Verslag VGN-debat inclusie

advertisement
VGN debat over inclusie
‘We moeten drastischer kiezen voor meedoen’
Hoe zorgen we ervoor dat mensen met een beperking meer onderdeel worden van de
samenleving? Dat was de centrale vraag tijdens een VGN-debatavond over inclusie. En
antwoorden bleken niet zo eenvoudig te formuleren. Gespreksleider Hans Kröber: ‘Het is
weerbarstige materie. Met al onze goede bedoelingen zijn er toch nog veel mensen
zonder werk, zonder een goed sociaal netwerk en zonder een zinnige vrijetijdsbesteding.’
Succesfactoren waren er ook: kijk naar goede voorbeelden en geef medewerkers meer
regelruimte.
Voor Conny Kooijman, werkzaam bij belangenorganisatie LFB Onderling Sterk, is het
helder: ‘Meedoen in de maatschappij is voor iedereen belangrijk. Ook voor ons, mensen
met een beperking. En dan kun je wel zeggen dat dit te moeilijk voor ons is, maar
iedereen vindt wel eens iets moeilijk. Kijk maar naar de OV-chipkaart, daarvan snappen
heel veel mensen niet hoe het werkt.’ Kooijman verwoordt wat onderzoekers Schalock en
Verdugo in 2002 concludeerden: inclusie draagt bij aan de kwaliteit van bestaan van
mensen met een beperking.
De vraag is alleen: hoe realiseer je die inclusie? Hans Kröber, bestuurder bij Pameijer,
en voor 1 dag per week adviseur inclusie bij Vilans, promoveerde op succes- en
faalfactoren. En hij bracht deze factoren in tijdens de VGN-discussie. Deelnemers:
politici, wetenschappers, cliënten, beleidsmakers, bestuurders en ondersteuners.
‘Er zijn drie strategieën waarmee we kunnen bijdragen aan inclusie’, leidt Kröber de
discussie in. ‘Allereerst is dat van bovenaf, door de landelijke overheid via wet- en
regelgeving. Daarnaast kunnen gemeenten en zorgorganisaties iets doen. En ten slotte
kan er kracht uitgaan van de mensen met een beperking zelf. We zoomen in deze
discussie in op de eerste twee.’
Belemmerende regels
Over de eerste, de sociaal politieke omgeving, kan Kröber kort zijn: die levert niet zoveel
op. ‘De Nederlandse overheid heeft eigenlijk geen visie op de positie van mensen met
een beperking in de samenleving. Daarom maakt ze geen rigoureuze keuzes, zoals
bijvoorbeeld Amerika en de Scandinavische landen wel deden. Daar werden 'instituten'
bij wet verboden en moesten reguliere instanties zorgen voor een adequate opvang en
ondersteuning van mensen met een beperking. De regels van de Nederlandse overheid
ervaren mensen vaak eerder als belemmerend dan als stimulerend, bezuinigingen maken
het lastiger om extramuralisering goed te begeleiden en vanuit de samenleving zelf gaat
ook onvoldoende trekkracht uit. De enige factor van belang wordt gevormd door goede
voorbeelden. Die kunnen inspirerend werken.’
Jos van Loon, manager bij Arduin, vindt dat daarin nog een grote stap te maken is. ‘We
kiezen met ons allen onvoldoende voor inclusie. Als sector niet, maar ook niet als land.
De conventie voor de rechten van de mens met een beperking heeft Nederland nog
steeds niet geratificeerd.’
Herman Meininger, bijzonder hoogleraar sociale integratie van mensen met een
verstandelijke beperking aan de Vrije Universiteit: ‘Ik constateer telkens opnieuw dat er
veel te weinig gedaan wordt aan de analyse van mechanismen van exclusie. Veel van de
voorgestelde acties om inclusie te bevorderen zijn nu juist ten dode opgeschreven,
omdat ze lijden aan een stelselmatig gebrek aan een dergelijke vorm van analyse.’
Aanspreken op kracht
Daar heeft PvdA-Kamerlid Agnes Wolbert wel ideeën over: ‘We moeten veel drastischer
kiezen voor inclusie. We moeten de stap zetten om mensen aan te spreken op hun
kracht. Dat betekent dat we alle vormen van ondersteuning, behalve de intramurale
zorg, overhevelen van de AWBZ naar de Wmo. Want inclusie kan op lokaal niveau veel
beter vormgegeven worden dan op landelijk niveau.’
Willem de Gooyer, bestuurder bij Steinmetz de Compaan, vindt zelfs die keuze niet
rigoureus genoeg. ‘Kies toch écht! En dan bedoel ik niet met een vertaling in een
stelselwijziging. Maar wat u doet, is alsnog een scheiding aanbrengen tussen mensen,
want u zegt: de mensen die intramuraal zitten, zijn écht gehandicapt.’
En daarmee wordt de discussie wat Gerda Altena van Zozijn betreft te eng: ‘Wat me
opvalt is dat inclusie steeds gedefinieerd wordt als een fysiek proces. Dat is dogmatisch.
Wij zeggen: wezenlijk meedoen in de maatschappij bereik je niet met het afschaffen van
instellingsterreinen of herindeling van de AWBZ.’
Jong beginnen
Blijft de vraag: wat werkt dan wel? Erwin Wieringa van de Stichting Inclusief Onderwijs
doet een aanzet: ‘Je moet op heel jonge leeftijd beginnen. Meteen op de basisschool. Als
kinderen met en zonder beperking samen naar school gaan, leren ze empathie aan, ze
leren voor elkaar op te komen.’
Bovendien, zo concludeert onafhankelijk onderzoeker Martin Schuurman, moet je
accepteren dat inclusie een prijs heeft. ‘Geld dat je daarin steekt, gaat dus weg bij
instellingen in de gehandicaptensector. Dat moet je willen.’
Terug naar de strategieën. De tweede strategie is die via de gemeente, zorgorganisaties
zelf, onderwijs- en werkgeversorganisaties en bijvoorbeeld vrijetijdsorganisaties die er
voor ons allemaal zijn. Mensen met een beperking voelen zich bij deze laatste
organisaties vaak niet welkom. Kröber: ‘Er ligt dus ook een opdracht aan de
samenlevingskant om dit te verbeteren. Uit mijn onderzoek blijkt verder dat er grote
onderlinge verschillen zijn tussen instellingen. Ondanks de beperkingen van de wet- en
regelgeving is het dus wel mogelijk om goede inclusiepraktijken te stichten. Wat voor alle
instellingen geldt, is dat er succesvoller aan inclusie gewerkt wordt naarmate managers
meer inspirerend leiderschap aan de dag leggen en teams meer regelruimte hebben.’
Goed toegeruste medewerkers
Ruud Tap van Talant vraagt zich af of dit ook niet iets voor de toerusting van de
medewerkers betekent. Kröber: ‘Jazeker. Naarmate medewerkers beter toegerust zijn op
hun taak, zijn ze succesvoller.’ Dat herkent Erwin Wieringa helemaal: ‘We zien dat
sommige ondersteuners de cliënt – met al hun goede bedoelingen – nog teveel willen
helpen. Ze mesten de koelkast uit in plaats van dat ze met de cliënt op zoek gaan naar
een zinnige vrijetijdsbesteding.’ Logisch, volgens veel aanwezigen, want inclusie is geen
onderdeel van het vastgelegde handelen. Zo spreekt de inspectie instellingen niet aan op
de manier waarop ze werken aan inclusie. Jos van Loon: ‘Ook de VGN heeft het niet
opgenomen in de kwaliteitsindicatoren.’
Taal die iedereen begrijpt
Toch kunnen instellingen zelf wel veel doen, meent Kröber: ‘Opleiden en ruimte bieden
zijn twee belangrijke factoren. Dat kan al simpelweg door de administratieve last van
medewerkers wat te verkleinen. Moet elke aanvraag in je instelling gepaard gaan met
stapels papier of kan het ook op een A4tje?’
Jan van de Pol, van LFB Onderling Sterk: ‘Je moet gewoon tegen ons doen. En gewoon
tegen ons praten. In taal die we begrijpen. Anders denken we: we mogen het niet
begrijpen. We mogen niet meedoen. En dat is de moeite waard. Want je kan de groep
mensen met een beperking wel achterlaten, maar daar los je het probleem ook niet mee
op.’
Het debat over inclusie is onderdeel van de debatcyclus over dilemma’s in de zorg. De
onderwerpen in deze cyclus komen voort uit het jaarboek 2009 van de VGN:
Zichtbaarheid. Het vorige debat had plaats in 2009 en ging over zelfbeschikking. Het
komende debat heeft als thema: marktwerking.
Download