Kenmerkende aspecten Hoofdstuk 1 Wat was de levenswijze van jagers en verzamelaars? Jager en verzamelaar gemeenschappen leefden van vlees, vis, noten, bessen en paddenstoelen. De mannen jaagden, vrouwen en kinderen verzamelden. De jagers en verzamelaars woonden niet op een vaste plek, ze trokken rond, achter de dieren aan. Zolang er genoeg eten te vinden was, konden de jagers en verzamelaars op 1 plek blijven, daarna trokken ze weer verder. Hierdoor konden de mensen ook niet veel bezittingen hebben. Als de mannen dieren gevangen hadden, werden die geslacht en grotendeels opgegeten. De delen die niet te eten waren, werden ook gebruikt. Van huiden werden tenten en kleding gemaakt, tanden voor wapens of sieraden enz. Hoe is de landbouw ontstaan? Na de ijstijd werd Afrika een woestijn, waardoor veel dieren naar warmere gebieden trokken. Dus werd het voor jagers en verzamelaars het steeds moeilijker om aan voldoende voedsel te komen. Rond Mesopotamië was vruchtbare grond waar eetbare granen in het wild groeiden. Van alle graansoorten zijn er maar een paar eetbaar en die kwamen toevallig in Mesopotamië voor. De prehistorische mensen leerden zaden te planten en te oogsten. Een ander voordeel van landbouw is dat de mensen voor een lange tijd eten hadden als de oogst lukte. Als ze jaagden, hadden de mensen eten voor slechts een paar dagen. De boeren begonnen ook dieren te temmen. In Mesopotamië kwamen de dieren voor die getemd kunnen worden, dus dat ging goed. De landbouw kon zich vanuit Mesopotamië ook makkelijk verspreiden omdat er geen natuurlijke barrières zijn. Hoe ontstonden de eerste steden? Jagers en verzamelaars waren overgestapt op de landbouw en woonden voortaan op één plek. Steeds meer mensen gingen bij elkaar wonen, maar iedereen was boer en verbouwde eten. Hierdoor kwam er te veel eten: een landbouwoverschot. Er was zo veel eten dat niet iedereen meer boer hoefde te zijn. Sommige mensen gingen zich specialiseren in iets anders; kleding maken, huizen bouwen, handelen, enz. Zo ontstonden er sociale verschillen. Ook gingen er steeds meer mensen in een kleiner gebied wonen omdat er genoeg eten was. Langzaam groeiden dorpen uit tot steden. De eerste steden ontstonden bij de Tigris en de Eufraat (Mesopotamië). Daar was/is de grond vruchtbaar doordat de rivieren ieder jaar buiten hun oevers treden. Hoofdstuk 2 Hoe ontwikkelde het wetenschappelijk denken in de Griekse stadstaat? Toen Athene in 507 v. Chr. een democratie werd, moesten er minstens 6000 mannen in de volksvergadering aanwezig zijn om een geldig besluit te nemen. De mensen die deze 6000 mannen moesten toespreken, namen daarvoor vaak les bij sofisten (rondtrekkende filosofen). Ze kregen dan les in ‘wijsheid’ om zo veel mogelijk mensen te kunnen overtuigen. Behalve democratie heeft Athene ook veel andere bestuursvormen gehad. Omdat de bestuursvormen zo vaak wisselden, werd er door de Grieken veel gediscussieerd over wat de beste bestuursvorm is. De mensen gingen kritisch nadenken, niet alleen over regeringsvormen, maar ook over wiskunde, astronomie, biologie, natuurlijk, enz. Achter alles wat de Grieken wisten, zetten filosofen een vraagteken. Zo is het wetenschappelijk/ filosofisch denken ontstaan. Athene is 200 jaar een democratie geweest hoewel de meeste filosofen ertegen waren. Hoe verspreidde de Grieks-Romeinse cultuur zich door Europa? De Romeinen vonden de aanval de beste verdediging, waardoor ze veel land veroverden, vooral rond de Middellandse Zee. Jongens en mannen uit de veroverde landen hadden dienstplicht, ze moesten 25 jaar het Romeinse leger dienen. Al die tijd leefden ze in de Romeinse cultuur en raakten ze eraan gewend. Als de exsoldaten dan terugkeerden naar huis, namen ze de Romeinse cultuur en gewoontes mee. Dit ‘proces’ noemen we romanisering. Omdat een groot deel van Europa tot het Romeinse Rijk behoorde, gebruiken we nog steeds Latijn (Kerklatijn) en de aangepaste Juliaanse kalender, die door Julius Caesar verzonnen was. Wat was de vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur? De eerste Griekse beelden waren plat en stijf en leken op Egyptische beelden. Later gingen de Grieken beeldhouders nieuwe stijlen proberen en beelden maken die bewegingen toonden en sierlijker waren dan de eerste beelden. Sommige beelden gingen ook emoties vertonen. De Romeinen namen de Griekse stijl over en importeerden veel beelden uit Griekenland naar Rome. De Griekse beelden waren realistisch in tegenstelling tot de Romeinse beelden, die idealistisch waren. Hoe ging de confrontatie tussen de Romeinen en de Germanen? In tegenstelling tot andere volkeren in Europa, werden de Germanen niet volledig door de Romeinen overgenomen. De Germanen waren barbaars en woonden bij bossen en moerassen. De Romeinen hadden het land tot aan de Rijn veroverd, maar keizer Augustus wilde het Rijk uitbreiden tot de Elbe. Maar de Romeinen werden in het Teutoburgerwoud door Germaanse stammen verslagen. Zo bleef de Rijn de noordelijke grens (limes). Ookal vonden de Romeinen de Germanen barbaars, ze wilden hun cultuur niet vernietigen. Wel dreven de Germanen en Romeinen handel in het grensgebied. Later hebben Germaanse stammen een deel van het Romeinse Rijk terugveroverd en stichtten daar hun eigen koninkrijken. Hoe ontwikkelden de eersten monotheïstische godsdiensten? Het Jodendom was het eerste geloof met maar 1 god; de eerste monotheïstische godsdienst. ‘Mono’ Het Jodendom is ontstaan uit gedachten en ideeën van meerdere profeten, maar Abraham wordt gezien als de eerste Jood. God beloofde hem dat zijn nakomelingen zouden regeren over Israël. Door honger en armoede trokken Abrahams nakomelingen naar Egypte waar ze slaven werden van de farao. Vele jaren later begon Mozes een opstand en trok met zijn volgelingen terug naar het beloofde land. Op de Sinaï ontving Mozes vervolgens de 10 geboden. Dit zijn nog steeds de belangrijkste joodse wetten. Jezus Christus/ van Nazareth was joods, zijn volgelingen werden christenen genoemd en hun geloof heet(te) het christendom. Dit is de tweede monotheïstische godsdienst. In het Romeinse Rijk werden christenen vervolgd, tot er op een gegeven moment zo veel christenen waren dat ze niet allemaal meer vermoord konden worden. Keizer Constantijn riep het christendom zelfs uit tot staatsgodsdienst. Het joden- en christendom werden verspreid door meerdere profeten. Voor het Jodendom waren dat bijvoorbeeld Abraham, Mozes en Nathan. Bij het christendom waren dat onder andere Jezus en Daniël. Hoofdstuk 3 Hoe is de Islam ontstaan en verspreid? Mohammed leefde op het Arabisch schiereiland. Hij kreeg in 610 een visioen op de berg Hira. Een engel vertelde hem dat hij Gods woord moest verspreiden. Mohammed wilde dat eerst niet doen, vluchtte een grot in en wilde daarna zelfmoord plegen. Aartsengel Gabriël hield hem echter tegen. Vanaf dat moment verspreidde hij al zijn visioenen in verzen. Zijn volgelingen leerden die verzen uit hun hoofd en toen Mohammed in 632 overleed, werden de woorden van God opgeschreven in de Koran. Zo is de Islam ontstaan. Mohammed en zijn volgelingen waren verdreven uit Mekka en vestigden zich in Medina. Daar had Mohammed politieke macht waardoor steeds meer stammen zich tot de Islam bekeerden. In 630 nam Mohammed Mekka over. Na Mohammeds dood werd de Islam heel snel verspreid omdat de moslims verplicht waren hun geloof te verspreiden (jihad). Tot 100 jaar na Mohammeds dood werden het Perzische rijk, het Oost-Romeinse rijk (Egypte, Syrië, Palestina, Centraal-Azië), Noord-Afrika, het Middellandse Zeegebied en Spanje veroverd. Toen kwam de expansie stil te liggen. In 1492 werden de moslims uit Spanje verdreven, maar de Islam bleef in Europa door de Turken die het Byzantijnse rijk veroverden. Na de val van Constantinopel in 1453, verspreidden de Turken de Islam tot de Balkan. De Arabieren waren verbonden door hun geloof, ze staakten onderlinge strijd en gingen als een eenheid de strijd aan tegen ongelovigen. Ze maakten de overwonnen culturen niet kapot, maar namen ze over. Dat zorgde voor culturele, economische en politieke groei. Daarom bleef het rijk van de Arabieren zo lang bestaan. Hoe verving de zelfvoorzienende agrarische cultuur de agrarisch-urbane cultuur in West-Europa? In het Romeinse rijk woonde 80% van de bevolking op het platteland. Toen het West-Romeinse rijk viel, konden die mensen gewoon op het land blijven werken. Maar de steden liepen leeg omdat daar geen eten meer was. Alleen bisschoppen zorgden ervoor dat de steden niet helemaal verdwenen. De landbouwopbrengst was heel laag, bijna iedereen (behalve adel en geestelijken) werkte op het land. Er waren geen landbouwoverschotten; dus er was geen handel; dus er waren ook geen steden. De boeren maakten alleen wat ze zelf nodig hadden, ze waren niet gericht op handel. De handel die er was, was ruihandel, geld werd amper gebruikt. De boeren leenden land van de adel om veilig binnen de burcht te kunnen wonen. Daar waren ze beschermd tegen rovers en Vikingen. In ruil voor die veiligheid moesten de boeren een deel van de oogst afstaan aan hun landheer en herendiensten verrichten. Zo ontstond het hofstelsel. Hoe zijn feodale verhoudingen in het bestuur ontstaan? Na de val van het Romeinse rijk konden alleen geestelijken nog lezen en schrijven. Daardoor hadden geschreven wetten geen zin. Ook waren de wegen grotendeels verwaarloosd, dus heersers en legers konden zich niet snel verplaatsen. Daarom ontstond het feodale stelsel of leenstelsel; de heer/vazal leende land uit aan leenmannen. Die leenmannen zwoeren hun trouw aan de vazal en zouden hem helpen wanneer er oorlog was. Dit deed de vazal omdat hij niet al zijn land zelf kon besturen. Hoe is het christendom verspreid in Europa? Na de val van het Romeinse rijk bleef het christendom in het Oost-Romeinse rijk bestaan terwijl het West-Romeinse rijk werd overgenomen door de Germanen. Tot in 496 Clovis (een Germaan) in de strijd tegen een andere Germaanse stam bad tot God. Hij won de veldslag en liet zich samen met duizenden andere krijgers dopen. Dit was de basis voor het christelijke Frankenrijk. De monniken verspreidden het christendom in 450 naar Ierland, vanuit daar werd het in 600 verspreid naar Engeland. En in 690, bracht de monnik Willibrord het christendom naar de Friezen, waar hij in Utrecht een aartsbisdom stichtte. Maar de Friezen verjaagden hem. In 722 verspreidde monnik Bonifatius het christendom in wat nu Duitsland is. Dit alles ging zonder geweld, totdat de Saksen een kerk in Deventer verbrandden. Karel de Grote vocht 30 jaar lang tegen de Saksen en in 804 overwon hij ze. Hij liet de Saksische leider leven onder de voorwaarde dat hij zich liet dopen. Na de dood van Karel de Grote, trokken de Vikingen en Hunnen op. Met steun van Duitse keizers drong het christendom vanaf de 10e eeuw verder het noorden en oosten van Europa in. De koning van onder ander Polen liet zich bekeren. Daarna volgden Hongarije, Denemarken, Zweden, Noorwegen en IJsland. Rusland ging over op het christendom vanaf 998. Hoofdstuk 4 Hoe kwamen de handel en ambachten op die de basis legden voor de herleving van een agrarischurbane samenleving? Na het jaar 1000 vielen de Hunnen, Vikingen en Hongaren West-Europa niet meer binnen, wat stabiliteit gaf. Daardoor kwam de economie weer tot bloei en ontstonden opnieuw meer steden. Ook zorgde de bevolkingsgroei voor verbeteringen in de landbouw. Zo werd de risterploeg uitgevonden en akkers werden eens in de 3 jaar in de braak gelegd in plaats van om het jaar. Dat leverde een landbouwoverschot op en dus konden mensen zich gaan specialiseren in andere dingen dan de landbouw. Door de specialisatie ontstond ook weer meer handel. De steden konden niet blijven bestaan zonder handel. Vooral kooplieden woonden dus in steden, later ook specialisten. De specialisten vormden samen een ambacht (slagers, bakkers, enz.). Dat gaf voordelen: een vaste prijs op producten, een goede naam en zekerheid van kwaliteit. De middeleeuwse steden waren nog afhankelijker van de landbouw dan de Romeinse steden. Toch leken de middeleeuwse steden niet op de Romeinse. De steden in de middeleeuwen bestonden uit nauwe straten met houten huizen die dicht op elkaar stonden. Dat zorgde ervoor dat de pest makkelijk verspreid werd. Ondanks de vele slachtoffers, bleef het aantal steden groeien. Hoe namen de opkomst van stedelijke burgerij en de zelfstandigheid van steden toe? De burgers van de eerste steden in de middeleeuwen hadden veel vrijheid. De hertog/graaf gaf hun stadsrechten waardoor ze recht hadden op eigen bestuur, wetten, rechtspraak enz. Daar stond natuurlijk wel wat tegenover: de steden moesten belasting betalen en de hertog/graaf hield een vertegenwoordiger in de stad, de schout of baljuw die toezicht hield op de rechtbank en het stadsbestuur. Hij riep de rechtbank samen (waar hij voorzitter van was) en voltrok vonnissen. Wel raakte de adel zijn greep op de economie kwijt. De macht en het geld verschoven naar de steden. Er gingen veel mensen dood, maar de sterfte werd opgevangen door de continue stroom van boeren die in de stad gingen wonen. Omdat veel landarbeiders liever in een vrije stad woonden dan voor een heer te werken, verdween de horigheid in de late middeleeuwen. De afhankelijkheid aan het hof van de heer werd ook steeds minder. Ook bouwden de stadsbewoners muren om de stad zodat het een enorm kasteel leek waar de hertog/graaf niets meer over te zeggen had. Hoe begon de staatsvorming en centralisatie? In de vroege middeleeuwen reisden vorsten en koningen rond. Ze bevestigden hun macht, maakten de voorraden op en trokken verder naar het volgende hof. Maar daar kwam verandering in: er werd één stad gekozen van waaruit de machthebber probeerde grip te krijgen/te behouden. Ze hoefden dus niet meer eindeloos rond te trekken. Maar daarvoor had een vorst wel macht, geld en een leger nodig. Macht won hij niet meer door land te verdelen, maar door belasting te heffen. Nu kocht hij de trouw van zijn leen, legers en ambtenaren. Met behulp van die ambtenaren probeerden vorsten en koningen nationale wetten in te voeren. De koning was dan de hoogste rechter. Voorbeelden hiervan zijn het Franse, Engelse en Duitse rijk. Wat was het conflict tussen kerk en staat? Wie moest het primaat hebben? Sinds de 5e eeuw werd aangenomen dat God twee machten tot leven had geroepen: de geestelijke en wereldlijke macht. Deze werden gesymboliseerd door elk één zwaard en vormden dus de ‘tweezwaardenleer’. De wereldlijke macht stond voor politieke macht, de geestelijke macht had macht over de kerk. Ze hadden dus beiden beperkte macht. Maar in de 11e eeuw ging dat mis, de Duitse keizer wilde zijn eigen geestelijken aanstellen. Zo ontstond de investituurstrijd. Dat hield in: een conflict tussen de keizer en de paus over wie de meeste macht had. Dit conflict leidde tot een compromis; priesters van bisdommen mochten hun eigen bisschop aanstellen, de keizer mocht bisschoppen alleen tot hertog of graaf benoemen. Hoe werd de christelijke wereld uitgebreid door middel van kruistochten? In de hoge/late middeleeuwen groeide Europa zowel sociaal als economisch. Daarom riep paus Urbanus II christelijke ridders op om naar Palestina te gaan. Wie naar Jeruzalem ging, hoefde niet te boeten voor zijn zonden. De paus vertelde riep de ridders op voor een heilige oorlog. Ze moesten als herkenningsteken een kruis dragen, zo zouden ze in de hemel komen, mochten ze de tijdens de strijd sterven. Zo begon de eerste kruistocht. Het doel van de kruistochten was voornamelijk het veroveren van gebieden in het Midden Oosten. In Europa was geen ruimte meer voor nieuwe steden en dorpen, dus moesten ridders ergens anders nieuwe steden stichten. Ridderkruistochten waren beter georganiseerd dan volkskruistochten. Het duurde wel langer om veel ridders te verzamelen, daarom was de eerste kruistocht in 1095 een volkskruistocht. De eerste ridderkruistocht begon één jaar later. Hoofdstuk 5 Hoe veranderde het mens- en wereldbeeld van de renaissance? En wat was het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling? In Italiaanse steden zoals Rome, Florence, enz. ontstond de renaissance, wat gepaard ging met economische groei en politieke ontwikkeling. De Italiaanse stadstaten maakten zich los van de Duitse keizer en er werd handel gedreven met Vlaanderen en het Midden-Oosten. De rijke handelaren en bankiers hadden de macht en toonden dat door villa’s te bouwen en door de beste kunstenaars voor zich te laten werken. Er ontstond een nieuw levensgevoel; mensen keken meer naar de goede kanten van het leven. Daarnaast ontstond er nieuwe belangstelling voor klassieke kunst en wetenschap. Vooral de zogenaamde humanisten waren bezig met de klassieke taal- en letterkunde en filosofie. De ‘uomo universalis’ werd gezien als de ideale mens (bijvoorbeeld Leonardo da Vinci). Ook het wereldbeeld veranderde; het motto ‘gedenk te sterven’ veranderde in ‘pluk de dag’. Hoe begon de overzeese expansie? De Europeanen kenden maar een deel van de wereld, over Afrika, China en Indië werden verhalen verteld over gouden rivieren en bergen en reuzen en monsters. Australië was zelfs nog helemaal niet ontdekt en Amerika deels. Specerijen en andere producten uit het Midden Oosten waren al sinds de middeleeuwen verkrijgbaar in Europa. Maar de handel van in de handen van de Arabieren en de oosterse producten waren erg duur. De Europeanen wilden de Indische producten zelf gaan halen omdat de prijzen hoog opliepen door allerlei tussenhandelaars. De Arabieren en Turken blokkeerden de landwegen, dus moesten ze over zee. De zoon van de Portugese koning was de eerste die ver buiten Europa voer. Ook richtte hij een zeevaarder school op. Door de gegevens die de zeelieden meebrachten konden de Portugezen betere kaarten van de wereld maken, die ze geheimhielden. De zeevaarders voeren steeds verder naar het zuiden en stichtten handelsposten in Afrika voor de handel van slaven en goud. Daarna ontdekte de Italiaanse Columbus Amerika (hij dacht Indië ontdekt te hebben) en bracht Vespucci Amerika verder in kaart. Steeds meer Spanjaarden gingen op ontdekkingsreis en veroverden delen van de ‘nieuwe wereld’. Ook Nederlanders, Engelsen en Fransen gingen de zee op om nieuwe zeeroutes te ontdekken – de andere routes werden door Spanjaarden en Portugezen met geweld verdedigd. Hoe volgde de splitsing van de christelijke kerk uit de protestantse reformatie? Rond de 16e eeuw kwam er steeds meer kritiek op de kerk. Humanisten als Erasmus gingen zelf de Bijbel bestuderen en ontdekten fouten. Erasmus vertaalde de Bijbel zelfs en schreef een boek over de onwetendheid, het bijgeloof en de aandacht voor uiterlijkheden binnen de kerk. Ook had hij kritiek op pausen, bisschoppen en kardinalen. Maar Luther (en later ook Calvijn) zorgde voor de definitieve breuk tussen het protestantisme en het Rooms-Katholicisme. Luther schreef een brief met 95 stellingen aan een plaatselijke bisschop en had veel kritiek op de aflaathandel, je kunt je zonden niet afkopen, volgens hem. De leer van Luther en Calvijn breidde zich uit tot protestantse stromingen; het lutheranisme en het calvinisme. Luther vond vooral de priesters overbodig, gelovigen hadden geen tussenpersoon tot God nodig. Bovendien hielden veel priesters zich niet aan het celibaat en leidden een zondig leven. Calvijn vond alleen de Bijbel belangrijk, niet alle franje die er omheen zat, zelfs kaarsen in de kerk vond hij overbodig. De Bijbel bepaalde wie gelijk had, niet de koning. De protestantse stromingen kregen steeds meer aanhangers en uiteindelijk maakte het protestantisme zich los van de paus en richtte eigen kerken op. Hoe resulteerde het conflict in de Nederlanden in de stichting van de Nederlandse staat? In 1559 vertrok Filips II, heer van de Nederlanden naar Spanje om zich tot koning te laten kronen. De Nederlanden waren absoluut geen eenheid, ondanks het feit dat alle gewesten dezelfde landsheer hadden. Filips II trad hard op tegen ketters en de Nederlanders begonnen zich tegen hem te verzetten. Toen Filips vertrok, kreeg zijn halfzus Margaretha de macht over de Nederlanden, wie meteen problemen kreeg met de hoge adel. Ook de lage adel en steden hadden moeite met de centralisatie. De inquisitie riep nog meer protest op, dus begon Willem van Oranje het verzet. Hij wilde godsdienstvrijheid, maar Filips II besloot nog harder op te treden tegen ketters. Margaretha was geïntimideerd, maar de inquisitie werd voortgezet. Toen, in 1566, hielden de mensen in de Nederlanden het niet meer uit en de Beeldenstorm begon; kloosters, kerken, beelden, alles werd gesloopt en geplunderd. In plaats van toe te geven, reageerde Filips II woedend en hij stuurde Alva naar de Nederlanden, om orde op zaken te stellen. Vele verzetters werden onthoofd, anderen vluchtten met Willem van Oranje naar Duitsland om een invasieleger te vormen. Op 1 april namen de geuzen Brielle in, wat ervoor zorgde dat Holland en Zeeland deel gingen nemen aan de opstand. Alva nam wraak, maar de Spanjaarden kregen het steeds moeilijker. De Unie van Utrecht werd gevormd, onder leiding van Willem van Oranje, die de kern werd van een nieuwe staat. De Unie groeide snel, tot de dood van Willem van Oranje. De Spanjaarden namen Antwerpen in, evenals veel noordelijke steden. Één van de Spaanse aanvoerders kreeg het bevel Engeland aan te vallen, waar hij verloor. De opstand was hierdoor gered en de gewesten besloten geen nieuwe landsheer te kiezen en verenigden zich tot de Republiek der Verenigde Nederlanden. Willem van Oranjes zoon, Maurits, kreeg de Republiek (en het noorden) na 1588 in handen, zestig jaar later werd er vrede gesloten, de grens liep door Brabant, dat nog steeds de NederlandsBelgische grens is. Hoofdstuk 6 Hoe begon de wereldeconomie m.b.t handelscontacten en –kapitalisme? Nadat de Spanjaarden en Portugezen begonnen met de overzeese expansie, voeren ook Nederlanders en Engelsen uit naar Azië en Amerika. De Nederlanders bereikten voor het eerst Indië en daarna volgde de ene na de andere handelsonderneming. De concurrentie tussen de Nederlanders werd op een gegeven moment zo groot, dat de winsten hard daalden. Daarom richtte de Staten-Generaal in 1602 de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Buiten de VOC mochten de Nederlanders geen handel meer drijven met Azië; de VOC kreeg het handelsmonopolie. Verder mocht de VOC ook verdragen sluiten met vorsten, vestingen bouwen en oorlog voeren. Zo werd de VOC het voorbeeld van handelskapitalisme, waarbij een deel van de opbrengst werd geïnvesteerd in de onderneming. De Nederlanders gingen zich in 1621 ook richten op West-Afrika en Amerika, waar de West-Indische Compagnie (WIC) voor werd opgericht. Lange tijd was de WIC gericht op het bestrijden van Spanje. Pas toen de oorlog met Spanje voorbij was, ging de WIC zich echt richten op handel met West-Afrika. De handelsrelaties die de Europeanen aanknoopten met de rest van de wereld, werden de basis voor een wereldeconomie: gebieden over de hele wereld raakten verbonden door handel. Wat was de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek? In veel delen van Europa groeide de macht van koningen, terwijl de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden niet eens een centrale regering had. De macht was grotendeels in handen van regenten. Steden werden geleid door vroedschappen die bestonden uit ongeveer 30 regenten. De vroedschappen stuurden vertegenwoordigers naar de provinciale Staten, dat werd in iedere provincie anders geregeld. Het belangrijkste overheidsorgaan was de Staten-Generaal, die bestond uit afgevaardigden uit de gewesten. Hier was de raadspensionaris de belangrijkste persoon, hij was de voorzitter van de Staten van Holland en regelde onderhield contacten. De stadhouder van de gewesten was de machtigste man van de Republiek; een nakomeling van Willem van Oranje. Hoewel hij macht had over het leger en de vroedschappen benoemde, was hij totaal geen alleenheerser. Het bestuur van de Republiek zat dus nogal ingewikkeld in elkaar, maar het werkte wel, hoewel het soms erg lang duurde voor er beslissingen genomen werden. Ook de economie van de Republiek draaide goed; Holland vloeide over van allerlei goederen die het zelf niet voortbracht en Amsterdam was de grootste stapelmarkt van Europa. Door de val van Antwerpen waren er veel rijke lieden naar toe gekomen die kennis, geld en contacten meebrachten. De Staten-Generaal stimuleerde de handel door de in- en uitvoerrechten laag te houden en liet buitenlanders wel meer betalen. Natuurlijk bleven er straatarme mensen, maar al met al steeg de welvaart in de Republiek tot een voor Europa ongekend niveau. Verder was er ook sprake van culturele bloei; er werden dingen uitgevonden, prachtige schilderijen gemaakt, boeken geschreven en ga zo maar door. De oorzaak van de creativiteit was dat de mensen veel hadden meegemaakt: de oorlog met Spanje, de overzeese expansie en handel, enz. Ook de vrijheid in de Republiek zorgde ervoor dat veel buitenlandse geleerden naar Nederland kwamen. De opdrachtgevers van de schilderijen waren geen koningen, maar de regenten, rijke kooplieden en welgestelde burgers. De naam ‘Gouden Eeuw’ was dus geen misplaatste naam aangezien de Republiek op alle fronten een enorme bloei meemaakte. Wie streefde naar absolute macht en hoe behaalde hij dat? Toen Lodewijk XIV 4 jaar was, erfde hij de Franse troon en toen hij 9 jaar was, brak er een opstand van edelen uit, die met hun troepen plunderend door het land trokken. Lodewijk moest vluchten uit Parijs, wat er voor zorgde dat hij de adel de rest van zijn leven wantrouwde. In 1661 nam Lodewijk de regering op zich en maakte hij een einde aan de opstanden van de adel en de godsdienstoorlogen in Frankrijk. Lodewijk vroeg niemand om hulp bij het regeren van zijn land, steden en adel kregen veel minder macht en hij maakte alle beslissingen zonder enig overleg. Wel stelde hij intendanten aan die voor hem belasting inden, soldaten rekruteerden, zich bemoeiden met landbouw, nijverheid, rechtspraak, enz. Verder hervormde Lodewijk het leger, hij wilde niet dat de edelen hun eigen troepen hadden. Hierdoor verkeerde Frankrijk in een lange periode van rust en vrede. Toch zaten er ook zeker negatieve kanten aan de geordende regering van Lodewijk XIV. Het was over met de 70-jaar durende godsdienstvrijheid: calvinisten werden vervolgd. Kunst en wetenschap werden ook gecentraliseerd en de economie werd gestimuleerd en geregeld door de staat; het mercantilisme. Volgens het ‘Droit Divin’ was de koning Gods vertegenwoordiger op aarde. Het volk mocht daarom niet in opstand komen tegen de koning, want dan kwam het in opstand tegen God. Wat hield de wetenschappelijke revolutie in? Tijdens de wetenschappelijke revolutie werden veel ontdekkingen gedaan er werd er veel uitgevonden. Zo werkten de Duitse Johan Kepler en de Italiaanse Galilei Galileo het idee van Copernicus verder uit. Copernicus had namelijk beweerd dat de aarde om de zon draaide en niet andersom. Galileo bouwde telescopen om zijn theorie te bewijzen. Pas in 1992 erkende paus Johannes Paulus II dat Galileo gelijk had. Door Isaac Newton was de drijvende kracht in het heelal en op de aarde niet meer de ‘onbewogen beweger’ maar een verzameling mechanische wetten. Verder vond Antonie van Leeuwenhoek de microscoop uit en ontdekte Willem Harvey de bloedsomloop. Zo werden er nog veel meer dingen uitgevonden en ontdekt in deze periode van wetenschappelijk bloei/revolutie. Tot de 17e eeuw waren wetenschap en magie ongeveer hetzelfde, maar dat veranderde. Overheden gingen geld stoppen in wetenschappelijk onderzoek en de Engelse ‘Royal Academy Society for the Improvement of Natural Knowledge’ en France ‘Académie des Sciences’ werden opgericht. Er verschenen wetenschappelijke tijdschriften en de eerbied voor het verleden werd belachelijk gemaakt. Zonder de wetenschappelijke revolutie hadden we veel dingen nu misschien nog niet geweten en moest er nog een hoop uitgevonden worden wat we nu wel weten. Hoofdstuk 7 Hoe werden ‘rationeel optimisme’ en ‘verlicht denken’ toegepast op alle vlakken van de samenleving? Voorstanders van De Verlichting wilde een eind maken aan de ‘duistere’ tijd van domheid, intolerantie, geloofsfanatisme en onredelijke verschillen tussen mensen. Ze vonden dat kennis en rede superieur waren aan geloof en traditie. Op het gebied van godsdienst waren verlichte denkers niet per definitie antigodsdienstig, maar ze waren tegen intolerantie, bijgeloof en fanatisme. Sommige verlichte denkers wel waren atheïstisch, andere niet. Bijvoorbeeld Voltaire was een deïst en hij bewonderde de godsdienstvrijheid en tolerantie in Engeland. Voltaire was op politiek gebied totaal geen democraat. Hij wilde een absolute vorst die vrijheid van denken garandeerde, de kerk onder de duim hield en vooruitgang bevorderde. Maar andere verlichte denkers waren tegen het absolutisme. Zo schreef John Locke dat regeringen de natuurlijke rechten van de burger moesten garanderen, namelijk: het recht op leven, vrijheid en bezit. Hij vond ook dat regeringen gebaseerd moesten zijn op contacten met burgers. De meningen over ‘de perfecte regering’ waren dus verdeeld, zo ook onder de verlichte denkers. Ook op sociaal en economisch vlak dachten verlichte denkers vooral over verbetering en vooruitgang. De Schot Adam Smith was econoom en vond dat regeringen zich zo min mogelijk bezig moesten houden met de economie. Het rationalisme werd ook in de economie toegepast, volgens Smith willen mensen van nature de economie verbeteren. Over het algemeen dachten verlichte denkers vrij positief over hun eigen tijd, maar ze waren wel allemaal in voor verandering en verbetering. Hoe kon het ancien régime voortbestaan door middel van het verlicht absolutisme? Omdat de adel een deel van zijn privileges wist te herstellen na de dood van de Zonnekoning, Lodewijk XIV, kon het absolutisme niet op dezelfde manier voortgezet worden. De adel en geestelijken betaalden geen belastingen en omdat de oorlog ook veel geld kostte, groeide de staatsschuld in Frankrijk enorm. In andere landen werden hervormingen doorgevoerd, door o.a. Frederik de Grote. Frederik was dan wel een absolute vorst, toch was hij ook voorstander van de verlichting. Zijn, Catharina de Grote van Ruslands en Jozef II van Oostenrijks manier van regeren werd daarom het verlicht absolutisme genoemd. Hun motto was: ‘alles voor het volk, niet door het volk’. Volgens Frederik had hij geen goddelijk recht om koning te zijn, maar hij vond zijn onderdanen te onderontwikkeld voor medezeggenschap. Frederik schafte het censuur af, zorgde voor vrijheid van meningsuiting, godsdienstvrijheid en onafhankelijke rechters. Toch bleven de hervormingen beperkt omdat hij de adel ongemoeid liet. Wat waren de democratische revoluties in Europa met discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap als gevolg? In Amerika verzetten de koloniën zich tegen de Engelsen onder het motto ‘no taxation without representation’. De dertien koloniën richtten samen het Congres op en zegden de gehoorzaamheid aan Engeland op, waarna de Amerikaanse vrijheidsoorlog uitbrak. In 1776 verklaarde het Congres Verenigde Staten van Amerika onafhankelijk. De eerste grondwet van de wereld werd in 1787 aangenomen door de Verenigde Staten. Later werd daar een ‘bill of rights’ aan toegevoegd met grondrechten. De president kreeg de uitvoerende macht, het Congres de wetgevende en het Hooggerechtshof de rechterlijke. In Frankrijk was men ontevreden over de absolute monarchie en de Fransen hadden ontzag voor de Amerikaanse opstand. Op 12 juli bestormden de burgers van Parijs de wapendepots en twee dagen later werd de Bastille ingenomen. De val van de Bastille zorgde voor een algemene opstand in Frankrijk. De door burgervertegenwoordigers opgerichte Nationale Vergadering schafte de feodale rechten af en nam de ‘Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger’ aan. De Nationale Vergadering onteigende de kerk waardoor de staatsschuld kon worden afgelost. De grondwet maakte van Frankrijk een constitutionele monarchie, dus de koning hield de uitvoerende macht. Verder kregen rijke burgers staatsburgerschap en kiesrecht. De koning tekende (onder dwang) voor de grondwet nadat hij gearresteerd was omdat hij had geprobeerd te vluchten. In 1791 werd er een nieuwe volksvertegenwoordiging gekozen en in 1792 brak de oorlog met Oostenrijk en Pruisen uit. Pruisen dreigde iedereen te vermoorden wanneer de oude orde niet werd hersteld. Dit zorgde weer voor grote woede onder het volk; honderden aristocraten werden vermoord en de koning werd afgezet. Bij de nieuwe verkiezingen mochten alle mannen die de revolutie trouw zwoeren stemmen. Het nieuwe parlement veroordeelde de koning ter dood. Toch wilden de mensen een directe democratie wat ervoor zorgde dat de menigte het parlement binnendrong en de gematigde leden verjoeg. Jacobijn Robespierre wilde de revolutie zuiveren en wilde verraders ter dood veroordelen. Tienduizenden mensen werden hierdoor geëxecuteerd. Later werd Robespierre zelf ook ter door veroordeeld. Hierna werd de volksinvloed weer teruggedrongen tot Napoleon de macht greep. Toen hij in 1815 verslagen was, werd geprobeerd de monarchie en adel te herstellen, maar grondwetten bleven bestaan. De idealen van democratische revoluties bleven het verzet tegen de oude orde stimuleren. Verder woedde in Nederland de Bataafse revolutie met als resultaat een eenheidsstaat en een rechtsstaat. Hoofdstuk 8 Wat was de industriële revolutie die in Europese landen de basis legde voor een industriële samenleving? De industriële revolutie was de grootste verandering voor de mensheid na de uitvinding van landbouw. Eeuwenlang kwam energie voort uit spierkracht, tot in Engeland de stoommachine uitgevonden werd. Een echt begin van de industriële revolutie was er niet, het begon ergens in de tweede helft van de 18e eeuw in Engeland. Hoewel deze revolutie erg lang duurde en traag ontwikkelde, wijkt het nogal af van andere revoluties. Toch wordt de industriële revolutie als een revolutie gezien omdat deze revolutie ingrijpende gevolgen had en het leven van alle mensen veranderde. De industriële revolutie werd versterkt door de agrarische revolutie, waarbij de landbouwmethodes werden verbeterd en de transportrevolutie, hierdoor konden meer producten tegelijk en sneller vervoerd worden. De landbouwstedelijke samenleving veranderde in een industriële samenleving. De steden groeiden en de plattelandsbevolking nam drastisch af. In 1850 werkte nog slechts 20% van de bevolking op het land, de andere 80% werkte in de industrie of de dienstensector. Hoe kwamen de politieke stromingen op? Ondanks de groei van de burgerij en de arbeidsklasse, wilde Europese regeringen de macht van de adel en monarchie behouden. Er ontstonden drie stromingen die zich daartegen verzetten: het nationalisme, het socialisme en het liberalisme. De liberalen wilden een grondwet die de macht van den koning beperkte en burgerrechten garandeerde. De regering moest volgens hen ondergeschikt zijn aan de volksvertegenwoordiging en de wet moest voor iedereen gelijk zijn. Verder stelden ze de individuele vrijheden voorop en particulier bezit was de basis voor een goede economie. Na 1840 kregen landen als Frankrijk, Nederland, Engeland en België burgerrechten en nam de macht van de volksvertegenwoordiging toe. Ook werden vrijhandel en particulier bezit de basis voor het economische systeem. In de eerste helft van de 19e eeuw gingen liberalisme en nationalisme goed samen, maar dat veranderde. Uit het culturele nationalisme kwam politiek nationalisme voort, dat een natiestaat wilde maken van bijvoorbeeld alle Duitsers. Rond 1900 werd het nationalisme agressiever en de haat tussen Duitsers, Hongaren, Roemenen, Italianen en Slaven dreigde de monarchie te verscheuren. Na een debat over rechten voor Tsjechen in Bohemen, dat uitmondde in een vechtpartij, hieven alle strijdende partijen hun eigen volkslied aan. Hiermee werd duidelijk dat veelvolkerenstaat niet langer bestond. In tegenstelling tot het liberalisme en het nationalisme was het socialisme een beweging van de arbeidsklasse, niet van de burgerij. Het socialisme stond voor gelijkheid in rechten, macht en inkomen. Pas na 1870 werd het socialisme een goedgeregelde massabeweging. Hoe schreed de democratisering voort met de deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politiek proces? Nadat de Fransen uit Nederland vertrokken waren kwam koning Willem I in het Koninkrijk der Nederlanden aan de macht. Er kwamen een grondwet en een parlement, maar het parlement had bijna niets te zeggen. De Eerste Kamerleden werden door de koning benoemd, de Tweede Kamerleden door provinciebesturen. In 1848 werd het onrustig, zelfs in Holland, dus zag koning Willem II zich gedwongen de nieuwe grondwet van Thorbecke te accepteren. Thorbecke zorgde voor een parlementair stelsel in Nederland: de Eerste Kamer werd benoemd door provinciebesturen, de Tweede Kamer door het volk. Ook kwam de macht grotendeels bij de Tweede Kamer te liggen, de koning werd onschendbaar en de Tweede Kamer verantwoordelijk. De regering kon bovendien alleen regeren met een Kamermeerderheid. Toch was Nederland nog geen democratie. Alleen mannen die genoeg belasting betaalden hadden kiesrecht. Pas in 1887 kregen wat meer mannen kiesrecht, in 1901 mocht de helft van alle Nederlandse mannen stemmen. Pas in 1922 waren de verkiezingen met algemeen kiesrecht voor alle mannen en alle vrouwen. Hoe kwamen de emancipatiebewegingen op? In tegenstelling tot het nationalisme, socialisme en liberalisme, kwam het confessionalisme pas in de tweede helft van de 19e eeuw op. In Nederland waren de confessionelen calvinistisch of katholiek. Samen gingen ze in tegen het liberalisme. Ze streefden beiden naar gelijkberechtiging van hun aanhangers aan de verlichte burgerij. Het waren dus emancipatiebewegingen. Omdat de protestanten en katholieken hun eigen scholen, vakbonden, ziekenhuizen, verenigingen, enz. gingen oprichten, trad er verzuiling op: de bevolking werd opgedeeld in verschillende ‘zuilen’ die apart van elkaar functioneerden. Rond 1900 kwam in Nederland het feminisme op. De feministen maakten zich sterk voor vrouwenkiesrecht en andere gebieden waar vrouwen achtergesteld waren. Zo wilden ze ook dat vrouwen meer kansen kregen op de arbeidsmarkt. Mede door het feminisme konden steeds meer burgermeisjes naar de middelbare school. In 1920 was al de helft van de leerkrachten vrouwelijk. Toch deden vrouwen alleen ‘vrouwenberoepen’ en nam het aantal werkende vrouwen af toen de lonen stegen, omdat de mannen toen genoeg verdienden. Ook stopten de meeste vrouwen met werken zodra ze trouwden. Wat waren de discussies over de ‘sociale kwestie’? De industriële revolutie bracht de ‘sociale kwestie’ met zich mee: een debat over slechte werk- en leefomstandigheden en integratie van arbeiders in de samenleving. In Nederland kwam dit debat pas rond 1870 op gang; er waren stakingen, de eerste vakbonden werden opgericht en het socialisme deed zijn intreden. De ‘sociale kwestie’ kwam niet op gang omdat de arbeidsomstandigheden slecht waren, maar omdat de omstandigheden verbeterd zouden kunnen worden door de economische groei. Ook kwamen ambachtslieden in moeilijkheden door de industrialisatie. De burgerij probeerde de sociale kwestie op te lossen door liefdadigheidsverenigingen die de armen hielpen. Maar wie zich misdroeg, die kreeg niets meer. De discussie bij de overheid ging voornamelijk over kinderen. Bijvoorbeeld artsen, leraren en sommige fabrikanten wilden een verbod op kinderarbeid. Omdat kinderen niet voor zichzelf op konden komen werd in 1874 het kinderwetje van Van Houten doorgevoerd. De liberale Van Houten wilde leerplicht en een verbod op alle kinderarbeid, maar het bleef voor nu bij het verbod op arbeid in fabrieken en werkplaatsen voor kinderen onder de 12 jaar. In 1880 woedde een economische crisis wat de sociale kwestie verscherpte. Er waren constant opstanden, stakingen en hongermarsen. In 1889 kwam een verbod op nachtarbeid voor alle jongens en meisjes onder de 16 jaar en de arbeidsdagen werden beperkt tot 11 uur per dag. Rond 1900 kwamen de eerste sociale wetten en in 1919 kwam er een wettelijke beperking van de arbeidsduur. Wat was het verband tussen het modern imperialisme en de industrialisatie? Het grootste deel van de 19e eeuw was Groot-Brittannië de absolute wereldmacht op zee. In de tijd van het modern imperialisme (vanaf 1870) kreeg Groot-Brittannië concurrentie. De andere Europese machten hadden ook behoefte aan koloniale expansie. In 20 jaar werd bijna heel Afrika onderworpen. Voor die tijd waren de Europeanen in Afrika niet verder gekomen dan de kuststreken. In 1902 waren alleen Ethiopië en Liberia nog onafhankelijk. Ook Azië werd veroverd, alleen China kon niet volledig onderworpen worden en Japan werd zelf imperialistisch. In de 17e en 18e eeuw hadden inheemse stammen in de Nederlandse koloniën nog macht, maar vanaf 1870 kregen westerse ondernemers alle ruimte. Door de industrialisatie vond er arbeidsverdeling op mondiale schaal plaats en kwamen de verhoudingen van landen anders te liggen. Door de industrie werden ook transport en wapens verbeterd. De Afrikanen stonden machteloos tegenover de Europeanen.