Richtlijn Vena Cava Superior Syndroom

advertisement
1
Richtlijn
Vena Cava Superior Syndroom
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
Colofon
De richtlijn vena cava superior-syndroom werd in 2005 geschreven
door A. de Graeff en R.J.A. Krol en opgenomen in de eerste druk
van het VIKC-richtlijnenboek.
De richtlijn werd in 2010 gereviseerd door:
 A. de Graeff, internist-oncoloog, UMC Utrecht en hospice-arts
Academisch Hospice Demeter, de Bilt
R.J.A.
Krol, oncologieverpleegkundige, Integraal Kankercentrum

Oost, Nijmegen.
Commentaar werd geleverd door:

Conceptrichtlijn Vena Cava Superior Syndroom/Versie 2/16-2-2010
Pagina 1
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
Vena Cava Superior Syndroom
Inleiding
Het vena cava superior syndroom (VCSS) wordt gekenmerkt door
een gedeeltelijke of gehele afsluiting van de vena cava superior het
bloed afvoert uit het hoofd-hals gebied en de armen naar het hart. De
vena cava superior is gelegen in het mediastinum, het gebied tussen
de longen en boven het hart, waarin zich de trachea, de oesofagus,
de grote vaten, de thymus en een aantal lymfeklieren bevinden. Deze
afsluiting wordt meestal veroorzaakt door druk van buitenaf (vrijwel
altijd als gevolg van tumor of metastasen in het mediastinum), maar
kan ook het gevolg zijn van een aandoening van de vaatwand (bijv.
een aneurysma) of van trombose (meestal in aanwezigheid van een
centraal veneuze katheter). Indien er sprake is van een trombose, kan
een longembolie als gevolg hiervan optreden; dit gebeurt echter
slechts zelden.
In het algemeen wordt de prognose ten aanzien van de levensverwachting niet bepaald door het VCSS, maar door de aard van de onderliggende aandoening en de mogelijkheden tot behandeling daarvan. De gemiddelde overlevingsduur van een patiënt met een VCSS
ten gevolge van een maligniteit bedraagt 6 maanden.
Epidemiologie
Een VCSS treedt op bij 2-4% van de patiënten met een bronchuscarcinoom (bij 10% van de patiënten met een kleincellig bronchuscarcinoom en bij 2% van de patiënten met een niet-kleincellig bronchuscarcinoom) en bij 3% van de patiënten met een maligne lymfoom.
Een VCSS kan ook het eerste teken van de ziekte zijn.
Pathofysiologie
Het gevolg van een afsluiting van de vena cava superior is dat het
bloed uit het hoofd-halsgebied en soms ook uit de armen niet kan
worden afgevoerd, waardoor de veneuze druk stijgt en er stuwing in
deze lichaamsdelen optreedt. Dyspnoe treedt vaak op als gevolg van
oedeemvorming in de larynx en soms ook ten gevolge van compressie van de luchtwegen door tumor. In zeldzame gevallen kan hersenoedeem optreden.
Conceptrichtlijn Vena Cava Superior Syndroom/Versie 2/16-2-2010
Pagina 2
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
Meestal is er sprake van een geleidelijk proces dat zich over weken
tot maanden voltrekt. Als reactie hierop treedt collateraalvorming
(o.a. op de thoraxwand) op, dat wil zeggen dat het bloed uit bovengenoemde lichaamsdelen via andere bloedvaten naar het hart wordt
afgevoerd. De mogelijkheden hiervoor zijn afhankelijk van de precieze plaats van de afsluiting. Indien deze zich bevindt beneden het
niveau van de vena azygos (d.w.z. dicht bij de inmonding van de
vena cava superior in het hart) is er minder mogelijkheid tot collateraalvorming en treden meer stuwingsverschijnselen op.
Bij een snel progressief VCSS moet aan een veneuze trombose als
oorzaak gedacht worden.
Etiologie
Het VCSS is in ca. 65% van de gevallen het gevolg van groei van
tumor c.q. metastasen in het mediastinum:
 bronchuscarcinoom (72%) (50% niet-kleincellig, 22% kleincellig), vooral rechtszijdig, meestal als gevolg van lymfekliermetastasen in het mediastinum, soms door directe compressie door de
primaire tumor
 maligne lymfomen (12%), hoofdzakelijk het non-Hodgkinlymfoom
 andere maligniteiten (16%): metastasen, met name van het
mammacarcinoom (9%), mediastinaal teratoom (3%), thymoom
(2%), mesothelioom (1%) of andere tumoren (1%)
In ca. 35% van de gevallen is er sprake van een benigne oorzaak. De
meest voorkomende benigne oorzaak bij kankerpatiënten is trombose van de vena cava superior, meestal veroorzaakt door een centraal
veneuze katheter (subclaviakatheter, volledig implanteerbaar toedieningssysteem, Hickman-katheter) of van een pacemaker. Andere
oorzaken van een VCSS zijn infecties (bijv. tuberculose, syfilis, nocardiosis), fibroserende mediastinitis, sarcoidose, eerdere bestraling
van het mediastinum, aneurysma of trauma.
Diagnostiek
Anamnese en lichamelijk onderzoek
De meest voorkomende symptomen zijn oedeem van het gelaat
(82%) of van de arm (63%), gestuwde aders in de hals (63%) of op
de thoraxwand (53%), kortademigheidkortademigheid (54%) en
Conceptrichtlijn Vena Cava Superior Syndroom/Versie 2/16-2-2010
Pagina 3
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
hoesten (54%). In de beginfase is ’s ochtends een gezwollen hals als
eerste teken waar te nemen, ook wel de ‘kraag van Stokes’ genoemd.
De stuwing van het hoofd en het oedeem van het gelaat nemen toe
bij bukken en liggen.
Andere symptomen kunnen zijn: heesheid (17%), dysfagie, flauwvallen (syncope, 10%), hoofdpijn (9%), duizeligheid (6%), verwardheid (4%), stridor (4%) en visusstoornissen (2%).
Meestal ontstaan de klachten geleidelijk (in de loop van weken tot
maanden); de gemiddelde symptoomduur voorafgaande aan het stellen van de diagnose bedraagt 45 dagen. In zeldzame gevallen ontstaat het beeld sneller (binnen dagen tot enkele weken).
In sommige gevallen zijn er (als uiting van de onderliggende maligniteit) palpabele lymfeklierzwellingen, met name supraclaviculair.
Op basis van anamnese en lichamelijk onderzoek wordt de volgende
gradering gehanteerd:
Graad Categorie
0
Asymptomatisch
1
Mild
2
3
4
109
5
Frequentie Definitie
10%
Geen symptomen
25%
Oedeem c.q. veneuze stuwing van hoofd en/of hals,
cyanose
Matig
50%
Dysfagie, hoesten, bewegingsbeperking van hoofd,
kaak of oogleden, visusstoornissen
Ernstig
10%
Milde tekenen van hersenoedeem
(hoofdpijn,
duizeligheid) of larynxoedeem, neiging tot syncope
(flauwvallen) bij bukken
Levensbedreigend
5%
Ernstige tekenen van hersenoedeem (verwardheid,
sufheid) of larynxoedeem
(stridor), spontane syncope,
lage bloeddruk, nierfunctiestoornissen
Fataal
<1%
Overlijden
Conceptrichtlijn Vena Cava Superior Syndroom/Versie 2/16-2-2010
Pagina 4
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
134
135
136
137
138
139
140
141
142
143
144
145
146
147
Aanvullend onderzoek
Indien er op grond van klachten en verschijnselen gedacht wordt aan
een VCSS en behandeling wordt overwogen, kan in eerste instantie
een X-thorax worden gemaakt. In 84% van de gevallen worden hierbij afwijkingen gezien, met name een verbreed mediastinum. Meestal wordt aanvullend een CT-scan (met toediening van contrast) gemaakt, waarop vrijwel altijd de obstructie van de vena cava superior
kan worden gevisualiseerd.
Indien er verdenking bestaat op een trombose bij een centraal veneuze katheter, kan een contrastonderzoek van de vena cava superior
worden verricht.
Indien het VCSS de eerste uiting is van een tot dan toe onbekende
maligniteit, is een histologische diagnose van het grootste belang.
Vaak kan deze door middel van cytologisch onderzoek van sputum
of pleuravocht of door middel van een bronchoscopie of echoendoscopie van de oesofagus met biopten worden gesteld. In geselecteerde gevallen wordt een lymfeklier- of beenmergbiopsie, een
transthoracale puntie of een mediastinoscopie verricht.
Er is geen vergrote kans op complicaties bij een broncho- of mediastinoscopie in aanwezigheid van een VCSS.
Beleid
Vroeger werd het VCSS beschouwd als een ernstig verschijnsel met
een kans op levensbedreigende complicaties, dat snel behandeling
behoefde. Uit onderzoek is echter gebleken dat ernstige complicaties
hoogst zelden optreden. Alleen als er sprake is van een obstructie
van de larynx of trachea of van hersenoedeem, moet er met spoed
behandeld worden.
In de acute fase kan naast algemene maatregelen en leefregels (zie
verder) behandeling met corticosteroïden worden gestart. Daarnaast
moet een beslissing worden genomen over het verdere beleid. Dit is
afhankelijk van de oorzaak, de voorgaande behandeling en de levensverwachting. Indien er sprake is van beperkte, niet progressieve
klachten en/of een korte levensverwachting kan een expectatief beleid gerechtvaardigd zijn.
Integrale benadering
Conceptrichtlijn Vena Cava Superior Syndroom/Versie 2/16-2-2010
Pagina 5
148
149
150
151
152
153
154
155
156
157
158
159
160
161
162
163
164
165
166
167
168
169
170
171
172
173
174
175
176
177
178
179
180
181
182
183
184
185
De klachten die door het VCSS worden veroorzaakt kunnen voor de
patiënt beangstigend zijn. Goede uitleg over de aard en oorzaak van
het probleem en de mogelijkheden voor behandeling is van groot
belang. Indien kortademigheid op de voorgrond staat is het belangrijk om er op te wijzen dat er geen risico bestaat op verstikking.
De zichtbare veranderingen in het uiterlijk kunnen de patiënt en zijn
omgeving confronteren met zijn ziekte.
Het is belangrijk dat deze aspecten de nodige aandacht krijgen in het
gesprek met de patiënt en de naasten.
Algemene maatregelen en leefregels
 Plat liggen en bukken kunnen het beste worden vermeden. Het
hoofdeinde van het bed kan omhoog worden gezet.
 Knellende kleding dient vermeden te worden en ook is het aan te
raden om tijdig ringen af te doen omdat het risico van opzwellen
van de vingers aanwezig is.
 Bij oedeem van de ogen kunnen de ogen meerdere malen per dag
worden uitgewassen met kraanwater.
 Ook kan de patiënt er op gewezen worden dat er door de verhoogde druk mogelijk bloedneuzen op kunnen treden, zodat men
hierop voorbereid is.
 Indien kortademigheid op de voorgrond staat, kan zuurstof (2-3
l/minuut) worden toegediend. Bij persisterende kortademigheid
kan behandeling met lage doseringen morfine worden overwogen (zie Richtlijn Dyspnoe).
Behandeling
Corticosteroïden
Corticosteroïden (dexamethason 1 dd 8-16 mg p.o.) worden soms
toegepast in de acute fase en tijdens radiotherapie. Het doel hiervan
is om eventueel oedeem van de larynx te doen verminderen. De
waarde hiervan is niet bewezen. Na behandeling (radiotherapie,
chemotherapie of stentplaatsing) kan de dexamethason in enkele dagen gestaakt worden. Onderhoudsbehandeling met steroïden (d.w.z.
langer dan enkele weken) is niet geïndiceerd. Bij maligne lymfomen
kunnen corticosteroïden ook een anti-tumor effect hebben.
Conceptrichtlijn Vena Cava Superior Syndroom/Versie 2/16-2-2010
Pagina 6
186
187
188
189
190
191
192
193
194
195
196
197
198
199
200
201
202
203
204
205
206
207
208
209
210
211
212
213
214
215
216
217
218
219
220
221
222
223
Antistolling en trombolyse
Indien er sprake is van een trombose van de vena cava superior is
behandeling met heparine en orale anticoagulantia aangewezen.
Hiermee wordt de trombus in de vena cava superior echter niet opgelost. Daarom kan in de acute fase gebruik gemaakt worden van
trombolyse met behulp van intraveneuze toediening van urokinase
om het stolsel op te lossen.
Trombose van de vena cava superior treedt meestal op in aanwezigheid van een centraal veneuze katheter. Als de centraal veneuze katheter doorgankelijk is, kan deze na een geslaagde trombolyse en
antistolling in situ blijven.
Chemotherapie en hormonale therapie
Chemotherapie is de behandeling van keuze indien er sprake is van
een kleincellig bronchuscarcinoom, een maligne lymfoom of een
mediastinaal teratoom en er geen eerdere chemotherapie is toegepast. In de meeste gevallen kan hiermee een snelle tumorregressie en
een verbetering van de symptomen van het VCSS worden bereikt.
De combinatie van chemotherapie en radiotherapie bij het kleincellig bronchuscarcinoom lijkt niet effectiever dan chemotherapie alleen.
Ook bij het niet-kleincellig bronchuscarcinoom kan chemotherapie
worden overwogen.
Bij het mammacarcinoom kan hormonale therapie of chemotherapie
worden overwogen.
Radiotherapie
Uitwendige bestraling is vaak de behandeling van keuze bij een
kleincellig bronchuscarcinoom of maligne lymfomen na eerdere
chemotherapie, of bij een niet-kleincellig bronchuscarcinoom. Ook
bij andere maligniteiten (bijv. een thymoom of mediastinale metastasen) kan bestraling worden toegepast. Er worden hierbij verschillende doseringsschema’s gebruikt, mede afhankelijk van de aard van
de onderliggende maligniteit en de levensverwachting. Afhankelijk
van de aard van de maligniteit kan effect binnen enkele dagen tot
weken verwacht worden.
Stentplaatsing
Conceptrichtlijn Vena Cava Superior Syndroom/Versie 2/16-2-2010
Pagina 7
224
225
226
227
228
229
230
231
232
233
234
235
236
237
238
239
240
241
242
243
244
245
246
247
In de afgelopen jaren is veel vooruitgang geboekt bij het gebruik van
stents: endoprothesen die door een (ervaren) interventie-radioloog
door middel van een katheterisatie in de vena cava superior worden
geplaatst ter plaatse van de afsluiting. Hiermee kan vaak een snelle
verbetering (binnen 72 uur) worden bereikt. Na stentplaatsing wordt
meestal behandeling met anticoagulantia of acetylsalicylzuur 1 dd
100 mg gestart; de waarde hiervan is niet bewezen.
Stentplaatsing is de behandeling van keuze indien een snel effect
gewenst is, bij een korte levensverwachting (weken tot enkele
maanden) en/of indien er geen mogelijkheden (meer) zijn voor chemotherapie of radiotherapie.
Complicaties (reocclusie, infectie, longembolie, stentmigratie, hematoom bij de punctieplaats, bloeding en perforatie) treden op in 3-7%
van de gevallen.
Resultaten van behandeling
Afhankelijk van de oorzaak en de situatie kan verbetering van de
verschijnselen van het VCSS binnen 14 dagen in 50-95% van de gevallen bereikt worden.
In onderstaande tabel worden de resultaten van chemotherapie, radiotherapie en stentplaatsing bij het bronchuscarcinoom naast elkaar
gezet. Er zijn echter geen studies verricht, waarbij deze behandelingen direct met elkaar vergeleken werden.
Kleincellig
bronchuscarcinoom
Niet-kleincellig
bronchuscarcinoom
Chemotherapie
77%
59%
Radiotherapie
78%
63%
Stentplaatsing
248
249
250
251
252
95%
Tabel. Percentage verbetering van het VCSS na chemotherapie, radiotherapie en stentplaatsing bij het
bronchuscarcinoom
Conceptrichtlijn Vena Cava Superior Syndroom/Versie 2/16-2-2010
Pagina 8
253
254
255
256
257
258
259
260
Na radiotherapie of chemotherapie treedt in 15-20% van de gevallen
een recidief op van het VCSS; bij stentplaatsing bedraagt dit percentage 11%. Bij recidieven na stentplaatsing kan in 78% van de gevallen met succes een nieuwe stent worden geplaatst.
Conceptrichtlijn Vena Cava Superior Syndroom/Versie 2/16-2-2010
Pagina 9
261
262
263
264
265
266
267
268
269
270
271
272
273
274
275
276
277
278
279
280
281
282
283
284
285
286
287
288
289
290
Stappenplan
Diagnostiek
1. Anamnese en lichamelijk onderzoek
2. Bij klinische verdenking op VCSS aanvullend onderzoek:
 X-thorax, CT-scan thorax
 bij aanwezigheid van centrale lijn: contrastonderzoek
 bij onbekende primaire tumor: cytologische of histologische
diagnostiek
3. Na stellen diagnose: besluit om al dan niet te behandelen, afhankelijk van ernst en beloop van de symptomen en de levensverwachting
Beleid
1. Algemene maatregelen: vermijden van bukken en plat liggen,
hoofdeinde bed omhoog, vermijden van knellende kleding, bij
dyspnoeklachten evt. zuurstof of morfine
2. In het acute stadium: bij dyspnoe evt. dexamethason 1 dd 8-16 mg
3. Bij trombose bij centraal veneuze katheter:
 heparine, evt. trombolyse
 indien centraal veneuze katheter niet doorgankelijk is: katheter
verwijderen
4. Bij chemotherapie gevoelige tumoren: chemotherapie
5. Bij niet-chemotherapie gevoelige tumoren of na eerdere chemotherapie: radiotherapie
6. Indien een snel effect gewenst is, bij een recidief na radiotherapie
of bij een levensverwachting van 1-2 maanden: stentplaatsing,
gevolgd door acetylsalicylzuur of orale antistolling
Conceptrichtlijn Vena Cava Superior Syndroom/Versie 2/16-2-2010
Pagina 10
291
292
Niveaus van bewijsvoering
Behandeling
293
294
295
296
297
298
299
300
301
302
Niveau
Referentie(s)
van
bewijsvoering
Steroïden
4
Rowell 2001
Chemotherapie
3
Perez-Soler 1984, Rowell 2001, Sculier 1986, Spiro 1983, Urban 1993
Radiotherapie
3
Lonardi 2002, Pereira 1999, PerezSoler 1984, Rowell 2003
Antistolling en
trombolyse
3
Gray 1991, Morales 2000
Stentplaatsing
3
Bierdrager 2005, Courtheoux 2003,
Ganeshan 2009, Garcia Monaco
2003, Gregorio Ariza 2003, Greiller
2004, Lanciego 2009, Marcy 2001,
Nicholson 1997, NICE 2004, Nguyen 2009, Rowell 2003, Smayara
2001, Urruticoechia 2004, Watkinson
2008, Wilson 2002.
Niveau 1 = gebaseerd op systematische review of tenminste twee
gerandomiseerde onderzoeken van goede kwaliteit.
Niveau 2 = gebaseerd op tenminste twee vergelijkende klinische onderzoeken van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of andere
vergelijkende onderzoeken.
Niveau 3 = gebaseerd op 1 vergelijkend onderzoek of op nietvergelijkend onderzoek.
Niveau 4 = gebaseerd op mening van deskundigen.
Conceptrichtlijn Vena Cava Superior Syndroom/Versie 2/16-2-2010
Pagina 11
303
304
305
306
307
308
309
310
311
312
313
314
315
316
317
318
319
320
321
322
323
324
325
326
327
328
329
330
331
332
333
334
335
336
337
338
339
340
Literatuur
Bierdrager E, Lampmann LEH, Lohle PNM et al. Endovascular
stenting in neoplastic vena cava superior syndrome prior to chemotherapy or radiotherapy. Netherlands Journal of Medicine 2005; 63:
20-23.
Courtheoux P, Alkofer B, Al Refai M et al. Stent placement in superior vena cava syndrome. Annals of Thoracic Surgery 2003; 75: 158161.
Drews RE, Rabkin DW. Superior vena cava syndrome. UpToDate,
2009.
Ganeshan A, Hon LQ, Warakaulle DR, Morgan R, Uberoi R. Superior vena caval stenting for SVC obstruction: current status. European Journal of Radiology 2009; 71: 343-349.
Garcia Monaco R, Bertoni H, Pallota G. Use of self-expanding vasculal endoprostheses in superior vena cava syndrome. European
Journal of Cardiothoracic Surgery 2003; 24: 208-211.
Gray BH, Olin JW, Graor RA et al. Safety and efficacy of thrombolytic therapy for superior vena cava syndrome. Chest 1991; 99: 5459.
Greenberg S, Kosinski R, Daniels J. Treatment of superior vena cava
thrombosis with recombinant tissue type plasminogen activator.
Chest 1991; 99: 1298-1301.
Gregorio Aziza MA, Gamboa P, Gimeno MJ et al. Percutaneous
treatment of superior vena cava syndrome using metallic stents. European Radiology 2003; 13: 853-862.
Greiller L, Barlesi F, Doddoli C et al. Vascular stenting for palliation of superior vena cava obstruction in non-small cell lung cancer:
a future ‘standard’ procedure? Respiration 2004; 71: 178-183.
Lanciego C, Pangua C, Chacón JI, Velasco J, Boy RC, Viana A, Cerezo S, García LG. Endovascular stenting as the first step in the
overall management of malignant superior vena cava syndrome.
American Journal of Roentgenoly 2009; 193: 549-558.
Lonardi F, Gioga G, Agus G et al. Double-flash, large-fraction radiation therapy as palliative treatment of malignant superior vena cava syndrome in the elderly. Supportive Care in Cancer 2002; 10:
156-160.
Marcy PY, Magne N, Bentotila F. Superior vena cava obstruction: is
Conceptrichtlijn Vena Cava Superior Syndroom/Versie 2/16-2-2010
Pagina 12
341
342
343
344
345
346
347
348
349
350
351
352
353
354
355
356
357
358
359
360
361
362
363
364
365
366
367
368
369
370
371
372
373
374
375
376
377
378
stenting necessary? Supportive Care in Cancer 2001; 9: 103-107.
Morales M, Comas V, Trujillo M, Dorta J. Treatment of thrombotic
superior vena cava syndrome: a single institutions experience. Supportive Care in Cancer 2000; 8: 334-338.
NICE (National Institute for health and Clinical Excellence). Stent
placement for vena cava obstruction. IPG79, 2004.
www.nice.org.uk.
Nguyen NP, Borok TL, Welsh J, Vinh-Hung V. Safety and effectiveness of vascular endoprosthesis for malignant superior vena cava
syndrome. Thorax 2009 ; 64:174-178.
Nicholson AA, Ettles DF, Arnold A et al. Treatment of malignant
superior vena cava obstruction: metal stents or radiation therapy.
Journal of Vascular and Intervention Radiology 1997; 8: 781-788.
Pereira JR, Martins SJ, Ikari FK et al. Neoadjuvant chemotherapy
versus radiotherapy alone for superior vena cava syndrome due to
non-small cell lung cancer: preliminary results of randomized phase
II trial. European Journal of Cancer 1999; 35 (Suppl 4): 260.
Perez-Soler R, McLaughlin P, Velasquez WS et al. Clinical features
and results of superior vena cava syndrome secondary to lymphoma.
Journal of Clinical Oncology 1984; 2: 260-266.
Van Putten JW, Schlösser NJ, Vujakovic Z et al. Superior vena cava
obstruction caused by radiation induced venous fibrosis. Thorax
2000; 55: 245-246.
Rice TW, Rodriguez RM, Light RW. The superior vena cava syndrome: clinical characteristics and evolving etiology. Medicine (Baltimore) 2006; 85: 37-42.
Rowell NP, Gleeson FV. Steroids, radiotherapy, chemotherapy and
stents for superior vena caval obstruction in carcinoma of the bronchus. Cochrane Database of Systematic Reviews 2001; (4):
CD001316.
Sculier JP, Evans WK, Field R et al. Superior vena caval obstruction
in small-cell lung cancer. Cancer 1986; 57: 843-851.
Smayara T, Otal P, Chabbert V et al. Long-term results of endovascular stent placing in the superior caval venous system. Cardiovascular and Intervention Radiology 2001; 24: 388-394.
Spiro SG, Shah S, Harper PG et al. Treatment of obstruction of the
superior vena cava by combination chemotherapy with and without
irradiation in small-cell carcinoma of the bronchus. Thorax 1983;
Conceptrichtlijn Vena Cava Superior Syndroom/Versie 2/16-2-2010
Pagina 13
379
380
381
382
383
384
385
386
387
388
389
390
391
392
393
394
395
396
397
398
399
400
401
38: 501-505.
Urban T, Lebeau B, Chastang C et al. Superior vena cava syndrome
in small-cell lung cancer. Archives of Internal Medicine 1993; 153:
384-387.
Urruticoechea A, Mesia R, Dominguez J et al. Treatment of malignant superior vena cava syndrome by endovascular stent insertion.
Experience on 52 patients with lung cancer. Lung Cancer 2004; 43:
209-214.
Watkinson AF, Yeow TN, Fraser C. Endovascular stenting to treat
obstruction of the superior vena cava. BMJ 2008; 336: 1434-1437.
Wilson E, Lyn E, Lynn A et al. Radiological stenting provides effective palliation in malignant central venous obstruction. Clinical Oncology 2002; 14: 228-232.
Wilson LD, Detterbeck FC, Yahalom J. Superior Vena Cava Syndrome with malignant causes. New England Journal of Medicine
2007; 356: 1862-1869.
Yahalom J. Superior Vena Cava Syndrome. In: DeVita VT, Hellman
S, Rosenberg SA, eds.(6th edition). Cancer. Principles & Practice of
Oncology. Philadelphia: Lippincott Williams & Wilkins, 2001, pp.
2609-2615.
Yu JB, Wilson LD, Detterbeck FC. Superior vena cava syndrome –
a proposed classification system and algorithm for management.
Journal of Thoracic Oncology 2008; 3: 811-814.
Conceptrichtlijn Vena Cava Superior Syndroom/Versie 2/16-2-2010
Pagina 14
Download