definitieve versie van het Belgisch rapport

advertisement
Nationaal rapport, ingediend ingevolge paragraaf 5 van resolutie 16/21
van de Mensenrechtenraad
België
1
I.
Inleiding
1. De Werkgroep Periodiek Universeel Onderzoek (UPR) heeft op zijn 11e sessie van mei
2011 de situatie in België onderzocht. België aanvaardde 88 aanbevelingen. Inmiddels
heeft het alles in het werk gesteld om deze aanbevelingen volledig ten uitvoer te leggen.
In september 2013 diende België op eigen initiatief een tussentijds rapport in bij de
Mensenrechtenraad, waarin het toelicht welk gevolg is gegeven aan de in 2011
aanvaarde aanbevelingen.
II. Methodologie voor de opstelling van het nationaal rapport (aanbevelingen 100.24100.25)
2. Dit rapport is opgesteld ten behoeve van het tweede UPR van België. Zoals bepaald in de
algemene richtlijnen die zijn vastgelegd in besluit 17/119 van de Mensenrechtenraad,
beschrijft het rapport de ontwikkelingen op het gebied van de mensenrechten in België
sinds het vorige onderzoek en de vooruitgang inzake de tenuitvoerlegging van de 88
aanbevelingen die bij het eerste UPR werden aanvaard.
3. De Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken stond in voor de redactie van dit
nationale rapport, waaraan de verschillende betrokken autoriteiten, ook de
gedecentraliseerde overheden, hebben meegewerkt. Het ontwerp-rapport werd op 12 juni
2015 voorgelegd aan de niet-gouvernementele organisaties. De regering heeft de
opmerkingen voor kennisgeving aangenomen en heeft het ontwerp-rapport aangepast aan
bepaalde opmerkingen van het maatschappelijk middenveld.
4. Op de vergadering van 12 juni 2015 hebben de organisaties van het maatschappelijk
middenveld hun reacties meegedeeld. Ze hadden een positieve indruk van de vergadering
en stelden het op prijs dat alle onderwerpen bespreekbaar waren. Hun bevinding was dat
de te optimistische bewoordingen van het rapport geen weergave zijn van de realiteit. Ze
betreurden dat er vooraf niet met hen is overlegd over de te behandelen onderwerpen en
dat in het rapport alleen de bij het UPR van 2011 aanvaarde aanbevelingen aan bod
komen. Ze gaven ook uitvoerig kritisch commentaar bij een aantal thema’s die in het
ontwerp aan de orde zijn gesteld. De organisaties benadrukten met name het gebrek aan
vooruitgang sinds 2011 met betrekking tot de oprichting van een nationale instelling
voor de rechten van de mens met een A-status in overeenstemming met de Beginselen
van Parijs. Verder is het hun wens dat België een aantal internationale verdragen
ratificeert of zijn voorbehouden ten aanzien ervan opheft.
5. Het is van belang er aan te herinneren dat het Koninkrijk België een federale Staat is en
dat het Belgisch federalisme een samenwerkingsfederalisme is. Er is geen hiërarchisch
onderscheid tussen (de normering van) het federale niveau en de gefedereerde entiteiten.
Indien normen van een entiteit de belangen of bevoegdheden van een andere entiteit
kunnen schaden, wordt voorzien in een voorafgaande overlegprocedure of in een a
postiori jurisdictioneel toezicht, met name door het Grondwettelijk Hof. De gefedereerde
entiteiten, eventueel samen met de federale entiteit, kunnen ook op bepaalde gebieden
samenwerken, waarbij de samenwerking formeel in overeenkomsten kan worden
vastgelegd.
2
III. Verbetering van het normatief kader en de beschermingsstructuur (aanbevelingen
100.1-100.6, 100.9, 101.4-101.5, 101.18)
6. België heeft in 2011 het Internationaal Verdrag inzake de Bescherming van Alle
Personen tegen Gedwongen Verdwijningen geratificeerd en in 2014 het Protocol bij het
Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele Rechten en het
Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind betreffende een
mededelingsprocedure. België heeft onlangs nog IAO-Verdrag 159 inzake
beroepsrevalidatie en werkgelegenheid van personen met een handicap en IAO-Verdrag
189 inzake waardig werk voor het huispersoneel geratificeerd. Momenteel heeft België
geen achterstand bij de indiening van de periodieke rapporten bij de verdragsorganen1.
Het heeft trouwens een nationaal mechanisme ontwikkeld met het oog op een meer
regelmatige opvolging van de aanbevelingen van de verdragsorganen.
7. België stelt thans alles in het werk om de volgende mensenrechteninstrumenten zo snel
mogelijk te ratificeren: het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake foltering en andere
wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, het Protocol bij het IAOVerdrag inzake gedwongen of verplichte arbeid en het Verdrag van de Raad van Europa
voor de preventie en de bestrijding van geweld tegen vrouwen en van huiselijk geweld
(Verdrag van Istanboel). Daarnaast onderneemt België stappen om het amendement aan
artikel 8 van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van
rassendiscriminatie, het amendement aan artikel 20, eerste lid, van het Verdrag inzake de
uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen, evenals de amendementen
aan artikel 17 (7) en artikel 18 (5) van het Verdrag inzake foltering en andere wrede,
onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing zo snel mogelijk te aanvaarden.
8. Wat betreft de oprichting van een nationaal mechanisme voor mensenrechten werden de
eerste werkzaamheden ondernomen onder de vorige legislatuur. Een eerste stap was het
interfederaal maken van het Centrum voor gelijkheid van kansen en de oprichting van
een Federaal Migratiecentrum2. In het regeerakkoord van oktober 2014 is ook de
oprichting voorzien van een nationaal mechanisme voor mensenrechten overeenkomstig
de Beginselen van Parijs. België beschikt reeds over elementen van een dergelijk
mechanisme3. Het komt er op aan er een werkbaar geheel van te maken en de nog
1
Het derde rapport over de uitvoering van het Verdrag inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende
behandeling of bestraffing, het vijfde rapport over de uitvoering van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale
en culturele Rechten, het gecombineerde zestiende tot negentiende rapport over de uitvoering van het Internationaal
Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, het eerste rapport over de uitvoering van het
Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijningen, het eerste rapport over de
uitvoering van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en het zevende rapport over de uitvoering van
het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie tegen vrouwen werden onlangs bestudeerd door de
verschillende comités die belast zijn met het toezicht op verdragen.
2 Beide hebben de B-status omdat ze slechts beperkte materiële bevoegdheden hebben.
3 Zoals ondermeer het Interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme, het Federaal
Centrum voor de analyse van de migratiestromen, de bescherming van de grondrechten van de vreemdelingen en de strijd
tegen de mensenhandel, het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, de Nationale Commissie voor de rechten
van het kind, het College van de federale ombudsmannen en de ombudsmannen van de gedecentraliseerde overheden, het
Vast Comité van toezicht op de politiediensten (Comité P) en de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer.
3
ontbrekende opdrachten in te vullen. In dat verband is het van belang een dialoog tot
stand te brengen met alle betrokken partijen, hun voorstellen in aanmerking te nemen en
oog te hebben voor de interfederale dimensie. Ook het federale parlement zal deelnemen
aan het debat, omdat duidelijk moet zijn welke zijn juridische verhouding is tot het
toekomstig nationaal mechanisme voor mensenrechten.
9. De eerste politieke en technische vergaderingen werden reeds georganiseerd. In dit
complexe dossier kan de samenwerkingsovereenkomst pas tot stand komen na de
onderhandelingsfase tussen de verschillende regeringen en na de goedkeuring door de
verschillende parlementen (federale en gefedereerde). Dit betekent dat de instelling van
het nationaal mechanisme voor mensenrechten pas tegen het eind van de regeerperiode te
verwachten valt.
IV. Bevordering en bescherming van de mensenrechten op het terrein en follow-up
van het vorige onderzoek
A. Rechtsbedeling (aanbevelingen 100.42, 100.45-46, 101.19, 101.25)
10. Ingevolge de goedkeuring van een aantal maatregelen zijn andere toezichts- en
sanctieregelingen ingevoerd die een alternatief vormen voor hechtenis. Met betrekking
tot de voorlopige hechtenis is het volgens de wet van 27 december 2012 voortaan de
onderzoeksrechter die beslist of het aanhoudingsbevel wordt uitgevoerd in de gevangenis
ofwel door hechtenis onder elektronisch toezicht. Dit houdt in dat de betrokkene moet
verblijven op een bepaald adres en daar onder elektronisch toezicht staat. Verder voorziet
de wet in autonome straffen onder elektronisch toezicht voor straffen van 1 maand tot 1
jaar4 en in autonome straffen in de vorm van probatie voor feiten waarop politiestraffen
of correctionele straffen staan tussen 6 maanden en 2 jaar5. Probatie bestaat erin
bijzondere voorwaarden gedurende een bepaalde termijn na te leven en is ook bedoeld
om de re-integratie in de samenleving te bevorderen en het risico op recidive te
verkleinen.
11. De Belgische wetgever heeft ook de procedurele rechten versterkt van personen tegen
wie een strafrechtelijk onderzoek loopt. Volgens de wet van 13 augustus 2011 heeft een
persoon die wordt verhoord of een persoon die is aangehouden vóór de ondervraging
recht op vertrouwelijk overleg met een advocaat en heeft iemand die van zijn vrijheid is
beroofd, het recht door een advocaat te worden bijgestaan bij elke ondervraging en voor
de duur van de arrestatie. Verder bepaalt de wet dat een minderjarige niet van dat recht
kan afzien. Als de politie vaststelt dat een meerderjarige die moet worden verhoord een
zwak of kwetsbaar persoon is (bijvoorbeeld als gevolg van een psychische stoornis),
moet zij ook de regeling voor minderjarigen toepassen. Voor een persoon die over
onvoldoende inkomsten beschikt, is deze bijstand kosteloos overeenkomstig de
bepalingen over het recht op gedeeltelijke of volledige kosteloze juridische
tweedelijnsbijstand.
4
5
Wet van 7 februari 2014.
Wetten van 10 april en 8 mei 2014.
4
12. Met de goedkeuring in 2007 van een meerjarenplan is de hulpverlening aan personen
(forensisch psychiatrische patiënten) die op bevel van de rechter worden geïnterneerd,
grondig hervormd. Het plan is erop gericht aangepaste hulp te verstrekken aan
geïnterneerden door hen niet in strafinrichtingen te laten verblijven en te streven naar een
zo gunstig mogelijk re-integratie in de maatschappij. In het kader van dit plan werden de
volgende projecten opgezet: de opening in 2014 van een centrum voor gerechtelijke
psychiatrie in Gent (262 plaatsen), de nog lopende bouw van eenzelfde centrum in
Antwerpen (180 plaatsen). Beide centra hanteren dezelfde zorgverleningscriteria als
gewone psychiatrische ziekenhuizen. Voor geïnterneerden voor wie een gemiddeld
veiligheidsniveau geldt, zijn er 601 plaatsen bijgekomen in verschillende soorten
inrichtingen, naargelang van de behoeften6. Om de integratie van geïnterneerden in het
klassieke en reguliere zorgaanbod te bevorderen werden projecten opgezet ter
verbetering van het zorgcircuit, meer bepaald door de aanstelling van coördinatoren –
voor de inschatting van de behoeften - en van zorgteams, die het zorgcircuit tussen de
instellingen en over de sectoren heen organiseren, rekening houdend met de
zorgbehoeften van de geïnterneerden. In 2014 werd een dertigtal nieuwe projecten
opgezet om het residentiële en ambulante zorgaanbod uit te breiden.
13. De wet van 5 mei 2014 regelt de hervorming van het stelsel dat van toepassing is op
geïnterneerden. Het zwaartepunt ligt daarbij op de re-integratie van de geïnterneerde in
de maatschappij en op zijn recht op passende zorg. Zo is er heel wat vooruitgang geboekt
op het gebied van de deskundigheid over het interneringsproces: het psychiatrisch
deskundigenonderzoek is voortaan verplicht en contradictoir en moet door een officieel
erkend deskundige worden verricht. De kamer voor de bescherming van de
maatschappij, dat is de instantie die verantwoordelijk is voor de opvolging van de
geïnterneerde, bestaat uit een rechter en 2 assessoren van wie één gespecialiseerd is in
re-integratie en één in klinische psychologie. Bovendien maakt de wet het mogelijk om
de geïnterneerde ook buiten de gevangenisstructuur een zorgkader aan te bieden7.
14. Op civielrechtelijk gebied is er nog een andere wet van 5 mei 2014 betreffende de
vaststelling van de afstamming van de meemoeder bij lesbische koppels. Door deze wet
kan de afstemmingsband ten opzichte van de meemoeder op dezelfde manier worden
vastgesteld als ten opzichte van de vader. Het is nu mogelijk om deze band vast te stellen
door middel van het vermoeden van meemoederschap en zelfs via de rechter.
15. Bij de wet van 30 juli 2013 is de familierechtbank ingevoerd met als doel geschillen in
familiezaken (huwelijk, echtscheiding, ouderlijk gezag) bij één rechtbank onder te
brengen. Dat maakt het voor gespecialiseerde magistraten mogelijk gezinssituaties beter
op te volgen.
6
Afdeling intensieve zorg, psychiatrische verzorgingstehuizen en intiatieven voor beschermd wonen.
Samenwerkingsovereenkomsten met psychiatrische instellingen, vereenvoudiging van procedures, bijstand door
coördinatoren die het ontslag van de geïnterneerde voorbereiden.
7
5
16. De gerechtelijke achterstand is flink weggewerkt en dat blijkt ook uit de cijfers8.
Bovendien werkt het Vast Bureau voor Statistiek en Werklastmeting (VBSW) intensief
aan de ontwikkeling van een instrument om de werklast bij de hoven van beroep en de
rechtbanken te meten. Tot slot is er nog de wet van 1 december 2013 tot hervorming van
de gerechtelijke arrondissementen en met het oog op een grotere mobiliteit van de leden
van de rechterlijke orde en een betere verdeling van de werklast.
17. Wat de rechtsbedeling voor minderjarigen betreft, bevestigt België andermaal dat slechts
in laatste instantie gebruik wordt gemaakt van maatregelen zoals plaatsing en a fortiori
het uit handen geven. De Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind en de
kinderrechtencommissarissen pleiten voor een justitie die is aangepast aan kinderen,
meer bepaald bij de samenwerking met het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding.
B. Toestand in de gevangenissen en in de detentiecentra (aanbevelingen 100.21, 100.35100.41, 100.44, 100.47, 101.3)
18. De afgelopen jaren heeft België zich toegelegd op de strijd tegen de overbevolking in de
gevangenissen en op de verbetering van de detentieomstandigheden. Het werk is nog niet
voltooid, maar inmiddels zijn maatregelen genomen om meer plaatsen te creëren,
verouderde gevangenissen te vervangen door nieuwe en voorrang te geven aan
vervangende straffen. Mede door de in het Masterplan opgenomen opening van 3 nieuwe
gevangenissen (Beveren, Leuze-en-Hainaut en Marche-en-Famenne) werd het aantal
plaatsen aanzienlijk uitgebreid tot 936. Verder is de bouw van 2 nieuwe gevangenissen
gepland: in Dendermonde (444 plaatsen) en Haren (1.190 plaatsen). Deze nieuwe
gevangenissen zullen voldoen aan de nieuwe normen inzake detentie. Door de bouw
ervan kunnen ook verouderde gevangenissen - zoals in Haren - worden gesloten.
Daarnaast zijn ook aanzienlijke middelen uitgetrokken voor vervangende straffen. Door
de grondige herziening van de regels inzake elektronisch toezicht kwamen veel meer
gedetineerden ervoor in aanmerking9. Voor straffen van minder dan 3 jaar is dit hoe
langer hoe meer de algemene wijze van strafuitvoering en ook meer en meer de wijze die
de strafuitvoeringsrechtbanken kiezen met het oog op een voorwaardelijke vrijlating. Tot
slot werden ook meer middelen vrijgemaakt voor werkstraffen en probatie.
19. Sinds half 2013 is het resultaat van dit beleid zichtbaar. De overbevolking is gedaald van
30% in mei 2013 naar 10% in april 2015. Er is ook een dalende trend in het aantal
gevangenen. Op 15 avril 2014 waren er nog 11.854 gedetineerden terwijl dat er een jaar
later nog 11.215 waren. Deze trend is al ingezet in juli 2013, maar bereikte pas in 2015
zijn volle omvang. België is vastbesloten om op de ingeslagen weg verder te gaan en het
aantal gevangenen op minder dan 10.000 te brengen terwijl het terzelfdertijd de
gevangeniscapaciteit vergroot.
20. Met betrekking tot de invoering van een minimumdienstverlening in de gevangenissen,
zoals vastgelegd in het Regeerakkoord, werd een evalutatie uitgevoerd van Protocol 351
8
Het aantal lopende zaken dat op 1 januari 2000 nog 20.364 bedroeg, was op 1 januari 2013 gedaald tot 14.363 bij de
correctionele rechtbanken. Bij de hoven van beroep, dus voor burgerlijke zaken, is het aantal lopende zaken gedaald van
69.161 in 2000 naar 37.870 eind 2013.
9 1.129 op 15 april 2013 tegen 1.964 op 15 april 2014.
6
dat de versterking van de sociale dialoog en conflictbeheersing in de gevangenissector
tot doel heeft.
C. Racisme en non-discriminatie (aanbevelingen 100.7-8, 100.31-34, 101.6-7, 101.17,
101.22, 101.22-24)
21. In de strijd tegen racisme, extremisme en xenofobie werd de voorbije jaren sterk ingezet
op zowel preventieve als repressieve maatregelen en dit over de verschillende
beleidsniveaus heen.
22. Op het federale niveau werden een aantal wetgevende en beleidsmatige instrumenten
aangenomen. Een van de belangrijkste instrumenten is de gemeenschappelijke
omzendbrief van de Minister van Justitie, de Minister van Binnenlandse Zaken en het
College van Procureurs-Generaal betreffende het opsporings- en vervolgingsbeleid
inzake discriminatie en haatmisdrijven10. Deze omzendbrief richt zich specifiek op
judiciële en politionele diensten. De belangrijkste doelstelling is het uniformiseren van
het opsporings- en vervolgingsbeleid inzake (onder meer) antiracisme wetgeving en
decreten, inclusief negationisme. De omzendbrief hecht groot belang aan het
sensibiliseren van de verschillende actoren. Het gaat hier onder meer om
parketmagistraten, het arbeidsauditoraat, politie en bevoegde sociale inspectiediensten.
Dit opzet omvat ook een opleiding voor referentiemagistraten uit de verschillende
parketten en auditoraten en voor referentieambtenaren van de politie, die hen een
grondige kennis van de relevante anti discriminatie wetgeving geeft. Er is recent een
werkgroep opgericht met het oog op een evaluatie van de omzendbrief.
23. Wat de politiediensten in het bijzonder betreft, zijn er de waarborgen die bestaan uit
hoofde van het wettelijk, regelgevend en deontologisch kader dat van toepassing is op
hun optreden en dat betrekking heeft op de verplichtingen inzake de eerbiediging van de
grondrechten en met name het verbod op onderzoeken, willekeurige aanhoudingen,
huiszoekingen en ondervragingen die gebaseerd zijn op het fysieke aspect, de huidskleur
of raciale of etnische herkomst, enerzijds, en op de interne of externe mechanismen voor
toezicht vooraf of achteraf, anderzijds. Daarenboven kan algemeen worden gesteld dat de
opleiding van politiemensen een essentiële aanvullende maatregel vormt in de strijd
tegen racisme en discriminatie. Zo heeft de Politie, in samenwerking met het
Interfederaal Gelijkekansencentrum, verschillende opleidingen ontwikkeld rond het
thema non-discriminatie en diversiteit.
24. Verder schenkt de hogervermelde omzendbrief ook aandacht aan het opsporen van
misdrijven gepleegd via het internet. Dit betreft in het bijzonder cyberhaat door middel
van stalking, beledigingen en pesterijen uit racistische motieven.
25. Op repressief vlak bevestigt de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen
van discriminatie de bepalingen in de wet van 25 februari 2003 waardoor de drijfveer
van discriminatie als verzwarende omstandigheid geldt bij een aantal strafbare feiten. Als
de drijfveer van het strafbaar feit een van de door de wet verboden drijfveren van
10
COL 13/2013.
7
discriminatie is, met name ras, huidskleur, afkomst, nationale of etnische origine (artikel
453bis van het Strafwetboek), dan kan het minimum van de voorziene straffen worden
verzwaard. Bovendien voorziet de wet van 14 januari 2013 dat de maximumstraf zelfs
kan worden verzwaard als discriminatie een van de drijfveren is voor doodslag of
opzettelijke slagen en verwondingen is (artikel 405 quater van het Strafwetboek).
26. Wat rechtspersonen betreft voorziet artikel 55 van de VZW-wet in de gerechtelijke
ontbinding van de vereniging in geval van een ernstige overtreding van de openbare
orde. Uiteraard valt het oproepen tot haat onder deze definitie.
27. Artikel 150 van de Grondwet bevat een uitzondering op het principe dat
drukpersmisdrijven door het Hof van Assisen worden behandeld. Wanneer
drukpersmisdrijven van racistische aard zijn wordt er een eenvoudigere, correctionele
procedure gevolgd.
28. In het kader van religieuze verdraagzaamheid kan gemeld worden dat het wetgevende
proces ter erkenning van het boeddhisme als een niet confessionele levensbeschouwing
lopende is.
29. De Vlaamse Gemeenschap stelt dat integratie, waaronder inburgering, niet het enige
middel is in de strijd tegen racisme, onverdraagzaamheid en discriminatie, maar dat deze
er een belangrijke aanzet toe vormt. In een nieuw decreet over integratie van 7 juni 2013
verwijst de Vlaamse regering uitdrukkelijk naar de inzet voor anti-discriminatie en de
strijd tegen racisme als een van de aandachtspunten in haar integratiebeleid.
30. De Vlaamse regering streeft naar
via dialoog die op haar beurt
maatschappelijk draagvlak. Zo
levensbeschouwingen in dialoog
pluralistische samenleving.
de grootst mogelijke inclusiviteit. Dat wil ze bereiken
bevorderlijk is voor meer begrip en een steviger
groeien tal van initiatieven en gaan religies en
met de Vlaamse Gemeenschap, over hun rol in een
31. Inburgering is een speerpunt van het Vlaamse integratiebeleid. Het traject is bedoeld
voor migranten met een langdurige of definitieve verblijfsvergunning in België die in het
Vlaamse Gewest of in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wonen. Het
inburgeringstraject wordt gezien als een eerste stap in de begeleiding naar een
volwaardige deelname aan de samenleving.
32. De regering van de Franse Gemeenschap keurde op 19 december 2014 53 maatregelen
goed in de strijd tegen racisme en alle vormen van discriminatie. Bij de regering wordt
jaarlijks verslag uitgebracht over de toepassing ervan. Op het eind van de regeerperiode
volgt dan een evaluatie voor het Parlement. De maatregelen omvatten alle
bevoegdheidsgebieden van de Franse Gemeenschap. Verder wordt overwogen om
behalve deze maatregelen ook specifieke maatregelen te formuleren tegen antisemitisme
en vreemdelingenhaat.
33. Ook in 2013 werd gebruik gemaakt van de barometer die meet hoe vaak diversiteit en
gelijkheid aan bod komen in de audiovisuele media in de Franse Gemeenschap. In 2014
8
en 2015 werd met de diversiteitsbarometer het aandeel in de geschreven pers gemeten.
Voor journalisten en journalisten in spe waren er ook sensibiliserings- en
opleidingsacties rond gelijkheid en diversiteit.
34. In 2014 hebben de Franse organisaties tegen racisme een gezamenlijk platform opgericht
om in overleg te bepalen wat voor hen de strijd tegen racisme, antisemitisme,
vreemdelingenhaat en islamofobie inhoudt. Het platform kreeg van de regering subsidies
voor secretariaatsondersteuning.
35. In mei 2015 keurde de Franse Gemeenschap de krachtlijnen van het integratiebeleid
goed die de invalshoek zouden vormen van de oproep tot het indienen van projecten.
Hiervoor staat een fonds van 1.450.000 euro ter beschikking voor de bevordering van
burgerschap en interculturaliteit11. De oproep tot het indienen van projecten vond plaats
in juni 2015. De doelgroep zijn verenigingen en gemeenten die een actie willen opzetten
en die aan specifieke beoordelingscriteria beantwoorden.
36. Om een en ander te bestendigen, zou een voorontwerp van decreet worden ingediend,
wat het mogelijk maakt structuur te geven aan de oproep tot het indienen van projecten
en aan het geheel van ngo’s die dit thema als werkterrein hebben.
37. Om de strijd aan te gaan tegen geweld en discriminatie ten aanzien van LGBT personen
in België werden er in 2013 twee interfederale actieplannnen (IAP) tegen homo- en
transfobie uitgewerkt. Het eerste plan focust op het aanpakken van homo- en transfoob
geweld. In het tweede plan ligt de klemtoon op het ruimere klimaat waarin dit geweld tot
stand komt en wordt een bredere preventie van verschillende vormen van discriminatie
vooropgesteld. Deze actieplannen werden uitgewerkt na consultatie met het middenveld
en met betrokken organisaties en werden gedragen door alle regeringen en overheden.
De wettelijke maatregelen die in de actieplannen zijn opgenomen werden reeds
grotendeels aangenomen. Zo werd in 2014 een bijkomende wettelijke bescherming voor
transgenders opgenomen in de verschillende wetgevingen: de termen ‘genderidentiteit’
en ‘genderexpressie’ werden opgenomen in de genderwet, de antidiscriminatiewetgeving, de antipestwet en in decreten van de gefedereerde entiteiten. In
het kader van de IAP’s werden ook de strafverzwaringsmaatregelen verruimd.
D. Gendergelijkheid en discriminatie van vrouwen (aanbevelingen 100.15-18, 100.2830, 101.20-21)
38. De regeringen in België hebben elk een functionaris die bevoegd is voor de gelijkheid
van mannen en vrouwen en ter zake deskundige instanties. Ze geven ondersteuning aan
vrouwengroeperingen
en
de
vrouwenbeweging.
Zo
heeft
de
Franse
Gemeenschapsminister
voor
vrouwenrechten
een
inspraakorgaan
voor
vrouwenorganisaties en de vrouwenbeweging opgericht. Zij geeft ook financiële steun
voor projecten op het terrein.
11
Een eerste krachtlijn is de opvoeding tot burgerschap (300 000 euro); een tweede krachtlijn behelst de interculturele
dialoog en het bevorderen van diversiteit en de strijd tegen racisme (850.000 €), een derde krachtlijn beoogt de
ondersteuning van projecten inzake de rechten van migranten (300. 000 euro).
9
39. De voorbije jaren heeft de strategie inzake ‘gender mainstreaming’ ingang gevonden op
op alle beleidsniveaus. Ze houdt verplichtingen in voor alle regeringsleden en
administraties, zoals statistieken uitsplitsen naar geslacht, genderindicatoren ontwikkelen
en genderbewust budgetteren. Alle regeringen zullen zich blijvend verbinden voor de
daadwerkelijke uitvoering van die strategie.
40. De verschillende regeringen willen de aandacht voor de genderdimensie in het
werkgelegenheidsbeleid blijvend versterken. Binnen de EU is de loonkloof in België een
van de kleinste maar het kan nog beter. Daarom heeft België een speciale ‘taskforce’
opgericht waarvan verschillende actoren die betrokken zijn bij de toepassing van de wet
ter bestrijding van de loonkloof, deel uitmaken 12.
41. Op besluitvormingsniveau werden quota ingevoerd voor de raden van bestuur van
federale overheidsbedrijven en beursgenoteerde bedrijven 13 en voor topfuncties in
federale overheidsbesturen14. Ook de gefedereerde entiteiten voerden soortgelijke regels
in. De beoordeling van de respectieve wetgevingen leverde in elk geval hoopgevende
resultaten op.
42. Ook op het gebied van genderwetgeving zijn vorderingen gemaakt. Sinds mei 2014
vormen genderidentiteit en genderexpressie beschermde criteria in alle
antidiscriminatievoorschriften. Verder was er in juni 2014 nog de wijziging van het
Burgerlijk Wetboek met het oog op de invoering van de gelijkheid tussen vrouwen en
mannen bij de wijze van naamsoverdracht aan het kind en aan de geadopteerde. In
augustus 2014 is dan nog de wet ter bestrijding van seksisme van kracht geworden. In
een folder voor het grote publiek worden de voorwaarden voor de toepassing van de wet
toegelicht.
43. Deze strijd tegen seksisme behelst ook de bestrijding van genderstereotypen en de
sensibilisering van het grote publiek en in het bijzonder van jongeren voor meer
maatschappelijke gelijkheid. Er lopen al een aantal projecten: de website ‘Genderklik’
(Vlaamse Gemeenschap) voor het doorbreken van genderstereotypen, de campagne
“Touche pas à ma pote”/”Handen af! Stop seksime” (Brussels Hoofdstedelijk Gewest)
om de strijd aan te binden tegen stereotypen, seksisme en pesten. Dan is er nog de
doorlichting van de audiovisuele media en de geschreven pers op berichtgeving over
gender en diversiteit en de bewustmaking van de mediaprofessionals betreffende de
mediavoorstellingen van vrouwen en mannen (Franse Gemeenschap). Tot slot blijven de
federale overheidsinstanties speciale aandacht besteden aan gendermainstreaming in hun
communicatiestrategie via sensibiliseringsacties, opleidingen en de ontwikkeling van
tools voor federale communicatoren.
12
Wet van 22 april 2012 ter bestrijding van de loonkloof tussen mannen en vrouwen.
Wet van 28 juli 2011 teneinde te garanderen dat vrouwen zitting hebben in de raden van bestuur van de autonome
overheidsbedrijven en de beursgenoteerde vennootschappen.
14 Koninklijk Besluit van 2 juni 2012 inzake de invoering van genderdiversiteit in de twee hoogste graden van de federale
administratie.
13
10
44. In de onderwijssector gaat veel aandacht naar de bestrijding van genderstereotypen en de
bevordering van de gelijkheid tussen jongens en meisjes. De drie Gemeenschappen
zetten zich hier actief voor in, meer bepaald op het gebied van schoolboeken en de
opleiding van leerkrachten.
45. Zo ontwikkelde de Franse Gemeenschap een online sensibiliserings- en
opleidingsmodule ‘Filles-garçons: une même école?” voor (toekomstige) leerkrachten en
opleiders. De module werd geactualiseerd en kreeg in februari 2014 een ruime
verspreiding. In de Vlaamse Gemeenschap wordt sinds het academiejaar 2014-2015 een
interuniversitaire masteropleiding Gender en Diversiteit aangeboden.
E. Huiselijk geweld (aanbevelingen 100.13-14, 101.1-.2, 101.13, 101.15-16)
46. België wil prioritair werk maken van een algemene en gecoördineerde strategie voor de
bestrijding van gendergerelateerd geweld. Daartoe heeft België een nationaal actieplan
(NAP) uitgewerkt waarbij alle beleidsniveaus zijn betrokken.
47. Behalve de actualisering van het vierde NAP 2010-2014 in juni 2013, is ook een
werkgroep opgericht die het voorbereidend werk zal doen om de strijd tegen seksueel
geweld op te nemen in het vijfde NAP 2015-2019. In samenwerking met de betrokken
overheden op federaal niveau en op het niveau van de Gemeenschappen en Gewesten en
na overleg met de civiele samenleving, is een ontwerp van NAP 2015-2019 geschreven
dat gebaseerd is op het Verdrag van Istanbul15, waarvoor de ratificatieprocedure lopende
is.
48. De volgende stap is de goedkeuring van het ontwerp van NAP door alle regeringen. Het
is de bedoeling dat er aanknopingspunten zijn met vormen van geweld tegen vrouwen
die onder andere instrumenten vallen, zoals het NAP voor de strijd tegen mensenhandel
of het tweede NAP ‘Vrouwen, vrede en veiligheid’.
49. Op wetgevingsgebied is wat seksueel geweld betreft meer klaarheid en duidelijkheid
gekomen inzake verzoeken om DNA-analyses, de bekendmaking en vergelijking van de
DNA-profielen en de betaling van proces- en expertisekosten, waardoor wordt vermeden
dat het slachtoffer moet opdraaien voor de kosten. In 2013 werden de straffen voor
gedwongen huwelijken of schijnhuwelijken verzwaard en werd een strafbaarstelling
ingevoerd voor gedwongen samenwoning of schijnsamenwoning. Voortaan is het ook
strafbaar om aan te zetten tot vrouwelijke genitale verminking (VGV) of er publiciteit
rond te maken.
50. Met betrekking tot het strafrechtelijk beleid is een evaluatie gemaakt van de ministeriële
richtlijn over de seksuele agressieset van 200516. Momenteel wordt gewerkt aan de
aanpassing van de gemeenschappelijke omzendbrief van de minister van Justitie en het
15
Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk
geweld van 11 mei 2011
16
COL 10/2005.
11
College van procureurs-generaal over het strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld17.
De bespreking van een ontwerp van omzendbrief over eergerelateerd geweld, VGV en
gedwongen huwelijken is aan de gang.
51. Nieuwe initiatieven om slachtoffers te sensibiliseren zijn de nationale website over
partnergeweld, de nationale campagne over seksueel geweld, de campagne ‘Violences
conjugales et Migration’ van de Franse Gemeenschap en in de Vlaamse Gemeenschap de
campagne van de infolijn 1712 voor de slachtoffers van partnergeweld.
52. In 2014 werden andermaal opleidingen over gendergerelateerd geweld georganiseerd
voor magistraten, politiemensen, beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg, de
psychosociale hulpverlening en het onderwijs. Het Waalse Gewest richtte in 2014 een
centrum voor de ondersteuning van de strijd tegen partnergeweld op. Het Vlaams Gewest
zette gecoördineerde en geïntegreerde multidisciplinaire hulpverleningsprojecten op.
Verder zijn inspanningen geleverd om het aantal opvangplaatsen te verhogen. In het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest opende een gespecialiseerd opvangtehuis de deuren. Tot
slot werd voor alle betrokkenen een tool voor de risicotaxatie van partnergeweld
uitgewerkt en kregen zij een “VGV-preventiekit”.
53. Alle beleidsniveaus blijven financiële steun geven aan verschillende maatschappelijke
organisaties die op het terrein actief zijn en die met deze steun bewustmakings- en
preventieactiviteiten alsook opvangactiviteiten kunnen organiseren.
F. Kinderrechten (aanbevelingen 100.10-12, 100.15, 100.50, 101.8-12, 101.14)
Coördinatie van het beleid inzake kinderrechten, kinderrechteneducatie en participatie
54. Zoals vermeld in het eerste UPR-rapport18, investeert België al decennia lang in de
coördinatie van het kinderrechtenbeleid. Sinds vorig jaar zijn nieuwe actieplannen
goedgekeurd en de plannen voor 2015 en volgende jaren staan op stapel.
55. Participatie van jongeren en middenveld kreeg in dit verband een grotere rol toebedeeld.
In 2012 sloot de Vlaamse Regering een Jongerenpact 2020 af met jongeren en
stakeholders, na een intensief participatietraject i.s.m. de Vlaamse Jeugdraad die 2000
jongeren bevroeg, een online bevraging van 6000 jongeren en een Living Library.
Daarnaast waren jongeren en middenveld ook betrokken bij de bepaling van de
prioriteiten in het kader van het jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan 2015-2019.
56. In 2013 namen 250 kinderen tussen 5 en 18 jaar deel aan een proefproject dat erin
bestond hen te betrekken bij het ‘Plan francophone Droits de l’enfant’. Het was de
bedoeling hen het Plan voor 2011-2014 te laten beoordelen en voorstellen voor het
volgende plan te laten formuleren en hiervan een terugkerend initiatief te maken dat nog
voor uitbreiding vatbaar is.
17
18
COL 4/2006.
A/HRC/WG.6/11/BEL/1, 54-55.
12
57. Het doel om de hele administratie vertrouwd te maken met een echte
kinderrechtencultuur krijgt vorm door het werk van een aantal denkgroepen die sinds een
aantal jaren geregeld gaan samenzitten met de civiele samenleving. Daarnaast zijn er ook
opleidingen en studies over de uitlegging van het Verdrag inzake de Rechten van het
Kind, maar ook over commmuniceren met kinderen en de ontwikkeling van
kindvriendelijke websites19.
58. België evalueert het beleid aan de hand van indicatoren. De Vlaamse Gemeenschap
maakt gebruik van een kinderrechtenmonitor, wat moet leiden tot een verbetering van de
levensomstandigheden van kinderen, zoals bedoeld in het Verdrag inzake de Rechten
van het kind. De twee Gemeenschappen hebben aan hun actieplan inzake kinderrechten
ook voortgangsindicatoren gekoppeld. De Nationale Commissie voor de Rechten van het
Kind is zo goed als klaar met een lijst van veertig indicatoren die het mogelijk maakt op
geregelde tijdstippen de voortgang van de naleving van de kinderrechten in België te
meten. Een aantal indicatoren houden verband met door de civiele samenleving naar
voren gebrachte aandachtspunten. Bijzondere aandacht zal worden besteed aan het
luisteren naar kwetsbare groepen.
59. In het kader van het Belgische voorzitterschap van de Raad van Europa organiseerde
België in december 2014 een Europese Conferentie over het Belang van het Kind. 20 Op
15 april 2015 nam het Comité van Ministers van de Raad van Europa akte van deze
conclusies en besliste deze mee te nemen bij de ontwikkeling van haar strategie
kinderrechten 2016-2019.
60. Tot slot is er het baanbrekend werk op regionaal, nationaal, Europees en internationaal
niveau van de ‘délégué général aux droits de l’enfant’ en zijn Vlaamse tegenhanger, de
‘Kinderrechtencommissaris’.
Bestrijding van geweld
61. Wat het probleem van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie
betreft, is de wetgeving in 2011, 2012 en 2014 aangepast 21. Daarnaast zijn er nog
intiatieven zoals het Centrum voor arbitrage inzake seksueel misbruik dat slachtoffers in
contact brengt met hulpverleners en erkende bemiddelaars en dat in het kader van
opleidingen permanent aandacht besteedt aan deze problematiek binnen de Kerk. In het
onderwijs, de sportsector, het jeugdwerk, de jeugdzorg en de kinderopvang wordt
gewerkt met een verbintenisverklaring om de fysieke, psychische en seksuele integriteit
van minderjarigen te beschermen en hun fair-play en sociale integratie te bevorderen en
opleidingen te organiseren. Over het thema seksualiteit en het beleid hieromtrent werd op
maat van deze sectoren een kader ontwikkeld en gepubliceerd en is werk gemaakt van
19
Zie www.kinderrechtswinkel.be, http://www.jongerengids.be, www.kinderrechten.be et www.keki.be, en
www.oejaj.cfwb.be.
20
http://www.bestinterestofthechild.be/
21
Het betreft de wet inzake de bescherming van minderjarigen tegen benadering met als oogmerk het plegen van strafbare
feiten van seksuele aard en de wet teneinde kinderen te beschermen tegen cyberlokkers.
13
sensibiliseringsmateriaal en opleidingen. Bovendien hebben een aantal sectoren de plicht
om gewelddaden aan de bevoegde overheden te melden en te registreren22.
Recht op onderwijs
62. België blijft inspanningen leveren om te komen tot een algemeen inclusief
onderwijsbeleid dat erop gericht is meer kinderen met een handicap in het reguliere
onderwijs op te nemen.23 De leerling, de ouders, de school of het centrum voor
leerlingenbegeleiding mogen om specifieke steun vragen. Een leerkracht of een
personeelslid van de school binnen het bijzonder onderwijs begeleidt de leerling bij de
overstap naar het reguliere onderwijs. Behalve dit systeem zijn er ook gespecialiseerde
scholen waar kinderen met een handicap onderwijs kunnen volgen dat is afgestemd op
hun mogelijkheden in klassen die volgens het type handicap zijn samengesteld. In
principe is de keuze van onderwijs en school vrij. Een school kan evenwel de reden of
redenen opgeven waarom het nagenoeg onmogelijk is om er bepaalde kinderen
onderwijs te laten volgen. België zal zijn inspanningen voortzetten om elk kind de beste
onderwijskansen te geven. Naargelang het de Vlaamse of de Franse Gemeenschap
betreft, is de evaluatie van de begeleiding binnen het inclusief en geïntegreerd onderwijs
al uitgevoerd of gepland. Dit is een waarborg voor nuttige aanpassingen aan het
onderwijssysteem en bijgevolg een waarborg voor het recht op kwalitatief hoogstaand
onderwijs voor iedereen.
22
Zie onder andere: het Besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2014 betreffende het beleid inzake
preventie van en omgaan met seksueel grensoverschrijdend gedrag in gezondheids- en
woonzorgvoorzieningen; art. 42-43 Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de algemene
erkenningsvoorwaarden en kwaliteitszorg van voorzieningen voor opvang, behandeling en begeleiding van
personen met een handicap; art. 11 Besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994 inzake de
erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand;
Ministerieel besluit van 18 december 2013 betreffende de kwaliteitszorg in de adoptiediensten voor
interlandelijke adoptie. Voor de Franse Gemeenschap op het gebied van onderwijs: Circulaire 2327 van 2 juni
2008, Dispositions communes en matière de faits graves devant figurer dans le ROI, Circulaire 375 van 5
september 2002, Actes de violence et harcèlement – déclarations et plaintes, Circulaire 2111 van 28 november
2007, Registre des actes de violence dont sont victimes les membres des personnels des établissements
d’enseignement et assimilés organisés par la Communauté française; Circulaire 1836 van 11 april 2007,
Informations des membres du personnel des établissements scolaires au sujet des droits des victimes d’actes de
violence sens large et l’aide à la jeunesse. Voor de Franse Gemeenschap op het gebied van samenwerking in de
sectoren van de gehandicaptenzorg, het kinderwelzijn, enz. en de Jeugdzorg: Protocole cadre de collaboration
entre les centres publics d'action sociale et les conseillers et directeurs de l'aide à la jeunesse – DGAJ;
Protocole de collaboration entre l'Office de la Naissance et de l'Enfance (ONE) et les conseillers de l'aide à la
jeunesse, d'une part, et les directeurs de l'aide à la jeunesse, d'autre part; Protocole de collaboration entre les
conseillers et directeurs de l'aide à la jeunesse et les Equipes SOS Enfants; Protocole de collaboration entre
l'Agence Wallonne pour l'Intégration des Personnes Handicapées (AWIPH) et la Direction Générale de l'Aide à
la Jeunesse (DGAJ); Protocole de collaboration le service bruxellois francophone des personnes handicapées
(SBFPH), également appelé PHARE, et la Direction générale de l'aide à la jeunesse (DGAJ) en région de
Bruxelles-Capitale; Bonnes pratiques de collaboration et de communication entre le secteur de l'enseignement
- fondamental et secondaire - et le secteur de l'aide à la jeunesse: Protocole d’intervention entre le secteur
médico-psycho-social et le secteur judiciaire. Zie ook het Vlaams decreet van 12 maart 2014 betreffende
maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften.
23
Zie bijvoorbeeld het Vlaams decreet van 12 maart 2014 betreffende maatregelen voor leerlingen met
specifieke onderwijsbehoeften.
14
63. Ook het recht op participatie van andere kwetsbare groepen is in volle ontwikkeling. Zo
wordt er gewerkt aan de uitwerking van meer participatieve procedures voor gevallen
van uitsluiting op school. Er wordt naar gestreefd de schoolkosten zo beperkt mogelijk te
houden. Verder is er ook een betere ondersteuning van kinderen en jongeren met een
taalachterstand uit kansarme sociaal-economische groepen.
64. Ook werd de rechtspositie van de leerling en zijn participatie in lagere en secundaire
scholen versterkt, ter bevordering van de buitengerechtelijke afhandeling van conflicten.
De minimale inhoud van het schoolreglement wordt reglementair vastgelegd, er wordt
voorzien in een beroepsprocedure en interne onafhankelijke en objectieve
beroepscommissie waar ouders een beroep kunnen aantekenen tegen een definitieve
uitsluiting van hun kind of tegen een betwiste toekenning van een attest, scholen worden
verplicht om transparant te communiceren over de examenregeling om betwistingen van
examenresultaten zoveel mogelijk te vermijden en de termijnen voor preventieve
schorsing en tijdelijke uitsluiting zijn vastgelegd24.
Armoedebestrijding
65. Om de evolutie van armoede in België nauwkeuriger te kunnen volgen, is een
interfederale armoedebarometer ontwikkeld. De 15 indicatoren waarvan de meeste al
deel uitmaken van de EU-Silc25, zijn een goede leidraad voor toekomstige beslissingen26.
De AROPE-indicator27 maakt het mogelijk zicht te krijgen op het aantal kinderen dat in
armoede of sociale uitsluiting leeft. In 2013 is het percentage gedaald van 22,8 % naar
21,9 %, wat toch een verontrustend hoog percentage blijft. In 2013 is het aantal mensen
in slechte woonomstandigheden (woning met gebreken) gestegen tot 27,7 %.28 5,5 % van
de bevolking stelt medische zorgen uit om financiële redenen.29 In 2013 daalde het
percentage vroegtijdige schoolverlaters van 12% naar 11,2 %. Al deze kwesties zijn een
permanent aandachtspunt voor de overheid. In juni 2013 keurde de Interministeriële
Conferentie een eerste plan voor de bestrijding van kinderarmoede goed 30. Een tweede
plan staat op stapel. Het zal voorzien zijn van een scorebord met kindgerichte
indicatoren. Het scorebord zal deel uitmaken van de reeds eerder vermelde interfederale
barometer.
66. Het opnemen van dakloze vrouwen en kinderen, onder meer de buitenlandse nietbegeleide kinderen in de categorie van voornaamste begunstigden van de strategie van
24 Décret
Communauté française du 24 juillet 1997 définissant les missions prioritaires de l’enseignement fondamental et de
l’enseignement secondaire et organisant les structures propres à les atteindre. Vlaams decreet van 4 april 2014 houdende
diverse maatregelen betreffende de rechtspositie van leerlingen in het basis- en secundair onderwijs en betreffende de
participatie op school.
25 De statistieken van de Europse Unie over inkomen en levensomstandigheden (EU-SILC) zijn een instrument om
multidimensionale, transversale en longitudinale, actuele en vergelijkbare micro-gegevens te verzamelen over inkomen,
armoede, sociale uitsluiting en levensomstandigheden. Het is een instrument dat gebaseerd is op het Europees statistisch
systeem (ESS).
26 http://barometer.mi-is.be/fr.
27http://ec.europa.eu/eurostat/statisticsexplained/index.php/Glossary:At_risk_of_poverty_or_social_exclusion_%28AROPE
%29
28 Dit is 50,3% van de bevolking met een inkomen <AROPE.
29 Dat is 15,4 % van de bevolking met een inkomen < AROPE (in 2012 was dat nog 12,4 %).
30 http://www.mi-is.be/sites/default/files/doc/nationaal_kinderamoedebestrijdingsplan_fr.pdf.
15
armoedevermindering wordt onderzocht in het kader van de opmaak van een nieuw
federaal armoedebestrijdingsplan.
67. Via het fonds participatie en sociale activering worden aan de lokale centra voor
openbaar welzijn middelen ter beschikking gesteld om kinderarmoede te bestrijden in het
kader van middelenefficiënte netwerken. Na positieve evaluatie zal een structurele
financiering overwogen worden.
G. De rechten van personen met een handicap (aanbeveling 100.22)
68. Voor België is de effectieve verwezenlijking van de rechten van personen met een
handicap van wezenlijk belang, meer bepaald op grond van het Verdrag inzake de
rechten van personen met een handicap. De verschillende Belgische entiteiten hebben
een aanpak in de vorm van ‘handistreaming’ ontwikkeld wat de verzekering geeft dat
alles wat verband houdt met de handicapdimensie een plaats krijgt in alle institutionele
en beleidsgebieden, op alle niveaus en in een zo vroeg mogelijke fase. Op federaal
niveau staan besturen en ministeriële kabinetten in contact met een netwerk van
aanspreekpunten handicap. Om de handicapdimensie een plaats te geven in het beleid en
het geheel van maatregelen en acties van de federale overheid, wordt werk gemaakt van
een actieplan ‘handicap’. Ook de Gemeenschappen en de Gewesten stellen zich de
verwezenlijking van gelijke kansen voor personen met een handicap tot doel. In het
Waals Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Duitstalige Gemeenschap
gebeurt dit bijvoorbeeld via een transversaal beleid over handicaps of een actieplan. In
de Vlaamse Gemeenschap hanteert de Commissie Gelijke Kansen de open
coördinatiemethode (OCM) om een strategisch kader met doelstellingen, actieplannen en
indicatoren te creëren.
69. Het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap moet een ingrijpende
verandering teweegbrengen in de zin van een verschuiving van een louter medische
benadering naar een aanpak met mensenrechten als grondslag en de integratie en
onafhankelijkheid van de persoon met een handicap als doel. Rechtsbekwaamheid is een
van de hefbomen om dit principe in de praktijk te brengen en mensen met een handcap
de mogelijkheid te geven hun rechten op voet van gelijkheid met alle burgers uit te
oefenen. België is dan ook verheugd over de grote stap voorwaarts die het heeft gezet
met de nieuwe wet inzake de hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid31.
De nieuwe beschermingsstatus verankert het principe van autonomie van de persoon met
een handicap. Deze status houdt ook rekening met de bijzondere situatie van elke
persoon en handhaaft in de eerste plaats de uitoefening van de eigen rechten door de te
beschermen persoon zelf.
70. De Gemeenschappen en de Gewesten die onder andere bevoegd zijn voor kinderopvang,
onderwijs en steun aan personen met een handicap, kiezen in deze beleidsgebieden ook
voor een koersverandering.32
31Wet
van 17 maart 2013 tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe
beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid.
32 Voor het onderwijs aan kinderen met een handicap, zie deel ‘recht oponderwijs’ - IV. F.
16
71. In de Vlaamse Gemeenschap wordt gewerkt aan een nieuwe regeling voor
‘werkkapitaal’. Het is de bedoeling dat een persoon met een handicap een budget op
maat ontvangt waarmee hij aangepaste hulp kan krijgen buiten het kader van een
instelling. In het Waals Gewest is recent een decreet goedgekeurd dat openbare instanties
stimuleert om oog te hebben voor de integratie van personen met een handicap, ofwel
door middel van specifieke bepalingen in bestuursovereenkomsten, ofwel door in
informatieve rapporten verslag uit te brengen over getroffen maatregelen. Dit betekent
dat de overheid ten aanzien van personen met een handicap een gerichter beleid zal
voeren, bijvoorbeeld op het gebied van werk, opleiding, woongelegenheid en toerisme.
De Duitstalige Gemeenschap gaat uit van een individuele behoeftenanalyse en een
diversifiëring van inclusieve diensten, wat heeft geleid tot een aanbod van dagactiviteiten
en aangepaste woongelegenheid voor zwaar hulpbehoevende personen met een handicap.
72. De voor deze projecten en maatregelen gehanteerde methodes verschillen weliswaar,
maar het einddoel is hetzelfde: elke persoon met een handicap de kans geven om een
zelfstandig leven te leiden.
H. Asiel-, immigratie- en integratiebeleid (aanbevelingen 100.11, 100.43, 100.49, 100.5158, 101.26-102.1-2)
73. Vanaf de indiening van de asielverzoek tot wanneer de procedure is doorlopen, krijgt de
vreemdeling informatie over de procedure, zijn rechten, de beroepsmogelijkheden, het
recht op bijstand van een advocaat en/of een vertrouwenspersoon. Volgens de wet van 10
april 201433 kan een asielzoeker in beroep gaan tegen elke beslissing tot nietinoverwegingneming in geval van meervoudige asielverzoeken en tegen beslissingen ten
aanzien van onderdanen uit een veilig land van herkomst34.
74. Voor asielverzoeken van minderjarigen gelden speciale maatregelen in die zin dat deze
verzoeken door gespecialiseerde ambtenaren worden onderzocht. Deze ambtenaren
hebben een opleiding beschermingszaken gekregen, overeenkomstig de
opleidingsmodules van EASO35. Volgens de wet36 is het voortaan verboden om nietbegeleide minderjarigen in een gesloten centrum vast te houden37 en moeten begeleide
33
Wet van 10 april 2014 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de procedure voor de Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen en voor de Raad van State (BS 21/05/2014).
34
Een land wordt als veilig land van herkomst beschouwd wanneer op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de
rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er
algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging in de zin van het Internationaal Verdrag inzake de
status van vluchtelingen, ondertekend in Genève op 28 juli 1951, zoals omschreven in artikel 48/3, dan wel dat er ernstige
redenen zijn om aan te nemen dat de asielzoeker een reëel risico loopt op ernstige schade zoals bepaald in artikel 48/4 van
de wet van 15 december 1980 inzake de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van
vreemdelingen.
35 EASO is het Europese ondersteuningsbureau voor asielzaken
36 Artikel 74/19 van de wet van 15 december 1980 op de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de
verwijdering van vreemdelingen..
37 Sinds 7 mei 2007, mogen alleen personen die verklaren een niet-begeleide minderjarige vreemdeling te zijn en niet
voldoen aan de voorwaarden om toegang te krijgen tot het Belgisch grondgebied en ten aanzien van wie twijfel bestaat
omtrent de ingeroepen minderjarigheid, worden vastgehouden in een gesloten centrum voor de duur van de vaststelling van
hun leeftijd door de Voogdijdienst van de FOD Justitie. Overeenkomstig artikel 41§2, tweede lid, van de wet van 12
januari 2007 inzake de opvang van asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen, moet de vaststelling van de leeftijd
17
minderjarige vreemdelingen38 in een woonunit of een opvanginitiatief verblijven39. In
2014 heeft België de voogdijregelgeving verruimd voor niet-begeleide Europese
minderjarigen die zich in een situatie bevinden waarin ze kwetsbaar zijn of die een
voorlopige verblijfsvergunning hebben gevraagd om redenen van mensensmokkel of
mensenhandel. Het opzet van deze bijzondere beschermingsmaatregel is ook voor deze
jongeren snel een duurzame oplossing te vinden.
75. Wat de opvang betreft, heeft het Federaal Agentschap voor de opvang van asielzoekers
(Fedasil) een aantal maatregelen getroffen ter bescherming van vrouwen en
minderjarigen. Zo krijgen zwangere niet-begeleide minderjarigen of minderjarigen met
een kind opvang in een gespecialiseerde opvangstructuur met een erkende kinderopvang
waardoor de jonge moeders de mogelijkheid hebben om hun studies voort te zetten en
specifieke begeleiding te krijgen met betrekking tot hun kwetsbare situatie. Voor de
toekenning van een opvangplaats baseert Fedasil zich op de opvangwet en het
regeerakkoord. Fedasil hanteert het principe dat er eerst een toewijzing is aan een
collectieve opvangstructuur terwijl individuele opvang hoofdzakelijk is bedoeld voor
personen met specifieke behoeften en voor groepen voor wie het zeer waarschijnlijk is
dat ze in aanmerking komen voor internationale bescherming. Sinds februari 2012 kan
het opvangnetwerk aan alle aanvragen voldoen. Het wordt ook gereorganiseerd om
soepeler en sneller te kunnen inspelen op de instroom en op de specifieke behoeften van
de asielaanvragers. Inmiddels zijn er ongeveer 2.200 bufferplaatsen bijgekomen die in
geval van verzadiging van het opvangnetwerk snel beschikbaar zijn. Bij de asielaanvraag
ontvangen vrouwen en jonge meisjes de brochure “Vrouwen, meisjes en asiel in
België40. Het personeel krijgt een opleiding om vrouwen die genitale verminking
ondergingen of dreigen te ondergaan, te kunnen begeleiden en om het systeem te
verbeteren voor opsporing en bescherming van jonge slachtoffers van mensenhandel
door hen de weg te wijzen naar gespecialiseerde diensten. In alle opvangcentra werden
speciale brochures verspreid voor een betere begeleiding41. In 2015 heeft Fedasil een
plaatshebben binnen drie werkdagen na de aankomst aan de grens. Artikel 41, §3, van de wet van 12 januari 2007, bepaalt
dat wanneer de minderjarige wordt beschouwd als niet-begeleide minderjarige vreemdeling, hij binnen 24 uur na de
betekening van de beslissing betreffende de bepaling van zijn leeftijd in een observatie- en oriëntatiecentrum moet worden
opgevangen.
38.Wanneer gezinnen in het centrum Caricole worden vastgehouden, is dat maar voor enkele uren en in een speciaal
daartoe ingerichte kamer, ofwel in afwachten van hun doorzending naar een woonunit op de dag van hun aankomst, ofwel
in afwachting van hun verwijdering, wanneer ze een zeer vroege vlucht moeten nemen en om te vermijden dat ze heel vroeg
‘s morgens de rit van de woonunit naar de luchthaven moeten maken. Dit betekent dus dat ze hooguit een paar uur in het
centrum verblijven. De wet van 16 november 2011 tot invoeging van een artikel 74/9 in de wet van 15 december 1980
betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, inzake het
verbod op het opsluiten van kinderen in gesloten centra, bevestigt het principe van de niet-opsluiting van gezinnen met
kinderen, tenzij het opvangcentrum niet voldoet aan de behoeften van gezinnen met minderjarige kinderen.
39 Koninklijk besluit van 17 september 2014 tot bepaling van de inhoud van de overeenkomst die wordt gesloten en de
sancties die kunnen worden opgelegd krachtens artikel 74/9, § 3, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang
tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van (BS van 25/09/2014) (.en krachtens artikel 48 van het
koninklijk besluit van 14 mei 2009 houdende vaststelling van het regime en de werkingsmaatregelen, toepasbaar op de
woonunits, als bedoeld in artikel 74/8, § 1 van de bovengenoemde wet van 1980).
40 Deze brochure bevat niet alleen informatie over de asielprocedure zelf maar behandelt eveneens andere meer specifieke
thema’s zoals gezondheid, gelijkheid tussen mannen en vrouwen, intrafamiliaal geweld, de problematiek van genitale
verminking van vrouwen, mensenhandel, enz … Om zo veel mogelijk asielaanvraagsters te bereiken, werd de brochure in
negen talen vertaald.
37
Brochures zoals die van Intact over “Le secret professionnel et les mutilations génitales” (het beroepsgeheim en genitale
verminking), van de Vrouwenraad over “Asile et migration: l’accueil des femmes dans les centres. Vers une politique
18
werkgroep voor het beheer van incidenten binnen collectieve centra opgericht. De
doelstelling is een actieplan uit te werken om “zware” incidenten in deze structuren te
vermijden en ze, als ze voorkomen, beter te beheersen. Mede door de geplande
maatregelen is het mogelijk iedereen, ook aan de meest kwetsbaren, een veilig
onderkomen te bieden. Fedasil heeft zich ertoe verbonden om specifieke maatregelen te
treffen in het kader van het nationaal actieplan in de strijd tegen partnergeweld en andere
vormen van intrafamiliaal geweld42.
76. De wet43 stelt dat er geen sprake mag zijn van een systematisch vasthouden44 van
asielzoekers aan de grens en dat ze moeten worden vastgehouden met inachtneming van
de Europese regelgeving. De levensomstandigheden in de gesloten centra45 zijn erop
vooruitgegaan, meer bepaald op het gebied van: de informatieverschaffing aan de
bewoners (over procedures, rechten en juridische bijstand), het inlichten van de advocaat
voor de eerste poging tot uitwijzing46, de aanwezigheid van niet-gouvernementele
organisaties en de infrastructuur (toegang tot een luchtplaats). Het centrum Caricole is
een gesloten centrum aan de grens dat sinds 2012 bestaat47. In een deel van het gesloten
centrum voor illegale vreemdelingen in Vottem werd een kamerregime ingevoerd om
aan de specifieke behoeften van bepaalde bewoners tegemoet te komen. Verder is de
klachtenprocedure aangepast: zo kan een bewoner een klacht indienen bij de directeur in
één van de landstalen, in de taal van zijn land van herkomst of in het Engels. Ook zijn
affiches uitgehangen met de bevoegdheden van de Klachtencommissie. Asielzoekers en
illegale vreemdelingen kunnen gebruik maken van rechtsbijstand.
77. Het toezicht op gedwongen verwijderingen is een taak van de algemene inspectie van de
federale politie en de lokale politie (AIG). Zij past hierbij de bepalingen in de
beschikking van de Raad van de Europese Unie van 29 april 200448 toe en neemt het
beginsel in acht dat de verwijdering op humane wijze moet gebeuren en niet koste wat
d’accueil sensible au genre” (Asiel en migratie: opvang van vrouwen in de centra, de DVD van Senperforto ‘Makeitwork!
Training manual for prevention of Sexual and Gender Based Violence in the European Reception &Asylum Sector’.
38
De maatregelen zijn: genitale verminkingen van vrouwen registreren in het medisch dossier; een actieplan uitwerken met
de hulp van deskundigen, instellingen en gespecialiseerde organisaties om geweldpreventie (SGBV) te organiseren,
infosessies organiseren over intrafamiliaal geweld over het recht op individuele klacht en het recht op verdediging bij
sanctie en opleidingssessies over het verbod op intrafamiliaal geweld en SGBV en de interne reglementen van de
opvangstructuren versterken door verbod op elke vorm van discriminatie, verbaal of non-verbaal geweld, verbod op
seksueel geweld inbegrepen (SGBV).
43 Artikel 74/19 van de wet van 15 december 1980 op de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de
verwijdering van vreemdelingen.
44 Art.74/5,§ 1er, van de wet van 15 december 1980.
45 Wat de woonunits betreft, wordt gevraagd of de bewoners bijstand willen van het Belgisch Comité voor Hulp aan
Vluchtelingen (BCHV) en is er een lijst met de gegevens van niet-gouvernementele organisaties voor hulp aan
asielaanvragers.
46
Art.62 .van het koninklijk besluit van 2 augustus 2002 tot vaststelling van het regime en de werkingsmaatregelen,
toepasbaar op de plaatsen gelegen op het Belgisch grondgebied, beheerd door de Dienst Vreemdelingenzaken, waar een
vreemdeling wordt opgesloten, ter beschikking gesteld van de regering of vastgehouden, overeenkomstig de bepalingen
vermeld in artikel 74/8, § 1, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de
vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
47
Het centrum Caricole is een gesloten centrum dat in de plaats is gekomen van INAD-centrum en van centrum 127 en dat
een infrastructuur heeft die is toegesneden op de behoeften van de bewoners.
48
Beschikking 2004/573/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake het organiseren van gezamenlijke vluchten voor de
verwijdering van onderdanen van derde landen tegen wie individuele verwijderingsmaatregelen zijn genomen van het
grondgebied van twee of meer lidstaten.
19
het kost. Het is dus zo dat het beginsel van non-refoulement wordt toegepast en dat een
onderdaan van een derde land die gedwongen verwijderd wordt, de mogelijkheid heeft
om klacht neer te leggen.
78. Migrerende werknemers worden gelijk behandeld als de nationale werknemers. Het
Vlaamse beleid inzake burgerschap en inburgering is erop gericht een grotere solidariteit
tot stand te brengen tussen iedereen die in de Vlaamse Gemeenschap een gedeelde
toekomst heeft die gestoeld is op een gemeenschappelijk draagvlak van waarden,
vrijheden en grondrechten. Werk maken van burgerschap en inburgering is een gedeelde
verantwoordelijkheid, niet alleen voor elke burger afzonderlijk, maar ook voor de hele
gemeenschap en de maatschappelijke structuren. Om de herkomstkloof te verkleinen,
zet de Vlaamse regering in op vier strategische doelstellingen : 1) tegen 2019 de
participatie van personen van buitenlandse herkomst aan het maatschappelijke leven
significant verbeteren, 2) de kennis van het Nederlands bij anderstaligen versterken, 3)
wederzijds respect ten aanzien van personen met een andere herkomst merkbaar laten
toenemen, 4) zorgen dat het horizontaal integratiebeleid afgestemd, onderbouwd en
gedragen is.
I. Educatie en opleiding inzake mensenrechten (aanbevelingen 100.19-100.20, 100.23,
100.27)
79. Educatie, opleiding inzake grondrechten en bewustmaking van grondrechten speelt een
sleutelrol zowel op federaal niveau als op het niveau van de gefedereerde entiteiten.
80. De eerbiedinging van de mensenrechten vormt de leidraad in de politieopleiding. Het
opleidingsaanbod dat onder meer betrekking heeft op het wettelijke en reglementaire
kader en op het deontologische aspect, wordt voortdurend bijgesteld en grondig
geëvalueerd. Zo beantwoordt het aan de concrete behoeften op het terrein en voldoet het
aan de aanbevelingen van nationale, internationale of Europese instanties. Verder zijn er
bewustmakingsactiviteiten in de vorm van affichecampagnes en informatiesessies,
hetgeen de eerbiediging van de mensenrechten helpt bevorderen.
81. Ook in opleidingen voor juridisch stagiairs, magistraten, parketjuristen en
referendarissen bij hoven en rechtbanken is er aandacht voor de verschillende aspecten
van de mensenrechten. Zo is elk juridisch stagiair verplicht om tijdens de basisopleiding
een meerdaagse cursus over de bestrijding van verschillende vormen van discriminatie te
volgen die wordt gegeven door het Instituut voor gerechtelijke opleiding en het
Interfederale Centrum voor gelijkheid van kansen/ Federaal Migratiecentrum. Het
bijscholingsaanbod bestaat uit thematische opleidingen waarin de eerbiediging van de
grondrechten aan bod komt.49 Tot slot is er ook bijzondere aandacht voor de rechtspraak
van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
De thema’s zijn bijvoorbeeld : foltering en onmenselijke behandeling in het kader van de strijd tegen terrorisme, vormen
van discriminatie in het kader van opleidingen voor magistraten bij arbeidsrechtbanken, het recht op eerbiediging van het
privéleven en van het familie- en gezinsleven, het vraagstuk van de slachtoffers van mensenhandel en mensensmokkel.
49
20
82. Mensenrechten maken ook deel uit van de basisopleiding en de bijscholing van het
militair personeel. Het betreft specifieke opleidingen, simulatieoefeningen en
bewustmakingscampagnes. De gespecialiseerde opleiding voor raadgever in het recht
van gewapende conflicten waarvan een aantal modules zijn toegespitst op
mensenrechten, is gericht op de uitbreiding van de kennis over specifieke domeinen
binnen een operationele context. Bedoelde opleidingen zijn geregeld het voorwerp van
evaluatie en bijsturing. Vanwege het specifieke karakter van de missies is in de opleiding
van militairen ook aandacht voor de omstandigheden waarin zij in vredestijd en in geval
van een gewapend conflict geweld mogen gebruiken. Naar aanleiding van de
voorbereiding op een operatie worden militairen ook nogmaals attent gemaakt op de
regels die zij inzake mensenrechten dienen in acht te nemen.
83. Mensenrechteneducatie maakt deel uit van de burgerschapscompetenties die in alle
onderwijsprogramma’s van het leerplichtonderwijs50 moeten worden verworven.
Mensenrechteneducatie moet worden beschouwd als een vakoverschrijdend onderwerp
dat via verschillende vakken, zoals geschiedenis en ethiek, wordt behandeld. Het gaat
erom jongeren voor te bereiden op hun rol van actieve en autonome burgers met
verantwoordelijkheidszin en eerbied voor de waarden die zijn vervat in de Universele
Verklaring van de Rechten van de Mens. In de praktijk zijn jongeren er nog niet
voldoende vertrouwd mee.
84. Aangezien mensenrechteneducatie tot de eindtermen van alle onderwijsprogramma’s
behoort, maakt ze ook deel uit van de lerarenopleiding en de opleiding tijdens de
loopbaan.
J. Mensenrechten en het bedrijfsleven
85. In 2011 hechtte de VN-Mensenrechtenraad zijn goedkeuring aan de VN-richtsnoeren
inzake het bedrijfsleven en mensenrechten. (UNGPs). België was voorstander van een
consensuele en multi-stakeholderaanpak die het draagvlak vormt van de UNGPs. België
schaart zich ook achter een aantal initiatieven op dit gebied waaronder het UN Global
Compact en het initiatief ‘kinderrechten en commerciële principes’ van UNICEF. Bij de
Raad van Europa heeft België een bijdrage geleverd aan de beraadslagingen over een
niet-bindend instrument dat een antwoord moet bieden op de uitdagingen inzake het
verhaalrecht en de toegang tot rechtsmiddelen voor slachtoffers. Op nationaal niveau
heeft België in 2013 een aanvang gemaakt met een eerste theoretisch schets van
Actieplan “Bedrijven en mensenrechten”. In 2014 volgde de schriftelijke bevraging van
de belanghebbende partijen en een inventarisatie van de wetgeving en de beleidslijnen
waarvan België zich in verband met de 31 UNGPs kan bedienen. Momenteel wordt een
eerste ontwerp van nationaal actieplan uitgeschreven. In de loop van de komende
maanden kunnen de belanghebbende partijen er zich over uitspreken en kan het worden
klaargemaakt voor publicatie.
50
O.m. Vlaams Decreet betreffende de eindtermen, de ontwikkelingsdoelen en de specifieke eindtermen in het voltijds
gewoon en buitengewoon secundair onderwijs; Communauté française: Décret ‘missions de l’enseignement’, Décrets
‘neutralité’ et Décret ‘citoyenneté’.
21
K. Internationale samenwerking (aanbeveling 100.48)
86. De Belgische ontwikkelingssamenwerking steunt op twee pijlers: een op rechten
gebaseerde aanpak en duurzame en inclusieve groei. De wet van 19 maart 2013
betreffende de Belgische Ontwikkelingssamenwerking vermeldt als prioritaire thema’s
van die samenwerking: mensenrechten, waaronder de rechten van vrouwen en kinderen,
waardig en duurzaam werk, maatschappijopbouw. Bovendien maakt de Belgische
ontwikkelingssamenwerking van de genderdimensie een vast onderdeel van alle
interventies. De acties van de Belgische ontwikkelingssamenwerking zijn in
overeenstemming met een ontwikkelingsaanpak op basis van rechten, die de nadruk legt
op de universaliteit, de ondeelbaarheid en de onvervreemdbaarheid van de
mensenrechten alsook op de beginselen van participatie en inclusiviteit in de
besluitvorming, non-discriminatie en gelijkheid, transparantie en verantwoording. Door
deze op rechten gebaseerde aanpak krijgen de meest kwetsbare groepen meer kansen en
middelen om hun leven in handen te nemen en vorm te geven. Voor de Belgische
samenwerking is duurzame ontwikkeling trouwens een horizontaal thema.
V. Vooruitzichten
87. De bevordering en de bescherming van de mensenrechten maken integraal deel uit van
het binnenlandse en buitenlandse beleid van België.
88. België heeft het vaste voornemen om zijn verplichtingen inzake mensenrechten ten volle
na te komen en de nationale toezichtsmechanismen verder te verbeteren. Ons land gaat
ook de verbintenis aan binnen de opgelegde termijnen de rapporten voor de
mechanismen inzake mensenrechten te blijven opstellen, meer bepaald het universeel
periodiek onderzoek en met bedoelde mechanismen te blijven samenwerken. In dat
opzicht blijft de participatie van de civiele samenleving een absolute prioriteit.
89. Bij elke actie die België op internationaal niveau onderneemt, vormen de mensenrechten
een vast onderdeel omdat ons land handelt vanuit de stellige overtuiging dat de naleving
van mensenrechten essentieel is voor de menselijke waardigheid van ieder individu. Het
buitenlandbeleid van België is erop gericht de positieve correlatie tussen vrede en
veiligheid, ontwikkeling en mensenrechten, de pijlers van de Verenigde Naties, te
versterken. Voor België is het bevorderen en beschermen van de mensenrechten een
conditio sine qua non voor een duurzame vrede, veiligheid en ontwikkeling. Voor België
blijft de bevordering van de universaliteit, de ondeelbaarheid, de onderlinge
afhankelijkheid en nauwe samenhang van alle mensenrechten de belangrijkste
doelstelling.
22
Download