Uitwerkingen van de vragen en opdrachten van hoofdstuk 7 Paragraaf 7.2 Exotherm en endotherm Vragen en opdrachten 4 a onttrokken b c aan het water Water is de reagerende stof want na afloop is de vloeistof vast geworden. Reactie Na+ + CH3COO─ + 3H2O → NaCH3COO.3H2O water is de omgeving want deze neemt de warmte van de brander op a energie H2O(g) Eact E H2O(l) b H2O(g) Eact energie 5 water is de omgeving want het zout lost op in het water waarbij warmte wordt E H2O(l) 6 a Het branden van papier is exotherm want na het aansteken blijft het branden en dan komt er warmte bij vrij. b Eact energie C2H10O5(s) + 2O2 E 5H2O(g)+ 2CO2(g) 7 energie CuSO4 (s)+ 5H2O(g) Eact E CuSO45H2O (s) Paragraaf 7.3 Energie-berekeningen bij reacties 9 reactievergelijking b want daar wordt ethanol uit de elementen gevormd 10 ontledingsreactie is omgekeerd aan de vormingreactie dus ∆E = 3,51J / mol (tabel 57A) 11 a reactievergelijking C18H36O2 + 17O2 → 18CO2 + 18H2O Stap 1 C18H36O2 → 18C + 18H2 + O2 Stap 2 17 O2 (g) → 17 O2 (g) Stap 3 H2(g) + ½ O2(g) → H2O(l) ∆E = Stap 4 C(s) + O2 (g) → CO2 (g) ∆E = ? J/mol ∆E = 0 ̶ 2,86 105 J/mol ∆E = ̶ 3,935 105 J/mol ∆E =? + 18 -2,86 105 + 9 -3.935 105 = -1,1280 107 ? = -1,1280 107 + 18 2,86 105 + 18 3,935 105 = 106 J / mol Dus vormingswarmte = - 106 J / mol NH4NO3 (s) → N2O(g) + 2H2O (l) Stap 1 NH4NO3 → N2 (g) + 2H2(g) + 1,5 O2 ∆E = 3,66 105 J / mol Stap 2 N2 (g) + 0,5 O2 (g) → NO2 (g) ∆E = 0,816 105 J /mol Stap 3 2H2(g) + O2(g) → 2H2O(l) ∆E = 2-2,86 105J /mol ∆E = 3,66 105 + 0,816 105 + 2-2,86 105 = -1,24 105 J / mol b C2H5OH (l) + O2 (g) → CH3COOH (l) + H2O (l) c Stap 1 C2H5OH(l) → 2C(s) + 3H2 (g) + 0,5O2(g) ∆E = 2,78 105 J/mol Stap 2 2C(s) + 2H2 (g) + O2 (g) → CH3COOH (l) ∆E = -4,84 105 J/mol Stap 3 H2 (g) + 0,5O2 (g) → H2O (l) ∆E = -2,84 105 J/mol ∆E = 2,78 105 + ̶ 4,84 105 + ̶ 2,84 105 = -4,9 105 J /mol 12 2,30 g CaCl2 M = 110,98 mol g 1 110,98 ? 2,30 ? = Error! = 0,0207 mol CaCl2 Massa mengsel m =50,0 + 2,3 = 52,3 g ∆T = 31,0 ̶ 19,8 = 10,2 Q = cw m ∆T = 4,2 52,3 10,2 = 2240,5 J mol J 0,0207 2240,5 1 ? ? = Error!= 1,08 105 J / mol Dus oploswarmte is ̶ 1,08 105 J /mol 13 a De temperatuur van de oplossing neemt toe dus de reactie is exotherm b Bij punt P stopt de temperatuurstijging dus komt er geen warmte meer vrij dus is de reactie afgelopen omdat alle waterstofchloride gereageerd heeft. c De temperatuur van de toegevoegde KOH oplossing is veel lager dan het reactiemengsel dus daalt de temperatuur van het reactiemengsel. d e mol L 2,00 1 ? 0,0100 ? = Error!= 0,0200 mol HCl dichtheid is 1,0 kg/ dm3 dus 1 g per ml 10 ml weegt dus 10 g ∆T = 37,6 ̶ 23,0 = 14,6 Q = cw m ∆T = 4,2 10 14,6 = 6,1 102 J f mol J 0,0200 6,1 102 1 ? ? = Error!= 3,1 104 J / mol Paragraaf 7.4 Reactiesnelheid 15 16 a Vang de hoeveelheidgas op met bv een gasmeetspuit of vang het gas op in een met watergevulde maatcilinder die omgekeerd in een bak met water zit. Meet nu steeds na een vast tijdsinterval de hoeveelheid (ontstane) zuurstof b Waterstofbromide en waterstof zijn kleurloos en broom is bruin.Maak dus een gas mengsel met een bepaalde concentratie broom en meet de tijd tot het reactiemengsel dezelfde kleur heeft. a In alle drie gevallen is het zuur in overmaat dus de hoeveelheid calciumcarbonaat bepaald de ontstane hoeveelheid CO2. Alle drie de leerlingen gaan uit van dezelfde hoeveelheid calciumcarbonaat dus krijgen zo ook alle drie dezelfde hoeveelheid CO2 Gepoederd calciumcarbonaat reageert sneller dan brokjes calciumcarbonaat Bij een hogere temperatuur is de snelheid hoger. Dus de hoogste snelheid bij gepoederd calciumcarbonaat bij 30ºC , daarna gepoederd bij 20ºC en het langzaamst zijn de brokken bij 20ºC. Dus I is Frans, II is Ruud en III is Loes. b 17 a Het energieniveau van diamant is hoger dan het energieniveau van grafiet. Dit verschil komt vrij bij de overgang van diamant naar grafiet dus een exotherm proces. b c ∆E = 0,019 105 J / mol ≙ 1,9 103 J / mol De activeringsenergie is erg hoog, Je moet er dus eerst heel veel energie in stoppen om deze te overwinnen. 18 Bij een endotherme reactie zul je energie moeten blijven toevoegen om deze te laten plaatsvinden. Een exotherme reactie die eenmaal op gang gebracht is gaat steeds maar door. Om de reactie op gang te brengen moet je de activeringsenergie overbruggen. Dus de reactie die het snelst gaat is een exotherme reactie met een lage activeringsenergie. 19 a c d 20 a Bij een hogere temperatuur zal de reactie sneller gaan dus er zal sneller H2 gevormd worden de curve zal sneller stijgen. De maxiamaal ontstane H2 zal gelijk blijven want de hoeveelheid zwavelzuur blijft gelijk (magnesium was in overmaat dus zwavelzuur bepaald hoeveelheid H2 ml H2 b Bij proefje 1 en 2 is het enige verschil de temperatuur. Bij proefje 2 duurt de ontkleuring korter dus is de reactiesnelheid groter. Dit kan alleen aan de temperatuur liggen dus T2 is hoger dan T1 Bij een hogere temperatuur bewegen de deeltjes sneller dus zullen zij vaker botsen en dus ook meer effectieve botsingen hebben, vandaar dat de reactiesnelheid groter is Proef 4 is nodig om te kijken of A en C samen ook ontkleuren. Stof C versnelt de reactie( zie proef 1 en 3), maar vergroting van de hoeveelheid C heeft geen effect. Stof C moet dus katalysator zijn. I grafiek 1 t De beginsnelheid zal hoger zijn dus de curve begin hoger. Doordat de reactie sneller gaat zal de reactie eerder afgelopen zijn. Oppervlak onder de grafiek is een maat voor de hoeveelheid omgezette stof en zal dus gelijk blijven. snelheid in mol L-1s-1 b II t grafiek II 21 a vormings warmte water = 2,86 • 105 J / mol 1,00 kg water M(H2O) = 18,02 g / mol gegevens mol 1 ? b c g 18,02 1,00 • 103 ? = Error!= 55,49 mol ontledingswarmte is omgekeerd aan de vormingswarmte dus ∆E = - 2,86 • 105 J / mol mol J 1 - 2,86 • 105 55,49 ? ? = Error! = -1,59 • 107 J Er komt dus 1,59 • 107 J vrij aan warmte De overgang van vloeibaar water naar gasvormig water kost energie. Dus komt er minder warmte vrij als we uitgaan van gasvormig water. Diagram 1. want het mengsel moet eerst aangestoken worden dus er is een activeringsenergie dus 3 en 4 vallen af. Ook komt er warmte vrij bij dit proces dus moet het energieniveau van het product (H2O) lager liggen dan van de uitgangstoffen(H2 en O2) dus valt diagram 2 af. paragraaf 7.5 Klokreacties 23 a b In het begin zijn de concentratie het hoogst dus veel botsingen (en dus is de snelheid van de reactie het hoogst), dus een snelle gasontwikkeling. De concentratie daalt dus snel en dus minder botsingen (en dus neemt ook de snelheid van de reactie af) en zal er minder gasontwikkeling zijn. Na 10 s is er 12 cm3 gas ontstaan 1 mol heeft volume van 24,0 dm3 of 1 mmol heeft volume van 24,0 cm3 cm3 24,0 12 mmol 1 ? 1 • 12;24 = 0,50 mmol H2 ontstaan 0 H2 : H+ = 1 : 2 dus 1,0 mmol H+ is weggereageerd Begonnen met 10,0 ml 0,800M mol / L is gelijk aan mmol/ml mmol ml 0,800 1 ? 10 ?= ? = Error!= 8,00 mmol dus nog over 8,00 – 0,50 = 7,50 mmol [H+] = Error!= ½= 0,750 M c tijd s 10 30 40 50 75 100 125 150 200 250 300 350 400 450 gas cm3 22 34 44 50 63 73 80 86 91 94 95 96 96 96 ontstane nog over mmol H2 mmol H+ 0,92 6,17 1,42 5,17 1,83 4,33 2,08 3,83 2,63 2,75 3,04 1,92 3,33 1,33 3,58 0,83 3,79 0,42 3,92 0,17 3,96 0,08 4,00 0,00 4,00 0,00 4,00 0,00 [H+] 0,62 0,52 0,43 0,38 0,28 0,19 0,13 0,08 0,04 0,02 0,01 0,00 0,00 0,00 d Paragraaf 7,6 Toepassingen Waterstof al alternatief 1 Door ontleding van water. 2 Bij de verbranding van waterstof ontstaan geen schadelijke producten. Er ontstaat nl alleen water. 3 Als de reactie niet omkeerbaar zou zijn dan wou je de waterstof niet meer vrij kunnen maken. Dus dan zou het niet op deze manier opgeslagen kunnen worden. 4 M(FeTiH2) = 55,85 + 47,87 + 2 • 1,008 = 105,74 g / mol mol 1 ? g 105,74 1000 ?= 1 • 1000;105 = 0,946 mol FeTiH2 74 FeTiH2 : H2 = 1 : 1 dus ook 0,946 mol H2 M(H20 = 2,016 g /mol mol 1 0,946 g 1000 1,91 5 g 2,016 ? J 1,21 • 108 ? ? = Error!= 1,91 g ? = Error!= 2,30 • 105 J < 4,25 • 107 Doordat de vormingswarmte van MgH2 groter is dan van FeTiH2 zal je om het waterstof uit het hydride vrij te maken meer energie vrij komen in de vorm van warmte. Deze energie gaat dan verloren en waarschijnlijk zul je dan ook moeten koelen 6 De molmassa van MgH2 ( M = 26,33)is veel kleiner dan van FeTiH2 dus 1 kg MgH2 levert meer mol H2 of dan 1 kg FeTiH2. Hexaan 7 8 2C6H14 + 19O2 → 12CO2 + 14H2O vormingsenergie vindt je in tabel stap 1 CO → C + ½O2 ∆E = 1,105 • 105 J(+ teken want is ontleding) stap 2 NO → ½N2 + ½O2 ∆E = – 0,913 • 105 J(– teken want is ontleding) stap 3 C + O2 → CO2 ∆E = –3,935 • 105 J (laatste stof is al element dus geen vormingsenergie) ∆ E = 1,105 • 105 + –0,913 • 105 + -3,935 • 105 = -3,743 • 105 J 9,10 Eact E Oplossen 11 Bereken eerst aantal mol toegevoegde NaOH 25 ml ≙ 0,025 L ( 1L ≙ 1000 ml) mol 0,50 ? L 1 0,025 mol 1 0,0125 J 4,5 • 104 ? ? = Error! = 0,0125 mol Bereken dan de hoeveelheid vrijgekomen energie ? = Error!= 5,625 • 102 J 30 % gaat verloren dus 70 % blijft over om het water te verwarmen 5,625 • 102 • 0,70 = 3,94 •102 J nodig 4,4 J per ml per graad dus per 25 ml heb je 112,5 J nodig ∆T 1 ? J 112,5 3,94 • 102 ? = Error!=3,5 graden 12 De massa van de oplossing is dan kleiner en dus is de temperatuur stijging groter. De temperatuurstijging zal nu sneller verlopen en doordat het water sneller warmer wordt lost het natriumhydroxide sneller op . Als het helemaal is opgeloste voeg je nog 5 ml water toe en roert de oplossing. 13 Je kunt de pillen natriumhydroxide fijn malen voor je ze aan de oplossing toevoegt. Melkbusschieten 14 Er staat dat er een zwarte walm ontstaat. Dat kan hier alleen maar als er bij de reactie koolstof ontstaat en dat is alleen in reactie 1 het geval. 15 stap 1 C2H2 → 2C +H2 ∆E =-2,27 • 105 J (– teken want het gaat om ontleding) stap 2 C + O → CO ∆E = –1,105 • 105- J stap 3 H2 + ½O2 → H2O ∆E = – 2,86 • 105 J (overige stoffen zijn al elementen) ∆E = 2,27 • 105 + –1,105 • 105 + – 2,86 • 105 = -1,70 • 105 J 16 Er komt warmte bij vrij dus een exotherme reactie maar hij moet wel worden aangestoken dus wel een duidelijke activeringsenergie Eact E