het plateau (afb. 9). Wat was het doel van deze onhandige manoeuvre? Ongetwijfeld werd de ingangspartij van de nieuwe tempel naar het zuidoosten gekeerd om een fraai uitzicht te bieden op de fonkelnieuwe haven die door Agrippa was aangelegd in 38–36 v.Chr. Een nieuwe stadspoort op die hoek van de acropool en een verbindingstrap naar de haven completeerden de grote onderneming (zie afb. 9). 295 Afb. 9. Reconstructietekening van de Romeinse Apollotempel met het ingangsportaal (uit: P. Caputo et al., Cuma, Roma 1996, 95). De ‘tempel van Jupiter’ Op het hoogste plateau van de acropool ligt nog een tempel, die meestal, maar zonder reden, aan Jupiter wordt toegeschreven. Vergilius noemt deze tempel niet: vanaf de Apollotempel keerden Aeneas en zijn gezelschap terug naar het strand (Aeneis VI 156 e.v.). De moderne bezoeker raad ik aan de klim langs de sacra via wel te ondernemen. De weg naar de top is steiler en voor een gedeelte is het antieke plaveisel in blokken donkere basaltlava, met hier en daar karrensporen, goed te zien. De tempel ligt half verscholen achter eikenbomen op een hoog podium van 25x40 meter. Meteen valt op, dat deze tempel wel erg op een christelijke basilica lijkt met zijn vijf- 296 Afb. 10. De ‘tempel van Jupiter’ (tekening Soprintendenza Archeologica Na/Ce). schepige plattegrond, een rond doopbassin en enkele bijzettingen (afb. 3 en 4 nr. 4, afb. 10). Inderdaad werd in de 5de eeuw n.Chr. het Romeinse bouwwerk in een kerk veranderd, en van de tempel uit de vroege keizertijd resteert alleen nog het muurwerk in baksteen en reticulaat. De vijfschepige aanleg dateert al uit de latere keizertijd; tussen de cella en de buitenmuur was ruimte genoeg om er een arcade te plaatsen. De cella kreeg toen een nieuwe bekleding met dunne zuiltjes. Met de drie binnenste schepen correspondeerden drie ingangen aan de oostzijde, waarvan later alleen de middelste openbleef. Vanaf de zuidwestpunt van dit hoogste plateau heeft de moderne reiziger nog eens een ruim uitzicht over zee naar Ischia en Procida en naar de dichtgeslibde haven van Cumae aan zijn voeten. De benedenstad Teruggekeerd naar het parkeerterrein voor het Archeologische Park wacht de bezoeker een teleurstelling: de benedenstad van Cumae is niet voor bezoekers toegankelijk. Men is er al een aantal jaren aan het opgraven en de openbare gebouwen rondom het forum en het amphitheater (zie afb. 3 en 4 nrs. 5–7, 12) worden gerestaureerd. Vanaf het hooggelegen parkeerterrein heeft men echter een goed uitzicht over de stad tot aan de duidelijk zichtbare Arco Felice (‘Gelukkige Poort’) aan de overkant (zie afb. 3 en 4 nr. 10). Op dit punt, een hooggelegen kloof, verliet de belangrijke via Domitiana het stadsterrein; de engte werd versierd met zwaar muurwerk in tufsteen en baksteen. De autoweg van Cuma naar het Meer van Avernus voert nog steeds onder de Poort door. Het antieke plaveisel is over een aantal meters goed te zien, en te voelen... Vergilius – en dus ook Aeneas – kende de via Domitiana en de ‘Gelukkige Poort’ niet: beide werden aangelegd in 95 n.Chr. onder Domitianus en bezongen door een andere dichter (Statius, Silvae 4. 4. 43–86). PRAKTISCHE AANWIJZINGEN VOOR EEN BEZOEK * Adres Parco Archeologico di Cuma: POZZUOLI, località CUMA via dell’Acropoli, 3 tel. (081) 8543060 Geopend dagelijks van 9.00 tot een uur voor zonsondergang (1998). Bereikbaarheid: 1. (trein) Vanuit Napels Montesanto de ferrovia Cumana, lijn Napoli-Torregaveta, uitstappen Fusaro, vervolgen met 3. 2. (bus) vanuit Napels Piazza Garibaldi autobus Sepsa lijn Napoli-Torregaveta, uitstappen via Fusaro, vervolgen met 3. 3. (vervolgbus) Sepsa lijn Miseno-Cuma vanaf Fusaro, uitstappen via Virgilio (Cuma). 4. (auto) Tangenziale uscita CUMA (nr. 13). * De haven van het antieke Cumae is al in de Oudheid dichtgeslibd. Tegenwoordig is dit tuinbouwgebied en niet toegankelijk. * De Piscína Mirábile in Bácoli is toegankelijk voor bezoekers en wordt op verzoek geopend. Adres: in Bácoli tegenover de Mare Morto de trappen op en bovenaan naar rechts de via Anna aflopen. Op het hoogste punt aan de overzijde ligt de ingang achter een hek (geen toegangsprijs, wel graag een fooi). * Het amphitheater van Cumae ligt op het grondgebied van de Villa Vergiliana (eigenaar: The Virgil Society, USA). Inlichtingen (ook in het Engels) geeft desgewenst Sig.a Antimina Sgariglia, Villa Vergiliana, via Cuma 850, I 80070 Bácoli (NA). BEKNOPTE BIBLIOGRAFIE * De vertaalde passages van boek VI zijn overgenomen uit M.A. Schwarz, Vergilius, Aeneis (Haarlem 19632). I Campi Flegrei. Un itinerario archeologico (a curo di Paolo Amalfitano) (Venezia 1990). Paolo Caputo e.a., Cuma e il suo parco archeologico (Roma 1996). M. Frederiksen, Campania (BSR Rome 1984). Die Neue Welt der Griechen (tentoonstellingscatalogus Römisch-Germanisches Museum der Stadt Köln, maart-augustus 1998). NOTEN 1. Het Griekse woord ‘Kyme’ werd in het Latijn ‘Cumae’; de moderne Italiaanse naam voor de plaats is ‘Cuma’. 2. Een vergelijkbare functie vervulde de enorme Piscina Mirabilis in het nabijgelegen Bácoli voor de veel grotere Portus Iulius. Het reservoir meet ruim 65x25 meter en is 15 meter diep; de capaciteit is circa 12.000 m3. 3. Andere namen krijgt de Sibylle van Cumae bij Tibullus (II 5, 67–70) en bij de kerkvader Lactantius (Divinae Institutiones 1. 6. 9). In een andere passage (Epitome 5–Divinae Institutiones 1. 6. 12) noemt Lactantius Varro als bron voor de overlevering dat er tien sibyllen waren, waarvan die van Cumae de zevende in volgorde was. 4. Ander epigrafisch materiaal en de tekst op de bronzen schijf uit de 7de eeuw v.Chr. wijzen erop dat de eerste tempel aanvankelijk ook aan Hera was gewijd. 297 Demokritos, de lachende filosoof uit Abdera Rein Ferwerda 298 Kan uit Abdera iets goeds komen? De doorsnee Griek uit de klassieke tijd zal die vraag ontkennend hebben beantwoord. Een Abderiet stond gelijk aan een onnozele hals, een onopgevoed persoon. Toch was deze Noord-Griekse stad lange tijd welvarend en was ze de geboorteplaats van verscheidene beroemde filosofen. Eén van hen was Demokritos. Waarschijnlijk werd hij daar in 460 uit een gegoede familie geboren en stierf hij op hoge leeftijd in 356. Hij maakte lange reizen, onder andere naar Perzië en Egypte, waar hij zich met plaatselijke geleerden over wetenschappelijke problemen onderhield. Zijn belangstelling was zeer veelzijdig. Er zijn meer dan vijftig titels van boeken van hem bekend, die zich over de volgende onderwerpen uitstrekken: ethica, natuurwetenschappen, wiskunde, muziek, literatuur, taal en techniek. In veelzijdigheid, productiviteit en diepgang kan volgens getuigenissen uit de oudheid alleen Aristoteles zich met hem meten. Hij bewijst in zijn werken, dat hij goed op de hoogte is van de filosofische discussies van zijn dagen. Als zijn leermeesters worden Leukippos, Empedokles, Anaxagoras en de pythagoreeërs genoemd, terwijl hij tevens goed bekend was met de theorieën van Parmenides en Zeno. Diogenes Laertios (IX, 40) vertelt dat Plato, zijn jongere tijdgenoot (427–347), alle geschriften van Demokritos die hij in handen kreeg wilde verbranden. Hoewel Plato Demokritos’ naam nergens vermeldt, blijkt uit zijn werk dat hij de theorieën van de Abderiet goed kende. Het is mogelijk dat zijn vijandige gedrag uit beroepsjaloezie voortkwam, maar het is ook goed denkbaar dat Plato het beter vond dat de ideeën van Demokritos op ethisch en politiek gebied, die hier en daar sterk van de zijne afweken, niet in handen van zijn medeburgers zouden komen. Plato’s leerling Aristoteles daarentegen waardeerde Demokritos als een gelijkwaardige tegenstander met wiens natuurfilosofische ideeën hij het overigens meestal volkomen oneens was. Aristoteles miste in Demokritos’ filosofie vooral de gedachte dat de natuur alles had gemaakt met een doel. Over Demokritos’ levenseinde deden verschillende verhalen de ronde: hij zou zich vlak voor zijn dood nog enkele dagen in leven hebben gehouden met het opsnuiven van de geur van warme broden (Diogenes Laertios IX, 43) of van die van honing (fr. A 29). Mogelijk hebben de biografen deze geschiedenis verzonnen, omdat ze wisten dat Demokritos leerde dat dunne schilfertjes (‘afstroomsels’), die zich van de voorwerpen hadden losgemaakt, de zintuigen binnendrongen. Deze schilfertjes zouden Demokritos dus letterlijk in leven hebben gehouden. Volgens een andere overlevering werd hij aan het eind van zijn leven blind, het zij door een ziekte, hetzij door eigen toedoen. Volgens de kerkvader Tertullianus had hij zijn ogen uitgestoken, omdat hij het niet langer kon verdragen naar mooie vrouwen te kijken met wie hij, gezien zijn hoge leeftijd, de liefde niet meer kon bedrijven. Demokritos staat bekend als de ‘lachende filosoof’, in tegenstelling tot Herakleitos die als de ‘huilende’ wordt voorgesteld. Volgens de overlevering lachte hij altijd, omdat hij zich vermaakte over het domme streven van de mensen naar steeds meer. Herakleitos werd de ‘huilende’ genoemd, omdat hij leerde dat ‘alles stroomt’ en vergankelijk is. Demokritos dankt zijn beroemdheid vooral aan zijn leer van de atomen. De atomen waren volgens hem ondeelbaar en vrij van aandoeningen. Hij noemde ze atomoi ideai, ondeelbare vormen. Ze waren eeuwig in beweging door de lege ruimte. Deze beweging was niet op een bepaald doel gericht. Doordat ze toevallig op elkaar botsten en zich aan elkaar vasthaakten, vormden ze voorwerpen en levende wezens. Ook de werelden waren op die manier ontstaan. De ruimte was oneindig groot en ook het aantal werelden was oneindig. Goden bestonden volgens hem niet. De zon was een groot stuk steen. Zielen bestonden ook uit atomen en vergingen met het lichaam. De kennis die de mens via de zintuigen verwierf noemde hij ‘duister’; door de echte kennis van het denken kreeg men inzicht in het bestaan van de atomen en de leegte. De filosoof Epikouros heeft in de 3de eeuw v.Chr. Demokritos’ leer van de atomen en de leegte tot de grondslag van zijn eigen filosofie gemaakt. De leer van Epikouros heeft de Romeinse dichter Lucretius (97–55 v.Chr.) beschreven in zijn gedicht De rerum natura. Er zijn van Demokritos ook zo’n tweehonderd ethische spreuken bewaard gebleven. Ze zijn waarschijnlijk niet allemaal van zijn hand, maar van een behoorlijk aantal staat de authenticiteit wel vast. In deze spreuken prijst hij de blijmoedigheid aan als het hoogste geluk en de democratie als de beste staatsvorm. Najaar 1998 verschijnt bij Athenaeum, Polak & Van Gennep een vertaling van Demokritos’ natuurwetenschappelijke en ethische fragmenten van de hand van dr. Rein Ferwerda. Hieronder volgt een voorpublicatie van die vertaling. De num- mers tussen [ ] achter de fragmenten zijn die van de uitgave van Diels-Kranz II 68. Als de nummers worden voorafgegaan door een A, gaat het om testimonia van latere schrijvers over Demokritos. Deze zijn onder die nummers ook bij DielsKranz te vinden. Fragmenten Demokritos’ dood Er bestaat een verhaal over Demokritos dat hij het besluit nam om te sterven omdat hij al zo oud was; daarom nam hij dagelijks steeds wat minder voedsel. Maar toen het feest van de Thesmoforiën <ter ere van de godin Demeter> naderde, vroegen de in zijn huis wonende vrouwen hem niet tijdens het feest te sterven, omdat ze dat zo graag wilden meemaken. Hij gaf gehoor aan hun wens en liet een pot honing dicht bij hem plaatsen. Zo bleef die man voldoende dagen in leven door alleen de geur van honing op te snuiven [A 29]. De mens De mens is wat we allemaal weten (idmen) [165]. Commentaar. Demokritos bedoelde met deze cryptische uitspraak dat we de vorm (idea) van een mens kunnen zien (idein), en op grond daarvan weten (idmen) we wat hij is. In de mens, die volgens Demokritos een wereld in het klein (mikrokosmos) is...[34]. Epikouros en Demokritos leerden dat ook vrouwen zaad uitstoten, want dat hun geslachtsdelen naar binnen gevouwen waren; daarom kennen zij ook het verlangen om te paren [A 142]. Commentaar. Aristoteles zal later de theorie verwerpen dat vrouwen ook zaad produceren. Volgens hem leverde de man het zaad (de vorm) voor het embryo, de vrouw het menstruatiebloed (de materie). Deze laatste theorie heeft in de geschiedenis niet weinig bijgedragen 299 tot de maatschappelijke achterstelling van de vrouw. De coïtus is een kleine aanval van epilepsie; dan stort namelijk een mens uit een mens en wordt eruit weggerukt, doordat hij er door een soort klap van wordt gescheiden [32]. Atomen en leegte Want wat zegt Demokritos? Dat er in het lege, overal verspreid, substanties rondvliegen die oneindig in aantal zijn, ondeelbaar en onveranderlijk en ook zonder hoedanigheden en zonder invloed van buiten te ondergaan. Wanneer ze in elkaars buurt komen of tegen elkaar aanstoten of zich met elkaar vervlechten, vertoont zo’n combinatie zich soms als water, soms als vuur, soms als een plant, soms als een mens; maar alle dingen zijn <in feite> ondeelbare vormen (atomoi ideai) zoals hij ze noemt, en verder <is er> niets [A 57]. Demokritos zegt dat de ziel een soort vuur is en warm; want van de vormen en atomen die oneindig in aantal zijn zegt hij dat de bolvormige vuur en ziel zijn, te vergelijken met de zogeheten stofjes in de lucht die in de zonnestralen zichtbaar worden die door de vensters vallen [DK II 67A 28]. Commentaar. De atomen van de ziel zijn bolvormig, en beweeglijker en warmer dan de andere atomen. Ze zijn onzichtbaar, maar dat zijn stofjes in de lucht meestal ook. Pas als het zonlicht door een venster valt, worden de stofdeeltjes zichtbaar. Zo worden ook de atomen zichtbaar, als het licht van het verstand erover schijnt. 300 Kennis Op sommige plaatsen verwerpt Demokritos vrijwel elke vorm van kennis, hoewel hij bij uitstek alleen de zintuigen aanvalt. Maar in zijn Maatstaven zegt hij dat er twee soorten kennis zijn, die via de zintuigen en die via het verstand; die via het verstand noemt hij de echte en daaraan schrijft hij betrouwbaarheid toe om over de waarheid te oordelen; die via de zintuigen noemt hij duister en daaraan ontzegt hij het vermogen om feilloos de waarheid vast te stellen. Letterlijk zegt hij: er zijn twee vormen van kennis, de ene echt, de andere duister; tot de duisternis behoren al deze dingen: gezicht, gehoor, reuk, smaak en tastzin, terwijl de andere, die daar los van staat, de echte is. Daarna voegt hij eraan toe en laat daarbij zijn voorkeur blijken voor de echte boven de duistere: ‘Wanneer de duistere, omdat iets te klein wordt, het niet meer kan zien of horen of ruiken of proeven of voelen, dan <nemen we onze toevlucht> tot een fijner <instrument>.’ Dus ook naar zijn mening is die rede de maatstaf die hij de echte kennis noemt [11]. In werkelijkheid weten we niets, want de waarheid ligt in de diepte [117]. Demokritos zei dat hij liever de oorzakelijke verklaring van één ding zou opsporen dan koning van Perzië zijn [118]. Want <de rede> die niet eens kan beginnen <te filosoferen> zonder van de zintuiglijke waarneming gebruik te maken, hoe kan die betrouwbaar zijn, als zij vol aanmatiging die zintuiglijke waarneming van de hand wijst waar zij nota bene haar grondstellingen aan ontleent? Dat wist Demokritos ook heel goed. Want toen hij de verschijnselen met de volgende woorden in diskrediet had gebracht: ‘Uit conventie is er kleur, uit conventie zoet, uit conventie bitter, maar in werkelijkheid zijn er atomen en leegte’, liet hij de zintuigen als volgt tegen de rede spreken: ‘Armzalige rede, eerst haal je je bewijzen bij ons vandaan en daarna wil je ons neersabelen? Dat neersabelen wordt je eigen val’ [125]. Commentaar. Men moet de tak waarop men zit niet afzagen. De kennis die door zintuiglijke waarneming verkregen wordt is weliswaar ‘duister’, maar onontbeerlijk voor de rede om ‘echte’ kennis te verwerven. Door de oorzaken van de dingen om ons heen op te sporen bereiken we de waarheid die in de diepte ligt. Goden Een paar slimme mannen hebben hun handen naar die plek opgeheven die wij Grieken nu de lucht noemen en zeiden: Zeus overlegt alles, weet alles, geeft alles en neemt alles af; hij is koning van alles [30]. De mensen vragen in hun gebeden gezondheid van de goden maar ze weten niet dat ze de macht daarover in zichzelf dragen: als ze die door onmatigheid tegenwerken, worden ze verraders van hun gezondheid door hun lusten [234]. Commentaar. Demokritos gelooft niet in goden. Hij is van mening, dat mensen vroeger bepaalde dingen niet begrepen of ergens bang van waren (bijvoorbeeld ziekte, donder en bliksem) en dat ze daar dan de naam van een god aan gaven en er de hulp van de goden tegen inriepen. Zo noemden ze de lucht ‘Zeus’. Dichters Volgens Demokritos en Plato kan niemand een goed dichter zijn zonder dat zijn geest ontvlamd is en zonder een bepaalde vlaag van waanzin; Demokritos sluit dichters die bij hun verstand zijn van de Helikon uit [17]. Dieren Misschien is het belachelijk als we plechtig verklaren dat de dieren kunnen leren, dieren waarvan Demokritos zegt dat wij er in de belangrijkste zaken de leerlingen van zijn: van de spin in het weven en herstellen, van de zwaluw in het bouwen van huizen en van de zangvogels, de zwaan en de nachtegaal in het zingen door hen na te bootsen [154]. Ethische uitspraken Gelukkig is iemand die blijmoedig is over bescheiden bezittingen, en ongelukkig iemand die mismoedig is bij veel [286]. Wie blijmoedig wil zijn moet zich niet met veel dingen bemoeien, noch privé noch in het openbare leven, en bij al wat hij doet moet hij niet boven zijn macht en aanleg grijpen; hij moet erop bedacht zijn om, zelfs als het lot hem gunstig is en hem ogenschijnlijk de weg opent naar nog meer, dit af te wijzen en niet meer aan te pakken dan wat hij aankan. Het is immers veiliger om een draagbare last te torsen dan een die te zwaar is [3]. Voor alle mensen is goed en waar hetzelfde, maar wat voor de één genot is, is dat niet voor een ander [69]. Menig veelweter heeft geen verstand [64]. Dwazen willen oud worden uit angst voor de dood [206]. Mensen die voor de dood wegvluchten zoeken hem juist op [203]. Men moet zich niet zozeer voor de mensen schamen als wel voor zichzelf, en men moet evenmin iets slechts uithalen wanneer niemand dat zal weten als wanneer alle mensen dat te weten komen; maar het meest moet men zich voor zichzelf schamen en die wet voor zijn ziel instellen dat men niets doet wat niet hoort [264]. Goed is niet geen onrecht te plegen, maar het ook niet te willen plegen [62]. Het woord is de schaduw van de daad [145]. Commentaar. De strekking van fragment 145 is dat men ook uitvoert wat men zegt. Het lot is royaal maar onbetrouwbaar, de natuur voorziet echter geheel in haar eigen behoeften <en is dus onafhankelijk>; daarom verdient zij met haar betrouwbare gaven, ook al zijn die geringer, de voorkeur boven de grotere waar <het lot> ons op doet hopen [176]. 301 Een overdadige dis is een geschenk van het lot, maar ingetogenheid verschaft een maaltijd waar men genoeg aan heeft [210]. Als het lichaam de ziel een proces zou aandoen vanwege alle pijn en narigheid die het zijn hele leven lang heeft moeten verduren en hij (Demokritos) als rechter over die aanklacht zou moeten beslissen, zou hij vol vreugde de ziel veroordelen omdat ze het lichaam deels door verwaarlozing te gronde had gericht en door slemppartijen slap had gemaakt, deels door wellustige begeerten vernietigd en verscheurd had [159]. Geneeskunst geneest de ziekten van het lichaam, wijsheid neemt het lijden van de ziel weg [31]. De armoede in een democratie is evenzeer te verkiezen boven het zogenaamde welbevinden bij dictators als vrijheid boven slavernij [251]. Openlijk kunnen zeggen wat men denkt hoort bij vrijheid, maar de moeilijkheid schuilt in het kiezen van het goede ogenblik [226]. Voor een wijs man is de hele aarde toegankelijk, want de hele wereld is het vaderland van een voortreffelijke geest [247]. Wanneer vermogende mensen de moed hebben om behoeftigen geld voor te schieten, hen te steunen en royaal voor hen te zijn, dan is dat echt barmhartigheid, het doorbreken van isolement, kameraadschap, wederzijds hulpbetoon en burgerzin en zoveel andere goede dingen dat niemand ze zou kunnen opsommen [255]. 302 Wie er behoefte aan heeft een zoon te hebben, kan die naar mijn mening beter van een van zijn vrienden overnemen; dan krijgt hij de zoon zoals hij die wil. Hij kan er dan immers een uitkiezen zoals hij hem wil, en wie hem geschikt voorkomt die zal hem qua karakter ook het meest nastaan. Als men het zo doet is er een aanmerkelijk verschil met de situatie waarin men zelf een zoon verwekt: nu kan men een aantrekkelijke zoon uit velen kiezen, zoals men hem nodig heeft; in het andere geval zijn er veel risico’s; men moet dan immers die maar accepteren die er geboren wordt [277]. Wie met zijn schoonzoon geluk heeft, heeft een zoon gevonden, maar wie het ongelukkig treft is ook zijn dochter kwijt [272]. Er is, lijkt me, verstand bij jonge mensen te vinden en onverstand bij oude, want het is niet de tijd die leert te kunnen denken maar tijdige opvoeding en natuurlijke aanleg [183]. Slapen overdag duidt op een lichaamsstoornis of op mistroostigheid, passiviteit of onopgevoedheid van de ziel [212]. Een vrouw komt veel sneller tot dwaasheid dan een man [273]. Het is een sieraad voor een vrouw om weinig te zeggen en ook eenvoud bij opsmuk is mooi [274]. Laat een vrouw zich niet op spreken toeleggen, want dat wordt een drama [110]. Door een vrouw geregeerd worden is voor een man wel de diepste schande [111]. Veel mensen die vrienden lijken zijn het niet en die het niet zijn lijken het wel [97]. De vriendschap van één verstandig mens is beter dan die van alle onverstandigen bij elkaar [98]. Het leven is niet de moeite waard, als men niet één goede vriend heeft [99]. Het is gemakkelijk om in voorspoed een vriend te vinden, maar in tegenspoed is het het moeilijkste dat er is [106]. Als men domme mensen prijst, berokkent men ze grote schade [113]. Het is beter door een ander dan door zichzelf geprezen te worden [114]. Als je niet begrijpt waarom je geprezen wordt, geloof dan maar dat je gevleid wordt [115]. Want in een gemeenschappelijk gegeten vis zitten geen graten [151]. Wees niet wantrouwig tegen iedereen, maar op je hoede en voorzichtig [91]. Verblijf in den vreemde leert tevreden te zijn met wat men heeft; want een gerstebrood en een veldbed zijn de aangenaamste geneesmiddelen tegen honger en vermoeidheid [246]. Een leven zonder feesten is een lange weg zonder cafe’s [230]. 303 Kopten Christelijke cultuur in Egypte Magdalena Kuhn Van 21 november 1998 tot en met 28 februari 1999 is in het Allard Pierson Museum te Amsterdam de tentoonstelling Kopten, christelijke cultuur in Egypte te zien. Naast kunstschatten uit verschillende musea in binnen- en buitenland zijn ook vroegere en huidige gebruiksvoorwerpen uit het dagelijkse leven van Kopten te zien. De aanleiding voor deze tentoonstelling is de voltooiing van het restauratieproject van 150 Koptische weefsels, die behoren tot de collectie van het museum. Het droge woestijnklimaat van Egypte heeft ervoor gezorgd, dat een groot aantal fragmenten van kledingstukken of altaardekens uit de tijd van het vroege christendom in Egypte bewaard is gebleven. Met veel zorg en vakmanschap zijn deze fragmenten in de afgelopen jaren gerestaureerd en voor het publiek toegankelijk gemaakt. De frisse kleuren en afwisselende motieven alleen al geven een veelzijdig beeld van de oude Koptische kunst. De bezoeker van de tentoonstelling maakt ook kennis met Nederlandse projecten voor archeologische opgravingen en restauratiewerkzaamheden aan wandschilderingen en iconen in Koptische kerken en kloosters. 304 Het christendom in Egypte De grote gave van de oude Egyptenaar, om nieuwe culturen met de eigen vertrouwde cultuur te mengen en aan zijn gewoontes aan te passen, manifesteerde zich ook na de komst van Alexander de Grote. De Egyptische goden werden door de bezetters van het land niet afgeschaft, niet door de Grieken en evenmin later door de Romeinen. Zij behielden een plaats naast de nieuwe Griekse en Romeinse goden. Omgekeerd werden bijvoorbeeld Isis en Osiris met hun zoon Horus door Grieken en Romeinen vereerd als Isis, Serapis en Harpokrates. Verschillende wetenschappers zien in de christelijke Heilige Familie een relatie met dit Grieks-Egyptische trio. Volgens de traditie werd het christendom in ongeveer 50 n.Chr. door de apostel Marcus naar Egypte gebracht. Het verspreidde zich over het hele land. Vooral de joden die in het land woonden lieten zich tot het christendom bekeren, mede door bepaalde overeenkomsten met hun eigen geloof. Ook Grieken en de Egyptenaren zelf voelden zich tot de nieuwe leer aangetrokken. Voor de armen en boeren bood het christendom de mogelijkheid de status van monnik aan te nemen en daardoor het harde bestaan te ontvluchten. Na de dood van Cleopatra was Egypte een Romeinse provincie geworden. De Romeinse keizer nam de functies van de farao over en was de hoogste macht in het land, civiel, militair en religieus. De christenen weigerden de keizer als god te te erkennen. Er bestond immers maar één God. De Romeinen voelden zich bedreigd door de nieuwe gelovigen, die zo standvastig weigerden hun keizer te vereren. Zware christenvervolgingen teisterden het land. Daarnaast werd de belastingdruk, die de Romeinen vooral de boeren oplegden, meer en meer verhoogd. De vervolgingen van de christenen waren vooral onder Diocletianus zo bloedig, dat de Kopten het beginjaar van zijn regering (in 284 n.Chr.) later tot begin van hun tijdrekening maakten. Niet alleen in de Romeinse periode hadden de Kopten het zwaar te verduren. In de 4de en 5de eeuw voerden de christelijke geleerden theologische disputen over de leer van de natuur van Christus. Dit gaf aanleiding tot gevechten tussen de christenen onderling. Ook nu weer vielen er martelaren. De Kopten verzetten zich tegen de leer van het Byzantijnse rijk en volgden hun eigen weg onder leiding van een patriarch. Na de verovering door de Arabieren in 641 werd Egypte een islamitisch land. De Kopten werden meer en meer een minderheidsgroepering. De Kopten De Kopten mogen zich niet alleen één van de oudste christelijke culturen noemen, ze zijn tevens ook een bevolkingsgroep met één van de langst durende culturen die wij kennen. Onder Kopten verstaan wij de orthodox-christelijke bevolkingsgroep die zijn oorsprong heeft in Egypte. Ongeveer tien procent van de huidige bevolking van Egypte is Koptisch. Als minderheid hebben de Kopten het vaak moeilijk. Velen zijn geëmigreerd en grote groepen wonen in Europa, Australië en Amerika. Paus Shenoeda III is de geestelijke leider van alle Kopten. Nadat in 332/331 v.Chr. Alexander de Grote Egypte had bezet en Alexandrië als hoofdstad van het land had gesticht trokken steeds meer buitenlanders, met name Grieken en joden, naar deze bloeiende stad. De inheemse bevolking werd Aegyptios genoemd. Vanaf de 2de eeuw n.Chr. verspreidde het christendom zich verrassend snel in heel Egypte. Toen de Arabieren in 640 het land veroverden woonde in Egypte een bevolking die in meerderheid christelijk was. Voor de Arabieren was een Aegyptios daarom een christen. Het woord Aegyptios veranderde in de Arabische taal tot Kopt en heeft sindsdien de betekenis van Egyptisch christen. Koptische taal en literatuur Ondanks de verschillende overheersers die in de loop der tijden het land bezet hielden, ontwikkelden de Kopten toch een heel eigen cultuur. De wens om zich los te maken van de overheersende invloed van de Grieken en Romeinen versterkte de wens om de eigen taal te behouden. De gesproken Egyptische taal schreef men op met behulp van het Griekse alfabet. Hieraan werden zeven letters uit het demotisch1 toegevoegd om klanken te noteren, die de Griekse taal niet kent. In de eigen taal ontstond een Koptische literatuur die bijbelvertalingen, brieven en religieuze disputen, hymnen en godsdienstige liederen omvat, naast verhalen over heiligen en martelaren. Tegenwoordig is de Koptische taal alleen als liturgische taal bij de kerkdiensten bewaard gebleven. Omdat slechts weinig Kopten hun eigen taal beheersen, worden tijdens de diensten ook Arabische teksten gebruikt. In de afgelopen jaren is een opleving van de belangstelling voor de Koptische taal te bespeuren. Er worden weer boeken in de Koptische taal gedrukt en Koptische kinderen leren de grondbeginselen van hun oude taal tijdens de lessen in de kerk. Muziek en beeldende kunst Zowel de muziek als de beeldende kunsten zijn ontstaan uit de volkskunst. Wij kennen nog slechts de liturgische muziek, die uitsluitend eenstemmig is. Tot op heden is nooit een oud Koptisch notenschrift gevonden. De oude melodieën werden van generatie op generatie mondeling doorgegeven. Het is daarom bijzonder moeilijk vast te stellen of de melodieën in de loop der jaren veranderd zijn. Op hoogtepunten in de liturgie kan het gezang ritmisch begeleid worden door vrolijk klinkende triangels en cimbalen, en door kleine belletjes. Vermoedelijk zijn de Koptische bellen de voor- 305 Afb 1. Nereïde op zeepaard. Koptisch weefsel (APM 3873/7). 306 lopers van de misbelletjes, die in de katholieke kerken dienst doen. Vroeger waren het uitsluitend mannen, die tijdens de kerkdiensten mochten zingen, maar tegenwoordig worden ook kinderstemmen toegelaten. In de beeldende kunst vinden wij invloeden van de omringende culturen. GrieksRomeinse vormen en de Griekse denkwereld zijn vooral terug te vinden in de vroege periode van de Koptische kunst, in de 2de en 3de eeuw. Thema’s van klassieke mythen en verhalen werden gekozen voor vroeg-koptische decoraties. Zo zien wij op een textielfragment de afbeelding van een Nereïde op een zeepaard (afb. 1). In de klassieke periode maakte een dergelijke figuur vaak deel uit van een afbeelding van een stoet Nereïden, die onder leiding van Thetis de wapenrusting aan haar zoon Achilles brengen. Het Koptische textielfragment is te klein om te kunnen bepalen, of de Nereïde onderdeel uitmaakt van deze scène of op zichzelf als ornament bedoeld was. Meer en meer zetten de Kopten zich in latere eeuwen af tegen de Griekse invloed. Verhalen uit het Oude Testament vervingen de Griekse mytholo- gische figuren. Daniël in de leeuwenkuil, Abraham met zijn zoon Isaäk en Jonas werden geliefde motieven voor decoraties. Horus in de gedaante van een Romeinse Afb 2. De god Horus als Romeinse soldaat. Brons (APM 7802). Afb 3. Koptische ruiterheilige. Kalksteen (APM 7500). soldaat (afb. 2) maakte plaats voor ruiterheiligen, die een belangrijke plaats innamen, en nog steeds innemen, als bemiddelaars tussen de gelovige en God (afb. 3). Hun bijstand wordt bij vele levensvragen te hulp geroepen, bij huwelijken, geboortes en dagelijkse situaties, zoals examens of belangrijke beslissingen. De Kopten vereren hun iconen, raken ze aan, kussen ze en voelen daarbij een speciale levenskracht. Stijlkenmerken De Koptische beeldende kunst keerde zich niet alleen tegen de Griekse godenverhalen, maar ook tegen de Griekse stijl. In plaats van perspectivische voorstellingen gebruikte men de stijlkenmerken die de oude Egyptenaren eeuwenlang in reliëfs en schilderingen toegepast hadden. Aspecten en symbolen waren voor Koptische kunstenaars belangrijker dan het perspectief. Terwijl de Griekse kunst het menselijke lichaam verheerlijkte, werd dit in de Koptische kunst tot een ondergeschikt iets, dat aan ascese onderworpen moest zijn. Het hoofd, en vooral de ogen als spiegel van de ziel, moesten groot in beeld worden gebracht. Wat als primitieve kunst overkomt is in feite een bewuste keuze voor de, in de Koptische opvattingen, belangrijke aspecten van het lichaam. Vooral textielfragmenten tonen een grote rijkdom aan ornamentele versieringen. Bloemen, bladeren en geometrische versieringen zijn in eindeloze herhaling aan elkaar gevoegd (afb. 4). Daarnaast kunnen dieren en menselijke figuren als ornamenten voorkomen (afb. 5). Het kruis is in de Koptische kunst eveneens een symbolisch ornament. Wij vinden kruisen rond een heidense afbeelding, zoals die van een Nereïde (zie afb. 1), maar ook als zelfstandige decoratie (afb. 6). Het kruis wordt niet gezien als martelgereedschap en symbool voor de dood van Christus, maar als symbool voor zijn wederopstanding en het leven. In Islamitische moskeeën vindt men uitsluitend ornamentale versieringen en ook in de Koptische kerken worden deze veel toegepast. Altaarschermen zijn vaak kun- Afb 4. Ornamentaal weefsel met geometrische figuren (APM 6088b). 307 Afb 5. Ornamentaal weefsel met menselijke figuren (APM 13.954). stig opgebouwd uit in elkaar verstrengelde kruisen. De gebruikte materialen zijn echter eenvoudig. Hout en fluwelen stoffen vervangen de rijke mozaïeken en het marmer van de Byzantijnse en de RoomsKatholieke kathedralen. Ook de kerken zijn klein en sober gebouwd. De gelovige Kopten streefden vanaf het allereerste begin naar eenvoud. De tentoonstelling is te bezichtigen van 21 november 1998 t/m 28 februari 1999. Allard Pierson Museum, Oude Turfmarkt 127, 1012 GC Amsterdam tel.: (020) 525 2556, fax: (020)525 25 61 e-mail: [email protected] Open: dinsdag t/m vrijdag 10.00–17.00 uur; zaterdag/zondag 13.00–17.00 uur; maandag gesloten. Internet: http://www.uba.uva.nl/apm Entree: Volwassenen ƒ 9,50; kinderen tot 12 jaar ƒ 1,–; 12–15 jaar ƒ 3,–; 65+/CJP/studenten/groepen v.a. 10 pers. ƒ 7,–; MJKhouders gratis. KORTE BIBLIOGRAFIE H.G. Brakmann, Die Kopten - Kirche Jesu Christi in Ägypten, ihre Geschichte und Liturgie (Stuttgart 1994) 9–28. A. Effenberger, Koptische Kunst (Wien 1975). Th. Hall Patrick, Traditional Egyptian Christianity, a History of Coptic Orthodox Church (Greensboro 1996). NOOT 1. Demotisch is de naam voor de laatste fase van het Egyptische schrift. Het werd gebruikt van de 7de eeuw v.Chr. tot de 5de eeuw n.Chr. Demotisch (‘volkstaal’) wordt gebruikt in tegenstelling tot het hiëratisch (‘priestertaal’); het was een vereenvoudigde schrijftaal in cursieve vorm voor algemeen gebruik. 308 Afb 6. Koptisch kruis als symbool van het leven (APM 12.881). Vernieuwingen in musea Henk van Gessel Een aantal musea in Nederland en België heeft de laatste jaren een grondige metamorfose ondergaan. Andere zijn nu het object van belangrijke nieuwbouw en herinrichting. Hieronder volgt een overzicht van de situatie rond vijf van deze musea. Heerlen, Thermenmuseum Coriovallumstraat 9 Postbus 1 6400 AA Heerlen Open: dagelijks 10.00–17.00 uur Gesloten: Nieuwjaarsdag, Carnaval, Eerste Kerstdag In 1995 werd in het Thermenmuseum in Heerlen een nieuwe audio-visuele presentatie van het Romeinse badhuis in gebruik genomen. Deze presentatie stelde zich ten doel de thermen te laten zien door de ogen van een gebruiker in de Romeinse tijd (afb. 1 en 2). Gekozen werd voor een combinatie van een geluid- en lichtspel. Hiervoor moesten de glazen wanden van de thermenhal geblindeerd worden. De bezoeker wordt na een druk op de Afb. 1. Thermenmuseum Heerlen. Reconstructie van het Romeinse badhuis. knop een klein kwartier meegenomen door pottenbakker Lucius, tijdens diens eerste bezoek aan het badhuis van Coriovallum rond 120 n.Chr. Op sfeervolle wijze geeft hij tekst en uitleg over de verschillende ruimtes in het badhuis. Terwijl Lucius over zijn belevenissen vertelt, wordt elke ruimte waarover hij spreekt, op een aparte manier verlicht: verwarmde ruimtes met warm licht (afb. 3), onverwarmde ruimtes met koud licht, kabbelend water in het zwembad en knapperend vuur in de stookplaats. Zo beleeft de bezoeker als het ware de thermen mee. De realisatie van de audio-visuele presentatie vormde de eerste fase in de toekomstplannen van het Thermenmuseum. De tweede fase is inmiddels ook afgerond: de museumzaal heeft een nieuwe indeling gekregen. Verschillende thema’s uit de Romeinse tijd worden nu in afzonderlijke ruimtes behandeld. Leidraad voor de rondgang is – nu in tekeningen – weer pottenbakker Lucius. Hij leidt elk thema in en legt een verband tussen onze tijd in Afb. 2. Thermenmuseum Heerlen, buitenaanzicht. 309 Afb. 3. Thermenmuseum Heerlen. Het warmwatebad en de moderne loopbrug. Europa en zijn tijd in Coriovallum en het Romeinse Rijk. In teksten en vondsten spelen verder de inwoners van Coriovallum zelf en enkele grootheden uit het Romeinse Rijk een geprononceerde rol. Met de herindeling wil het museum een vaste looproute in de zaal tot stand brengen. Bovendien wil men benadrukken dat het in het museum niet alleen om voorwerpen gaat, maar vooral ook om de personen die de voorwerpen hebben gebruikt. Binnenkort start men met de derde fase van de toekomstplannen: de volledige herinrichting van de museumzaal. Daarbij zullen de inwoners van het Romeinse Coriovallum centraal staan. 310 Leiden, Rijksmuseum van Oudheden Rapenburg 28 Postbus 11114 2301 EC Leiden Open: di t/m vr 10.00–17.00 uur; za, zonen feestdagen 12.00–17.00 uur Eind 1997 is het vernieuwingsproject RA in het Rijksmuseum van Oudheden van start gegaan. In een grootscheepse onderneming worden drie doelstellingen nagestreefd: een beter gebouw met uitstraling naar de stad, een betere zorg voor de collectie en een gebruiksvriendelijker museum. Het museum heeft straks twee vleugels die elk rond een overdekte binnenplaats zullen liggen (afb. 4 en 5). Door de overkapping van de overgebleven open binnenplaats en Afb. 4. Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Perspectieftekening van het ontwerp voor de verbouwing van de zuidelijke vleugel (dia afdeling pers en publiciteit RMO). door de interne verplaatsing van dienstruimtes wordt een nieuw expositiegebied verkregen, in drie lagen en met doorgaande looproutes. De verouderde opstellingen van de afdelingen Egypte, het Nabije Oosten en de klassieke wereld worden geheel vernieuwd. Het museum wil daarbij nieuwe manieren om zich op het publiek te richten realiseren. Uitdrukkelijk zal rekening gehouden worden met de wensen van de verschillende bezoekersgroepen. In de plannen is ook de inrichting van een ‘archeoteek’ opgenomen, een informatieen servicepunt, waar bezoekers terecht kunnen met al hun vragen op archeologisch gebied. De totale renovatie zal zo’n twee jaar in Afb. 5. Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, luchtfoto. De te vernieuwen zuidelijke vleugel is omlijnd (foto L. Zuyderduin; afdeling pers en publiciteit RMO). beslag nemen. Als alles volgens plan verloopt, is het Rijksmuseum van Oudheden rond het jaar 2000 klaar voor de nieuwe eeuw. Tijdens de werkzaamheden blijft het museum geopend. Er is voor het publiek een speciaal programma van tentoonstellingen. Hierbij kan het museum ervaring opdoen met nieuwe manieren van presenteren. Nijmegen, Museum Het Valkhof Postbus 1474 6501 BL Nijmegen Opening in juni 1999 Tel.: (024) 360 88 05 (voor alle informatie) In juni 1999 opent het gloednieuwe Museum Het Valkhof op het Kelfkensbos in Nijmegen zijn deuren (afb. 6). Het museum zal zicht bieden op historie en cultuur, én op de eeuwenoude omgeving van Valkhof, Waal en rivierenlandschap. Museum Het Valkhof brengt de collecties samen van Provinciaal Museum G.M. Kam en het Nijmeegs Museum Commanderie van Sint-Jan. Het gebouw aan de Museum Kamstraat, waar nu de archeologische collecties gehuisvest zijn, blijft onderdeel vormen van Museum Het Valkhof. Onder de naam ‘Gelders Archeologisch Centrum G.M. Kam’ gaat het functioneren als studiecentrum en als depot van Gelderse bodemvondsten. In zijn huidige functie is het Museum Kam eind april van dit jaar gesloten. In Museum Het Valkhof komen oude en moderne kunst bij elkaar. De vaste collectie omvat onder andere een van de grootste verzamelingen Romeinse gebruiks- en kunstvoorwerpen in Nederland. Daarnaast zijn er bijzondere prehistorische en vroegmiddeleeuwse vondsten uit Nijmegen en Gelderland. Verder heeft het museum een collectie Nijmeegs zilver en gildevoorwerpen. Tenslotte kan de bezoeker zalen met hedendaagse kunst bekijken. In het museum krijgt het onderwijs speciale aandacht. Er komt een educatieve ruimte van 100 m2. Schoolgroepen kunnen daar aan de slag. In de twee jaar dat het museum in aanbouw is, zal een reizende Afb. 6. Museum Het Valkhof te Nijmegen. Tekening van de nieuwe façade. 311 tentoonstelling bij de jeugd belangstelling wekken voor wat er komen gaat. Tongeren, Provinciaal Gallo-Romeins Museum Kielenstraat 15 B - 3700 Tongeren Open: ma 12.00–17.00 uur; di t/m vr 9.00–17.00 uur; za/zo 10.00–18.00 uur Het Gallo-Romeins Museum van Tongeren behoort architectonisch en stedebouwkundig tot de historische stadskern. In de grote glazen wand van het museum weerspiegelen zich de gebouwen eromheen, met hun historische waarde (afb. 7). Achter die 312 Afb. 7. Tongeren, de historische stadskern direct naast het museum. Ambiorix, opperhoofd der Eburonen en overwinnaar van de Romeinse bezetters van Tongeren in 54 v.Chr. (beeldhouwer: Jules Bertin, 1866) staat voor de Gothische O.L.-Vrouwebasiliek. wand wordt de inhoud van het museum zichtbaar, in verschillende archeologische lagen, zoals ook Tongeren zelf archeologisch ‘gelaagd’ is. De collectie van het museum vertelt de geschiedenis van de mensen in de streek, vanaf de prehistorie tot de vroege Middeleeuwen. De Gallo-Romeinse afdeling beslaat de meeste ruimte. Deze afdeling is ingericht volgens dezelfde strakke lijnen als waarmee ooit de stadsplattegrond van het Romeinse Tongeren werd getekend. Op de eerste verdieping bevindt zich een studie-afdeling, met een documentatiecentrum. Daar worden ook de methoden van archeologisch onderzoek voor de geïnteresseerde bezoeker toegelicht. Bij de heropening van het museum in 1994 werd gesteld dat het museumconcept zoals het op dat moment vorm had gekregen, geen vaste norm mocht worden. In de jaren die volgden, ontwikkelde het museum een nieuw concept. Men vond met name dat de verschillende ruimtes niet voldoende tegemoet kwamen aan de vereiste ‘belevingswaarde’. In 1998 worden de afdelingen van het museum aan een herinrichting onderworpen. Door middel van ‘overgangen’ worden de verschillende museumonderdelen met elkaar verbonden. Die overgangen moeten een beleving worden: ze moeten de bezoeker meesleuren in het museumverhaal. Het studiecentrum wordt omgevormd tot een multi-mediale ruimte waar de bezoeker interactief met archeologie en geschiedenis bezig kan zijn. Velzeke, Provinciaal Archeologisch Museum van Zuid-Oost-Vlaanderen Paddestraat 7 B - 9620 Velzeke (Zottegem) Open: ma tot vr 9.00–12.00 uur en 14.00–17.00 uur; za, zon- en feestdagen: 14.00–18.00 uur Het Proviciaal Archeologisch Museum van Zuid-Oost-Vlaanderen, dat in 1986 zijn deuren opende, kreeg er in het begin van de jaren negentig een tweede vleugel bij. Afb. 8 en 9. Velzeke, Provinciaal Archeologisch Museum van Zuid-Oost-Vlaanderen, de museumtuin. Afb. 8. Sinds kort is bij het museum, op de binnenplaats, een Romeinse siertuin aangelegd (afb. 8 en 9). De bezoeker maakt daar kennis met de Romeinse opvattingen over tuinen en met het Romeinse plantgoed. Er bestaan nu plannen een beperkt archeologisch park met enige reconstructies in te richten. De permanente tentoonstelling van het museum biedt talrijke bodemvondsten uit de streek. Er wordt een levendig beeld gegeven van het dagelijks leven uit die tijd. Velzeke lag in de Romeinse tijd aan het kruispunt van twee belangrijke wegen. De vestiging werd het kloppend hart van het lokale handelsverkeer. Meer dan tweehon- derd villacomplexen in de omgeving leverden hun producten af op de markt van het stadje. Het Provinciaal Archeologisch Museum wil ook een ‘museum zonder vitrines’ zijn. Van 250 voorwerpen zijn exacte kopieën gemaakt. Bezoekers kunnen een vuurstenen pijlpunt in een schacht zetten en een bijl hanteren. Dit nieuwe EDUCAR-project brengt het publiek rechtstreeks in contact met de verzameling. Om eraan deel te kunnen nemen dient de bezoeker vooraf in te schrijven op een lange rondleiding (ongeveer anderhalf uur). Het museum richt zich nadrukkelijk op het schoolpubliek. Er is een interactief programma, gebaseerd op het dagelijks leven van vroeger en nu. Opvallend hierbij is het kledingproject: bezoekers kunnen aan den lijve ondervinden wat kleding vroeger was en ‘hoe het stond’, vanaf de vroege steentijd tot en met de Romeinse periode. 313