Alle Kenmerkende Aspecten Met een korte uitleg 1 TIJDVAK 1: Tijd van jagers en boeren, prehistorie - tot 3000 v.c. 1. De levenswijze van jagers-verzamelaars Mensen leefden van de jacht, visvangst en verzamelen van noten, vruchten, wortels etc. Ze leefden een nomadisch bestaan: geen vaste woonplaats, en leefden in kleine groepen. Groot verschil in rol man-vrouw. 2. Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenleving Rond 7000 v.Chr. werd in het Midden-Oosten (Syrië: Uruk) de eerste landbouw ingevoerd. Ze leefden niet meer van alles wat ze spontaan in de natuur aantroffen maar gingen aan veeteelt en akkerbouw doen. Mensen kenden een vaste woonplaats en leefden in grotere groepen waardoor er een sociale gelaagdheid (arm/rijk) ontstond. Omdat de vrouwen ook op het land (=vlak bij de woning !) konden werken, werd het verschil in de rol man-vrouw kleiner. Deze levenswijze word ook wel de Neolithische Revolutie genoemd. 3. Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen Dorpen groeiden aaneen en werden steden, groepen vestigden zich in ommuurde nederzettingen. Landbouw bracht zo’n grote opbrengst dan men zich ging bezighouden met handel en nijverheid. Door die handel/nijverheid en om de irrigatie/systeem van dijken en kanalen te regelen was er wetgeving nodig. Hierdoor ontstond het schrift (rond 3300 v.Chr.). Mesopetamië was een van de eerste steden waar urbanisatie begon. Ook ontstond er een hiërarchie met één leider, een administratie, leger, machtige priesters, invloedrijke handelaars: een sociale piramide. 2 TIJDVAK 2: Tijd van Grieken en Romeinen, oudheid - van 3000 v.Chr. tot 500 n.c. 4. De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat Griekenland bestond uit onafhankelijke stadstaten. Er ontwikkelden zich verschillende soorten bestuur, zoals monarchie, aristocratie en vanaf de 6e eeuw vC in Athene de democratie. Het woord politiek is afgeleid van het woord polis (stadstaat). Ze ontwikkelden nieuwe gedachten over de deelname van de burger binnen de staat en bestuur: deze mocht meedenken en meebeslissen. Grieken waren nieuwsgierig en wouden zelf kritisch nadenken om tot nieuwe waarheden te komen: wetenschappelijk denken over o.a. politiek, natuur en filosofie. 5. De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde De stadstaat Rome groeide dankzij oorlog en diplomatie uit tot een rijk dat het gehele genied rond de Midellandse Zee (‘Mare Nostrum’) in bezit had. Later kwam West-Europa daar bij. In deze gebieden raakte de Grieks-Romeinse cultuur zodanig verspreidt dat het een blijvende invloed had. Onder de keizer veranderde het hele rijk in een agrarisch-urbane maatschappij. Landbouw had de boventoon, maar de handelssteden waren erg belangrijk. De Romeinen vonden de Griekse cultuur net zo goed als hun eigen en namen deze cultuur over. Er ontstond een rijk waarin de bovenlaag Grieks-Romeins was en het burgerrecht werd verleend aan de lokale elites. Er ontstond Romanisatie (zie ook KA nr 6) 6. De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur In de westerse cultuur is het voorbeeld van de Grieken en Romeinen eeuwenlang nagevolgd, en dit noemen we daarom ‘klassiek’. De Griekse vormentaal werd vooral bepaald door de tempels met zuilen, het realisme in de lichaamsvormen. De Romanisatie werd bepaald door hun aquaducten en theaters, boogconstructies, tempels en badhuizen, en het realisme in de portretten. 7. De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa De veroveringen van de Romeinen gingen haperen toen ze de Rijn wilden oversteken. De Germaanse volken ten oosten van de Rijn wisten de Romeinen enkele keren te verslaan. Uiteindelijk maakten de Romeinen van de Rijn een natuurlijke grens (de ‘Limes’) die ze lieten verdedigen door bevriende Germaanse volken (in ons gebied o.a. door Kaninefaten en Bataven). Dit leidde soms tot opstanden (o.a. Julius Civilis, 69 nChr.). Dit mengsel van ‘bevriend-vijand’ tussen Romeinen en Germanen zorgde enerzijds vanaf de 3e eeuw voor het langzaam uiteenvallen van het WestRomeinse rijk, maar het zorgde er ook voor Germanen steeds Romeinser werden (Romanisatie). Sommige Germaanse legerleiders maakten carrière binnen het Romeinse leger en schopten het tot keizer (o.a. Germanicus en Odoacer, de laatste West-Romeinse keizer). Na de definitieve instorting van het West-Romeinse Rijk (476, door Germaanse invallen en Romeins slecht bestuur) gingen sommige gebieden door met vooral Grieks-Romeinse invloeden, sommige meer met Germaanse tradities. 8. De ontwikkeling van het Jodendom en het Christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten De Joden onderscheidde zich van de andere geloven, omdat ze maar in één god geloofden: monotheïsme. Onder Joden ontstond vanaf 30 het Christendom. Verschil: Christenen wilden hun geloof verspreiden, de joden niet. Zij werden vervolgd omdat ze de keizer niet als god wilden vereren. De Romeinen vonden het prima als ze dit naast hun eigen goden zouden doen. De Romeinen waren erg tolerant . De Christene wilden echter alleen hun eigen god vereren en beloofde beter leven na de dood. Tot de vierde eeuw werd het christendom gezien als een bedreiging. Constantijn hief in 312 het verbod op het christendom op en in 392 werd het staatsgodsdienst. 3 TIJDVAK 3: Tijd van monniken en ridders, vroege middeleeuwen van 500 n.Chr. tot 1000 n.c. 9. Het ontstaan en de verspreiding van de islam Mohammed stichtte de derde monotheïstische godsdienst, de islam. Mohammed kreeg een openbaring van Allah, en schreef dit op in de Koran: hierdoor werden moslims aangespoord om de islam te verspreiden en kennis te verzamelen. Mohammed moest in 622 vluchten uit Mekka. Hier begint de islamitische jaartelling. Onder de opvolgers van Mohammed werd de islam zeer snel uitgebreid tot een rijk van India t/m Spanje. Dit lukte door hun goede organisatie, tolerantie en verdeeldheid onder de vijanden. Er ontstond een bloeiende Islamitisch-Arabische cultuur die in de Middeleeuwen verder was dan de Christelijke wereld. 10. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid Nadat het Romeinse Rijk was gevallen, verdween de organisatie en veiligheid → verdween de handel → verdwenen de steden → verdween de welvaart. Men ging over op de zelfvoorzienende landbouw (autarkie). Er was nauwelijks ambacht en handel en iedereen produceerde wat hij zelf nodig had. De landbouwgrond was meestal in bezit van grootgrondbezitters, die hun eigendom organiseerden in landgoederen of domeinen (hoven). Hier ontwikkelde het hofstelsel zich: boeren waren in horigheid gebonden aan hun grond, in ruil voor het bewerken van het land van de heer gaf hij hun bescherming. 11. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur Bestuur vanuit een centraal punt was niet meer mogelijk, de vorst werd afhankelijk van de trouw van allerlei lokale machthebbers. Hier werd het feodale stelsel ontwikkeld. Karel de Grote had in 800 zo’n groot rijk veroverd dat hij dit niet alleen kon besturen, en daarbij was hij afhankelijk van de steun van zijn generaals. Karel werd leenheer, de generaals ‘leenden’ een provincie en werden leenmannen. . Karel leende grond uit aan een hertog en kreeg daar trouw voor terug. Wanneer de leenman stierf ging de grond weer terug naar de koning. Dit verwaterde en uiteindelijk verloor het feodale stelsel zijn kracht doordat leenmannen eigen baas werden en het door erfenissen/oorlogjes versnipperde. 12. De verspreiding van het christendom in geheel Europa Het Romeinse Rijk was een christelijk rijk geworden, maar het werd overspoeld door Germanen, waardoor het Rijk viel. Het christendom werd hierdoor ook in verdediging gedrongen. Er kwam en ‘deal’ tussen de Christenen en de nieuwe leiders. De elite was vaak nog Christelijk en de nieuwe vorsten (Clovis) gebruikten de goede organisatie van het Christendom graag om hun nieuw-veroverde gebied te besturen, de Christenen gebruikten de nieuwe vorsten graag vanwege hun bescherming. Door de stichting van kloosters en de missionarissen die zich eerst op de stamhoofden richtte werd het geloof snel verspreidt. 4 TIJDVAK 4: Tijd van steden en staten, late middeleeuwen van 1000 tot 1500. 13. De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarischurbane samenleving Door nieuwe technieken, uitvindingen en ontginning bracht de landbouw zo veel meer op dan vroeger, dat er weer ruimte ontstond voor handel en ambacht. Oude steden herleefden en nieuwe steden werden gesticht. Mensen gingen zich specialiseren en er kwamen ambachten en gilden. In de 12 e eeuw gingen koningen zich bezig houden met het stichten van steden. Handel over grote afstanden werd steeds belangrijker, en handelaren organiseerden zich vaker in koopmansgilden en gingen samenwerken: de Hanze – stedenbond van Duitse, Baltische en later ook in de Lage Landen en Engelse handelssteden. 14. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden De handel en ambacht zorgden voor nieuwe regels, waardoor burgers en grootgrondbezitters of zij meer rechten en vrijheid konden krijgen dan de horige boeren. Die stadsrechten kregen ze, in ruil voor belasting. Steden wilden iets terug voor hun steun, en kregen daarom betere rechtspraak, meer veiligheid, bouwden een stadsmuur en de handel werd bevorderd. De steden krijgen langzamerhand hun eigen bestuur, en vaak zaten de rijke burgers (patriciërs) in dit bestuur. 15. Het begin van staatsvorming en centralisatie Door de herleving van de steden en het ontstaan van meer rijkdom, kregen de vorsten de kans zich te ontdoen van hun leenmannen. D.m.v. belastingen konden ze ambachtslieden en soldaten inhuren, waardoor het land kon worden opgebouwd met vaste belastingen en wetgeving. Om de belastingen te regelen waren goed geschoolde mensen nodig. De koning ging bij het besturen van het land steeds meer gebruikmaken van ambtenaren i.p.v. edellieden. De adel verloor langzamerhand zijn macht. Hier ontwikkelde zich centralisatie: het organiseren van het bestuur vanuit één punt, wat het begin was van staatsvorming: het ontstaan van een land. De vorsten van Bourgondië hadden hier als eerste succes mee en maakten zo in ‘de Nederlanden’ (± BeNeLux) een aantal centrale overheidsinstellingen, zoals de Raad van State. 16. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben De middeleeuwse mensen in Europa waren ervan overtuigd dat alle macht van God kwam. Hij had twee plaatsvervangers aangesteld om macht uit te oefenen: de paus en de keizer. Maar wie had nu het hoogste gezag op aarde: de Investituurstrijd. Eerst won de paus maar al snel kwam een compromis: het Concordaat van Worms 1122. De paus de macht over de kerk, de keizer over de wereldlijke zaken. Zo raakte de twee machten steeds meer gescheiden van elkaar. 17. De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van kruistochten De christenen werden van alle kanten aangevallen, maar nu Europa steeds geordender en rijker werd, deed het soms wat terug. De Islamieten hadden nog steeds het ‘’heilige land’’ Palestina. Er werden kruistochten georganiseerd. Paus Urbanus II had als redenen om een kruistocht te organiseren naar Palestina: christelijke pelgrims te beschermen die op bedevaart naar Jeruzalem waren, de kans dat de Byzantijnse kerk de paus weer zou erkennen als hoofd van de kerk, en een einde maken aan het geweld in Europa. Redenen voor kruisvaarders om te gaan: hebzucht, avontuur, je zonden worden vergeven, en macht. Alleen de 1e kruistocht werd een succes. Gevolgen van kruistochten: nieuwe handels contacten, Genua, Pisa en Venetië profiteerden ervan, en superieure Arabische kennis komt via de kruistochten in Europa terecht. 5 TIJDVAK 5: Tijd van ontdekkers en hervormers, renaissance van 1500 tot 1600. 18. Het veranderde mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling De Renaissance begon in Italiaanse steden (Florence, Venetië). De nieuwe rijke burgerij kroop onder de macht van geestelijkheid en adel uit. Zij bewonderden de cultuur uit de Oudheid. Hierbij werd ook de Grieks-Romeinse wetenschappelijke denkwijze opnieuw toegepast: er werd kritisch bestudeerd op grond van eigen waarnemingen. Hierdoor ontwikkelde zich een nieuw wereldbeeld, mede dankzij de geografische ontdekkingen (ontdekkingsreizen). De hele ontwikkeling van de renaissance zorgde ook voor een veranderd mensbeeld. Het leven op aarde werd door de rijken en ontwikkelden steeds meer als iets moois en waardevols gezien, mensen werden niet meer gezien als afhankelijke van God, maar als zelfstandige wezens die zelf veel konden. 19. De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke Oudheid In de loop van de 14e en 15e eeuw begonnen de Italianen zich steeds meer opnieuw te oriënteren op de cultuur van de Oudheid. Romeinse geschriften werden intensief bestudeerd en kunstwerken nagevolgd. Erasmus ontdekte dat er fouten waren gemaakt bij het overschrijven van de Bijbel uit 400. Hij schreef het Nieuwe Testament in 1516. Erasmus had veel kritiek op de katholieke kerk, maar hij wou niet dat het christendom uiteen zou vallen. De kritiek groeide en Maarten Luther publiceerde in 1517 95 stellingen waarop hij het katholicisme bekritiseerde: verkoop van aflaten, rijke geestelijken etc. Luther zorgde voor de start van de hervorming (reformatie). 20. Het begin van de Europese overzeese expansie De ontdekkingsreizen vanaf ±1450 waren mogelijk door nieuwe uitvindingen en doordat het groeiende Turkse Rijk de Europese handel met het Midden Oosten (specerijen) tegenhield. Vanuit Portugal is de expansie in de 15e eeuw begonnen. Zij ontdekken een steeds groter deel van de Afrikaanse kust. Aan het eind van de 15e eeuw bereikten ze via het zuidpunt van Afrika ook Aziatisch gebied in het huidige India ( Vasco Da Gama).In datzelfde jaar 1492 ontdekte Columbus in opdracht van Spanje Amerika, en daardoor werd de basis gelegd voor Europese overzeese expansie in de 16 e eeuw. Spanjaarden en Portugezen speelden aanvankelijk de hoofdrol. Magelhaes was in 1519 de eerste die de gehele wereld om wist te varen. Redenen: handelsroutes, rijkdom, nieuwe kennis (Aardrijkskundig, biologisch en mensen). Rond 1600 namen Nederlandse ontdekkingsreizigers (Willem Barends en Abel Tasman Australië, Peter Minuit die het latere New York kocht van de Indianen) en Engelsen dit over. 21. De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had Er was zoveel kritiek op de paus (hij leefde een belachelijk militair, lux en obsceen leven en deed niets aan het christendom) dat het uit de hand liep. Luther (1517) wilde verbeteringen en toen hij dit niet kreeg, begon hij de Reformatie: de ‘verbeterde kerk’. Hij vond dat mensen zelf de bijbel moesten lezen en dat de paus er alleen maar misbruik van maakte en bovendien verspreidden alle geestelijken allerlei bijgeloof (offeren aan heiligen, aflaatbrieven) om er rijker van te worden. De hernieuwde bestudering op geschriften uit de Oudheid (zie kA 19) veroorzaakte een nieuwe belangstelling voor de oorspronkelijke bijbel. De verering van heiligen en instanties waarvan men gebruik moest maken (priesters) om in contact met God te komen, kwamen niet direct uit de bijbel. De macht van de tussenpersoon tussen God en mens moest worden geschrapt en gelovigen moesten zelf in contact komen met God. Het moest een hervorming worden, maar werd uiteindelijk een splitsing van de christelijke kerk: het rooms-katholieke en het protestantisme. De Reformatie leidde tot een katholieke tegenactie: de contrareformatie, er kwam kritiek op hervormers, betere opleidingen voor geestelijken en een nieuw celibaat. Uiteindelijk kwam er grofweg een scheiding RK: zuid, midden en Oost-Europa, -Prot. Noord-Europa + Engeland. 6 22. Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in stichting van een Nederlandse staat 1e:In de 14e en 15e eeuw werden Nederland, België en Luxemburg samen de Nederlanden, door een proces van staatsvorming en centralisatie door de Bourgondische vorsten (zie KA 15). Vorst Filips II, wilde de centralisatie met kracht voortzetten. Dit pikten we niet, we wilden het behoud van onze middeleeuwse voorrechten. 2e: Het conflict wat ontstaan door de kerkhervorming koos Filips II voor de kant van de katholieken, en de aanhangers van het protestantisme werden in zijn gebieden streng vervolgd. Margaretha mocht als landvoogdes de Nederlanden leiden, en door Margaretha’s softe aanpak, gingen hervormers hagenpreken opdragen aan aanhangers van de Reformatie → Beeldenstorm. →Alva’s Bl;oedraad en harde vonnissen → opstand. Het beleid van Filips II (1e + 2e) zorgde voor opstanden, o.l.v. Willem van Oranje, hij verzette zich tegen centralisatie en vervolgingen. TIJDVAK 6: Tijd van regenten en vorsten, Gouden eeuw van 1600 tot 1700. 23. De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloeit in economische en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek Staatkundig bijzonder want: De opstand in de Nederlanden slaagde → vorst Filips II eruit, Nederland was hierin uitzonderlijk, het was een Republiek, (bijzonder: de enige in de toenmalige wereld) en de middeleeuwse rechten en vrijheden van edelen en steden bleven in stand. Er was gewetensvrijheid (tolerantie). De stedelijke burgerij had de macht in handen maar wanneer er gezamenlijk dingen moesten gebeuren kwam iedereen samen in de Staten-Generaal. Economisch bijzonder want: NL had in de Gouden eeuw een goeie positie: Moedernegotie,VOC Cultureel bijzonder want: De 17e eeuw werd de Gouden eeuw genoemd omdat Nederland een zeer rijke burgercultuur had. Hierdoor waren er veel meer kunstopdrachten en veel meer onderwepen dan de eenzijdiger en kleinere hofcultuur. Er was ook veel geld voor onderwijs en wetenschap. 24. Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie Door de Europese expansie waren er veel handelscontacten ontstaan. Hierdoor ontstond de VOC, de eerste NV en de eerste multinational. Doordat de zeereizen gevaarlijk en kostbaar waren gingen kooplieden samenwerken in compagnieën, legden geld bij elkaar met een aandelen-constructie, waardoor ze na een storm niet ineens al hun geld kwijt konden raken. Hiermee ontstond ook het handelskapitalisme: mensen die niks met de compagnie hadden te maken, gingen hierin investeren in de hoop een deel van de winst te ontvangen later. Bekende compagnieën zijn: de VOC (1602 – Azië) en de WIC (1621 – Afrika/Amerika). Door al deze handelsrelaties ontstond een samenhangende economie op wereldschaal. De driehoekshandel ontstond, en producten raakten over de hele wereld verspreidt. 25. Het streven van vorsten naar absolute macht Door het feodalisme en de opkomst van de steden met vrije burgerij hadden de vorsten last van beperkingen van hun macht door adel en burgers. Doordat het proces van staatsvorming en centralisatie er was gekomen, streefden een aantal vorsten naar absolute (onbeperkte) macht zonder regels. Vorsten vonden dat God hun in die positie had geplaatst en dat daarom iedereen aan hen moest gehoorzamen. Zij stonden boven de wet. Om dit in praktijk te brengen moesten ze de macht van de adel en de voorrechten van vrije staten terugdringen. Vgl KA 15: adel ↓, macht vorst ↑. 26. De wetenschappelijke revolutie De renaissance leidde in de vroegmoderne tijd tot een golf van nieuwe ontdekkingen, vooral in de 17e eeuw. Nieuw was op basis van eigen waarnemingen en experimenten ontdekkingen doen, en het doen van waarnemingen in de natuur was de basis van de nieuwe ontwikkelingen. Ook werd de telescoop, microscoop, zwaartekracht (Newton) en slingeruurwerk ontwikkeld. Omdat oude theorieën vaak niet klopte, leidde dit tot een nieuwe kritische houding. Het was beter om te vertrouwen op eigen observaties en redeneringen dan op het gezag van oude theorieën. Empirisme, rationalisme. 7 TIJDVAK 7: Tijd van pruiken en revoluties, de verlichting van 1700 tot 1800. 27. Rationeel optimisme en verlicht denken werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen Door de wetenschappelijke revolutie nam het vertrouwen in het menselijk verstand toe. Door scherp en rationeel te redeneren kon nieuwe waarheid worden ontdekt. Door humanisme ging men kritisch kijken naar oude teksten (15e eeuw), en in de 18e eeuw leidde dit tot groot optimisme. Men verwachtte dat er een betere wereld zou komen als zoveel mogelijk mensen op allerlei terreinen van het leven zo rationeel mogelijk zouden denken en handelen. Dit zou leiden tot verlicht denken: men komt tot de juiste conclusies zonder bijgeloof en vooroordelen, is ruimdenkend en verdraagzaam. Eigen observatie, zelf experimenteren en logisch redeneren waren hierbij belangrijk. Ze paste het verlicht denken toe op: religie, politiek, en de economie. Het verlichte denken ontstond in Nederland en Engeland, en werd ontzettend populair in Frankrijk. 28. Voortbestaan van het ancien regime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme) Tegen de achtergrond van het verlichte denken over politiek was het bestaande absolutisme niet meer toepasselijk. Het werd steeds meer gezien als een oud regeerstelsel (ancien regime), dat aan vernieuwing toe was. Veel absolute vorsten slaagden er in tot aan het eind van de 18 e eeuw hun macht te behouden, maar sommigen probeerden toch wel verlicht denken toe te passen in hun regering: godsdienstige vrijheid en gelijke behandeling. Deze vorsten werden verlichte despoten genoemd, maar alle macht lag nog wel bij de koning. Verlicht absolutisme was er dan nog niet: het volk had geen inspraak: ‘alles voor het volk, niets door het volk’. 29. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrecht en staatsburgerschap Door de Verlichting ontstonden aan het einde van de 18e eeuw revoluties, met als doel het beëindigen van het ancien regime en het vestigen van een staat met grondwet, burgerrechten en democratie. De vrijheid van godsdienst werd bevestigd door het scheiden van de kerk en staat. Staatsburgerschap werd eerst alleen toegekend aan de rijkste laag van de mannelijke burgerij. De eerste democratische revolutie was de Amerikaanse Revolutie (1776), waardoor ze onafhankelijk van Engeland werden. In Nederland was er de Patriottenopstand 1885. Verlichte Nederlanders (Patriotten) grepen de macht, verjoegen de Stadhouder en begonnen aan en grondwet met gelijkheid en democratie. Dit mislukte doordat de Pruissen Holland binnenvielen en de Patriotten moesten vluchten. Daarna volgde de Franse revolutie (1789), veel klachten kwamen uit de 3e stand, en ze riepen zichzelf uit tot een Nationale Vergadering (dus zonder de 1e en 2e stand !!) de burgers wilden een nieuwe grondwet, dit was het begin van de Franse Revolutie. De Franse Revolutie werd ‘Europees’ omdat het revolutionaire leger (o.a. o.l.v Napoleon) bijna heel Europa veroverde en hier de wetgeving van de Verlichting doorvoerden. Ook in Nederland kwamen de Patriotten samen met deze Fransen terug (1795, Bataafse Revolutie). Na Waterloo (1815) was de Revolutie van Napoleon afgelopen. Door de Restauratie na 1815 kwamen veel oude machthebbers (adel, o.a. de Oranjes) terug, maar veel Verlichte zaken bleven en na 1848 (zie KA 33) kwamen de Verlichte Liberalen overal in Europa aan de macht (NL: Thorbecke). 30. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme In de 18e eeuw werd de Europese overzeese expansie verder uitgebreid. Er werden veel plantagekoloniën gesticht: hier werd op grote schaal één product gewonnen. Veel plantages werden geëxploiteerd met behulp van slavenarbeid. Sterke, Afrikaanse slaven werden verhandeld aan de Europeanen en werden naar Amerika vervoerd. In de tweede helft van deze eeuw ontstond er, mede door het verlichte denken, het abolitionisme: streven naar afschaffing van de slavernij. Dit begon in de 19e eeuw. 8 TIJDVAK 8: Tijd van burgers en stoommachines, industrialisatie van 1800 tot 1900. 31. De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving Tegelijkertijd met de politieke democratische revolutie aan het eind van de 18e eeuw speelde zich rond 1750 in Engeland een ingrijpende economische omwenteling af. De industriële revolutie was de overgang van een agrarisch-urbane naar een industriële samenleving, gepaard met invoering van grootschalige productie, gebruik van onnatuurlijke grondstoffen en verstedelijking. Het begon allemaal met de textielsector, en daarbij kwamen machines als de spinning Jenny, het waterframe en stoommachines. In een industriële samenleving is de industriële productie het overheersende middel van bestaan, wat er voor zorgt dat minder mensen in de landbouw werken. De meerderheid van de bevolking woont dan ook in de steden. De industriële revolutie begon in 1750 in Engeland en vanaf 1800 ook in de rest van Europa. NL volgde pas na 1850. 32. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme Door de democratische revolutie was het volk een belangrijke factor in de politiek geworden. De vraag was nu hoe de invloed van het volk georganiseerd moest worden, en daarover ontstonden verschillende opvattingen: * liberalen: vrijheid van het individu en de overheid zo min mogelijk actief. * nationalisten: liefde voor je land, en streven naar een eigen staat. De eenheid van het volk was belangrijker dan de rechten van het individu. Dit was tevens een van de oorzaken van WO1. * socialisten: veel gelijkheid en democratie, de overheid zo actief mogelijk om armen te helpen. * confessionelen: landbestuur op basis van de bijbel. Het volk georganiseerd in geloofsgemeenschappen, zoals protestanten en katholieken. * feministen: vrouwelijke emancipatiebeweging die streef naar gelijke rechten. Omdat al deze stromingen verschillende gedachtes hadden ontstond in de 19 e eeuw een politieke strijdt. Rond het midden van de eeuw slaagden de liberalen erin om in een aantal landen hun idealen te vergelijken, zoals met de grondwet van Thorbecke. Het nationalisme zorgde voor nieuwe nationale staten in de 2e helft van de eeuw zoals Duitsland en Italië. 33. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces 1848 was een revolutiejaar in Europa, het volk kwam in opstand tegen de vorst wat leidde tot de eerste grondwet (door Thorbecke): het parlement krijgt meer macht: de ministers (= landsbestuur) moeten bij alles toestemming vragen aan de Tweede Kamer en niet meeer aan de koning. In de tweede helft van de 19e eeuw werd het kiesrecht steeds verder uitgebreid. Hierdoor werd het aantal mensen betrokken bij de politiek, groter. Dit maakte het moeilijker om als kiezer je keuze te maken voor een bepaalde vertegenwoordiger. Daardoor ontstonden uit de politiek-maatschappelijke stromingen politieke partijen. Door op de vertegenwoordiger van een partij te stemmen wist de kiezer welke kant zijn stem op ging. Socialisten streefden naar algemeen kiesrecht, en feministen wilden algemeen kiesrecht voor mannen én vrouwen. 34. De opkomst van emancipatiebewegingen Doordat in de 19e eeuw het kiesrecht was beperkt voor alleen rijke mannen, gaf de burgerij de toon aan in de samenleving, en had ‘’verlichte’’ liberale opvattingen. In de loop van de 19 e eeuw streefden verschillende groepen in de samenleving (= verzuiling) naar gelijkheid: * confessionelen: wouden ook dat streng gelovige opvattingen werden gerespecteerd, en niet alleen de liberale vrijheden, en daarom eigen scholen bouwen. * arbeiders: wilden serieus genomen worden in hun streven naar herverdeling en bezit.= socialisten * vrouwen: wilden serieus genomen worden bij hun streven naar gelijkheid aan mannen= feministen Het streven naar gelijke rechten wordt emancipatie genoemd, en de beweging van de confessionelen, arbeiders en vrouwen heten daarom emancipatiebewegingen. Iedere groep organiseerde zich zo sterk mogelijk met een eigen vereniging, pers, vakbonden etc. Zo ontstonden er zuilen: protestants, katholiek, socialistisch en neutraal-liberaal met elk hun eigen organisaties. = verzuiling 9 35. Discussies over de sociale kwestie Als gevolg van de industrialisatie kregen West-Europese landen te maken te maatschappelijke problemen: * explosieve groei van steden: woningnood, risico uitbraak besmettelijke ziektes. * fabrieksarbeiders die te lang, gevaarlijk, ongezond en eentonig werken. * kinderarbeid. * slechte relaties tussen fabrikanten en arbeiders: klassenbewustzijn, politieke discussies over tegenstellingen. Deze problemen begonnen steeds meer op te vallen en werden een grotere bedreiging voor de volksgezondheid en veiligheid. De burgerij ging deze problemen beschouwen als een maatschappelijk en politiek probleem: de sociale kwestie. In de 19e eeuw gingen ook regeringen zich ermee bemoeien. Sommigen vonden deze ingrijpen te ver gaan, over de mate van staatsinterventie warden de meningen zeer verdeelt. De arbeidsomstandigheden verbeterden wel: sociale wetten (kinderarbeid verboden). 36. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie De industriële revolutie had gevolgen voor de Europese overheersing van de buiten-Europese wereld. Er ontstond een jacht op goedkope grondstoffen uit de kolonies. Deze kolonies werden daardoor veel intensiever veroverd en uitgebuit (plantages, mijnen). Dit wordt modern imperialisme genoemd. In de 2e helft van de 19e eeuw werd Afrika verdeeld tussen Europese landen, en in Azië werden koloniën gevestigd. Kenmerkend was de inschakeling van industriële techniek die overzeese contacten gemakkelijker maakte en totale beheersing van grotere gebieden mogelijk maakte (door wegen, spoorlijnen, stoomschepen en telecommunicatie). Europeanen bleven niet meer in kleine vestigingen in kustgebieden, maar veroverden ook de binnenlanden, voor macht, aanzien, en grondstoffen en afzetgebied voor de industrie. Het nationalisme (liefde voor vaderland) speelde hierbij een stimulerende rol. 10 TIJDVAK 9: Tijd van de wereldoorlogen, de 20e eeuw van 1900 tot 1950. 37. Het voeren van twee wereldoorlogen De eerste helft van de 20e eeuw kende twee grote oorlogen: WOI (1914-1918) en WOII (1939-1945). WOI ontstond door een botsing van de grote landen in Europa. Oorzaken: nationalisme, militarisme wapenwedloop en bondgenootschappen(Centralen: Duitsland, Turkije en Oostenrijk tegenover Geallieerden: Frankrijk, Engeland en Amerika, die er later bij kwam. Aanleiding: moord op Frans Ferdinand. Duitsland hoopte met het. Von Schliefenplan: door België Frankrijk binnen vallen, en dan snel terug gaan om tegen de Russen te strijden, die er 6 weken over zouden moeten doen om zich te mobiliseren. Dit mislukte: de Franse waren sterker en de Russen mobiliseerden sneller. De strijd werd vooral gestreden in loopgraven wat veel slachtoffers kostte. Er ontstond Totale Oorlog: alle bevolkingsgroepen kenden de gevolgen van de oorlog. De geallieerden wonnen, Duitsland werd in het Verdrag van Versailles hard aangepakt. WOII ontstond door de harde onderdrukking van Duitsland (het verdrag van Versailles) en de militaristische, oorlogszuchtige houding van Hitler (Lebensraum , vernedering van WOI wreken, en jodenhaat). Duitsland veroverde een groot deel van Europa. In die gebieden ontplooiden zij een niets ontziende rassenleer, waardoor 7 miljoen Oekraïners, 6 miljoen Polen (beiden voor ‘Lebensraum) en 6 miljoen Joden (antisemitisme, gaskamers) systematisch werden vermoord. Na jarenlange harde strijd verloren de nationaalsocialisten en werd het Duitse gebied aanzienlijk verkleind en verdeelt over twee staten: een kapitalistische en communistische staat. 38. De crisis van het wereldkapitalisme Door de industrialisatie van de 19e eeuw was een industrieel kapitalisme ontstaan. De industrie richtte zich op een steeds groeiende massaproductie. Duitsland had veel geleend, waardoor het Verdrag van Versailles werd opgesteld: Duitsland moest zijn schulden terugbetalen waardoor Duitsland in een economische crisis kwam. In de jaren ’20 leken de productie en de winsten onbeperkt te kunnen groeien. Steeds meer mensen leenden geld om zaken op afbetaling te kunnen kopen of om winstgevende aandelen aan te schaffen (vgl crisis 2008 !!). Maar er bleek een grens te zijn aan de mogelijkheden. De consumptie hield de productie niet bij en bedrijven moesten sluiten. Een beurscrisis veroorzaakte in 1929 een grote ineenstorting in de west-kapitalistische wereld met grote werkloosheid als gevolg. De uitzichtloosheid van de crisis dreef velen in de armen van totalitaire bewegingen, zoals in Duitsland dus het geval was. 39. Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën: communisme en fascisme/nationaalsocialisme Een totalitaire beweging is een staat waarin de overheid het leven van een burger beheerst en controleert. Het probeert het volk een beetje te hersenspoelen tot één soort denken. Wie daar tegen is, is vijand van het volk. Overal in een totalitaire samenleving zie je dan ook het symbool van ‘de beweging’: hamer en sikkel in de Sovjet Unie, en het hakenkruis is socialistisch Duitsland. Maar ook de jeugdbeweging: Hitlerjugend en Communistische Jeugdbeweging. Specifiek voor het nationaalsocialisme waren de rassenleer met een extreme Jodenhaat en het extreme nationalisme gericht op een veroveringsoorlog. Specifiek voor het communisme was de staatseconomie met vijfjarenplannen waaraan de gehele bevolking slaafs diende mee te werken, en het antigodsdienstige materialisme. Het fascisme was in oorsprong Italiaans, en staat voor verheerlijken van geweld, één leider, tegen alles wat niet bij hun hoorde en was nationalistisch. Hierdoor waren er ook totale oorlogen: een oorlog waarbij het hele land in dienst staat van de oorlog. 40. De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie Nadat in de 19e eeuw het aantal betrokkenen bij de politiek steeds meer was uitgebreid, werd in de 20e eeuw iedereen bij de politiek betrokken, vaak via het algemene kiesrecht. Om de massa voor zich te winnen, gebruikte politieke bewegingen propaganda: het verheerlijken van jezelf en/of het zwartmaken van de tegenstander. Moderne techniek bood daarvoor de mogelijkheden: elektrische 11 versterker, film en radio maakten het mogelijk grote aantallen mensen te bereiken. Verschillende bewegingen streefden ernaar brede lagen van de bevolking van een gebied te mobiliseren: socialisten, communisten en fascisten. Iets wat veel verder ging was indoctrinatie: het systematisch en eenzijdig onderwijzen van aanvechtbare overtuigingen of opvattingen, met de bedoeling dat deze kritiekloos worden aanvaard. De nazi’s van Hitler hadden hierdoor het imago ‘modern’. 41. Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme In de periode tussen beide wereldoorlogen begon in sommige koloniale gebieden verzet tegen het Europese imperialisme, m.n. in India en Indonesië. Hierop was van invloed dat Europa tijdens WOI had laten zien dat ze niet zo beschaafd en onaantastbaar te zijn dan men dacht. Bovendien was het aan de macht komen van het communisme in de Sovjet-Unie van belang, wat voor een anti-westers anti-imperialisme zorgde, want volken moesten gelijk zijn. Het verzet tegen de Europese overheersers leidde tot het eind van WOII nog niet tot afhankelijkheid van de koloniale gebieden. Na WO II werden tussen 1945 en 1965 vrijwel alle kolonies onafhankelijk. 42. Verwoesting op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering De moderne bewapening als gevolg van de industrialisatie kon worden ontwikkeld, zorgde ervoor dat de wereldoorlogen verwoestender en dodelijker waren dan ooit. In de WOI zorgde dit voor massale slachting in de loopgraven. Vooral het inzetten van luchtbombardementen in deze oorlogen zorgde ervoor dat ook de bevolking in de oorlog betrokken raakten. De Duitsers zetten in het begin van de oorlos terreurbombardementen in op steden (Londen, Rotterdam, Warschau). In de 2e helft van de oorlog vernietigden de geallieerden systematisch de Duitse steden (Dresden). De massavernietiging werd compleet door de inzet van de atoombom in 1945, waardoor twee Japanse steden (Hiroshima en Nagasaki) door de Amerikanen geheel in de as worden gelegd. 43. Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden Het Duitse nationaalsocialisme ging uit van biologische ongelijkheid tussen mensen. Sommigen ‘mensenrassen’ zouden superieur zijn, m.n. het Noordwest-Europese ‘Germaanse’ ras. Andere waren inferieur. De Duitsers deinsden er niet voor terug om in het kader van Lebensraum (Oost Europa) en rassenleer (Joden) miljoenen burgers systematisch te vermoorden. Zie KA 37 laatste alinea. 44. De Duitse bezetting van Nederland Nederland wou, net als in WOI, neutraal blijven. Maar dit lukte niet. In het kader van een groot Duits offensief tegen West-Europa werd Nederland op 10 mei 1940 overrompeld en in vijf dagen verslagen. Daarna volgde een Duitse bezetting die duurde tot 5 mei 1945. De bezetters trachtten de Nederlandse bevolking op te nemen in een groot Germaans rijk door haar vriendelijk te bejegenen en via propaganda voor het nationaalsocialisme te winnen. In NL mislukte dit. Wel lukte het de Joden op te pakken door stapsgewijs te werk te gaan: 1e: Isolatie: door matregelen als de Ariërverklaring en ontslag van joden als ambtenaar, wenden de mensen er aan dat Joden apart waren 2e: Registratie: Joden werden geregistreerd, kregen een ster en men wist precies waar ze woonden. 3e: Deportatie: Joden werden opgepakt en naar de gaskamers vervoerd. Mensen hadden verschillende houdingen tegenover de bezetters: collaboratie (NSB), aanpassen of verzet. De Duitsers vonden dat als je niet in verzet kwam je ook moest meewerken. Dit betekende vaak de je achteraf was betrokken bij een misdaad tegen de mensheid. Van de Nederlandse joden zijn de meeste in vernietigingskampen omgekomen. Velen waren het hier niet mee eens, maar doordat zij zich ‘aanpasten’ wekten ze toch (vaak ongewild, soms onbewust) mee. 12 TIJDVAK 10: Tijd van televisie en computer, 20e eeuw vanaf 1950. 45. De dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld Na WO II werden tussen 1945 en 1965 vrijwel alle kolonies onafhankelijk, het eerst in Azië (India/Pakistan/Indonesië). Daarbij speelde ook een rol dat Japan in WOII een groot deel van OostAzië had veroverd op de Europese overheersers. Zij slaagden er na de oorlog niet in hun koloniale gezag te herstellen. Groot-Brittannië was na de oorlog zodanig uitgeput, dat het Brits-Indië (India/Pakistan) moest laten gaan. In de jaren ’60 volgde de onafhankelijkheid van een groot aantal Afrikaanse koloniën. De oorzaken waarom landen onafhankelijk wilden worden waren nationalisme, het besef bij de overheersers dat ze aan het onderdrukken waren en omdat ze meer betrokken bij het bestuur wilden zijn. Indirect bestuurde kolonies (bv India) werden soepeler onafhankelijk dan Direct bestuurde kolonies (bv. Vietnam) 46. De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog Na WO II waren de VS (democratisch-kapitalistisch) en de Sovjet Unie (dictatuur, communistisch) de wereldleiders. Vanuit het oosten en westen hadden deze twee Europa bevrijd van de nationaalsocialistische overheersing. Waar de Sovjet-Unie gevestigd was, was er het communisme. De VS zag dit als een bedreiging en was bang dat er weer een nieuwe totalitaire dictatuur kwam. Beide vormden bondgenootschappen: het Oostblok (militair: Warschaupact) en de Westblok (Navo). Gespannen verhouding tussen twee blokken. Containment, Trumandoctrine en Dominotheorie. Er ontstond een wapenwedloop. De oorlog wordt koude oorlog genoemd, omdat men nooit met elkaar gevochten heeft d.m.v. atoomwapens. De angst voor wederzijdse vernietiging speelde daarbij een rol. Wel zorgde het voor kleine locale conflicten, zoals de Vietnam oorlog. Splitsing Duitsland in BRD en DDR, Blokkade Berlijn, Hongaarse Crisis, Cuba-crisis, Berlijnse Muur, Praagse Lente. 47. De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen Na de WOII ontwikkelden de westerse kapitalistische economieën zich zeer snel, dit kwam o.a. doordat men had geleerd van de crisis in de jaren ’30. De economieën werden tot op zekere hoogte geleide vrije markteconomieën, waardoor grote crises konden worden voorkomen. Het levenspeil in westerse landen steeg dan ook enorm in de jaren ’50. De afwezigheid van zorgen om het dagelijks bestaan gaf een gevoel van vrijheid en onafhankelijkheid. De secularisatie (ontkerkelijking) nam toe, en onder de invloed van dit alles werden veel traditionele normen en waarden verlaten. Ook kwam er ontwikkeling van jeugdculturen als de nozems, hippies, provo’s en punkers. 48. De eenwording van Europa Door de nadelen van alle grenzen in Europa (vgl een staalfabriek in IJmuiden met een fabriek in de VS !!) wilde men vrij verkeer van goederen en personen in Europa. Ook om de vrede in Europa te verbeteren was het goed als er Engels-Frans-Duitse samenwerking kwam. Zo werd in 1957 de Europese Economische Gemeenschap (EEG) van zes landen opgericht. In de loop van de jaren ’70 en ’80 breidde deze zich uit met steeds meer lidstaten en vormde zich om tot Europese Unie. Het was een economisch en politiek enorm succes, beide doelen werden gehaald. Na de val van het communisme in 1990 konden ook voormalige communistische Oost-Europese landen lid worden. In 2002 de € ingevoerd. DE EU groeide te snel en velen voelden zich bedreigd (Eurosceptici). 49. De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenleving De snelle groei van de economie in de westerse landen maakten het aantrekken van arbeidskrachten van elders noodzakelijk, omdat niet al het beschikbare werk door eigen volk gedaan kon worden. Er waren gastarbeiders nodig: eerst Italianen, later Turken en Marokkanen. Hierdoor ontstond een aanzienlijke islamitische bevolkingsgroep in het traditioneel christelijke werelddeel. Onder invloed van de snel groeiende welvaart werd de aantrekkingskracht van de rijke westerse landen op de rest van de wereld steeds groter, waardoor de migratie bleef aanhouden. In 1975 kwamen veel Surinamers, en later ook veel asielzoekers. Sommige landen spraken al van een multiculturele samenleving, en ook de pluriformiteit van de samenleving nam toe, waardoor zich een steeds grotere diversiteit aan leefpatronen en steeds meer individualisme ontwikkelden. Dit roept critici en vreemdelingenhaat op. 13 14