Examen Geschiedenis overzicht kenmerkende aspecten

advertisement
Examen Geschiedenis overzicht kenmerkende aspecten afdeling havo
Bron: http://www.schoolsamenvatting.nl/havo-geschiedenis/kenmerkende-aspecten-havo/
Tijd van jagers en boeren, prehistorie tot 3000 v.Chr.
1. De levenswijze van jagers-verzamelaars
Mensen leefden van de jacht, visvangst en verzamelen van noten, vruchten, wortels etc. Ze leefden een
nomadisch bestaan: geen vaste woonplaats, en leefden in kleine groepen.
2. Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenleving
Rond 7000 v.Chr. werd in het Midden-Oosten (Syrië: Uruk) de eerste landbouw ingevoerd. Ze leefden niet
meer van de natuur maar gingen zelf gewassen planten en dieren temmen. Mensen kenden een vaste
woonplaats en leefden in grotere groepen waardoor er een sociale gelaagdheid ontstond. Deze levenswijze
word ook wel de Neolithische Revolutie genoemd.
3. Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
Dorpen groeiden aaneen en werden steden, groepen vestigden zich in ommuurde nederzettingen. Landbouw
bracht zo’n grote opbrengst dan men zich ging bezighouden met handel en nijverheid. Er was wetgeving nodig,
en hierdoor ontstond het schrift (rond 3000 v.Chr.). Mesopotamië was een van de eerste steden waar urbanisatie
begon. Ook ontstond er een hiërarchie met één leider en sociale ongelijkheden.
Tijd van Grieken en Romeinen, oudheid van 3000 v.Chr. tot 500 n.Chr.
4. De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de
Griekse stadstaat
Griekenland bestond uit onafhankelijke stadstaten. Er ontwikkelden zich verschillende soorten bestuur,
waaronder de democratie. De politiek ontstond, genoemd naar het woord polis (stadstaat). Ze ontwikkelden
nieuwe gedachten over de deelname van de burger binnen de staat en bestuur: deze mocht meedenken en
meebeslissen. Grieken waren nieuwsgierig en wouden zelf kritisch nadenken om tot nieuwe waarheden te
komen: wetenschappelijk denken over o.a. politiek, natuur en filosofie.
5. De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa
verspreidde
De Romeinen veroverde Griekenland, Hellenistische koninkrijken, Noord-Afrika en West-Europa. In deze
gebieden raakte de Grieks-Romeinse cultuur zodanig verspreidt dat het een blijvende invloed had uitgeoefend.
De Romeinen vonden de Griekse cultuur net zo goed als hun eigen en namen deze cultuur over. Er ontstond
een rijk waarin de bovenlaag Grieks-Romeins was en het burgerrecht werd verleend aan de lokale elites.
6. De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
In de westerse cultuur is het voorbeeld van de Grieken en Romeinen eeuwenlang nagevolgd, en is daarom
klassiek. De Griekse vormentaal werd vooral bepaald door de tempels met zuilen, het realisme in de
lichaamsvormen. De Romeinse werd bepaald door hun aquaducten en theaters, boogconstructies, tempels en
badhuizen, en het realisme in de portretten.
7. De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa
Door de veroveringen van de Romeinen kwamen ze bij de Germaanse cultuur, wat leidde tot een confrontatie
omdat Germanen geen schrift, wetenschappelijk denken, en hoogontwikkelde cultuur kenden. De Romeinen
slaagden er niet in om de Germanen te verslaan, waardoor de Rijn de grens werd die bepalend waren voor de
mate van Romanisering. Binnen het Romeinse Rijk was er weinig verzet tegen de Romeinse overheersing.
8. De ontwikkeling van het Jodendom en het Christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten
De Joden onderscheidde zich van de andere geloven, omdat ze maar in één god geloofden: monotheïsme.
Rond 30 n. Chr. werd een joodse man aan het kruis gespijkerd, Jezus van Nazareth. Volgens sommige Joden was
dit hun verlosser uit de joodse geschriften. Jezus beloofde mensen die in hem geloofde ‘’eeuwig leven’’ en werd
erg populair. Joodse priesters zagen hem als gevaar en hij werd ter dood veroordeelt. Veel aanhangers van
Jezus, die zich christenen gingen noemen, vertrokken naar Palestina. De christenen streefden naar het
verspreiden van hun godsdienst: het richtte zich op individuele mensen en beloofde beter leven na de dood.
Vanaf de derde eeuw werd het christendom gezien als een bedreiging, tot dat Constantijn in 312 aan de macht
kwam en het verbod op het christendom ophief.
Tijd van monniken en ridders, vroege middeleeuwen van 500 n.Chr. tot 1000 n.Chr.
9. Het ontstaan en de verspreiding van de islam
Mohammed stichtte een nieuwe monotheïstische godsdienst, de islam. Mohammed kreeg een openbaring van
Allah, en schreef dit op in de Koran: hierdoor werden moslims aangespoord om de islam te verspreiden en
kennis te verzamelen. Mohammed werd de profeet van Allah, maar hij en zijn volgelingen moesten in 622
vluchten uit Mekka. Hier begint de islamitische jaartelling. Onder de opvolgers van Mohammed werd de islam
verder uitgebreid.
10. De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een
zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid
Nadat het Romeinse Rijk was gevallen, ontbrak de basis voor het ontwikkelde stedelijk leven, en ging men over
op de zelfvoorzienende landbouw. Er was nauwelijks ambacht en handel en iedereen produceerde wat hij zelf
nodig had. De landbouwgrond was meestal in bezit van grootgrondbezitters, die hun eigendom organiseerden
in landgoederen of domeinen (hoven). Hier ontwikkelde het hofstelsel zich: boeren waren in horigheid
gebonden aan hun grond, in ruil voor het bewerken van het land van de heer gaf hij hun bescherming.
11. Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
Bestuur vanuit een centraal punt was niet meer mogelijk, de vorst werd afhankelijk van de trouw van allerlei
lokale machthebbers. Hier werd het feodale stelsel ontwikkeld. Karel de Grote had in 800 zo’n groot rijk
veroverd dat hij dit niet alleen kon besturen, en daarbij was hij afhankelijk van de steun van zijn soldaten. Karel
de Grote begon een leenstelsel en bestuurde zijn rijk door te reizen van palts naar palts en beloonde zijn ridders
met land. Karel leende grond uit aan een hertog en kreeg daar trouw voor terug. Wanneer de leenman stierf
ging de grond weer terug naar de koning.
12. De verspreiding van het christendom in geheel Europa
Het Romeinse Rijk was een christelijk rijk geworden, maar het werd overspoeld door Germanen, waardoor het
Rijk viel. Het christendom werd hierdoor ook in verdediging gedrongen. Door de stichting van kloosters en de
missionarissen die zich eerst op de stamhoofden richtte werd het geloof toch snel verspreidt.
Tijd van steden en staten, late middeleeuwen van 1000 tot 1500
13. De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane
samenleving
Door nieuwe technieken, uitvindingen en ontginning bracht de landbouw zo veel meer op dan vroeger, dat er
weer ruimte ontstond voor handel en ambacht. Oude steden herleefden en nieuwe steden werden gesticht.
Mensen gingen zich specialiseren en er kwamen ambachten en gilden. In de 12e eeuw gingen koningen zich
bezig houden met het stichten van steden. Handel over grote afstanden werd steeds belangrijker, en handelaren
organiseerden zich vaker in koopmansgilden en gingen samenwerken: de Hanze - stedenbond van Duitse,
Baltische en later ook in de Lage Landen en Engelse handelssteden.
14. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
De handel en ambacht zorgden voor nieuwe regels, waardoor burgers en grootgrondbezitters of zij meer
rechten en vrijheid konden krijgen dan de horige boeren. Die stadsrechten kregen ze, in ruil voor belasting.
Steden wouden iets terug voor hun steun, en kregen daarom betere rechtspraak, meer veiligheid en de handel
werd bevorderd. De steden krijgen langzamerhand hun eigen bestuur, en vaak zaten de rijke burgers (patriciërs)
in dit bestuur.
15. Het begin van staatsvorming en centralisatie
Door de herleving van de steden en het ontstaan van meer rijkdom, kregen de vorsten de kans zich te ontdoen
van hun leenmannen. D.m.v. belastingen konden ze ambachten en soldaten inhuren, waardoor geordende
staten konden worden opgebouwd met vaste belastingen en wetgeving. Om de belastingen te regelen waren
goed geschoolde mensen nodig. De koning ging bij het besturen van het land steeds meer gebruikmaken van
ambtenaren i.p.v. edellieden. De adel verloor langzamerhand zijn macht. Hier ontwikkelde zich centralisatie: het
organiseren van het bestuur vanuit één punt, wat het begin was van staatsvorming: het ontstaan van een land
16. Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het
primaat behoorde te hebben
De middeleeuwse mensen in Europa waren ervan overtuigd dat alle macht van God kwam. Hij had twee
plaatsvervangers aangesteld om macht uit te oefenen: de paus en de keizer. Maar wie had nu het hoogste gezag
op aarde: de Investituurstrijd. Uiteindelijk kreeg de paus de macht over de kerkelijke zaken, en de keizer over de
wereldlijke zaken. Zo raakte de twee machten steeds meer gescheiden van elkaar.
17. De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van kruistochten
De christenen werden van alle kanten aangevallen, maar nu Europa steeds geordender en rijker werd, werden de
rollen omgekeerd. De Islamieten hadden nog steeds het ‘’heilige land’’ Palestina. Er werden kruistochten
georganiseerd. Paus Urbanus II had als redenen om een kruistocht te organiseren naar Palestina: christelijke
pelgrims te beschermen die op bedevaart naar Jeruzalem waren, de kans dat de Byzantijnse kerk de paus weer
zou erkennen als hoofd van de kerk, en een einde maken aan het geweld in Europa. Redenen voor kruisvaarders
om te gaan: avontuur, je zonden worden vergeven, en macht en rijkdom. Alleen de 1e kruistocht werd een
succes. Gevolgen van kruistochten: nieuwe handels contacten, Genna, Disa en Venetië profiteerden ervan, en
kennis komt via de kruistochten in Europa terecht.
Tijd van ontdekkers en hervormers, renaissance van 1500 tot 1600
18. Het veranderde mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe
wetenschappelijke belangstelling
Renaissance is de herleving van de cultuur uit de Oudheid. Hierbij werd ook de wetenschappelijke denkwijze
opnieuw toegepast: er werd kritisch bestudeerd op grond van eigen waarnemingen. Hierdoor ontwikkelde zich
een nieuw wereldbeeld, mede dankzij de geografische ontdekkingen. De hele ontwikkeling van de renaissance
zorgde ook voor een veranderd mensbeeld. Het leven op aarde werd door de rijken en ontwikkelden steeds
meer als iets moois en waardevols gezien, mensen werden niet meer gezien als afhankelijke van God, maar als
zelfstandige wezens die zelf veel konden.
19. De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke Oudheid
In de loop van de 14e en 15e eeuw begonnen de Italianen zich steeds meer opnieuw te oriënteren op de cultuur
van de Oudheid. Romeinse geschriften werden intensief bestudeerd en kunstwerken nagevolgd. Erasmus
ontdekte dat er fouten waren gemaakt bij het overschrijven van de Bijbel uit 400. Hij schreef het Nieuwe
Testament in 1516. Erasmus had veel kritiek op de katholieke kerk, maar hij wou niet dat het christendom uiteen
zou vallen. De kritiek groeide en Maarten Luther publiceerde in 1517 95 stellingen waarop hij het katholicisme
bekritiseerde: verkoop van aflaten, rijke geestelijken etc. Luther zorgde voor de start van de hervorming
(reformatie).
20. Het begin van de Europese overzeese expansie
De expansie van de christelijke wereld vond na het jaar 1000 niet alleen plaats in de vorm van kruistochten naar
Palestina, maar ook in de vorm van verovering van het Arabische gebied in het huidige Spanje en Portugal. Deze
ontdekkingsreizen waren mogelijk door nieuwe uitvindingen. Vanuit Portugal werd expansie in de 15e eeuw
voortgezet -> Portugezen ontdekken een steeds groter deel van de Afrikaanse kust. Aan het eind van de 15e
eeuw bereikten ze via het zuidpunt van Afrika ook Aziatisch gebied in het huidige India -> Vasco Da Gama als
voorbeeld. Colombus ontdekte in 1492 Amerika, en daardoor werd de basis gelegd voor Europese overzeese
expansie in de 16e eeuw. Spanjaarden en Portugezen speelden aanvankelijk de hoofdrol: Spanjaarden ->
Amerikaanse continent, Portugezen -> Afrika en Azië. Nederlandse ontdekkingsreizigers waren Willem Barends
en Abel Tasman.
21. De protestantse reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had
De hernieuwde bestudering op geschriften uit de Oudheid veroorzaakte een nieuwe belangstelling voor de
oorspronkelijke bijbel. De verering van heiligen en instanties waarvan men gebruik moest maken (priesters) om
in contact met God te komen, kwamen niet direct uit de bijbel. De macht van de tussenpersoon tussen God en
mens moest worden geschrapt en gelovigen moesten zelf in contact komen met God. Het moest een
hervorming worden, maar werd uiteindelijk een splitsing van de christelijke kerk: het rooms-katholieke en het
protestantisme. Kenmerken van het protestantisme is het streven naar eenvoud en het niet erkennen van
tussenpersonen. De Reformatie leidde tot een katholieke tegenactie: de contrareformatie, er kwam kritiek op
hervormers, betere opleidingen voor geestelijken en een nieuw celibaat.
22. Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in stichting van een Nederlandse staat
In de 14e en 15e eeuw werden Nederland, België en Luxemburg samen de Nederlanden, door een proces van
staatsvorming en centralisatie. Vorst Filips II, zette de centralisatie met kracht voort. Er ontstond een conflict of
de gewesten d.m.v. ‘moderne’ centralisatie moesten worden bestuurd, of door particularisme: het behoud van
middeleeuwse voorrechten. Het conflict wat ontstaan door de kerkhervorming koos Filips II voor de kant van
de katholieken, en de aanhangers van het protestantisme werden in zijn gebieden streng vervolgd. Margaretha
mocht als landvoogdes de Nederlanden leiden, en door Margaretha’s softe aanpak, gingen hervormers
hagenpreken opdragen aan aanhangers van de Reformatie -> Beeldenstorm. Aanstichters van de Beeldenstorm
werden veroordeeld. Het beleid van Filips II zorgde voor opstanden, o.l.v. Willem van Oranje verzetten zij zich
tegen de vervolgingen.
Tijd van regenten en vorsten, Gouden eeuw van 1600 tot 1700
23. Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie
Door de Europese expansie waren er veel handelscontacten ontstaan. De zeereizen waren echter wel gevaarlijk
en kostbaar. Daarom gingen kooplieden steeds vaker samenwerken in compagnieën, ze legden geld bij elkaar
en zetten samen een grote onderneming op. Hiermee ontstond ook het handelskapitalisme: mensen die niks
met de compagnie hadden te maken, gingen hierin investeren in de hoop een deel van de winst te ontvangen
later. Bekende compagnieën zijn: de VOC (1602 - Azië) en de WIC (1621 - Afrika/Amerika). Door al deze
handelsrelaties ontstond een samenhangende economie op wereldschaal. De driehoekshandel ontstond, en
producten raakten over de hele wereld verspreidt.
24. De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloeit in economische en cultureel opzicht van de
Nederlandse Republiek
De opstand in de Nederlanden slaagde waardoor de vorst geen absolute macht meer had. De middeleeuwse
rechten en vrijheden van edelen en steden bleven in stand. Nederland was hierin uitzonderlijk, het was een
Republiek, had in de Gouden eeuw een goeie positie en er was gewetensvrijheid (tolerantie). De stedelijke
burgerij had de macht in handen, en niet de vorst. Steden waren allemaal onafhankelijke stadstaten, maar
wanneer er gezamenlijk dingen moesten gebeuren kwam iedereen samen in de Staten-Generaal. De 17e eeuw
werd de Gouden eeuw genoemd omdat Nederland rijk was en veel handel had. Door de rijkdom was er ook veel
aandacht voor kunsten en wetenschappen.
25. Het streven van vorsten naar absolute macht
Door het feodalisme en de opkomst van de steden met vrije burgerij hadden de vorsten last van beperkingen
van hun macht door adel en burgers. Doordat het proces van staatsvorming en centralisatie er was gekomen,
streefden een aantal vorsten naar absolute (onbeperkte) macht zonder regels. Vorsten vonden dat God hun in
die positie had geplaatst en dat daarom iedereen hun moest gehoorzamen. Om dit in praktijk te brengen
moesten ze de macht van de adel en de voorrechten van vrije staten terugdringen.
26. De wetenschappelijke revolutie
De renaissance leidde in de vroegmoderne tijd zorgde voor een golf van nieuwe ontdekkingen, vooral in de 17e
eeuw. Nieuw was op basis van eigen waarnemingen en experimenten ontdekkingen doen, en het doen van
waarnemingen in de natuur was de basis van de nieuwe ontwikkelingen. Ook werd de telescoop, microscoop,
zwaartekracht (Newton) en slingeruurwerk ontwikkeld. Omdat oude theorieën vaak niet klopte, leidde dit tot
een nieuwe kritische houding. Het was beter om te vertrouwen op eigen observaties en redeneringen dan op
het gezag van oude theorieën.
Tijd van pruiken en revoluties, de verlichting van 1700 tot 1800
27. Rationeel optimisme en verlicht denken werd toegepast op alle terreinen van de samenleving:
godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
Door de wetenschappelijke revolutie nam het vertrouwen in het menselijk verstand toe. Door scherp en
rationeel te redeneren kon nieuwe waarheid worden ontdekt. Door humanisme ging men kritisch kijken naar
oude teksten (15e eeuw), en in de 18e eeuw leidde dit tot groot optimisme. Men verwachtte dat er een betere
wereld zou komen als zoveel mogelijk mensen op allerlei terreinen van het leven zo rationeel mogelijk zouden
denken en handelen. Dit zou leiden tot verlicht denken: men komt tot de juiste conclusies zonder bijgeloof en
vooroordelen, is ruimdenkend en verdraagzaam. Eigen observatie, zelf experimenteren en logisch redeneren
waren hierbij belangrijk. Ze paste het verlicht denken toe op: religie, politiek, en de economie. Het verlichte
denken ontstond in Nederland en Engeland, en werd ontzettend populair in Frankrijk.
28. Voortbestaan van het ancien regime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte
wijze vorm te geven (verlicht absolutisme)
Tegen de achtergrond van het verlichte denken over politiek was het bestaande absolutisme niet meer
toepasselijk. Het werd steeds meer gezien als een oud regeerstelsel (ancien regime), dat aan vernieuwing toe
was. Veel absolute vorsten slaagden er in tot aan het eind van de 18e eeuw hun macht te behouden, maar
sommigen probeerden toch wel verlicht denken toe te passen in hun regering: godsdienstige vrijheid en gelijke
behandeling. Deze vorsten werden verlichte despoten genoemd, maar alle macht lag nog wel bij de koning.
Verlicht absolutisme was er dan nog niet: het volk had geen inspraak.
29. De democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten,
grondrecht en staatsburgerschap
Aan het einde van de 18e eeuw ontstonden in Europa en Noord-Amerika (mede door verlicht denken) over de
politiek en samenleving revoluties, met als doel het beëindigen van het ancien regime en het vestigen van een
staat met uitgebreide burgerrechten: democratische grondrecht. Hieronder behoorden bepaalde vrijheden. De
vrijheid van godsdienst werd bevestigd door het scheiden van de kerk en staat. Burgers wouden ook meer
politieke rechten: stemrecht, de mensen die dit hadden waren staatsburger. Dit staatsburgerschap werd
toegekend aan de rijkste laag van de mannelijke burgerij. De eerste democratische revolutie was in
Noord-Amerika (1776), waardoor ze onafhankelijk van Engeland werden. Daarna volgde de Franse revolutie
(1789), veel klachten kwamen uit de 3e stand, en ze riepen zichzelf uit tot een Nationale Vergadering: de
burgers wouden een nieuwe grondwet, dit was het begin van de franse revolutie. In Nederland was er de
Bataafse revolutie (1795): het koninkrijk van Holland was van 1806-1810 in handen van Napoleon, waardoor er
nieuwe wetten van Napoleon kwamen. In 1813 kwam er een opstand tegen Napoleon.
30. Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee
verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme
In de 18e eeuw werd de Europese overzeese expansie verder uitgebreid. Er werden veel plantagekoloniën
gesticht: hier werd op grote schaal één product gewonnen. Veel plantages werden geëxploiteerd met behulp
van slavenarbeid. Sterke, Afrikaanse slaven werden verhandeld aan de Europeanen en werden naar Amerika
vervoerd. In de tweede helft van deze eeuw ontstond er, mede door het verlichte denken, het abolitionisme:
streven naar afschaffing van de slavernij. Dit begon in de 19e eeuw.
Tijd van burgers en stoommachines, industrialisatie van 1800 tot 1900
31. De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving
Tegelijkertijd met de politieke democratische revolutie aan het eind van de 18e eeuw speelde zich rond 1750 in
Engeland een ingrijpende economische omwenteling af. De industriële revolutie was de overgang van een
agrarisch-urbane naar een industriële samenleving, gepaard met invoering van grootschalige productie, gebruik
van onnatuurlijke grondstoffen en verstedelijking. Het begon allemaal met de textielsector, en daarbij kwamen
machines als de spinning Jenny, het waterframe en stoommachines. In een industriële samenleving is de
industriële productie het overheersende middel van bestaan, wat er voor zorgt dat minde mensen in de
landbouw werken. De meerderheid van de bevolking woont dan ook in de steden. De industriële revolutie
begon in 1850 in Nederland, en vanaf 1800 ook in de rest van Europa. Het zorgde ook voor de wet van de
remmende oorsprong: als je ergens het 1e mee bent is dit vaak een nadeel omdat het makkelijk gekopieerd kan
worden.
32. De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme,
confessionalisme en feminisme
Door de democratische revolutie was het volk een belangrijke factor in de politiek geworden. De vraag was nu
hoe de invloed van het volk georganiseerd moest worden, en daarover ontstonden verschillende opvattingen: *
liberalen: vrijheid van het individu en de overheid zo min mogelijk actief. * nationalisten: liefde voor je land, en
streven naar een eigen staat. De eenheid van het volk was belangrijker dan de rechten van het individu. Dit was
tevens een van de oorzaken van WO1. * socialisten: veel gelijkheid en veel democratie, de overheid zo actief
mogelijk om te helpen. * confessionelen: het volk georganiseerd in geloofsgemeenschappen, zoals protestanten
en katholieken. * feministen: vrouwelijke emancipatiebeweging die streef naar gelijke rechten. Omdat al deze
stromingen verschillende gedachtes hadden ontstond in de 19e eeuw een politieke strijdt. Rond het midden van
de eeuw slaagden de liberalen erin om in een aantal landen hun idealen te vergelijken, zoals met de grondwet
van Thorbecke. Het nationalisme zorgde voor nieuwe nationale staten in de 2e helft van de eeuw zoals Duitsland
en Italië.
33. Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het
politieke proces
1848 was een revolutiejaar in Europa, het volk kwam in opstand tegen de vorst wat leidde tot de eerste
grondwet (door Thorbecke): het parlement krijgt meer macht. In de tweede helft van de 19e eeuw werd het
kiesrecht steeds verder uitgebreid. Hierdoor werd het aantal mensen betrokken bij de politiek, groter. Dit
maakte het moeilijker om als kiezer je keuze te maken voor een bepaalde vertegenwoordiger. Daardoor
ontstonden uit de politiek-maatschappelijke stromingen politieke partijen. Door op de vertegenwoordiger van
een partij te stemmen wist de kiezer welke kant zijn stem op ging. Socialisten streefden naar algemeen
kiesrecht, en feministen wouden algemeen kiesrecht voor mannen én vrouwen.
34. De opkomst van emancipatiebewegingen
Doordat in de 19e eeuw het kiesrecht was beperkt voor alleen rijke mannen, gaf de burgerij de toon aan in de
samenleving, en had ‘’verlichte’’ liberale opvattingen. In de loop van de 19e eeuw streefden verschillende
groepen in de samenleving (= verzuiling) naar gelijkheid: * confessionelen: wouden ook dat streng gelovige
opvattingen werden gerespecteerd, en niet alleen de liberale ruimdenkendheid, en daarom eigen scholen
bouwen. * arbeiders: wouden serieus genomen worden in hun streven naar herverdeling en bezit. * vrouwen:
wouden serieus genomen worden bij hun streven naar gelijkheid aan mannen. Het streven naar gelijke rechten
wordt emancipatie genoemd, en de beweging van de confessionelen, arbeiders en vrouwen heten daarom
emancipatiebewegingen. Iedere groep organiseerde zich zo sterk mogelijk met een eigen vereniging, pers,
vakbonden etc. Zo ontstonden er zuilen: protestants, katholiek, socialistisch en neutraal-liberaal met elk hun
eigen organisaties
35. Discussies over de sociale kwestie
Als gevolg van de industrialisatie kregen West-Europese landen te maken te maatschappelijke problemen: *
explosieve groei van steden: woningnood, risico uitbraak besmettelijke ziektes. * fabrieksarbeiders die te lang,
gevaarlijk, ongezond en eentonig werken. * kinderarbeid. * slechte relaties tussen fabrikanten en arbeiders:
klassenbewustzijn, politieke vormen over tegenstellingen. Deze problemen begonnen steeds meer op te vallen
en werden een grotere bedreiging voor de volksgezondheid en veiligheid. De burgerij ging deze problemen
beschouwen als een maatschappelijk en politiek probleem: de sociale kwestie. In de 19e eeuw gingen ook
regeringen zich ermee bemoeien. Sommigen vonden deze ingrijpen te ver gaan, over de mate van
staatsinterventie warden de meningen zeer verdeelt. De arbeidsomstandigheden verbeterden wel: factory acts
(kinderarbeid verboden).
36. De moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie
De industriële revolutie had gevolgen voor de Europese overheersing van de buiten-Europese wereld. Dit word
modern imperialisme genoemd. In de 2e helft van de 19e eeuw werd Afrika verdeeld tussen Europese landen, en
in Azië werden koloniën gevestigd. Kenmerkend was de inschakeling van industriële techniek die overzeese
contacten gemakkelijker maakte en totale beheersing van grotere gebieden mogelijk maakte (door wegen,
spoorlijnen, stoomschepen en telecommunicatie). Europeanen bleven niet meer in kleine vestigingen in
kustgebieden, maar veroverden ook de binnenlanden, voor macht, aanzien, en grondstoffen en afzetgebied
voor de industrie. Het nationalisme (liefde voor vaderland) speelde hierbij een stimulerende rol.
Tijd van de wereldoorlogen, de 20e eeuw van 1900 tot 1950
37. Het voeren van twee wereldoorlogen
De eerste helft van de 20e eeuw kende twee grote oorlogen: WOI (1914-1918) en WOII (1939-1945). WOI
ontstond door een botsing van de grote landen in Europa. Dit kwam vooral door de nationalistische en
imperialistische gevoelens van landen, en de bondgenootschappen. Duitsland, Turkije en Oostenrijk stonden
tegenover Frankrijk, Engeland en Amerika, die er later bij kwam. De oorlog werd al een poos verwacht, maar de
aanleiding was wanneer Frans Ferdinand werd vermoord. Von Schliefen (Duitsland) kwam met een plan om door
België Frankrijk binnen te vallen, en dan snel terug gaan om tegen de Russen te strijden, die er 6 weken over
zouden moeten doen om zich te mobiliseren. Dit mislukte: de Franse waren sterker en de Russen mobiliseerden
sneller. De strijd werd vooral gestreden in loopgraven wat veel slachtoffers kostte. Frankrijk en Engeland
wonnen uiteindelijk.
WOII ontstond door antisemitisme (Jodenhaat), het verdrag van Versailles waar Hitler zich niet meer aan wou
houden, en de Lebensraum die de Duitsers volgens Hitler nodig hadden. De Duitse nationaalsocialisten wouden
de vernedering van WOI wreken, en ze veroverden een groot deel van Europa. In die gebieden ontplooiden zij
een niets ontziend antisemitisme, waardoor zes miljoen joden systematisch werden vermoord. Na jarenlange
harde strijd verloren de nationaalsocialisten en werd het Duitse gebied aanzienlijk verkleind en verdeelt over
twee staten: een kapitalistische en communistische staat.
38. De crisis van het wereldkapitalisme
Door de industrialisatie van de 19e eeuw was een industrieel kapitalisme ontstaan. De industrie richtte zich op
een steeds groeiende massaproductie. Duitsland had veel geleend, waardoor het Verdrag van Versailles werd
opgesteld: Duitsland moest zijn schulden terugbetalen waardoor Duitsland in een economische crisis kwam. In
de jaren ’20 leken de productie en de winsten onbeperkt te kunnen groeien. Steeds meer mensen belegden hun
geld in aandelen in de hoop op grote winst. Maar er bleek een grens te zijn aan de mogelijkheden. De
consumptie hield de productie niet bij en bedrijven moesten sluiten. Een beurscrisis veroorzaakte in 1929 een
grote ineenstorting in de west-kapitalistische wereld met grote werkloosheid als gevolg. De uitzichtloosheid van
de crisis dreef velen in de armen van totalitaire bewegingen, zoals in Duitsland dus het geval was.
39. Het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën: communisme en fascisme/nationaalsocialisme
Een totalitaire beweging is een staat waarin de overheid het leven van een burger beheerst en controleert. Het
probeert het volk een beetje te hersenspoelen tot één soort denken. Wie daar tegen is, is vijand van het volk.
Overal in een totalitaire samenleving zie je dan ook het symbool van ‘de beweging’: hamer en sikkel in de Sovjet
Unie, en het hakenkruis is socialistisch Duitsland. Specifiek voor het nationaalsocialisme waren de rassenleer met
een extreme Jodenhaat en het extreme nationalisme gericht op een veroveringsoorlog. Specifiek voor het
communisme was de staatseconomie met vijfjarenplannen waaraan de gehele bevolking slaafs diende mee te
werken, en het antigodsdienstige materialisme. Het fascisme was in oorsprong Italiaans, en staat voor
verheerlijken van geweld, één leider, tegen alles wat niet bij hun hoorde en was nationalistisch. Hierdoor waren
er ook totale oorlogen: een oorlog waarbij het hele land in dienst staat van de oorlog.
40. De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie
Nadat in de 19e eeuw het aantal betrokkenen bij de politiek steeds meer was uitgebreid, werd in de 20e eeuw
iedereen bij de politiek betrokken, vaak via het algemene kiesrecht. Om de massa voor zich te winnen, gebruikte
politieke bewegingen propaganda: het verheerlijken van jezelf en/of het zwartmaken van de tegenstander.
Moderne techniek bood daarvoor de mogelijkheden: elektrische versterker, film en radio maakten het mogelijk
grote aantallen mensen te bereiken. Verschillende bewegingen streefden ernaar brede lagen van de bevolking
van een gebied te mobiliseren: socialisten, communisten en fascisten. Iets wat veel verder ging was
indoctrinatie: het systematisch en eenzijdig onderwijzen van aanvechtbare overtuigingen of opvattingen, met de
bedoeling dat deze kritiekloos worden aanvaard.
41. Vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme
In de periode tussen beide wereldoorlogen begon in sommige koloniale gebieden verzet tegen het Europese
imperialisme, m.n. in India en Indonesië. Hierop was van invloed dat Europa tijdens WOI had laten zien dat ze
niet zo beschaafd en onaantastbaar te zijn dan men dacht. Bovendien was het aan de macht komen van het
communisme in de Sovjet-Unie van belang, wat voor een anti-westers anti-imperialisme zorgde, want volken
moesten gelijk zijn. Het verzet tegen de Europese overheersers leidde tot het eind van WOII nog niet tot
afhankelijkheid van de koloniale gebieden.
42. Verwoesting op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid
van de burgerbevolking bij oorlogvoering
De moderne bewapening als gevolg van de industrialisatie kon worden ontwikkeld, zorgde ervoor dat de
wereldoorlogen verwoestender en dodelijker waren dan ooit. In de WOI zorgde dit voor massale slachting in de
loopgraven. Vooral het inzetten van luchtbombardementen in deze oorlogen zorgde ervoor dat ook de
bevolking in de oorlog betrokken raakten. De Duitsers zetten in het begin van de oorlog
terreurbombardementen in op steden (Londen, Rotterdam, Warschau). In de 2e helft van de oorlog vernietigden
de geallieerden systematisch de Duitse steden (Dresden). De massavernietiging werd compleet door de inzet
van de atoombom in 1945, waardoor twee Japanse steden (Hiroshima en Nagasaki) door de Amerikanen geheel
in de as worden gelegd.
43. Racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden
Het Duitse nationaalsocialisme ging uit van biologische ongelijkheid tussen mensen. Sommigen ‘mensenrassen’
zouden superieur zijn, m.n. het Noordwest-Europese ‘Germaanse’ ras. Andere waren inferieur. Vooral de joden
werden gezien als zeer minderwaardig en bedreigend. De nationaalsocialisten ontwikkelden een beleid dat
gericht was op totale uitroeiing van alle joden. Daartoe werden joden geregistreerd en bijeengebracht, en
vervolgens gedeporteerd naar doorvoer en vernietigingskampen. Daar werden ze systematisch vermoord in
speciaal daarvoor gebouwde gaskamers met crematoria.
44. De Duitse bezetting van Nederland
Nederland wou, net als in WOI, neutraal blijven. Maar dit lukte niet. In het kader van een groot Duits offensief
tegen West-Europa werd Nederland op 10 mei 1940 overrompeld en in vijf dagen verslagen. Daarna volgde een
Duitse bezetting die duurde tot 5 mei 1945. De bezetters trachtten de Nederlandse bevolking op te nemen in
een groot Germaans rijk door haar vriendelijk te bejegenen en via propaganda voor het nationaalsocialisme te
winnen. Mensen hadden verschillende houdingen tegenover de bezetters: collaboratie (NSB), aanpassen of
verzet. De Duitsers vonden dat als je niet in verzet kwam je ook moest meewerken aan een misdaad tegen de
mensheid. Van de Nederlandse joden zijn de meeste in vernietigingskampen omgekomen.
Tijd van televisie en computer, 20e eeuw vanaf 1950
45. De dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld
Na afloop van WOII werden kolonialen gebieden onafhankelijk, het eerst in Azië (India/Pakistan/Indonesië).
Daarbij speelde ook een rol dat Japan in WOII een groot deel van Oost-Azië had veroverd op de Europese
overheersers. Zij slaagden er na de oorlog niet in hun koloniale gezag te herstellen. Groot-Brittannië was na de
oorlog zodanig uitgeput, dat het Brits-Indië (India/Pakistan) moest laten gaan. In de jaren ’60 volgde de
onafhankelijkheid van een groot aantal Afrikaanse koloniën. De oorzaken waarom landen onafhankelijk wouden
worden waren vooral dat ze een beter zelfbeeld kregen, en meer betrokken bij het bestuur wouden zijn.
46. De verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de
daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog
De beide wereldoorlogen hadden de Europese staten zodanig verzwakt en uitgeput, dat voortaan de toon werd
gezet door twee buiten-Europese grootmachten: de communistische Sovjet-Unie, en de kapitalistische VS.
Vanuit het oosten en westen hadden deze twee Europa bevrijd van de nationaalsocialistische overheersing.
Waar de Sovjet-Unie gevestigd was, was er het communisme. De VS zag dit als een bedreiging en was bang dat
er weer een nieuwe totalitaire dictatuur kwam. Daarom stelden zij zich tegen het communisme, er volgde een
zeer gespannen verhouding tussen twee blokken in de wereld. Er ontstond dus een wapenwedloop: beide
landen gingen zich steeds meer bewapenen, om het machtsevenwicht te handhaven. De oorlog wordt koude
oorlog genoemd, omdat men nooit met elkaar gevochten heeft d.m.v. atoomwapens. De angst voor wederzijds
verzekerde totale vernietiging speelde daarbij een rol. Wel zorgde het voor lokale conflicten, zoals de Vietnam
oorlog. In 1949 viel Duitsland uiteen in twee republieken: de BRD in het westen, en de DDR in het oosten
(Sovjet-Unie). De inwoners die in het Oostblok ontevreden waren over het gebrek van vrijheid, vluchtten naar
West-Berlijn. Om de leegloop van de DDR te stoppen werd de Berlijnse Muur gebouwd.
47. De toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf
tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen
Na de WOII ontwikkelden de westerse kapitalistische economieën zich zeer snel, dit kwam o.a. doordat men had
geleerd van de crisis in de jaren ’30. De economieën werden tot op zekere hoogte geleide vrije
markteconomieën, waardoor grote crises konden worden voorkomen. Het levenspeil in westerse landen steeg
dan ook enorm in de jaren ’50. De afwezigheid van zorgen om het dagelijks bestaan gaf een gevoel van vrijheid
en onafhankelijkheid. De secularisatie (ontkerkelijking) nam toe, en onder de invloed van dit alles werden veel
traditionele normen en waarden verlaten. Ook kwam er ontwikkeling van jeugdculturen als de nozems, hippies,
provo’s en punkers.
48. De eenwording van Europa
Om de vrede in Europa na twee vernietigende oorlogen te verzekeren en om iets te doen aan zijn zwakke
positie t.o.v. de VS en de Sovjet-Unie, kozen een aantal Europese staten ervoor om voortaan hecht te gaan
samenwerken. Vooral een samenwerking tussen Frankrijk en Duitsland met een wederzijdse economische
afhankelijkheid, zou een oorlog in Europa zeer onwaarschijnlijk maken. Zo werd in 1957 de Europese
Economische Gemeenschap (EEG) van zes landen opgericht. In de loop van de jaren ’70 en ’80 breidde deze zich
uit met steeds meer lidstaten en vormde zich om tot Europese Unie. Na de val van het communisme in 1990
konden ook voormalige communistische Oost-Europese landen lid worden. In 1999 werd de Europese
Monetaire Unie (EMU) gerealiseerd.
49. De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenleving
De snelle groei van de economie in de westerse landen maakten het aantrekken van arbeidskrachten van elders
noodzakelijk, omdat niet al het beschikbare werk door eigen volk gedaan kon worden. Er waren gastarbeiders
nodig: Turken, Marokkanen en Italianen. Hierdoor ontstond een aanzienlijke islamitische bevolkingsgroep in het
traditioneel christelijke werelddeel. Onder invloed van de snel groeiende welvaart werd de aantrekkingskracht
van de rijke westerse landen op de rest van de wereld steeds groter, waardoor de migratie bleef aanhouden. In
1975 kwamen ook veel Surinamers, en later ook veel asielzoekers. Sommige landen spraken al van een
multiculturele samenleving, en ook de pluriformiteit van de samenleving nam toe, waardoor zich een steeds
grotere diversiteit aan leefpatronen en steeds meer individualisme ontwikkelden.
Download