Bijzonder boek over Jezus, van paus Benedictus XVI

advertisement
recensie geloof Henk de Jong, ND Gulliver, 17 juni 2011
Bijzonder boek over Jezus, van paus Benedictus XVI
Als de paus een boek publiceert, denk je al gauw dat hij dat ‘ex cathedra’
geschreven zal hebben. Maar dat is een protestants misverstand. Benedictus XVI
zelf schreef bij het eerste deel van zijn boek Jezus van Nazareth op het omslag:
‘Het is op generlei wijze een document van leergezag, maar enkel en alleen van
mijn persoonlijk zoeken naar het gelaat van de Heer. Iedereen is daarom vrij mij
tegen te spreken.’
Helemaal gerustgesteld was ik door deze woorden niet. Steeds voelde ik bij het lezen het pauselijke
gezag over mij komen, maar ik moet zeggen dat ik me daar toch van harte in heb kunnen schikken en
aan heb kunnen onderwerpen. In het alge- meen dan. Dit gezag namelijk was niet formeel- ambtelijk
maar inhoudelijk. Met grote eerbied, kunde en persoonlijke betrokkenheid (bij de strijd in Getsemane :
‘Hier heeft Hij ook vanwege mij geleden en geworsteld’) heeft de theoloog Joseph Ratzinger over de
aardse bediening van onze Heiland geschreven. Wat daarbij ook opvalt en bij mij als protestant een
zekere jaloezie opwekt, is het feit dat van de uitlegkundige traditie van alle tijden gebruik is gemaakt.
Wij protestanten gaan meestal niet verder terug dan de kerkhervorming. Je zou in dit boek van een
oecumene in de lengte (van de geschiedenis) kunnen spreken.
hermeneutiek van het geloof
De schrijver schuwt daarbij de historisch-kritische methode niet, maar hij stelt daar de hermeneu- tiek
van het geloof, aangewezen in de leesregel van het christelijke Credo, naast, of eigenlijk boven. Het is
een weldaad om van een groot geleerde als Ratzinger zinnen te lezen als: ‘Wij moeten erkennen dat bij
historisch onderzoek slechts een hoge graad van waarschijnlijkheid bereikt wordt, nooit een absolute
zekerheid over alle details’. Anders, zo vindt hij, zou het geloof altijd weer aanpassing aan de
wetenschap behoeven.
Of: ‘Tegenwoordig heeft men visies op de verrijzenis ontwikkeld, waarin niet belangrijk is wat er met het
lijk is gebeurd. Daarbij wordt echter de inhoud van het begrip verrijzenis zo vaag, dat we ons moeten
afvragen met welk soort realiteit we in dat christendom eigenlijk nog te maken hebben’. Oei! En de
bronnenscheiding waar de historisch-kritische wetenschap zo sterk in is, krijgt deze veeg uit de pan: ‘…
een uitvloeisel van een academische logica die een moderne intellectuele tekst als maatstaf hanteert
voor een zo andere manier van spreken en denken dan wij aantreffen in het evangelie’. Ratzinger kan
scherp zijn!
aard van het Bijbelse bericht
En nu dan ook een voorbeeld van de historisch- kritische benadering die de auteur (zoals ik zei) niet
schuwt. Bekend is het verschil tussen de synoptische evangelies en Johannes over de datum van het
Pascha van Jezus’ lijden en sterven: is de Heiland nu op de vrijdag of op de donderdag van de
lijdensweek gestorven? De auteur maakt aannemelijk dat het Johannes bij zijn beschrijving eigenlijk niet
om het Joodse Pascha gaat, maar om een afscheidsmaaltijd zonder het gebruikelijke ritueel, en wel op
de woensdagavond van die week. Het is de maaltijd waar de Heer zíjn Pascha van maakt. Johannes
bereikt zo dat terwijl bij de synoptici de instelling van de eucharistie plaatsvindt op het tijdstip van het
slachten van de paaslammeren in de tempel, bij hem de kruisiging van Jezus daarmee samenvalt. In
beide gevallen een zeer zinvolle voorstelling!
Daarmee is trouwens de moeite van het verschil in datering niet weggewerkt. Die neemt de schrijver
serieus en laat hij ook gewoon staan. Misschien zijn er verschillende kalenders gebruikt. Geen
gladstrijkerij dus. Maar hij zaait op grond van zulke oneffenheden geen wantrouwen tegen de teksten en
tegen het gebeuren. Zijn behartigenswaardige overweging daarbij is dat bij het beschrijven van hetgeen
geschied is volgens hem ook steeds de stem van de profetie meedoet. ‘Het bijzondere aan de berichten
is dat ze doorspekt zijn met allusies en citaten uit het Oude Testament: het woord van God en het
gebeuren doordringen elkaar’.
Daarmee raakt de auteur inderdaad aan de heel aparte wijze waarop de Schrift deze en andere
geschiedenissen beschrijft. Er zit in de teksten behalve een horizontale ook een verticale lijn: die van de
vervulling van de profetie. De Bijbel beschrijft dus de geschiedenis niet, maar hij gebruikt die voor zijn
doel: om ons mensen voor God te stellen. Dit betekent dat het verschil tussen de evangelies er wel is,
maar geen pijn doet.
Galilea
Ergens in het boek, bij de beschrijving van Jezus’ strijd in Getsemane, kwam ik een wel onopzettelijke
verschrijving tegen in de weergave van Jezus’ woord: ‘Maar nadat Ik zal opgewekt zijn, zal Ik u voorgaan
naar Jeruzalem’. De tekst zegt evenwel: ‘… naar Galilea’ (Marc. 14 : 28). Een spijker op laag water? Nee,
ik wil zeggen dat de auteur hier bij dat ‘Galilea’ een mooi punt had kunnen maken. Wat bedoelt namelijk
die opmerkelijke vingerwijzing, die zowel vóór als na Jezus’ dood en opstanding tot driemaal toe
gegeven wordt? Mogen we, bij alles wat er verder over te zeggen valt, er niet ook een aanwijzing aan de
jongeren, maar ook aan de lezers van het evangelie, in zien om met het grote nieuws van de opstanding
naar het begin van het evangelie terug te gaan en de rondwandeling door Galilea als het ware nog eens
over te doen?
Om al die moeilijke woorden die daar gezegd zijn: over het liefhebben van de vijand, over het laten
begraven van de doden door de doden, over het haten van vader en moeder, over het geloof als een
mosterdzaadje, over het binnengaan door het oog van een naald, enzovoort, – om al die woorden nu
nog eens in het licht van de opstanding uit de dood aan te horen en te overwegen? Om zo de ultieme
kracht te putten uit het woord van de Meester: ‘Wat bij de mensen onmogelijk is, dat is mogelijk bij
God’?
Het zou mooi aansluiten bij het prachtige pleidooi van de schrijver om Jezus’ prediking van het koninkrijk
Gods uit het begin van zijn optreden niet los te maken van zijn lijden, sterven en opstanding op het eind
– zoals door veel uitleggers gedaan is en wordt.
Maar het gaat bij deze publicatie van de paus toch zeker om een rooms boek? Ja, maar toch op een
manier die mij als protestant niet hindert maar integendeel aan het denken zet. Ik noem een essentieel
punt: het verzoenend offer van de Heer waarvan de kerk niet alleen afhankelijk is, maar waar zij volgens
de paus ook actief bij betrokken wordt. Ik denk nu aan de passage waarin de auteur het woord uit Psalm
40 becommentarieert dat in Hebreeën 10 : 5v. wordt aangehaald: ‘Slachtoffer en offergave hebt Gij niet
gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid’. ‘Oren hebt Gij mij gegraven’, zegt de letterlijke tekst van
vers 7 van de psalm.
In de tijd van het Nieuwe Testament was bij Joden en Grieken het inzicht algemeen geworden (aldus het
boek) dat God iets anders van de mens vraagt dan het dierlijke offer. In plaats daarvan kwam het
gezuiverde besef te staan dat het aankomt op het gehoorzaam luisteren naar Gods woord. Maar de brief
aan de Hebreeën heeft in de psalm toch nog een aankondiging van iets meer gelezen, dat het namelijk
niet maar gaat om een leven naar het woord (de oren en de gehoorzaamheid), waar steeds onze
onvolkomenheid aan kleeft, maar om een leven uit het vleesgeworden Woord (het lichaam), te weten in
de eucharistie: ‘De Zoon wordt mens en voert in zijn lichaam het hele mens-zijn naar God terug’. ‘De
gehoorzaamheid van Christus wordt als een open ruimte beschreven, waarin wij mee naar binnen
worden genomen’ (…) ‘Het mysterie van het kruis is niet iets wat gewoon tegenover ons staat, maar het
betrekt ons erbij en geeft ons eigen leven een nieuw aanzien’. ‘Aan God wordt zo gegeven wat wij Hem
niet kunnen geven en dat toch onze gave is’.
Hier wordt ernst gemaakt met het feit dat in de psalm de vraag aan ons mensen gesteld wordt wat wij
God zullen offeren. ‘Geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus’ (vers 10) geven wij op
die vraag antwoord. Ik moet zeggen dat ik zo de onbloedige herhaling van Christus’ offer in de mis nog
nooit bekeken heb. Dit is duidelijk iets anders dan dat de verzoening voor een deel van onze menselijke
inbreng afhankelijk wordt gemaakt, zoals in antwoord 80 van de Heidelbergse Catechismus aan Rome
verweten wordt. Vooral dat tegenover ons blijven staan van het geheimenis van de verzoening in de
gereformeerde zienswijze houdt me sinds Ratzingers boek bezig. Zou het kunnen zijn dat daar bij ons te
zeer een afstandelijke gebruikershouding uit voortvloeit?
over Maria
Een medeprotestant die de twee boeken van de paus over Jezus gelezen had zei met enige
verwondering tegen mij dat hij weinig over Maria was tegengekomen, minder dan hij gedacht had. Het
is waar, ik gaf hem dat toe. Maar (bedacht ik later) mochten we dat eigenlijk wel verwachten? Er staat
over Maria niet zoveel in de Bijbelteksten. Daarvoor moet je eerder bij de traditie zijn waarin de
spaarzame gegevens uit het evangelie tot een complete mariologie geëvalueerd zijn. Ratzinger is
exegeet genoeg om dat te beseffen en zich aan de tekst van de evangelies te houden.
Toch is er natuurlijk ook weer niet helemaal niets over te vinden. Zo lezen we bij het woord van Jezus
vanaf het kruis tot zijn moeder en tot Johannes: ‘De aanspreking ‘vrouw’ wijst tegelijk terug naar het
scheppingsverhaal, waarin de Schepper Adam zijn vrouw schenkt. Adam antwoordt op die nieuwe
schepping: ‘Eindelijk, dit is been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees! Mannin (vrouw) zal zij
heten’ (Gen. 2 : 23). De heilige Paulus heeft Jezus in zijn brieven als de nieuwe Adam getypeerd, met wie
de mensheid nog eens opnieuw en anders begint. Johannes zegt ons dat bij die nieuwe Adam ook
opnieuw ‘de vrouw’ hoort, die hij ons in Maria voorstelt. In het evangelie blijft dat een stille wenk, die in
het geloof van de Kerk gaandeweg ontvouwd werd’. Voor mij is dit toch meer inleg dan uitleg. Maar het
mooie van de katholieke aandacht voor Maria is dat ze altijd bedoeld is als een aandacht voor haar ‘om
haar Zoons wille’.
aanraking
Tenslotte wil ik ten aanzien van het verzoenend offer van Christus een spreekwijze signaleren die voor
mij iets onbevredigends heeft. In verband met de plaatsvervanging die bij de oudtestamentische offers
en bij Jezus’ offer zo’n belangrijke rol speelt, lezen we: ‘De gedachte daarachter is dat het offerbloed,
waarin alle zonden van de mensen zijn opgenomen, in aanraking komt met de godheid en daardoor
wordt gereinigd. En omdat het bloed symbool staat voor de mensen, worden ook zij door de aanraking
met God gezuiverd’ en: ‘In het contact van de Reine met alle onreinheid wordt het vuil van de wereld
werkelijk opgezogen, opgeheven en omgevormd in de pijn van de oneindige liefde’.
Voor de gedachte van die aanraking zou men zich kunnen beroepen op Haggaï 2 : 13/14, maar toch
komt deze beeldspraak, wanneer ze zo alleen gehanteerd wordt, bij mij wat magisch over. De
verzoening komt hierdoor te veel op de noemer van de kracht te staan in plaats van op die van het
recht.
Kunnen we hierbij die andere beeldspraak van de loskoop wel missen? Ik denk aan het woord van
Petrus: ‘…wetende dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele
wandel, die u van de vaderen overgeleverd is, maar met het kostbare bloed van Christus, als van een
onberispelijk en vlekkeloos lam’ (I Petr. 1 : 18/19). Het offer van Christus had toch (ook) een betalend
karakter? Of begrijp ik het boek hier niet goed?
Genoeg nu over dit mooie boek, dat ik met vreugde en dankbaarheid gelezen heb. Ik vind het heel
bijzonder dat wij van de paus van Rome twee zulke prachtige boeken over Jezus gekregen hebben. ■
Download