Noties over seksualiteit en genderrollen van Christelijke Afrikanen in Nederland Een onderzoek naar de manier waarop opvattingen over seksualiteit en genderverhoudingen van katholieke Ghanezen veranderen en zich ontwikkelen in het Nederlandse seculiere klimaat Marthe Anna Dekker 5685044 [email protected] 0614549824 Masterscriptie ter afsluiting van de master Religies in de hedendaagse samenleving Departement Filosofie en Religiewetenschappen – Universiteit Utrecht. Faculteit Geesteswetenschappen 1ste begeleider: Prof. dr. M.F. Frederiks 2de begeleider: Dr. L. van Liere November 2016 1 Inhoudsopgave Voorwoord ....................................................................................................................... 3 1. Inleiding ....................................................................................................................... 4 1.1. Onderzoeksvraag ................................................................................................... 5 1.1.1. Literatuurstudie .................................................................................................. 5 1.1.2. Empirisch onderzoek ........................................................................................... 6 1.1.3. Mijn rol als onderzoeker ...................................................................................... 7 1.1.4. Omvang onderzoek ............................................................................................. 8 1.2. Theoretische benaderingen binnen het onderzoek................................................. 9 1.2.1. Constructivistische kijk op seksualiteit ............................................................... 9 1.2.2. Gender .............................................................................................................10 1.3. Indeling onderzoek .............................................................................................. 10 2. Seculariteit en seksualiteit ......................................................................................... 12 2.1. Inleiding .............................................................................................................. 12 2.2. Het seculiere klimaat ........................................................................................... 12 2.2.1. De Nederlandse situatie ......................................................................................15 2.2.2. Homoseksualiteit ...............................................................................................17 2.3. Islam ................................................................................................................... 19 2.4. Conclusie ............................................................................................................. 21 3. Afrikaans christelijke gemeenschap in Nederland ...................................................... 23 3.1. Inleiding .............................................................................................................. 23 3.2. Christelijke migranten in Nederland .................................................................... 23 3.2 Afrikaanse christenen in Nederland ...................................................................... 25 3.3. Ghanese gemeenschap in Nederland .......................................................................27 3.4. Katholieke migranten in Nederland ..................................................................... 28 3.5. All Saints Church (‘Afrikahuis’) ............................................................................ 30 3.6. Conclusie ............................................................................................................. 31 4. Seksualiteit en genderrollen in de All Saints Church................................................... 33 4.1. Inleiding .............................................................................................................. 33 4.1.1. Een religieuze identiteit in een seculiere samenleving .............................................34 4.2. De positie van de vrouw ...................................................................................... 35 4.2. Praten over seks .................................................................................................. 37 4.3. De katholieke leer en het dagelijks leven ............................................................ 39 4.3.1. Seks voor/buiten het huwelijk .............................................................................41 5. Conclusie .................................................................................................................... 46 Literatuurlijst ................................................................................................................. 50 Bijlage 1 ......................................................................................................................... 54 Bijlage 2 ......................................................................................................................... 55 2 Voorwoord Een jaar geleden stapte ik samen met mijn vriend op zondagmiddag voor het eerst de Boomkerk binnen in Amsterdam-West om deel te nemen aan de dienst van de All Saints Church. Om kennis te maken met de diversiteit die het christelijke landschap in Nederland kent, moest elke student van mijn masterprogramma Religies in de hedendaagse samenleving een migrantendienst bijwonen. Toen ik maanden later over mijn scriptieonderwerp aan het nadenken was, moest ik opeens weer aan die zondagmiddag denken. Met hoeveel enthousiasme de leden van de All Saints Church die zondag meezongen met het koor, hoe de leden ons na de dienst hartelijk ontvingen met koffie en thee en met hoeveel verbazing ik die zondag thuis kwam over dat wat ik gezien had. Ik had voor mijn gevoel voor het eerst kennis gemaakt met een stuk christendom dat mij onbekend was. Deze scriptie had niet tot stand kunnen komen zonder de hulp van enkele leden van de All Saints Church. Ik wil hen graag bedanken voor alle inzichten die zij mij hebben geleverd. Elke zondag werd ik in de kerk warm ontvangen. Met veel plezier ben ik vele zondagen naar de Boomkerk gefietst. Ik heb met veel genot geluisterd naar alle mooie verhalen die de leden van de All Saints Church met mij wilden delen. Het leek of de leden van de kerk mij elke week steeds meer stukjes ‘Afrika’ uit legden. Ik zou Anne-Marie Korte willen bedanken voor haar begeleiding de eerste maanden. De kennis van Anne-Marie Korte over het onderwerp heeft mij aan het begin van mijn onderzoek erg geïnspireerd. Haar bevlogenheid zorgde ervoor dat ik steeds weer gemotiveerd werd. Ik ben ontzettend dankbaar dat Martha Frederiks mij in de laatste maanden heeft kunnen begeleiden. Haar aantekeningen heb ik als zeer leerzaam ervaren. Mijn uiteindelijke scriptie had zonder de begeleiding van Korte en Frederiks niet tot stand kunnen komen. Bij deze wil ik Bert Dekker bedanken voor het lezen van mijn werk waardoor mijn scriptie op taalgebied de nodige verbeteringen heeft ondergaan. Ook zou ik Jelle Wiering willen bedanken voor de begeleiding aan het begin van mijn onderzoek. Mijn studiegenoten Fenna van Berkel, Anne Roozenboom en Eliza Aal zou ik willen bedanken voor de uren die wij samen hebben doorgebracht werkend aan onze scripties. Het schrijven van mijn scriptie voelde door het samen zwoegen minder als een individueel proces. Joey Baal, Sarah Stuyling de Lange, Rieks Dekker en Caroline Struik zou ik tot slot willen bedanken. Niet alleen heb ik hen vele verhalen verteld over mijn onderzoek, ook waren zij zo betrokken om mee te gaan naar de zondagsdienst. Ik wens u veel plezier met het lezen van mijn scriptie. Marthe Anna Dekker Amsterdam, oktober 2016. 3 1. Inleiding Afgelopen maart woedde in de Tweede Kamer de discussie over het apart huisvesten van homoseksuele vluchtelingen. Halbe Zijlstra, fractievoorzitter van de VVD, sprak zich uit tegen deze eventuele gescheiden opvang: ‘Door dit te faciliteren leveren we een stukje Nederland in.'1. Zonder in te gaan op de vraag of de vluchtelingen een aparte huisvesting zouden moeten krijgen, viel mij in deze discussie op dat Zijlstra het accepteren van homoseksualiteit beschouwde als onderdeel van dat wat Nederland is. Zijlstra betoogde dat met het apart huisvesten van homoseksuele vluchtelingen ‘[…] we gewoon een stuk van onze kernwaarden van Nederland op [geven]’ 2 . Nederlandse noties over seksualiteit, in dit geval de acceptatie van homoseksualiteit, staan volgens het verhaal van Zijlstra onder spanning door de komst van de vluchtelingen en dienen bewaakt en bovenal niet ‘opgegeven’ te worden. Het debat over het ‘apart’ huisvesten laat zien dat ideeën over seksuele identiteit een belangrijke plek innemen in het debat over integratie en het thema de multiculturele samenleving. Vaak komt in deze debatten een voorstelling naar voren van een Nederlandse progressieve liberale seksualiteit dat tegenover een conservatieve religieuze seksualiteit van de ‘ander’ staat. Zoals de reactie van Zijlstra laat zien, wordt de acceptatie van homoseksualiteit binnen deze context gerepresenteerd als een typisch Nederlands, liberale kijk op seksualiteit. De ‘ander’ wordt binnen dit discours vaak geassocieerd met de islam: de term migrant lijkt dan synoniem te zijn worden voor moslim. In discussies wordt een polarisatie geponeerd ten aanzien van visies op seksualiteit. De ene kant van de pool wordt gevormd door de zogenaamde ‘vrije’ kijk op seksualiteit die het Westen heeft omarmd en de andere kant door de conservatieve kijk op seksualiteit van de migrant, vaak ingevuld als moslim (o.a. Butler 2008). Seksualiteit wordt binnen deze debatten gebruikt om de ‘beschaafde’ Westerling tegenover de ‘achtergebleven’ moslim te zetten. In mijn onderzoek heb ik getracht deze polarisatie te nuanceren. Niet de beschavingsretoriek die in Westerse debatten over integratie en de multiculturele samenleving lijkt te overheersen dient als uitgangspunt voor dit onderzoek, maar de beleving van de ‘ander’ in een westerse, seculiere samenleving. Door onderzoek te doen naar christelijke migranten kan de gecreëerde tegenstelling tussen de seculiere Nederlander en de moslim ander geconstrueerd aan de hand van seksualiteit minder dwingend zijn. De ontmoeting van de christelijke migranten met een seculiere Westerse samenleving staat in dit onderzoek dan ook centraal. Daarnaast is het opvallend dat in de discussie rond seksualiteit en de multiculturele samenleving de personen die het beleven meestal niet centraal staan. In mijn onderzoek heb ik daarom een poging gedaan juist de belevingen van de informanten te laten spreken door verder te kijken dan de retoriek tussen liberale, progressieve seculiere opvattingen over seksualiteit tegenover conservatieve religieuze opvattingen. De ervaringen van mensen staan centraal. Hoe ervaren mensen hun religie en de samenhangende opvattingen over seksualiteit in een seculier klimaat? Hoe gaan christelijke migranten om met opvattingen over seksualiteit in de Nederlandse samenleving? Door gebruik te maken van interviews heb ik getracht een beeld te schetsen van de manier waarop christelijke http://www.volkskrant.nl/binnenland/aboutaleb-tegen-aparte-opvang-homoseksueleasielzoekers~a4255648/. Laatste geraadpleegd op 9 september 2016. 2 http://www.hpdetijd.nl/2016-03-03/homo-opvang-voor-asielzoekers-moet-zijn-zoals-blijf-van-mijn-lijf-huis/. Laatst geraadpleegd 9 september 2016. 1 4 migranten uit sub-Sahara Afrika in een seculier klimaat hun opvattingen over seksualiteit gestalte geven. 1.1. Onderzoeksvraag Het doel van dit onderzoek is te analyseren op welke manier de opvattingen over seksualiteit van katholieke migranten uit sub-Sahara Afrika veranderen en zich ontwikkelen in een seculier klimaat. Dit wil zeggen hoe geven katholieken migranten uit sub-Sahara Afrika hun opvattingen over seksualiteit gestalte in een seculiere klimaat. Er is specifiek gekeken naar christelijke migranten om voorbij te gaan aan de polarisatie die binnen het debat over seksualiteit vaak wordt benadrukt. Door niet naar islamitische migranten maar christelijke migranten te kijken wordt getracht de ervaringen van de migranten in de nieuwe context, de Nederlandse samenleving, centraal te zetten. Werkend met een constructivistische kijk op seksualiteit kan gekeken worden naar de manier waarop de context opvattingen over seksualiteit van christelijke migranten uit sub-Sahara Afrika beïnvloedt. Wat doet de nieuwe context, het Nederlandse seculiere klimaat, met de noties over seksualiteit van de migranten? Doordat seksualiteit steeds opnieuw betekenis krijgt binnen een sociaal-culturele benadering, kan het effect van de ontmoeting van de migranten met de Nederlandse samenleving op hun opvattingen over seksualiteit onderzocht worden. Centraal in het onderzoek staat de volgende vraag: Welke ontwikkelingen en veranderingen in noties over seksualiteit zijn zichtbaar onder katholieke migranten uit sub-Sahara Afrika in het seculiere Nederlandse klimaat? Aan de hand van de gesprekken met de informanten is de onderzoeksvraag uitgebreid. Genderverhoudingen kwamen telkens in de gesprekken aan de orde. Voor de informanten leek de thematiek seksualiteit onlosmakelijk verbonden met genderrollen. Bovendien komt naar voren in het werk van Joan Scott dat seksualiteit en de positie van de vrouw met elkaar in verbinding staan. Er is voor gekozen onderzoek te doen in de katholieke parochie de All Saints Church in Amsterdam. Hierdoor is de volgende onderzoeksvraag ontstaan: Welke ontwikkelingen en veranderingen in noties over seksualiteit en genderverhoudingen zijn zichtbaar in het seculiere Nederlandse klimaat onder katholieke Ghanezen in de All Saints Church in Amsterdam? Om antwoord te kunnen geven op de vraag, is binnen het onderzoek gebruik gemaakt van een literatuurstudie en empirische onderzoek bestaande uit participerende observatie en interviews met katholieke migranten uit sub-Sahara Afrika. Door gesprekken met de informanten, waarin ik directe en indirecte vragen heb gesteld over hun ervaringen in Nederland, heb ik getracht inzicht te krijgen in hun perspectief. 1.1.1. Literatuurstudie Allereerst heb ik mij verdiept in de literatuur over seculariteit en seksualiteit. Dit heb ik gedaan aan de hand van literatuur van Joan Scott die stelt dat deze twee begrippen steeds meer lijken samen te smelten. De analyse van Scott heeft mij een helder beeld gegeven van de manier waarop in het Nederlandse integratie debat de link wordt gelegd tussen migratie en seksualiteit. Het werk van Scott geeft eveneens aan dat de positie van de vrouw verwant is met noties over seksualiteit. 5 Bovendien heb ik informatie verzameld over christelijke Afrikaanse migranten, hetgeen mij in staat heeft gesteld de onderzochte gemeenschap waarin het veldwerk is gedaan, beter te begrijpen. 1.1.2. Empirisch onderzoek Het empirische onderzoek bestaat uit participerende observatie en interviews. Er is voor gekozen in Amsterdam veldwerk te verrichten doordat hier een grote gemeenschap van Christelijke Afrikanen woont. Daarnaast is er voor de katholieke parochie All Saints Church gekozen doordat ik al bekend was met deze gemeenschap waardoor onderzoek verrichten binnen de kerk ‘natuurlijker’ kon verlopen. Participerende observatie Naast de literatuurstudie heb ik regelmatig de kerkdienst bezocht waar de onderzochte katholieke migranten elke zondag aan deelnemen. Tijdens de dienst heb ik aantekeningen gemaakt. Door het bijwonen van de diensten ben ik vertrouwder geworden met de gemeenschap. Het heeft mij daarnaast in staat gesteld in contact te komen met een aantal katholieke sub-Sahara Afrikanen. Na de dienst komen zij samen in een ruimte naast de kerk om koffie of thee te drinken. Onder het genot van een kop koffie en een plak cake werd ik elke zondag hartelijk ontvangen in de gemeenschap. Door deze samenkomst na de dienst heb ik de mogelijkheid gehad informele gesprekken te voeren met de katholieken van Afrikaanse afkomst. Interviews De samenkomst na de dienst heeft mij in contact gebracht met veelal Ghanese katholieke migranten. Ik heb tijdens de gesprekken verschillende mensen gevraagd of zij interesse hadden en bereid waren hun ervaringen met mij te delen. In totaal heb ik vijf interviews afgenomen (2 mannen en 3 vrouwen). Alle informanten namen regelmatig deel aan de dienst op zondag. Dit stelde mij in staat de informanten ook na het interview nog regelmatig te spreken (Davies, 2008, 106). Alle informanten beschouwden zichzelf als katholiek. In de kerk waar ik het onderzoek heb verricht, is een groot deel van de populatie van Ghanese afkomst. Zij vormen een hechte groep binnen de gemeenschap. Ik heb ervoor gekozen mij alleen te richten op deze groep binnen de kerk om daarmee een zo’n homogene groep mogelijk te kunnen onderzoeken. Ik heb ervoor gekozen alleen eerste generatie Ghanese migranten te interviewen. Door alleen eerste generatie Ghanezen te interviewen komt de focus te liggen op de invloed van migratie naar een seculiere samenleving op opvattingen over seksualiteit en genderrollen. De duur van het verblijf in Nederland van de informanten varieerde van vijf jaar tot meer dan dertig jaar. Ik heb ervoor gekozen alleen Ghanezen te interviewen die al enige tijd in Nederland verbleven waarbij een minimum van drie jaar is aangehouden. De drie jaar is toegepast om zekerheid te hebben dat de informanten tijd hebben gehad zich in de nieuwe context te settelen. De leeftijd van de informanten varieerde tussen de dertig jaar en zestig jaar. Alle geïnterviewden waren op het moment van het interview woonachtig in Amsterdam. De interviews vonden plaats na de dienst op zondag of in een café of bibliotheek dicht bij het werk van de informanten, één interview vond plaats in de Kandelaar een verenigingsgebouw in Amsterdam Zuidoost. Vooraf heb ik een vragenlijst samengesteld 3 . De 3 Zie bijlage 1 ‘Vragenlijst interview’ 6 interviews waren semigestructureerd; de vragenlijst diende als uitgangspunt maar is niet stapsgewijs doorlopen tijdens het interview (Davies, 2008, 105-106). De meeste gesprekken met de informanten verliepen vrij natuurlijk waardoor alle verschillende onderwerpen aan bod kwamen zonder de vaste volgorde te hanteren. Het niet strikt volgen van de vragelijst zorgde er bovendien voor dat de informanten zelf de mogelijkheid hadden onderwerpen aan te dragen. De gesprekken met de informanten startte ik door eerst kort mijzelf te introduceren en ze vervolgens over mijn onderzoek te vertellen. Ik heb mijn onderzoek niet direct aan de hand van de vraagstelling gepresenteerd maar ik vertelde dat mijn onderzoek gericht was op denkbeelden over het huwelijk. Huwelijk is een minder gevoelig onderwerp waarmee ik hoopte de informaten op hun gemak te stellen. Tevens gaf mij dit de mogelijkheid om seksualiteit en de opvattingen hierover, als logisch verlengstuk van het huwelijk, bespreekbaar te maken. De lengte van de interviews varieerde van één tot anderhalf uur. Twee interviews vonden plaats in het Nederlands, de andere in het Engels waarbij soms Nederlandse woorden werden gebruikt. Alle interviews zijn opgenomen en zijn naderhand getranscribeerd4. In de analyse van de interviews is gebruik gemaakt van Nederlandse en Engelse citaten om zo dicht mogelijk bij de betekenis van de uitspraak van de informant te blijven. 1.1.3. Mijn rol als onderzoeker Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, zijn de gehouden interviews gekozen als leidraad. Dit maakt mij als onderzoeker een heel belangrijk instrument in het onderzoek. Het feit dat ik als jonge, blanke, ongehuwde, niet-religieuze vrouw onderzoek deed in een kerkelijke gemeenschap die hoofdzakelijk bestaat uit eerste generatie Afrikaanse Rooms-katholieke migranten, kan gezien worden als een moderne, westerse handeling. Mijn aanwezigheid viel dan ook erg op maar zorgde voor een noodzakelijke bewustwording van mijn positie (Davies, 2008, 112). Doordat ik geen onderdeel uitmaak van de Ghanese gemeenschap, kan mijn rol als onderzoeker als die van een ‘outsider’ omschreven worden. Deze positie heeft als voordeel dat een bepaalde afstand tussen het gekozen onderzoeksinstrument (de onderzoeker) en de onderzochte groep ontstaat waardoor bepaalde informatie eerder kan opvallen. Daarentegen zorgt de positie van een ‘outsider’ ook voor een afstand waardoor de informanten minder open zouden kunnen praten over het onderwerp. Door elke zondag naar de kerk te gaan, heb ik geprobeerd vertrouwen op de bouwen met mensen binnen de gemeenschap. De participerende observatie stelde mij bovendien in staat korte gesprekken met de informanten te voeren ook na het interview. Deze gesprekken zorgde ervoor dat ik de verzamelde informatie van de informanten beter leerde plaatsen. Opvallend was dat in de gesprekken de informanten vaak direct mijn positie als ‘outsider’ benoemden. Ik werd vaak aangeduid als blanke westerling waarna zij naar zichzelf verwezen als Afrikaan: ‘You white people don’t have that’, ‘We Africans are…’ en ‘You as a white woman..’. Doordat ik symbool kwam te staan voor alles wat ‘blank’ was en dus niet alleen Nederland maar het Westen en zij zichzelf als Afrikaan daartegenover plaatsten, werd de afstand die ik als onderzoeker had, voelbaar. De uitspraken waarin ik geïdentificeerd werd als blanke westerling, maakten mij duidelijk dat niet alleen ik mezelf als jonge, blanke, ongehuwde, niet-religieuze vrouw 4 De opname van één interview bleek onvoldoende voor een letterlijke woord voor woord transcribatie. 7 in de kerk zag, maar dat de katholieke informanten dit ook zagen (Davies, 2008, 113). Mijn positie als ‘outsider’ werd daarnaast duidelijk doordat de informanten het gevoel hadden mij uitleg te kunnen geven over hun cultuur. Om mij te laten zien ‘hoe dingen in Afrika kunnen gaan’, ben ik uitgenodigd een wake bij te wonen en ben ik naar een bruiloft geweest tussen twee tweedegeneratie Ghanese Nederlanders: ‘We will show you how we Africans do it.’. Een van de eerste vrouwen die ik benaderde in de kerk stuurde mij een bericht met de tekst: ‘I’m a proud catholic. I’ll be happy to answers any of your questions about us.’. De mensen in de kerk gaven mij het gevoel dat ze steeds een stukje Afrika aan mij wilde laten zien. Aan de hand van een proefschrift naar katholieke migranten van Afrikaanse afkomst van Naomi van der Meer (2010) besefte ik dat als ‘outsider’ enige voorzichtigheid geboden is bij het afnemen van interviews. Volgens Van der Meer kan een bepaald wantrouwen ontstaan bij de informanten over de intenties van de onderzoeker. De interviews die Van der Meer voor haar onderzoek afnam, heeft zij niet opgenomen, zij heeft alleen aantekeningen gemaakt tijdens de gesprekken. Dit in verband met de terughoudendheid die zou kunnen ontstaan op het moment dat zij de gesprekken met een recorder zou opnemen. Het maakte mij ervan bewust dat ik als ‘outsider’ voorzichtig moest zijn in het benaderen van de informanten. Door elke zondag aanwezig te zijn bij de dienst, merkte ik dat een bepaald vertrouwen ontstond tussen mij en de kerkgangers. Waar mijn aanwezigheid in de kerk in het begin met enige afstandelijkheid bekeken werd, ervoer ik steeds minder terughoudendheid. De moeite en tijd die ik stak in het onderzoek door meer dan drie maanden lang bijna elke zondag bij de dienst aanwezig te zijn, werd opgemerkt door de kerkgangers en meerdere mensen hebben hun waardering hiervoor naar mij geuit. De gevoeligheid van het thema zorgde er bovendien voor dat een bepaald vertrouwen moest ontstaan tussen mij en de informant. Door aan het begin van het interview te vragen naar visie op het huwelijk, probeerde ik de informant eerst te laten spreken over een minder gevoelig onderwerp. Ik merkte tijdens de interviews bovendien dat het huwelijk als thema een onderwerp was waar de informanten graag over wilde praten. Het doet vermoeden dat ook hierbij mijn positie als ‘outsider’ een belangrijke rol speelt. Uitleg over tradities en gewoontes rond een huwelijk was een manier om mij kennis te laten maken met een stukje Afrika. Opvattingen over seksualiteit kwamen vaak naar boven tijdens het gesprek over het huwelijk. Door vragen te stellen over wat voor advies zij aan hun kinderen zouden geven rond bijvoorbeeld seks voor het huwelijk, probeerde ik verder de informanten indirect over hun eigen ervaringen te laten vertellen. Dit zorgde ervoor dat de informanten wel konden spreken over hoe zij tegen dit soort onderwerpen aankeken zonder over zichzelf te hoeven praten. 1.1.4. Omvang onderzoek Door de kleinschaligheid van het onderzoek, kan dit onderzoek slechts als een verkenning gezien worden. De periode waarbinnen het onderzoek geschreven wordt, is beperkt waardoor slechts een kleine groep is geïnterviewd. Ook is er voor gekozen één kerk voor het onderzoek te bezoeken. Volgens Van Dijk is een groot deel van de Ghanese christelijke gemeenschap actief in pinksterkerken (o.a. Van Dijk, 2000). Deze groep is in het onderzoek niet meegenomen. 8 1.2. Theoretische benaderingen binnen het onderzoek De manier waarop seksualiteit binnen de wetenschap begrepen en bestudeerd wordt, heeft een sterke verandering ondergaan sinds het midden van de twintigste eeuw. Werd voorheen seksualiteit voornamelijk begrepen als iets onveranderlijks en aangeboren, vandaag de dag is de algemene opvatting dat seksualiteit een sociale en historische constructie is (zie paragraaf 1.2.1.). Seksualiteit wordt niet langer beschouwd als iets dat voortkomt binnen het lichaam van de mens maar als iets dat ontstaat in relatie met andere factoren. Door seksualiteit te benaderen als veranderlijk door sociale en historische factoren, kan de invloed van het Nederlandse seculiere klimaat op de opvattingen over seksualiteit van katholieke migranten uit Sub-Sahara Afrika onderzocht worden, aangezien seksualiteit volgens deze constructivistische benadering steeds opnieuw wordt gevormd. 1.2.1. Constructivistische kijk op seksualiteit Seksualiteit is lange tijd begrepen als iets natuurlijks. De ‘waarheid’ over seksualiteit zou verborgen liggen in het lichaam van de mens. Seksualiteit wordt volgens deze denkwijze een verschijnsel dat verklaarbaar is aan de hand van een ‘inner force or truth’ (Weeks, 1985, 8). Deze essentialistische manier van naar seksualiteit kijken beschouwt seksualiteit als onderdeel van het menselijk wezen. Volgens deze opvatting heeft de omgeving van de mens geen invloed op de manier waarop seksualiteit gestalte krijgt maar seksualiteit zit in de mens zelf. Het veronderstelt dat er in de mens iets aanwezig is dat seksualiteit kan verklaren (Weeks, 1985, 8). Seksualiteit wordt hiermee niet alleen iets natuurlijks maar ook onveranderlijks. Een gevolg van het beschouwen van seksualiteit als een natuurlijk gegeven is dat tegenover natuurlijk iets onnatuurlijks geplaatst kan worden. Vanuit een essentialistische kijk op seksualiteit kan bijvoorbeeld heteroseksualiteit als natuurlijk gedrag bestempeld worden, al het andere afwijkende wordt hiermee onnatuurlijk: iets dat tegen de natuur in gaat. Een consequentie hiervan is dat bijvoorbeeld homoseksualiteit binnen dit discours geframed kan worden als afwijkend gedrag: het is ‘onnatuurlijk’ seksueel contact. Seksueel gedrag laat binnen deze benadering zien wat natuurlijk is en dat wat onnatuurlijk is. In plaats van seksualiteit te begrijpen als iets dat onveranderlijk en aangeboren, wordt vandaag de dag seksualiteit grotendeels benaderd als een veranderlijke sociale constructie. Seksualiteit wordt niet intrinsiek begrepen, als iets natuurlijks, maar komt voort uit de omgeving waarin het betekenis krijgt (Weeks, 1985, 4). Deze nieuwe kijk op seksualiteit, oftewel de ‘social construction of sexuality’, is door denkers als Michel Foucault en Jeffrey Weeks gemeengoed geworden. Seksualiteit heeft binnen de constructivistische kijk op seksualiteit geen te definiëren essentie, het kan alleen begrepen worden in de context waarbinnen seksualiteit betekenis krijgt (Weeks, 2003, 7). Weeks stelt dat binnen de essentialistische benadering van seksualiteit het niet zozeer het probleem is dat seksualiteit vanuit natuurlijke kenmerken verklaard wordt, het probleem ligt hem in het feit dat deze ‘natuurlijke eigenschappen’ cruciaal worden bevonden (Weeks, 1985, 248). Door seksualiteit alleen te willen verklaren aan de hand van genen en psychische krachten, is er geen aandacht voor de omgeving waarbinnen seksualiteit gestalte krijgt. Dat wat begrepen wordt als seksualiteit is ingebed in sociale praktijken en krijgt vorm binnen socialiseringsprocessen, aldus Weeks. Seksualiteit wordt hierdoor een veranderlijk fenomeen waarbij het niet zozeer gaat om dat wat het ‘is’ maar om dat wat het ‘doet’. 9 Voor Foucault spelen met betrekking tot seksualiteit twee andere begrippen een belangrijk rol: kennis en macht. Foucault laat in zijn werk ‘De geschiedenis van seksualiteit’ zien dat in moderne samenlevingen seksualiteit samenhangt met kennis en macht. In moderne samenlevingen wordt kennis geproduceerd en krijgt kennis betekenis door macht. Deze kennis ‘bezit’ betekenis in een bepaalde tijd en plaats. Macht ligt niet louter bij een instituut. Er is een complex veld waarin verschillende actoren aanwezig zijn die in relatie tot elkaar macht produceren (Foucault, 1998, 92). Macht betekent aldus Foucault niet de controle over de ander of het domineren van de ander. Macht heeft juist geen verlammende werking maar produceert kennis. Seksualiteit wordt gevormd in de context van het veld waarbinnen bepaalde kennis waarde bezit. De manier waarop seksualiteit binnen een bepaalde context tot stand komt en functioneert wordt zichtbaar door de nadruk op de begrippen macht en kennis in het werk van Foucault. Door seksualiteit als een iets veranderlijks en maakbaars te benaderen, geeft elk individu zijn of haar seksualiteit zelf vorm. Seksualiteit is niet langer verklaarbaar door innerlijke krachten maar krijgt betekenis en invulling door de context en socialiseringsprocessen. Seksualiteit is hierdoor in moderne samenlevingen een onderdeel geworden van identiteitsvorming (Foucault, 1980). Foucault stelt dat dit voortkomt uit het feit dat seksualiteit begrepen wordt als sleutel naar het ontdekken van het zelf. Aan de hand van een discours over seksualiteit ontstaat het zelf. Het gaat hierbij niet om het begrijpen van iets natuurlijks in een individu maar om meer begrip te ontwikkelen over een individu: ‘For very many people in the modern world knowing who we are involves knowing our sexuality, […]’ (Weeks, 1985, 185). 1.2.2. Gender Gender speelt binnen de sociale en constructivistische benadering van seksualiteit ook een belangrijke rol. Niet alleen seksualiteit maar ook gender wordt benaderd als iets dat door historische en sociale praktijken betekenis krijgt. Vrouwelijkheid en mannelijkheid komen niet voort uit biologische verschillen maar zijn sociaal en cultureel ingebed. Een voorbeeld van iemand die dit aan de orde heeft gesteld, is de Franse feministe Simone De Beauvoir met haar bekende woorden: ‘one is not born a woman but rather becomes, a woman.’ (De Beauvoir, 1973, 301). De filosofe Judith Butler omschrijft de manier waarop vrouwelijkheid en mannelijkheid geconstrueerd worden als doing gender. Hiermee doelt zij op het constant herhalen van handelingen die mannelijkheid of vrouwelijkheid uitdragen (Butler, 1990, 34). Deze handelingen zijn volgens Butler niet definieerbaar als mannelijk of vrouwelijk doordat er iets in de handelingen zelf zit dat vrouwelijk of mannelijk is maar doordat er deze eigenschap aan toegekend wordt. Butler betoogt dat gender aan de hand van een sexed body gelegitimeerd wordt als iets natuurlijks. Daarentegen is aldus Butler ook gender niet iets dat de mens ‘is’, maar is gender iets dat de mens ‘doet’ en waarin mensen gesocialiseerd worden (Butler, 1990, 45). Gender wordt net als seksualiteit steeds opnieuw gedefinieerd en kan binnen verschillende contexten een andere betekenis hebben of zelfs binnen eenzelfde context verschillende betekenis genereren. 1.3. Indeling onderzoek De centrale vraag in het onderzoek is de manier waarop visies op seksualiteit en genderverhoudingen veranderen en zich ontwikkelen van religieuze personen door migratie naar een seculier klimaat. Dit wordt verkend aan de hand van een case-study naar opvattingen van 10 seksualiteit en genderverhoudingen bij Ghanese katholieke migranten in Amsterdam. Wat doet de nieuwe context, de Nederlandse samenleving met de opvattingen over seksualiteit en genderrollen van religieuze migranten? De literatuur over seksualiteit als sociale constructie laat zien dat seksualiteit niet een vast gegeven is maar onderhevig is aan een socialiseringsproces en beïnvloed wordt door de sociale context, in het geval de Nederlandse samenleving. De constructie van de seksualiteit van een individu is iets dat steeds opnieuw gevormd wordt. De Nederlandse context kan tot gevolg hebben dat de kijk op seksualiteit van de informanten veranderd of opnieuw gevormd wordt. In het tweede hoofdstuk staat de verwevenheid van seculariteit en seksualiteit centraal. De term sexularism van Joan Scott zal besproken worden om de rol van seksualiteit in een seculiere samenleving uiteen te zetten. Het derde hoofdstuk is gewijd aan migranten in Nederland van Afrikaanse afkomst en de Ghanese gemeenschap in Nederland. Speciale aandacht binnen dit hoofdstuk is besteed aan katholieke migranten en de kerk waar het onderzoek heeft plaatsgevonden, de All Saints Church. In het vierde hoofdstuk zal de informatie uit de interviews gepresenteerd worden. Aan de hand van drie thema’s worden de door mijn verzamelde data besproken worden. De thema’s zijn tijdens het verwerken van de interviews uit de data als hoofdthema’s naar boven gekomen. Het eerste thema is de positie van de vrouw. Door het telkens terugkeren van de veranderende rol van de vrouw in de gesprekken met de informanten, is voor dit thema gekozen. Daarnaast heeft Joan Scott laten zien in haar werk dat de positie van de vrouw en seksualiteit in elkaars verlengde liggende thema’s zijn. Ook de manier waarop de informanten de Nederlandse samenleving relateerden aan de veranderende rol van de vrouw, is aanleiding geweest om voor dit eerste thema te kiezen. Het tweede thema is praten over seksualiteit. Uit de gesprekken kwam sterk naar voren dat de informanten het praten over seksualiteit als lastig ervoeren maar binnen de context van de kerk wel als erg belangrijk ervoeren. Doordat het voor de informanten als een belangrijk werd gezien en in verschillende gesprekken naar voren kwam, is voor dit thema gekozen. Het laatste thema is de verhouding tussen de leer over seksualiteit binnen de katholieke kerk en de manier waarop deze beleefd wordt. De informanten gaven tijdens de gesprekken meermaals aan hoe er vanuit de kerk over dit soort onderwerpen gedacht werd en de manier waarop zij hier mee omgingen. Het gaf weer hoe soms dat wat gezien wordt als gewenst seksueel gedrag kan verschillen van hoe het dagelijks wordt beleefd. Tot slot volgt de conclusie waarin kort wordt ingegaan op de literatuur om vervolgens het veldwerk hieraan te koppelen. 11 2. Seculariteit en seksualiteit5 2.1. Inleiding Door de seksuele revolutie van de jaren zestig van de vorige eeuw is een discours ontstaan dat ‘het Westen’ is bevrijd van de traditionele seksuele moraal en dat deze moraal plaats heeft gemaakt voor een moderne kijk op seksualiteit. Niet langer, zo wordt gesteld binnen dit discours, speelt religie een rol in de manier waarop naar seksualiteit gekeken wordt. De ‘bevrijde’ seksuele moraal wordt genoemd als een kenmerk van de vrijheden die verworven zijn in een moderne samenleving. Deze verandering is ook in de Nederlandse samenleving waarneembaar. De seksuele vrijheid is in Nederland onderdeel geworden van wat beschouwd wordt als de tolerante samenleving. Het toekennen van rechten aan homoseksuelen door onder andere het legaliseren van het homohuwelijk wordt in Nederland genoemd als een van voorbeelden van de vrije en liberale opvattingen over seksualiteit die Nederland kenmerkt. Deze ‘bevrijde‘ opvattingen worden bovendien vaak getypeerd als neutraal. Deze ‘neutrale’ opvattingen over seksualiteit zullen in dit tweede hoofdstuk uitgediept worden. In de paragraaf 2.2. ga ik de relatie tussen seksualiteit en seculariteit behandelen. Ik zal laten zien dat ideeën over seksualiteit in moderne samenlevingen zoals de Nederlandse nauw verbonden zijn met seculiere denkbeelden. Het begrip sexularism van Joan Scott zal hier als uitgangspunt gehanteerd worden. Welke invloed heeft het idee dat met seculariteit ook seksuele vrijheid is gekomen? Daarnaast is de specifieke Nederlandse situatie belangrijk. Dit wordt besproken in paragraaf 2.2.1.. Het hebben van homorechten wordt in het publieke debat in Nederland als graadmeter gebruikt voor de claim van de tolerante Nederlandse kijk op seksualiteit. Homoseksualiteit wordt door deze manier van denken geponeerd als onderdeel en verworvenheid van de Nederlandse identiteit, in paragraaf 2.2.2 wordt deze thematiek besproken. Vanuit dit perspectief zal ik het onderscheid behandelen dat gecreëerd wordt tussen de schijnbaar tolerante ‘Nederlandse’ kijk op seksualiteit en de ‘conservatieve opvattingen over seksualiteit van moslims’. Ondanks het feit dat mijn onderzoek zich richt op christenen met een migratie geschiedenis zal deze tegenstelling in paragraaf 2.3. aan de orde komen. De in het discours gecreëerde tegenstelling is van belang vanwege het feit dat deze polarisatie een belangrijke plek inneemt in het debat in Nederland over seksualiteit. In dit hoofdstuk staat het seculiere klimaat centraal en de rol die seksualiteit hierin speelt. Het onderzoek richt zich op de wijze waarop katholieke migranten uit sub-Sahara Afrika hun opvattingen over seksualiteit gestalte geven in een seculier klimaat. Door het uitdiepen van het seculiere klimaat wordt een beeld weergegeven van de context waarbinnen de opvattingen van de informanten gestalte krijgen. 2.2. Het seculiere klimaat Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw hebben veel Westerse samenlevingen een specifieke vorm van seksuele vrijheid omarmt. Opvattingen over seksualiteit hebben een grote verandering ondergaan door onder andere de introductie van de anticonceptiepil en de afname van de invloed 5 Delen van de tekst zijn geschreven voor de cursus Religie en gender. Dis/closed Bodies: Gender and Sexuality as Markers of Religious Identity in Modernity. 12 van religieuze instanties. Veranderingen als het ‘normaliseren’ van seks voor het huwelijk en de acceptatie van homoseksualiteit worden gezien als kenmerken van deze seksuele vrijheid (Hekma, 1990). Ook het openlijk praten over seksualiteit is met de seksuele vrijheid gemeengoed geworden. De oorzaak hiervan schuilt aldus de socioloog Paul Schnabel in het feit dat door de openheid seksualiteit onschuldig is verklaard (Schnabel, 1990, 13). Echter, de veranderende opvattingen over seksualiteit gaan verder terug dan de jaren zestig van de vorige eeuw. Joan Scott legt in haar rede Sexularism: On secularism and gender equality een verband tussen de opkomst van de secularisatie en visies op seksualiteit. In haar betoog stelt ze dat sinds de Verlichting er in het Westen een focus is komen te liggen op rationaliteit. De rede kwam centraal te staan in het denken. Alleen door middel van rationeel denken zou kennis vergaard kunnen worden. De plek van religie in de samenleving is eveneens veranderd. Als gevolg van het Verlichtingsdenken werd religie steeds meer naar het privédomein verplaatst. Het ontstaan van de zogenaamde ‘seculiere samenlevingen’ waarin kerk en staat overwegend gescheiden zijn, bevestigen de verplaatsing van religie naar de privésfeer. Religie is in seculiere samenlevingen een keuzemogelijkheid geworden (Taylor, 2010, 43). Door de seculiere staatindeling is religie grotendeels uit het publieke domein ‘verdreven’. Scott stelt bovendien dat religie in seculiere samenlevingen niet alleen grotendeels naar het privédomein is ‘verbannen’, religie wordt ook tegenover seculariteit geplaatst. Religie en seculariteit zijn twee uitsluitende categorieën geworden. Het gevolg hiervan is volgens Scott dat seculariteit als een verbetering wordt voorgesteld door seculiere samenlevingen. Seculariteit wordt gepresenteerd als ‘synonymous with progress, emancipation, and freedom from the structures of religiously-based traditionalism’ (Scott, 2009,3). De claim die in het werk van Scott wordt bevraagd is het samen smelten van seculariteit en seksuele vrijheid: ‘sexularism’. Zij betoogt dat er binnen moderne samenlevingen het idee heerst dat seksualiteit door seculariteit is bevrijd. Binnen deze gedachte heerst de veronderstelling dat seculariteit seksualiteit heeft vrijgemaakt van religieuze invloeden: seksualiteit wordt gepresenteerd als zijnde ontdaan van een religieuze moraliteit. De verstrengeling van seculariteit en seksualiteit zorgt voor een discours waarin seksuele vrijheid gekoppeld wordt aan ideeën over vooruitgang. Scott bevraagt deze gedachte en betoogt dat het ontstaan van de vermeende open opvattingen over seksualiteit in de westerse samenleving niet als gevolg van seculariteit gezien kan worden. De staatindeling in het Westen moet in acht worden genomen, het feit dat seculiere ideeën symbool zijn komen te staan voor modern en vooruitstrevend, de veranderende opvattingen over gender en seksualiteit, de economische ontwikkelingen; deze gebeurtenissen zijn volgens Scott allemaal van invloed op het ontstaan van de vermeende openheid rondom seksualiteit (Scott, 2009, 6). Door op een bepaalde manier naar de geschiedenis te kijken is de veronderstelling dat met seculariteit seksualiteit is bevrijd, snel gemaakt. Scott suggereert dat juist aan deze specifieke kijk op de geschiedenis voorbij moet worden gegaan zodat discussies verder kunnen reiken dan ‘seculariteit’ versus ‘religie’. Een belangrijke aspect in het werk van Scott is de positie van de vrouw. Vrouwen zouden door de seksuele vrijheid vrije, autonome individuen zijn die de mogelijkheid hebben om hun eigen verlangens achter na te gaan. 13 The most frequent assumption is that secularism encourages the free expression of sexuality and it thereby ends the oppression of women because it removes transcendence as the foundation for social norms and treats people as autonomous individuals, agents capable of crafting their own destiny. (Scott, 2009, 1) Ook binnen het Westerse discours over de vrijheid van vrouwen spelen ideeën over vooruitgang een belangrijke rol. De vraag die hier gesteld kan worden is hoe vrij de vrouw nou echt is in een seculiere context? De verbinding van seculariteit en de ‘bevrijding’ van de vrouw is pas in de eenentwintigste eeuw expliciet gemaakt. Zo werd in Frankrijk de gelijkheid van mannen en vrouwen in 2004 gekoppeld aan ideeën over seculariteit door de discussie rondom de hoofddoek (Scott 2009, 7). Binnen deze discussie worden moslim vrouwen neergezet als onderdrukt en tegenover de vrijgemaakte, geëmancipeerde vrouw uit het Westen geplaatst: ‘’’they’’ are trapped in a past from which ’’we’’ have escaped’ (Scott, 2012, 13). Scott ontkent niet dat er verschillen zijn in de manier waarop vrouwen behandeld worden in seculiere samenlevingen en religieuze samenlevingen waarin religieuze autoriteiten en tradities invloed hebben op de staat (Scott, 2009, 12). Zij bevraagt echter de strikte lijn die getrokken wordt tussen de ‘bevrijde’ vrouw en de door religie onderdrukte vrouw en de claim dat seculariteit heeft bijgedragen aan de bevrijding van vrouwen. Het gevolg van een dergelijke redenering is volgens Scott dat religie als probleem wordt gezien, die het vrij kunnen zijn van vrouwen verhindert. Het punt dat Scott aanhaalt is het feit dat in seculiere samenlevingen een notie heerst dat de vrouw als gelijkwaardig gezien wordt doordat religie geen rol speelt. Binnen dit discours kan aan de hand van de positie van de vrouw een sterk onderscheid gemaakt worden tussen seculariteit en religie. Het is deze strikte scheiding waar Scott kritiek op uit. Kritische vragen over dat wat gelijkheid is worden hierdoor belemmerd. Binnen deze manier van denken lijkt het alsof sekseverschillen door seculariteit zijn weggenomen en wordt er binnen seculiere samenlevingen over de verschillende posities van seksen niet nagedacht. Het discours dat Scott bekritiseert zorgt bovendien voor een bepaalde invulling van dat wat seksuele vrijheid is. Deze seksuele vrijheid in moderne samenlevingen is voor discussie vatbaar doordat er een specifieke invulling gegeven wordt van dat wat seksuele vrijheid is (Butler, 2008, 3). Butler betoogt dit door onder andere te verwijzen naar de inburgeringstest van Nederland. In de test wordt een foto van twee kussende mannen weergegeven en worden enkele vragen gesteld over het kunnen leven in een samenleving waarin dit geaccepteerd is6. De test geeft aldus Butler een specifieke invulling van wat seksuele vrijheid inhoudt. Op het moment dat een staat (zoals in de inburgeringstest van Nederland) een bepaalde seksuele norm oplegt, is de vrijheid omstreden. De staat beschermt in dit geval niet uitsluitend de vrijheid, het stelt een bepaalde standaard: ‘[…] by setting terms of how in the context of the nation one is to think and feel about sexuality.’ (Verkaaik & Spronk, 2011, 86). De standaard die de staat als norm oplegt, heeft grote gevolgen voor de persoonlijke levens. Door bepaalde condities op te leggen aan hoe over seksualiteit gedacht dient te worden en deze te koppelen aan verblijfsvergunningen, oefent de staat invloed uit op het persoonlijke leven van de burgers. Deze inmenging van de staat op het privéleven van mensen, laat zien dat dominante opvattingen over seksualiteit niet slechts aanwezig zijn in het De inburgeringstest wordt slechts bij een bepekt deel van de immigranten als eis gesteld en is geen verplichting voor migranten uit de Europese Unie, Zwitserland, Verenigde Staten, Canada, Australië, NieuwZeeland, Japan en migranten die meer dan 45,000 euro per jaar verdienen. 6 14 publieke domein maar dat er ook geïntervenieerd wordt in het persoonlijk leven van mensen. De verworven vrijheid van elk individu om zijn/haar seksualiteit zelf vorm te geven wordt daardoor beperkt. Individualiteit speelt binnen de vermeende verworven seksuele vrijheid een belangrijke rol. Vanuit het idee dat door seculariteit ook seksuele vrijheid is gekomen, komt de gedachte dat elk individu een autonoom bevrijd seksueel subject is. Mensen zouden onafhankelijk zijn geworden en vrijgemaakt van religie waardoor met seculariteit individualisme is opgekomen. Binnen dit discours is een geluid aanwezig dat stelt dat seculariteit seksualiteit heeft bevrijd waardoor de autonome mens zelf seksualiteit kan vormgeven. Seksuele vrijheid wordt gekenmerkt door de focus op het verlangen van elk individu: ‘liberated sexuality [is] defined as the possibility of fulfilling one's desire without restraint, of freely actualizing one's sexual being’ (Scott, 2012, 13). De vermeende tegenstelling tussen religie en seculariteit werkt ook door in ideeën over de constructie van individuen. Door seculariteit te koppelen aan individualiteit kan binnen deze context een mens pas echt autonoom zijn als een mens vrij is gemaakt van religie. Religie wordt hierdoor een obstakel in het worden van een autonome mens. Het ontstaan van vrije individuen kan alleen door een seculiere cultuur. In haar onderzoek naar een vroomheid beweging (piety movement) in Egypte bevraagt, de antropologe Saba Mahmood het idee dat in het Westen heerst over het verlies van individualiteit en autonomie van religieuze subjecten door religie. De vroomheid beweging pleit voor vrome eigenschappen als deugdzaamheid, bescheidenheid en ingetogenheid. Het uitdragen van deze vrome eigenschappen kan niet uitsluitend gedefinieerd worden als onvrij (Mahmood, 2001, 212). Ook religieuze subjecten hebben een bepaalde vorm van autonome individualiteit en agency. Het probleem ligt aldus Mahmood in de liberale kijk op wat een individu vrij maakt. Mahmood betoogt dat de vroomheid beweging niet direct als onvrij gedefinieerd moet worden. De invulling van wat een autonome individu is, kan afhankelijk zijn van de context. Mahmood beweert en bekritiseert dat de liberale invulling van dat wat een subject tot een autonome individu maakt, bovendien in het Westen als neutraal wordt beschouwd (Mahmood, 2001, 208). Ook in het debat over seksualiteit speelt het onderzoek van Mahmood een belangrijke rol doordat seksualiteit verbonden aan religieuze denkbeelden gepresenteerd wordt als onderdrukkend en niet vrij. ‘Vrije’ noties over seksualiteit kunnen binnen deze context niet religieus geïnspireerd zijn. 2.2.1. De Nederlandse situatie De verstrengeling van seculiere denkbeelden en seksualiteit is ook in Nederland zichtbaar. Opvattingen over seksualiteit worden gekarakteriseerd als vrij en liberaal en voortkomend uit de seculariteit die sinds de jaren zestig in Nederland aanwezig is. In Nederland ontstond in de jaren zestig van de vorige eeuw de ‘ontzuiling’ (Kennedy, 1995). Voorheen was de Nederlandse bevolking opgedeeld in verschillende zuilen die afzonderlijk van en naast elkaar in dezelfde samenleving bestonden. De verschillende zuilen waren ingericht aan de hand van religieuze en ideologische denkbeelden. Tijdens de ontzuiling verdween de strikte lijn tussen deze verschillende groeperingen. Religieuze instituties verloren hierdoor hun macht en seculiere denkbeelden gingen overheersen. Daar waar de Nederlandse bevolking voorheen een van de meest religieuze in Europa was, heeft de ontzuiling ervoor gezorgd dat Nederland in een sneltreinvaart is geseculariseerd (Van Rooden, 2004, 524). 15 Een belangrijk kenmerk van de Nederlandse situatie is bovendien de negatieve kijk op religie (o.a. Kennedy & Valenta, 2006). Doordat in het publieke debat de nadruk ligt op de bevrijding van seksualiteit, weg van religieuze invloeden, spelen ideeën over religie een belangrijke rol. In een onderzoek van het Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid uit 2006 komt een dergelijke negatieve kijk op religie als volgt naar voren: This is reinforced by the widespread assumption that all religions, whatever their divergences, essentially share in common inherent tendencies towards violence, irrationality, dogmatism and authoritarianism that need to be carefully monitored and controlled if modern egalitarian social relations and democracy are not to come under threat. (Kennedy & Valenta 2006, 345) Het onderzoek laat zien dat in de Nederlandse samenleving mensen religie sterk associëren met negatieve kenmerken zoals irrationaliteit en geweld. De negatieve connotatie van religie die door grote delen van Nederland wordt onderschreven, bevestigt daarnaast het vooruitstrevende karakter dat gekoppeld wordt aan de seksuele vrijheid. Er wordt gesteld dat de seksuele moraal verder ontwikkeld is doordat deze zich heeft losgemaakt van irrationele, dogmatische religieuze invloeden. De liberale noties van seksualiteit laten volgens deze visie zien dat Nederland de invloed van religie achter zich heeft gelaten en nu vrij is. De vrije, liberale opvattingen over seksualiteit zijn een kenmerk en verworvenheid van de seculiere cultuur geworden, aldus deze manier van denken. De Nederlandse antropoloog Peter van der Veer stelt dat in Nederland rondom (seksuele) vrijheid een identiteit is gecreëerd. De seksuele revolutie speelt hierin een belangrijke rol. Een kenmerk van dat wat Nederland is, is de vrijheid rondom seksualiteit. Het gevolg hiervan is dat ook het omgekeerde waar blijkt: een grote intolerantie ten aanzien van de gedachte dat religie in de Nederlandse samenleving in de opvattingen over seksualiteit een rol kan spelen. Een gevolg is dat vrije noties van seksualiteit in Nederland gekenmerkt worden als ‘echt Nederlands’. De seculiere opvattingen over seksualiteit worden onderdeel van de identiteit van Nederland. Opvallend is dat deze opvattingen in een rap tempo onderdeel zijn geworden van dat wat Nederland is. Kortom: de Nederlandse situatie kenmerkt zich niet alleen door de verstrengeling van seksualiteit en seculariteit en de daaruit voortvloeiende ideeën over vrijheid en vooruitgang maar de vrije, liberale noties worden tevens als typisch Nederlands gerepresenteerd. Peter van der Veer toont hiermee het belang aan dat seksualiteit in Nederland in neemt. In het openingsartikel van de speciale editie over seksualiteit van Sociologie openen Buijs, Geesink en Holla met te stellen dat seksualiteit in de Nederlandse geschiedenis een belangrijke plek inneemt (p. 245). Seksualiteit is sinds [de seksuele revolutie] nauw verbonden geraakt met ideeën over emancipatie en vooruitgang: met het omarmen van de waarden van de seksuele revolutie werd afscheid genomen van een ouderwetse tijd van religieuze onderdrukking en werd een moderne tijd van seculiere emancipatie ingeluid. (Buijs et al., 2013, 245) 16 De auteurs laten zien dat ook in Nederland de verworven seksuele vrijheid uit de jaren zestig geframed wordt vanuit een progressief gedachtegoed waarbij religie en seculariteit elkaar uitsluiten (Buijs et al., 2013). De vrije en liberale opvattingen over seksualiteit worden in het debat in Nederland weergegeven als een vooruitgang op het verleden. Echter, Buijs, Geesink en Holla betogen dat de werkelijkheid ingewikkelder ligt. Zij stellen dat seksualiteit niet enkel vanuit een progressief gedachtegoed gekarakteriseerd kan worden. Buijs, Geesink en Holla spreken over ‘de seksparadox’ in Nederland waarmee ze doelen op de tegenstrijdigheden die de seksuele revolutie heeft teweeg gebracht. Het blootleggen van deze tegenstrijdigheden heeft als doel te laten zien dat de seksuele revolutie niet slechts te begrijpen is als seksuele emancipatie (Buijs et al., 2013, 245). Een kernbegrip dat naar voren komt in de Nederlandse kijk op seksualiteit is tolerantie. De liberale opvattingen over seksualiteit zijn niet alleen typisch Nederlands maar laten, zo is de redenering, het tolerante karakter van de Nederlandse samenleving zien. De acceptatie van homoseksualiteit wordt in dit debat een belangrijk kenmerk van de tolerante samenleving. Homofobe uitspraken in Nederland worden dan ook voorgesteld als tegenstrijdig met de ‘traditions of tolerance’ (Mepschen, Duyvendak en Tonkens 2010, 967). Door veranderingen die de Nederlandse samenleving de laatste jaren heeft ondergaan, is de nadruk op tolerantie misschien naar de achtergrond geraakt. Met de komst van vele vluchtelingen en migranten wordt de Nederlandse identiteit steeds meer ter discussie gesteld. In dit debat komt naar voren dat de liberale opvattingen onder spanning staan. De focus komt steeds meer te liggen op het beschermen van seculiere waarden (deze worden immers als typisch Nederlands gekarakteriseerd) in plaats van de tolerantie die de progressieve liberale opvattingen over seksualiteit uitstralen, te benadrukken. De reactie van Halbe Zijlstra besproken in de inleiding over het apart huisvesten van homoseksuele vluchtelingen, maakt deze nadruk op het beschermen van Nederlandse opvattingen over seksualiteit eveneens duidelijk. 2.2.2. Homoseksualiteit Homoseksualiteit speelt in moderne samenlevingen een belangrijk rol in de manier waarop de ‘bevrijding’ van seksualiteit gepresenteerd wordt. Acceptatie van homoseksualiteit lijkt onderdeel te zijn geworden van de nationale identiteit. De Amerikaanse queer-theoretica Jasbir Puar omschrijft deze toe-eigening als homonationalisme. Met de term homonationalisme doelt Puar op de nieuwe relatie tussen de staat en seksualiteit die is ontstaan door de moderniteit: homonationalisme is de verstrengeling van de nationale identiteit met de rechten van homoseksuelen (Puar, 2007, 337). Binnen deze nieuwe relatie moeten homoseksuele lichamen beschermd worden door de staat. Aan de hand van de Amerikaanse samenleving laat Puar zien dat het toekennen van rechten aan homoseksuelen de verworven vrijheid omtrent seksualiteit bevestigt. Deze vermeende vrijheid van de Amerikaanse samenleving wat betreft seksualiteit wordt volgens Puar zo ingezet dat het Amerika in een ‘hogere’ positie ten opzichte van de rest van de wereld zet. Homorechten worden gekoppeld aan de moderne, beschaafde Amerikaanse samenleving. Dit zorgt voor een oriëntalistisch discours waarin Amerika gepositioneerd wordt als verder ‘ontwikkeld’ vanwege de posities die zijn ingenomen omtrent (homo)seksualiteit. Puar bekritiseert het feit dat homoseksualiteit in moderne samenlevingen op deze manier ingezet wordt om de zogenaamde seksuele ‘bevrijding’ te bevestigen. 17 Het hebben van homorechten wordt vaak gekoppeld aan seksuele vrijheid. Homorechten kunnen gebruikt worden door samenlevingen om zichzelf te profileren als modern: ‘freedom of gay people is understood to exemplify a culturally advanced position as opposed to one that would be deemed pre-modern.’ (Butler, 2008, 3). Westerse samenlevingen gebruiken het opkomen voor en accepteren van homoseksuelen om hun samenleving als vooruitstrevend te karakteriseren. Zodoende is er, aan de hand van homoseksualiteit, sprake van self-fashioning van westerse samenlevingen als modern en progressief. In de analyse van Puar waar homonationalisme centraal staat, komt de ontwikkelde moderne samenleving met de rechten van homoseksuelen tegenover ‘de ander’ te staan. Homonationalisme zorgt voor de uitsluiting van ‘de ander’. Het gevolg van het toe-eigenen van homorechten en de koppeling van homorechten aan identiteit is dat er een vijand gecreëerd wordt. De ander, waar homorechten niet zijn gegarandeerd, wordt het gevaar. Puar hekelt in dit discours niet de acceptatie van homoseksuelen in de moderne samenlevingen maar de manier waarop homoseksuelen ingezet worden om ‘de ander’ als vijand neer te zetten. Het beschermen van homoseksuelen kan zodoende dienen als legitimatie van geweld (Puar, 2007, 338). Binnen de Nederlandse discussie omtrent seksualiteit speelt homoseksualiteit een belangrijke rol (Mepschen, Duyvendak en Tonkens 2010). Nederland was in 2001 het eerste land dat het homohuwelijk legaliseerde en het aantal Nederlanders dat homoseksualiteit accepteert is erg groot vergeleken met andere landen in Europa (Gerhards, 2010, 11). De acceptatie van homoseksuelen wordt beschouwd als zijnde onderdeel van de vrijheden die voortkwamen uit de seksuele revolutie uit de jaren zestig van de vorige eeuw. Dit heeft te maken met het feit dat homoseksuelen onderdeel uitmaken van de neoliberale moderne Nederlandse samenleving (Mepschenet al,. 2010, 970). Homoseksuelen zijn bij uitstek vrije, autonome individuen die meedoen aan de consumptiemaatschappij. Homorechten zijn deel geworden van de vrije liberale tolerantie Nederlandse samenleving. Men is pas ‘echt’ Nederlands op het moment dat men homoseksualiteit accepteert. Het gevolg is dat aan de hand van homoseksualiteit in de Nederlandse samenleving een onderscheid gemaakt kan worden tussen de vrije, seculiere Nederlander en de conservatieve ‘ander’: homoseksualiteit kan ingezet worden om de ‘ander’ uit te sluiten. De historicus Stefan Dudink betoogt dat homoseksualiteit in Nederland een belangrijke plek inneemt in het integratie debat. Dudink stelt dat de ‘ander’ ingevuld wordt als moslim: ‘[…]homoseksualiteit [vervult een] prominente plaats in de Nederlandse editie van de 'botsing der beschavingen'[…] (Dudink, 2010, 31). Hiermee geeft Dudink aan dat door het inzetten van homoseksualiteit er een onderscheid gemaakt wordt tussen de Nederlander en de moslim. Met dit onderscheid worden er twee werelden gecreëerd die niet verenigbaar zouden zijn met elkaar. Net als Puar stelt Dudink vragen bij de manier waarop homoseksualiteit gebruikt wordt om een de ‘ander’ buiten te sluiten. Dat homorechten onderdeel zijn geworden van de tolerante Nederlandse identiteit, heeft er toe geleid dat homoseksualiteit is ‘genormaliseerd’ (Mepschen et al., 971). Daar waar homoseksualiteit voor de jaren zestig gezien werd als ‘ziekte’ waarvan men kon genezen, is het daarna in Nederland steeds ‘normaler’ geworden: de literatuur spreekt zelfs over ‘homonormativity’ (Mepschen et al., 2010, 971). Opvallend hierbij is zoals de van origine Duitse historicus Fatima ElTayeb stelt dat homoseksuelen in deze context een bepaalde specifieke identiteit hebben. In haar artikel ‘Gays who cannot properly be gay’: Queer Muslims in the neoliberal European city wordt de 18 positie van queer moslims in Amsterdam geanalyseerd. El-Tayeb betoogt dat de integratie van de homoseksuelen in Amsterdam uiterst succesvol is. De grote kanttekening is dat dit alleen geldt voor een bepaalde invulling van homoseksuelen (wit, middenklasse, man). El-Tayeb laat in haar onderzoek zien dat moslims in Amsterdam niet aan deze voorwaarde voldoen en zodoende niet ‘echt’ homo kunnen zijn. Met andere woorden de ‘homonormativity’ kent in Nederland een specifieke invulling. 2.3. Islam De vermeende openheid omtrent seksualiteit die sinds de seksuele revolutie is ontstaan, is niet alleen een verandering van denkbeelden over seksualiteit van voor de revolutie waarin ‘de seksuele daad en de seksuele lust […] als onrein [worden] beschouwd’ (Schnabel, 1990, 11). De openheid wordt zoals eerder genoemd ook gezien als een verbetering. Seksualiteit is ‘zichtbaar, bespreekbaar en beschikbaar’ geworden: seksualiteit is uit het onreine gekomen en zo aldus de socioloog Paul Schnabel onschuldig verklaard (Schnabel, 1990, 17). De seksuele revolutie heeft vooruitgang met zich mee gebracht: het verder ontwikkeld zijn van het Westen wordt door de openheid omtrent seksualiteit onderstreept. Het discours in het Westen dat zichzelf vooruitstrevend acht en dit door opvattingen over seksualiteit bevestigd ziet worden, is in publieke debatten sterk aanwezig (o.a. Butler, 2008). De openheid omtrent seksualiteit is derhalve niet alleen een noodzakelijk gevolg van moderniteit, seksualiteit bevestigt de vooruitstrevendheid van de samenleving. Bovendien creëert het discours een positie waarin het Westen zichzelf als vooruitstrevend positioneert, een onderscheid tussen zichzelf als modern en de ander als backwards. Religie wordt tegenover moderniteit geplaatst. Met andere woorden: de verworven seksuele vrijheid wordt in het Westen vaak ingezet als kenmerk van de moderniteit. Judith Butler stelt dat een gevolg hiervan is dat tegenover het moderne Westen de migrant wordt geplaatst. Often, but not always, the further claim is made that such a privileged site of radical [sexual] freedom must be protected against the putative orthodoxies associated with new immigrant communities. (Butler, 2008, 2) Ook hier speelt het vooruitgangsprincipe een rol. De ‘achtergebleven’ islam wordt tegenover het moderne Westen geplaatst. Interessant is dat in de analyse van Butler naar voren komt dat de in het Westen verworven vrijheid op seksueel gebied voortkomt uit een bepaald idee van wat vrijheid is (Butler, 2008, 3). Het idee dat opvattingen over seksualiteit bevrijd zouden zijn en de moderniteit van Westerse samenlevingen zou onderstrepen, zorgt er bovendien voor dat deze opvattingen bewaakt moeten worden. Seculiere waarden zoals de seksuele vrijheid worden in het debat in het Westen gepresenteerd als zijnde in gevaar door de komst van religieuze migranten. De vrijheid die de seksuele revolutie op de seksuele moraal heeft gebracht, moet worden beschermd. Volgens de antropologen Verkaaik en Spronk roepen niet-Westerse migranten in het integratiedebat voornamelijk angst op doordat veronderstelt wordt dat zij deze seculiere waarden zouden bedreigen. De vermeende seksuele vrijheid neemt in dit debat een prominente plek in. Door de seksuele vrijheid te presenteren als een belangrijk verworven aspect van vooruitgang komt het belang om het te beschermen sterk naar voren. 19 In Nederland is het beeld dat Butler schets goed zichtbaar. In het publieke debat wordt een tegenstelling tussen het moderne Nederland en de traditionele islam gemaakt. De tegenstelling wordt zoals Butler aangeeft, bevestigd door naar seksualiteit te verwijzen. De vrijgevochten Nederlandse seksuele moraal wordt niet alleen tegenover de conservatieve religieuze seksuele moraal van moslims geplaatst, de Nederlandse seksuele moraal wordt ook bedreigd door de komst van de islam. Butler hekelt dat zodoende seksualiteit ‘[…] is being instrumentalized to establish a specific cultural grounding, secular in a particular sense, that functions as a prerequisite for admission into the policy as an acceptable immigrant.’ (Butler, 2008, 4). Ook in de politiek in Nederland is de bedreiging van moslims op de vermeende bevrijde seksualiteit zichtbaar. De politicus Pim Fortuyn, zelf openlijk homoseksueel, stelde in een interview in de Volkskrant uit 2002 dat hij ‘geen zin had om de emancipatie van vrouwen en homo’s nog eens over te doen’ door de komst van de islam.7 De uitspraak van Fortuyn laat zien dat in zijn visie de rechten van zowel de vrouwen als de homoseksuelen beschermd moeten worden. De vijand in Fortuyn’s verhaal is de islam. De vermeende verworven westerse waarden ‘gendergelijkheid’ en de rechten voor homoseksuelen, zijn in gevaar en moeten volgens Fortuyn beschermd worden. De uitspraak van Fortuyn toont aan dat niet alleen seksualiteit een scheiding creëert tussen de vrije Nederlander en de conservatieve moslim, ook gender wordt binnen dit discours ingezet. Een belangrijk argument dat wordt aangedragen is de positie van de vrouw. Het discours in het Westen dat vrouwen representeert als bevrijd door de komst van secularisme, speelt hierin een belangrijke rol. De aandacht die Scott geeft aan de manier waarop vrouwen neergezet worden in het Westen als autonome individuen die ‘eindelijk’ in staat zijn zelf te handelen, is hier van belang. De islamitische vrouw zou onderdrukt worden en zou moeten worden verlost van het ‘juk’ van de islam. Waar in het Westen vrouwen als gelijkwaardige, vrijgevochten individuen worden gezien, worden moslima’s neergezet als vrouwen die niet in staat zijn om voor zichzelf te spreken (ElTayeb, 2010, 80). De antropologe Lila Abu-Lughod spreekt zelfs over de drang van het Westen de islamitische vrouw te ‘bevrijden’. In haar artikel Do muslim women really need saving? laat zij zien dat het idee van het redden van de islamitische vrouw diep geworteld ligt in de westerse cultuur. Het gevolg is dat de ‘achterlijke’ islam tegenover het moderne Westen wordt gezet. Bovendien maakt de scheiding van de tolerante Nederlander en traditionele moslim duidelijk dat hier seculiere waarden beschermd moeten worden. Zoals eerder genoemd zien de aanhangers van dit discours de seksuele vrijheid in gevaar komen door de komst van religieuze migranten. Peter van der Veer beargumenteert dat de seksuele moraal binnen de islam in Nederland bovendien herinneringen oproept aan vroeger. De ideeën over seksualiteit doen denken aan de seksuele moraal in Nederland van voor de ontzuiling. Zij roepen herinneringen op aan een tijd waarin religie bepalend was voor de seksuele moraal. Nederland heeft zich volgens hem ontdaan van de conservatieve christelijke seksuele moraal om vervolgens een conservatieve islamitische seksuele moraal in de samenleving tegen te komen. De vermeende verworven openheid rondom seksualiteit in Nederland wordt bedreigd door de vermeende religieuze kijk op seksualiteit van moslims: ‘For the Dutch, Muslims stand for theft of enjoyment’ (Van der Veer, 2006, 119). Ook in dit opzicht zorgen moslims voor angst van het 7 http://www.volkskrant.nl/binnenland/pim-fortuyn-op-herhaling-de-islam-is-een-achterlijkecultuur~a611698/. Laatst geraadpleegd op 28 mei 2016. 20 verliezen van seculiere waarden. Het genot dat de seksuele vrijheid heeft gebracht, komt in gevaar door de komst van de islam in Nederland (Van der Veer, 2006, 120). Van der Veer betoogt dat genot sinds de seksuele revolutie niet meer als zondig gezien wordt. Genot werd hiervoor vanuit een Calvinistische gedachtegoed als potentially sinful gekenschetst, maar door de verworven vrijheden mag genot er zijn (Van der Veer, 2006, 118). Opvallend is dat Van der Veer in zijn analyse seksuele vrijheid in Nederland een aparte plek geeft. Van de seculiere waarden die beschermd moeten worden, legt Van der Veer de nadruk in de Nederlandse samenleving op seksuele vrijheid. Het laat naar mijn mening zien dat seksualiteit in Nederland een grote plek heeft ingenomen in het debat over secularisme: dat wat in gevaar komt is de vermeende vrijheid omtrent seksualiteit. Door de nadruk te leggen op het beschermen van de verworven seksuele vrijheid uit de jaren zestig tegen religieuze migranten, komt naar voren dat seksualiteit los van religie is gekomen door secularisme. De bedreiging die religieuze migranten vormen voor de seksuele vrijheid maakt duidelijk dat religie een obstakel vormt in het ‘echt’ modern zijn. Van der Veer betoogt dat in de discussie rondom de integratie van moslims in de Nederlandse samenleving seksualiteit als een obstakel gezien wordt. Interessant is dat seksualiteit aldus Van der Veer grotendeels ingevuld wordt als de ‘bevrijding’ van vrouwen (Van der Veer, 2006, 120). Waar Scott de verstrengeling van seculariteit en seksualiteit aan de hand van de positie van de vrouw bekritiseert, wordt volgens Van der Veer seksualiteit ingevuld als de ‘bevrijding’ van de vrouw door de komst van religieuze migranten. Beide auteurs benadrukken de rol die de vrouw speelt in de discussie omtrent seksualiteit. 2.4. Conclusie De uiteenzetting van wetenschappelijk onderzoek naar de verstrengeling van seculariteit en seksualiteit laat zien dat westerse samenlevingen bepaalde noties over vooruitgang, individualiteit en vrijheid produceren. Individualiteit, autonomie en genot zijn de nieuwe sociale normen geworden (Mepschen et al., 965). Door seculariteit is de mens bevrijd van religie en tot autonome individu gemaakt. Het loskomen van religie wordt als een vooruitgang gerepresenteerd, een verbetering op hoe het daarvoor was. Elk individu is hierdoor in staat zijn of haar eigen seksualiteit vorm te geven. De ontwikkeling heeft bovendien een normaliserend karakter. De vermeende openheid omtrent seksualiteit is niet een verbetering, het is ook ‘normaal’ en daarmee ‘normatief’ geworden. Worden de jaren zestig omschreven als een periode waarin opvattingen over seksualiteit radicaal veranderden, zijn deze opvattingen vandaag de dag genormaliseerd. De filosofe Judith Butler stelt dat dit discours van vooruitgang in moderne westerse samenlevingen een grote invloed heeft. Aan de hand van onder andere de inburgeringstest van Nederland betoogt Butler dat in dit discours de gedachte heerst dat met de moderniteit ook seksuele vrijheid is gekomen. Binnen deze gedachte kan het niet anders dan dat een bepaalde seksuele vrijheid omarmd wordt indien een samenleving modern wil zijn. Dit resulteert in beleid dat veronderstelt dat iedereen die naar Nederland migreert zich aan deze normativiteit dient te conformeren. Het laat zien dat in het Westen een discours aanwezig is dat aan de hand van de vermeende openheid en het hebben van rechten voor vrouwen en homoseksuelen zichzelf als vooruitstrevend karakteriseert. De ontwikkeling waarin homoseksualiteit steeds meer onderdeel wordt van de Nederlandse identiteit en ook het feit dat in de Nederlandse inburgeringscursus homoseksualiteit aanbod komt, 21 laat bovendien zien dat bepaalde opvattingen over seksualiteit als ‘echt’ Nederlands worden beschouwd. De vermeende openheid omtrent seksualiteit in Nederland wordt zodoende als typisch Nederlands gekarakteriseerd. Opvallend is volgens Verkaaik en Spronk (2011) dat het door de staat uitdragen van homoseksualiteit als sociaal geaccepteerd niets te maken lijkt te hebben met de werkelijkheid. De vraag die het oproept is of homoseksualiteit in de Nederlandse samenleving wel zo sociaal geaccepteerd is als dat de staat stelt dat het is. Een onderzoek van Buijs, Hekma en Duyvendak uit 2011 laat zien dat de acceptatie van homoseksualiteit onder Nederlandse jongeren de laatste jaren is teruggelopen. Het beeld dat uitgestraald wordt, is misschien niet altijd een weerspiegeling van de werkelijkheid. Dat de inburgeringscursus in Nederland homoseksualiteit neerzet als onderdeel van de identiteit van Nederland en sociaal geaccepteerd, maakt bovendien homofobie tot een probleem van religie (Verkaaik & Spronk, 2011, 86). Het debat omtrent de acceptatie van homoseksuelen zet een beeld neer waarin homoseksualiteit in seculiere samenlevingen geaccepteerd wordt. Hiertegenover wordt religie geplaatst als een probleem in het accepteren van homoseksualiteit. Daar komt bij dat het publiekelijk koppelen van seculariteit en de vermeende ‘bevrijding’ van seksualiteit pas sterk in de aandacht is gekomen door de komst van religieuze migranten in een seculiere samenleving. Het valt mij op dat met de komst van grote groepen religieuze migranten de laatste jaren een discours is ontstaan waarin seculariteit niet alleen een bepaalde staatsvorm voortbrengt maar ook bepaalde ideeën over seksualiteit en gendergelijkheid zou mobiliseren. Het is opvallend dat dit discours pas de laatste jaren is ontstaan aangezien een groot gedeelte van de religieuze migranten als sinds de jaren zestig in Nederland is. De koppeling van religieuze migranten in een seculiere samenleving wordt al door Scott aan de hand van de positie van de vrouw gemaakt. Het vrij zijn van de Westerse vrouw wordt aldus Scott pas verbonden met seculariteit door de aanwezigheid van islamitische vrouwen in een seculiere samenleving. Het is tekenend dat seculariteit tegenwoordig voornamelijk wordt gekenmerkt door de vermeende seksuele vrijheid en gendergelijkheid. De literatuur van dit hoofdstuk geeft weer welke plaats seksualiteit binnen het debat over een multiculturele samenleving inneemt. Het onderzoek zal proberen voorbij de te gaan aan het discours waarin seksualiteit wordt ingezet om een scheiding te creëren tussen ‘vrije’ seculiere opvattingen over seksualiteit en religieus geïnspireerde opvattingen. Ik zal in mijn onderzoek kijken naar de manier waarop Afrikaanse katholieke migranten de seculiere cultuur in Nederland ervaren. De focus zal liggen op de ervaringen van de informanten. Doet het discours van de vermeende openheid en vrijheid omtrent seksualiteit iets met de seksuele opvattingen van de informanten? Heeft de nieuwe context, Nederland, invloed op de manier waarop katholieke migranten uit sub-Sahara Afrika hun noties over seksualiteit vormgeven? Alvorens hier op in te gaan, zal ik eerst kort de geschiedenis en compositie van de Afrikaanse gemeenschap in Nederland uit een zetten. 22 3. Afrikaans christelijke gemeenschap in Nederland 3.1. Inleiding In dit hoofdstuk bespreek ik de Afrikaanse christelijke gemeenschap in Nederland en daarin ook de breed gedragen behoefte van religieuze migranten om aparte gemeenschappen te vormen. De demografische samenstelling van de Nederlandse samenleving is door globalisering veranderend. Migratie heeft van Nederland een meer diverse samenleving gemaakt. Sinds het einde van de jaren negentig van de vorige eeuw wordt er steeds meer onderzoek gedaan naar de rol en het belang van religie in het leven van migranten in Europa en Amerika (o.a. Stepick, 2005; Schreiter, 2009; Ter Haar, 1998). Migratie heeft een grote impact op het leven en geloven van migranten. Maar migratie heeft niet alleen gevolgen voor migranten; migratie verandert ook het religieuze landschap en heeft ook gevolgen voor niet-migranten. Dit fenomeen roept allerlei vragen op: wat voor invloed heeft migratie op het religieuze landschap? Vaak wordt gedacht dat vooral de komst van de islam voor grote veranderingen binnen het religieuze landschap heeft gezorgd. Bij onderzoek in zowel het publieke debat als in de academische wereld naar religie onder migranten ligt de focus meestal op de islam. Echter, volgens Castillo Guerra en Wijsen is 40% van de niet-Westerse migranten christen (Castillo Guerra & Wijsen, 2007, 274). Ondanks de komst van grote groepen christelijke migranten blijkt dat de Nederlandse kerken zich nauwelijks rekenschap hebben gegeven van deze veranderingen; migratie lijkt geen veranderingsproces binnen de gevestigde kerken in gang te zetten (Frederiks & Pruiksma, 2010). Paragraaf 3.2 bespreekt de thematiek van Christelijke migranten in Nederland. Veel van de niet-Westerse christelijke migranten in Nederland komen uit sub-Sahara Afrika. Vanuit meerdere academische disciplines wordt er steeds vaker onderzoek gedaan naar de manier waarop christelijke migranten uit sub-Sahara Afrika hun religie in Nederland uiten. De antropologen Kim Knibbe en Marten Van der Meulen beargumenteren dat deze nadruk op Afrikaanse christenen het gevolg is van het feit dat deze migranten het religieuze landschap vaak zichtbaar transformeren (Knibbbe & Van der Meulen, 2009, 126). De diversiteit van de christelijke gemeenschap in Nederland is door de komst van migranten toegenomen. In paragraaf 3.3 staan Afrikaanse, en in het bijzonder Christelijke Afrikaanse migranten, centraal. Omdat deze scriptie een case-study naar Ghanese christelijke migranten analyseert, is paragraaf 3.4 gewijd aan de Ghanese gemeenschap in Nederland. Een van de gevolgen van de komst van christelijke migranten is dat zij in Nederland kerkgemeenschappen hebben opgericht. Binnen de Rooms Katholieke kerk heeft dit onder andere geleid tot het oprichten van taal-parochies. Deze thematiek wordt in paragraaf 3.5 verder belicht. Tot slot zal ik in paragraaf 3.6 ingaan op de parochie waar het veldwerk heeft plaatsgevonden: de All-Saints parochie te Amsterdam, die onderdeel van de Rooms katholieke kerk is. 3.2. Christelijke migranten in Nederland De komst van de moderniteit in de Europese samenlevingen wordt vaak gekoppeld aan de ‘onttovering’ van het continent. De godsdienstsocioloog Gerrie Ter Haar stelt dat dit geluid binnen zowel de sociale wetenschap als de politiek sterkt vertegenwoordigd is (Ter Haar, 2008, 31). Echter, de komst van religieuze migranten in Europa lijkt te zorgen voor een onverwachtse 23 ontwikkeling in het Europese christendom. Waar West-Europa te maken lijkt te hebben met een afname van verbondenheid met de christelijke traditie, zorgen migranten door het meenemen van hun religie voor een opleving van het christendom in samenlevingen die steeds meer seculier worden. De religiewetenschapper Afe Adogame omschrijft dit als een ‘[u]nexpected by product of international migration’ (Adogame, 2013, 7). Met andere woorden, de komst van christelijke migranten zorgt naast de komst van moslims (en hindoes en boeddhisten), voor een opleving van religie in steeds verder ‘onttoverende’ Westerse samenlevingen. Ook Nederland heeft door de komst van migranten te maken met een opleving van het christendom. Christelijke migranten maken in de grote steden als Amsterdam, Rotterdam en Den Haag hun religieuze identiteit onder andere zichtbaar door het oprichten van eigen denominaties of eigen kerkelijke gemeenschappen. In stadsdelen als het Bijlmermeer in Amsterdam-Zuidoost is een groot gedeelte van de nieuwe kerken gesticht door Afrikaanse christenen (Ter Haar, 2000, 37). In Rotterdam zijn volgens de theoloog Robert Schreiter de drukst bezochte diensten op zondag in kerken gesticht door Afrikaanse migranten (Schreiter, 2009, 160). Een belangrijke motivatie voor het stichten van kerken door eerste generatie migranten is het verlangen volgens eigen cultuur en traditie religie te belijden (Schreiter, 2009, 158-159). Robert Schreiter betoogt dat er vaak sprake is van een verwevenheid van culturele gebruiken en religie. De verwevenheid van culturele gebruiken en religie speelt bij migranten een belangrijke rol; door middel van religie kunnen culturele gebruiken over worden gedragen aan de nieuwe generatie die opgroeit in het nieuwe land (Schreiter, 2009, 159). Het gaat hierbij niet alleen om religie te belijden volgens de culturele tradities, ook het in stand houden van culturele tradities in het algemeen is van belang. Bovendien wordt in veel gevallen de taal van het herkomstland op deze manier overgedragen, doordat binnen de kerken, of andere door migranten gestichte gemeenschappen, vaak de taal van het herkomstland wordt gesproken. Dit kan ook gelden voor de taal waarin de kerkdienst wordt gehouden. Met andere woorden: aandacht voor culturele achtergrond en het gebruik van de eigen taal spelen een belangrijke rol in het oprichten van nieuwe gemeenschappen. Daarnaast is het ontmoeten van landgenoten en het opbouwen van een nieuw sociaal netwerk voor migranten een belangrijke motivatie voor deelname aan een religieuze gemeenschap. Een migrantenkerk8 of gemeenschap kan functioneren als een veilige basis om op terug te vallen: migrantenkerken creëren een sociale plek waar eigen gebruiken heersen en de taal gesproken wordt van herkomst (Schreiter, 2009, 158). De religieuze gemeenschappen zijn een plek waar de migranten zichzelf kunnen zijn, in hun eigen taal met landgenoten: ‘[…] waar niet geleden wordt onder een taalachterstand en waar mensen niet bang hoeven te zijn dat ze als tweederangsburgers behandeld worden of als illegaal worden verklikt.’ (Castillo Guerra & Wijsen, 2007, 284). Het is een ontmoetingsplaats waar migranten elkaar hulp kunnen bieden en wegwijs kunnen maken in de nieuwe samenleving. Missiologen Wijsen en Castillo Guerra onderstrepen deze functies en leggen aan de hand van taalparochies binnen de katholieke kerk het sociale kapitaal van deze parochies uit: 8 De term migrantenkerk is omstreden. Hierdoor kiezen sommige kerken ervoor zich als een internationale kerk te profileren. 24 [De] allochtonen waarderen de viering van hun geloof en de gelegenheid om deze uit te drukken binnen een gemeenschap in de ontmoeting met land- en/of taalgenoten. Ze bieden elkaar steun in geval van nood, geven informatie aan nieuwkomers over sociale of medische hulp, bieden juridische bijstand voor familiehereniging, arbeidsconflicten of accreditatie van documenten. (Castillo Guerra & Wijsen, 2007, 282) De kerk is niet alleen een religieuze instantie, de kerkgemeenschap kan helpen met problemen die zich voor doen in het leven van migranten. Er is binnen de religieuze gemeenschappen vaak ruimte voor het bespreekbaar maken van de gevolgen en/of problemen die migratie in het leven van de migranten hebben voortgebracht; de kerk wordt een sociaalvangnet in de nieuwe, onbekende samenleving. De kerkgemeenschap kan bijvoorbeeld hulp bieden in de omgang met de Integratie en Naturalisatie Dienst, of op gebied van onder andere huisvesting en sociale instanties. De antropoloog Rijk van Dijk schrijft: ‘[kerken] zijn vaak in de eerste plaats religieuze groepen die een sociale functie vervullen.’ (Van Dijk, 2000, 200). Van Dijk gaat specifiek in op de situatie van Afrikaanse migranten. De grote invloed die kerken hebben op de Afrikaanse gemeenschap is onder andere te danken aan de sociale functie die geboden wordt (Van Dijk, 2000, 203). Het gaat hierbij soms om echte praktische hulp die geboden wordt zoals kinderopvang (Choenni, 2001, 25). Juist deze belangrijke sociale functie van migrantenkerken in het leven van migranten heeft gezorgd voor grote aandacht binnen niet alleen academisch onderzoek maar ook binnen de media (Knibbe, 2009, 136). Concluderend, religieuze gemeenschappen van en voor migranten vervullen verschillende functies: het is een religieuze plek, die ook ander maatschappelijke en culturele functies vervult en waar ook sociale, materiele en/of juridische hulp wordt geboden. Adogame (2013) omschrijft het in zijn boek The African Christian Diaspora als het bezit van sociaal, cultureel en spiritueel (religieus) ‘kapitaal’ van kerken van Afrikaanse migranten in het Westen (p.8). 3.2 Afrikaanse christenen in Nederland Een deel van de migranten in Nederland is afkomstig uit sub-Sahara Afrika (Ter Haar, 2000, 11). Het grootste deel van deze migranten is christen, uitgezonderd zijn migranten uit Somalië die voornamelijk moslim zijn (Ter Haar, 2000, 37). Het vaststellen van het precieze aantal christelijke migranten uit sub-Sahara Afrika is moeilijk doordat de statistieken wel het aantal migranten uit sub-Sahara Afrika vaststellen maar niet hun religieuze achtergrond registreren. Bovendien is slechts een deel van hen officieel geregistreerd en heeft een ander deel geen ‘papieren’ en wordt beschouwd als ‘illegaal’. Christelijke migranten kunnen onder andere onderscheiden worden in twee groepen: Westerse en niet-Westerse christelijke migranten. Schattingen over het precieze aantal nietWesterse christelijke migranten (waar christenen uit sub-Sahara Afrika onder vallen) in Nederland varieert. Zo stelt Wijsen (2002) het aantal christelijke niet-Westerse migranten vast op 640.000 maar schat Stoffel (2006) het aantal op 516.500. Deze schattingen gaan echter over alle nietWesterse migranten in Nederland en niet alleen over het totale aantal christenen uit sub-Sahara Afrika. De Afrikaanse gemeenschap in Nederland is aldus de samenstellers van het boek Afrikanen in Nederland vrij lang door onderzoekers onderbelicht gebleven. Het onderzoek van het AfrikaStudiecentrum (het boek Afrikanen in Nederland is een jubileum uitgave van het centrum) richt 25 zich op onderzoek naar de levenswijze van sub-Sahara Afrikanen. De manier waarop de gemeenschap in Nederland gestalte krijgt, bleef voor publicatie van het boek in 2000 onderbelicht. Ter Haar spreek in de inleiding zelfs over een ‘blinde vlek’ (Ter Haar, 2000, 12). Ondanks het feit dat het boek in 2000 is uitgekomen en reeds zestien jaar voorbij zijn gegaan en onderzoek naar de Afrikaanse gemeenschap in Nederland na dit boek een grote vlucht heeft genomen, is een van de punten waar Ter Haar over spreekt opvallend. Zo weet onze seculiere samenleving […] niet goed raad met het belang van religie in het leven van veel Afrikaanse immigranten. Een bijzondere omstandigheid daarbij is dat velen van hen de christelijke godsdienst belijden in een tijd waarin veel Nederlanders die hebben afgezworen. (Ter Haar, 2000, 12) Ter Haar suggereert dat de religieuze overtuigingen van de Afrikanen in een seculier Nederland een interessant spanningsveld kan zijn. Dit heeft aldus Ter Haar te maken met het niet goed begrijpen door seculiere samenlevingen welke rol religie speelt in het leven van migranten. Waar Nederland gepresenteerd wordt als ‘onttoverd’, seculier, is religie voor migranten uit sub-Sahara Afrika een belangrijk onderdeel van hun identiteit. De bijzondere omstandigheid waar Ter Haar over schrijft, komt voort uit de komst van christelijke migranten uit sub-Sahara Afrika naar een zogenaamd seculier Nederland. Een belangrijke reden voor het aansluiten bij een eigen, Afrikaanse parochie ligt volgens Ter Haar in dat wat begrepen wordt onder de notie van religie. Ter Haar betoogt dat definities van religie context afhankelijk zijn. In Afrika is een wereld waar spirituele wezens macht uitoefenen op mensen binnen het begrip religie van groot belang: ‘religion refers to a belief in the existence of an invisible world, distinct but not separate from the visible one, that is home to spiritual beings with effective powers over the material world.’ (Ellis & Ter Haar, 2004, 14). Ter Haar laat hiermee zien dat religie in verschillende culturen een hele andere invulling kan krijgen. Het is mogelijk dat binnen Nederlandse kerken religie een andere invulling krijgt en die voor christelijke Afrikanen als ontoereikend wordt beleefd. Met het oprichten van eigen kerken of het vormen van etnische- of taalparochies kan het begrip van dat wat geloofsbeleving inhoudt voor de Afrikaans christelijke migranten, meer gestalte krijgen. Wat vaak een rol speelt bij het vormen van een eigen kerkgemeenschap door Afrikaanse christelijke migranten is het gegeven dat concepten als onheil, kwaad en Afrikaanse noties over ziekte niet of nauwelijks gethematiseerd worden in de Nederlandse kerken (Van Dijk, 2000, 203). De beperkte aandacht voor deze thema’s zorgt voor een moeilijke aansluiting. Ondanks dat Van Dijk aangeeft dit voornamelijk bij pinksterkerken naar voren komt, kan het mijns inziens tevens bij katholieke Afrikanen een belangrijke rol spelen in het besluit van een bisdom tot de vorming van een ‘Afrikaanse’ parochie. Dit heeft te maken met het feit dat priesters van territoriale parochies (parochies die verbonden zijn aan een bepaald gebied) geen oog hebben voor de levensbeschouwing die de Afrikaanse katholieken met zich meebrengen en met het feit dat Afrikaanse migranten zich noch qua taal noch qua religieuze beleving thuis voelen in al bestaande – vaak Nederlandstalige – parochies. Soms wordt er ook verondersteld dat katholieke Afrikanen kiezen voor aansluiting bij een pinkstergemeente opgericht door Afrikaanse christenen. Dit kan voortkomen uit het feit dat binnen deze gemeentes wel ruimte is voor bepaalde belangrijke 26 levensbeschouwelijke thema’s. Bovendien betoogt Ter Haar dat in Nederland Afrikaanse christenen voornamelijk met hun Afrikaanse identiteit worden geassocieerd en niet met hun christen zijn (Ter Haar, 2008, 39). Echter, voor Afrikaanse christenen is hun christelijke identiteit kenmerkend. In het vormen van een eigen parochie kan het punt van Ter Haar eveneens meespelen doordat binnen territoriale parochies zij voornamelijk als Afrikaans gezien kunnen worden. Tot slot is het van belang dat het vormen van kerkgemeenschappen door Afrikaanse christenen gezien moet worden als onderdeel van de Nederlandse samenleving ondanks dat ze vaak niet verder rijken dan de Afrikaanse gemeenschap; Adogame stelt: ‘African Christian communities in diapora should not simply be considers as outposts of Africa in an alien continent, but as institutions that are also part of European […] life.’ (Adogame, 2013, 8). Afrikaanse christelijke gemeenschappen zijn onderdeel van de Nederlandse samenleving waardoor deze gemeenschappen ook beïnvloed worden door de Nederlandse context en daarmee ook zelf invloed uitoefenen op de Nederlandse context. 3.3. Ghanese gemeenschap in Nederland Van de migranten uit sub-Sahara Afrika is een groot deel afkomstig uit Ghana, het derde land van herkomst van Afrikaanse migranten in Nederland, na Somalië en Kaapverdië (Van der Veer, 2010, 2). Migratie van sub-Sahara Afrikanen naar Nederland is sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw sterk opgekomen; een kleine groep Ghanese migranten is al vanaf de jaren zeventig in Nederland (Castillo Guerra & Wijsen, 2007, 278). De grootte van de Ghanese gemeenschap in Nederland werd in 2001 door Choenni geschat op 20,000 (Choenni, 2001, 10). Binnen de Ghanese gemeenschap in Nederland wordt nog een deel gevormd door migranten zonder papieren: undocumented migrants. Het werkelijke aantal Ghanezen in Nederland zal dus hoger liggen. Economische redenen vormden vaak de motivatie tot migratie. Dit vormt tevens de reden voor de grote groep undocumented migrants binnen de Ghanese gemeenschap. Door het strenge immigratiebeleid van Nederland is het voor Ghanese migranten steeds moeilijker geworden om als economische migrant aanspraak te maken op een verblijfsvergunning of asiel (Ter Haar, 2000, 28). Daarnaast is een groot gedeelte van de Ghanese gemeenschap geneutraliseerd door gebruikt te maken van de verschillende generaal pardon regelingen. Het wordt door de Ghanese gemeenschap als vanzelfsprekend ervaren om mee te liften op de welvaart in Nederland. Door het hebben van verschillende banen wordt in Nederland geld verdient. Geld (en soms goederen) dat in Nederland verdiend wordt, sturen de migranten gedeeltelijk terug naar Ghana (Choenni 2001, 21). Het sturen van geld uit de Ghanese diaspora terug naar Ghana is de derde bron van inkomsten voor Ghana. Migratie kent voor veel West Afrikanen een zeer positieve connotatie: West-Afrika kent een lange geschiedenis van migratie om de levensomstandigheden te verbeteren (Frederiks, 2014, 220). Ondanks het feit dat de migranten vaak in eigen land tot de middenklasse behoren en een goede opleiding in het middelbaar- of hoger onderwijs hebben gehad, is het opvallend dat het werk dat de Ghanese migranten in Nederland hebben vaak ongeschoold is (Van Dijk, 2000, 205). Voorbeelden zijn werk in de schoonmaakbranche of in kassen. Dit hangt aldus Van Dijk (2002) samen met de leeftijd, de onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal en het niet-erkennen of erkend krijgen van diploma’s. De Ghanese migranten zien vaak nog mogelijkheden in een latere fase hogerop te komen als ze het Nederlands beter beheersen (Van Dijk 2002, 90). Het vaak ongeschoolde werk dat de Ghanese migranten doen, zorgt voor een positie aan de onderkant van 27 de arbeidsmarkt. Ondanks dat de integratie van Ghanese migranten in de Nederlandse samenleving als relatief probleemloos wordt gezien, blijkt hieruit dat zij een randpositie innemen in de samenleving. In een rapport uit 2001 uitgevoerd in opdracht van het Ministere van Buitenlandse zaken blijkt toen al dat er onder Ghanese migranten een ‘opwaartse sociale mobiliteit’ zichtbaar is, dit is te zien aan onder andere het verhuizen van Ghanese migranten naar wijken met duurdere woningen (Choenni, 2001, 20). Onder de Ghanese migranten is weinig werkeloosheid, vaak hebben migranten zelfs meerdere baantjes (Choenni, 2001, 20). Ghanezen staan dan ook bekend als hard werkende mensen en hebben vaak ambities om hoger op te komen (Choenni, 2001, 20). De Ghanese gemeenschap is een hechte groep. Het feit dat er nauwelijks sprake is van werkloosheid heeft te maken met het feit dat er binnen de Ghanese gemeenschap altijd voor elkaar gezorgd wordt: als iemand geen baan heeft, wordt er binnen de gemeenschap een baan geregeld. Nieuwe Ghanese migranten worden door de gemeenschap zelf geholpen door onder andere hulp te bieden op gebied van Nederlandse regelgeving (Choenni, 2001, 28). Hierbij spelen religieuze gemeenschappen een belangrijke rol; zij vormen een netwerk waarin de nieuwe migranten opgenomen worden. Zoals eerder genoemd zijn vele migrantenkerken opgericht door Ghanezen. Binnen de christelijke Ghanese gemeenschap in Nederland was in 2001 volgens Choenni 70% actief betrokken bij een kerk (Choenni, 2001, 25). De vraag is echter of er onder de tweedegeneratie Ghanese geen sprake is van secularisatie, maar hier is nog geen onderzoek naar gedaan. Niet alleen met het oprichten van religieuze instanties maar ook op andere gebieden is de Ghanese gemeenschap in Nederland actief. Er zijn Ghanese programma’s op lokale televisie zenders, er zijn Ghanese radiozenders, en vrouwen verenigingen en culturele organisaties waarbij vaak mensen uit dezelfde regio in Ghana bij elkaar komen (Ter Haar, 2000, 37). Een interessant aspect is aldus Ter Haar dat religie in al deze verschillende media steeds ter sprake komt. Dit kan te maken hebben met de verwevenheid van religie met cultuur en etniciteit. 3.4. Katholieke migranten in Nederland Van de christelijke migranten in Nederland is volgens Beukema het grootste gedeelte RoomsKatholiek (Beukema 2002, 74). De katholieke kerk is een internationale en transnationale kerk met Rome (het Vaticaan) als middelpunt. Vanuit daar worden besluiten genomen en over de hele wereld doorgevoerd. Dit houdt in dat de Rooms-Katholieke kerk vanuit één punt in de wereld, het Vaticaan, wordt aangestuurd. De Rooms-Katholieke kerk noemt zichzelf een universele kerk (Frederiks & Pruiksma, 2010, 135). Door toenemende migratie in de wereld heeft de kerk in de jaren 70 van de vorige eeuw een ‘Pauselijke Raad voor de Pastorale Zorg voor Migranten en Reizigers’ opgericht. Deze raad houdt zich bezig met het leven van katholieke migranten en vluchtelingen over de hele wereld met als doel zorg te bieden zodat ‘particuliere kerken’ pastorale hulp kunnen bieden. Ondanks het internationale karakter van de katholieke kerk doet volgens de religiewetenschappers Martha Frederiks en Nienke Pruiksma de Rooms-Katholieke Kerk Nederland (hierna RKK) niet veel moeite om aansluiting te zoeken met migranten (Frederiks & Pruiksma, 2010, ). Zij beargumenteren dat de RKK door haar internationale karakter meer gericht is op het betrekking van migranten bij de kerk dan de andere grote kerk in Nederland, de Protestantse Kerk Nederland. Dit komt voort uit het feit dat de katholieke kerk al veel diversiteit kent (Frederiks & Pruiksma, 2010, 139). Desalniettemin betogen Frederiks en Pruiksma (2010) dat de RKK het 28 moeilijk acht de culturele verschillen op te nemen. Zij stellen dat de RKK in gevecht is om een balans te vinden tussen het behouden van het Nederlandse karakter van de kerk en de multiculturele diversiteit (p.139). In de analyse van de RKK zien zij op structureel en theologisch vlak verandering ontstaan door migratie. Echter, deze aanpassingen hebben nog niet gezorgd voor een echte multiculturele katholieke kerk doordat er niet samen met katholieken migranten wordt gewerkt aan de toekomst van de kerk (Frederiks & Pruiksma, 2010, 149). Op structureel niveau heeft de RKK zich sinds het begin van de twintigste eeuw aangepast door het oprichten van etnische parochies. Later zijn hier ook op taal-gebaseerde parochies bijgekomen (Frederiks & Pruiksma, 2010, 135-136). Dit heeft geleid tot het ontstaan van ongeveer vijftig rooms-katholieke migranten parochies. Frederiks en Pruiksma betogen dat er vanuit beide fronten geen interesse is in toenadering zoeken, niet vanuit territoriale katholieken en ook niet vanuit katholieke migranten. Beide kanten zien elkaar als de ‘ander’ waardoor de verschillen worden benadrukt en niet dat wat ze delen: het katholiek zijn. Dit zorgt mede voor het oprichten van etnische Rooms-Katholieke kerken door katholieke migranten (Castillo Guerra, Wijsen & Steggerda 2006, 24). Castillo Guerra, Wijsen en Steggerda (2006) betreuren deze ontwikkeling en benadrukken dat een multiculturele kerk juist de functie zou kunnen hebben om migranten in aanraking te laten komen met de Nederlands samenleving. Door het oprichten van verschillende etnische rooms-katholieke kerken krijgt het katholieke religieuze landschap een gedifferentieerd karakter. Het feit dat de katholieke kerk een internationaal orgaan is, zou aldus hen juist voor een toenadering tot elkaar kunnen zorgen. Niet de assimilatie van katholieke migranten met territoriale parochies maar een religieuze uitwisseling zou kunnen zorgen voor een multiculturele katholieke kerk. Frederiks en Pruiksma (2010) waarschuwen eveneens dat het oprichten van etnisch en taalgefundeerde parochies kan zorgen voor segregatie als contact met de territoriale parochies uitblijft (p. 139). Castillo Guerra en Wijsen (2007) vermoeden dat er internationale parochies komen ‘waarin mensen met verschillende nationaliteiten en culturele achtergronden hun geloof vieren, aanvankelijk nog naast elkaar […] maar vanwege het gebrek aan gewijde voorgangers steeds meer met elkaar […]’ (p. 297). Echter, een duidelijk plan hoe de Rooms-Katholieke Kerk een multiculturele kerk kan worden ontbreekt in het betoog van Castillo Guerra en Wijsen. Een ander gevolg van dit gebrek aan assimilatie is dat de oriëntatie van katholieke migrantengemeenschappen niet zozeer op de Nederlandse samenleving komt te liggen maar voornamelijk naar binnen is gericht (Castillo Guerra & Wijsen, 2007, 281). Vervolgens poneren Frederiks en Pruiksma dat de RKK op theologisch vlak nauwelijks reflecteert op de komst van migranten. Aan de hand van onder andere een rapport van het Nijmeegs Instituut van Missiologie (NIM) laten zij zien dat de RKK nog geen een duidelijk antwoord heeft op het multiculturele karakter dat de kerk door migratie heeft gekregen. Interessant is dat Frederiks en Pruiksma de brochure uit 2007 ‘Kairos. De Tijd is Rijp.’ aanhalen (p. 138). De brochure is uitgebracht door het bisdom Haarlem-Amsterdam met als doel een ‘hulpmiddel bij integratie r.-k. migrantenparochies in Kerk en samenleving’ te zijn. Op 18 juni jongslede werd door het bisdom Haarlem-Amsterdam de eerste Diocesane Internationale Viering gehouden wat omschreven werd als een ‘warme ontmoeting in geloof en een multicultureel feest in Heiloo’9. Het 9 http://www.bisdomhaarlem-amsterdam.nl/index.php?p=news&id=2428&t=Feestelijke+migrantendag. Laatst geraadpleegd op 25 juli 2016. 29 laat zien dat het bisdom door middel van de brochure niet alleen reflecteert op de aanwezigheid van een grote groep migranten parochies maar daarnaast contact op gang tracht te brengen tussen de verschillende parochies. De ontmoeting tussen de verschillende parochies kan een begin zijn van meer samenwerking tussen territoriale parochies en migranten parochies en een begin van een meer multiculturele katholieke kerk in Nederland. Het vieren van religie volgens ‘de tradities en gewoonten van het land van herkomst’ en het houden van de dienst in eigen taal zijn ook bij katholieke migranten één van voornaamste redenen voor het belijden van religie in eigen gemeenschap (Castillo Guerra & Wijsen, 2007,283). Onder katholieke migranten heerst het gevoel: ‘we moeten ons al de hele week aanpassen: op zondag willen wij onszelf zijn’ aldus Frans Wijsen (Wijsen, 2003). Ondanks het internationale karakter van de katholieke kerk, iets wat zorgt voor overkoepelde praktijken, is het uitdragen van religie volgens eigen gebruiken bij katholieken belangrijk (Castillo Guerra & Wijsen, 2007, 283). Het laat zien dat de motieven voor het samenkomen van katholieken migranten en andere christelijke migranten sterk overeenkomen. Castillo Guerra en Wijsen benoemen echter nog een ander aspect dat voor katholieke migranten een rol speelt in het vormen van etnische en taalgefundeerde parochies. Gemeenschapsgevoel is voor niet-westerse katholieke migranten een rede om in een eigen kerkgemeenschap hun religie te vieren. Volgens Castillo Guerra en Wijsen zijn territoriale parochies vaak gericht op religie beoefenen op een individuele manier, binnen parochies van katholieke migranten gaat, aldus Castillo Guerra en Wijsen, de groep als geheel ‘een ontmoeting […] aan met God’ (Castillo Guerra & Wijsen, 2007,284). Katholieke migranten parochies verbinden de gelovigen met elkaar. Deze vorm van religie belijden ‘ontbreekt’ binnen territoriale parochies waardoor migranten aldus Castillo Guerra en Wijsen op zoek gaan naar kerken waarbij de gemeenschap samen religie belijdt. Het Sociaal Cultureel Planbureau voorspelt dat ‘westerse waarden- en normenpatronen’ door niet-westerse migranten overgenomen zullen worden. Migranten zouden aldus het rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau steeds individualistischer worden hetgeen in het Westen gebruikelijk is. Castillo Guerra en Wijsen bevragen deze hypothese en betogen dat dit slechts gedeeltelijk het geval is. Het belijden van religie in gemeenschap is aldus Castillo Guerra en Wijsen blijvend van belang voor niet-westerse migranten. De uitspraak van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) is niet alleen relevant voor het vieren van religie in gemeenschap. De veronderstelling van het SCP dat westerse normen en waarden zullen worden overgenomen kan ook toegepast worden op het onderzoek naar de opvattingen van seksualiteit onder katholieken uit Sub-Sahara Afrika. Zijn er veranderingen zichtbaar in de noties over seksualiteit onder katholieken uit Sub-Sahara Afrika? Wat voor invloed heeft de Nederlandse context hierop? Worden Nederlandse normen en waarden met betrekking tot seksualiteit door de migranten overgenomen? 3.5. All Saints Church (‘Afrikahuis’) Het veldwerk heeft plaatsgevonden in de All Saints Church in Amsterdam-West. De All Saints Church is een migrantenparochie die onderdeel uitmaakt van het bisdom Haarlem (Afrikanen in Nederland, z.j.). De parochie valt onder de Congregatie S.M.A. (Sociëteit voor Afrikaanse Missiën). De S.M.A. is een rooms katholieke missionaire congregatie die zich specifiek op Afrika richt. Echter, meer recent heeft S.M.A. als doel gesteld niet alleen het leven van Afrikanen te ondersteunen maar 30 tracht ook Afrikanen in Nederland te helpen. In 1980 is vanuit de congregatie S.M.A. een project gestart onder de naam ‘Huiskamer’ om tegemoet te komen aan de behoeft van Afrikanen in Nederland aan pastorale en sociale zorg (Afrika Huis, 2012). Door de toenemende vraag naar religieuze kerkdiensten en rituelen, werd door een van de initiatiefnemers Fr. Francis Toolen op regelmatige basis een dienst gehouden in een kerk in het Bijlmermeer. Om de sociale en religieuze activiteiten bij elkaar te brengen, zijn de ‘Huiskamer’ en de kerk in 1984 verhuisd naar de Govert Flickstraat in het Amsterdams stadsdeel de Pijp. Zowel de sociale activiteiten onder de naam ‘Huiskamer’ als de religieuze activiteiten konden ondergebracht worden in de voormalig gereformeerde kerk. In 1993 werd door het bisdom Haarlem de eerste Afrikaanse priester Fr. Edmund Akordor, de bisschop van Kumasi, Ghana, naar Amsterdam gestuurd (Afrika Huis, 2012). Door de bisschop van Haarlem werd in 1994 een kerk in de Van Ostadestraat onder de naam ‘Afrika Huis’ als nieuwe onderkomen geopend. De keuze voor de naam ‘Afrika Huis’ werd gekozen om katholieke Afrikanen in Nederland meer thuis te laten voelen. De sociale tak, de ‘Huiskamer’ werd door de S.M.A. in 2006 opgeheven. In 2008 verplaatste de kerk (om financiële redenen) naar de Boomkerk in het Amsterdamse stadsdeel Bos en Lommer waar de All Saints Church het kerkgebouw met de Nederlandstalige katholieke gemeenschap deelt (Afrika Huis, 2012). Momenteel is pastor John Affum verbonden aan de All Saints Church. Affum is als priester verbonden aan het bisdom Cape Coast in Ghana (Afrikanen in Nederland, z.j.). Waar de kerk aan het begin van de oprichting voornamelijk Ghanese katholieke migranten trok, bestaat de samenstelling vandaag de dag voor de helft uit Nigerianen; daarnaast zijn er enkelingen uit andere landen in Afrika zoals Zambia en Kameroen. 3.6. Conclusie Uit het literatuuronderzoek blijkt dat de Christelijke Afrikaanse gemeenschap in Nederland aan de diversiteit binnen het religieuze landschap heeft bijgedragen. Ondanks het feit dat Nederland een breed spectrum aan christelijke gemeenschappen kent, vormen groepen van christelijke migranten nieuwe gemeenschappen waarin zij ‘zichzelf’ kunnen zijn: een plek waar culturele tradities van het herkomstland religieuze expressie bepalen en de eigen taal gesproken wordt. Waar Nederland steeds verder ‘onttoverd’, zorgen onder andere christelijke migranten uit onder andere sub-Sahara Afrika parallel hieraan voor een opleving van het christendom. Aan de hand van mijn uiteenzetting van de Ghanese gemeenschap is duidelijk geworden dat de gemeenschap in Nederland een sterke onderlinge verbondenheid voelt: de gemeenschap kan als een hechte groep omschreven worden. De Ghanese gemeenschap is sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw in Nederland en lijkt te maken te hebben met opwaartse sociale mobiliteit. Binnen de katholieke kerk zijn taal-gefundeerde en/of etnische parochies opgericht. Binnen deze parochies speelt het belijden van religie volgens eigen tradities in de taal van het herkomstland een belangrijke rol. De taal-gefundeerde en/of etnische parochies vormen een plek waar religieuze migranten ‘zichzelf’ kunnen zijn. Het SCP voorspelt dat binnen deze kerken Nederlandse normen en waarden overgenomen zullen worden. Waar het SCP de voorspelling doet met betrekking tot toenemende individualisatie, kan de uitspraak ook betrekking hebben op opvattingen over seksualiteit en genderverhoudingen. Hebben ‘Nederlandse’ opvattingen over seksualiteit en genderrollen invloed op de noties over seksualiteit van katholieke migranten uit 31 sub-Sahara Afrika? Worden zoals het SCP voorspelt Nederlandse normen en waarden op gebied van seksualiteit en genderverhoudingen overgenomen door katholieke migranten uit sub-Sahara Afrika? Tot slot heb ik een korte introductie gegeven van de kerk, de All Saints Church, waar het onderzoek heeft plaatsgevonden. De All Saints Church maakt onderdeel uit van het bisdom Haarlem-Amsterdam en is opgericht om tegemoet te komen aan de behoefte van de grote groep katholieken van Afrikaanse afkomst om een ‘eigen’ viering te houden. 32 4. Seksualiteit en genderrollen in de All Saints Church 4.1. Inleiding Aan het begin van mijn onderzoek ontmoette ik Robert, een hoogopgeleide man van in de dertig en sinds enkele jaren in Nederland. Ik sprak met hem af in de Kandelaar in Amsterdam-Zuidoost. Hij was daar om afscheid te nemen van een Ghanese vrouw die enkele dagen daarvoor was overleden. In de Kandelaar was een ruimte ingericht waar mensen samenkwamen om te rouwen om het verlies. Robert vroeg mij of ik het interessant zou vinden even mee te gaan naar boven, hij had nog geen afscheid genomen. Samen met Robert liep ik de ruimte in. Ik had per toeval een zwarte jurk aan wat gezien de situatie een juiste keuze bleek te zijn. Na even gezeten te hebben en nadat Robert vele mensen gedag had gezegd, vertrokken wij weer naar beneden. Achter de balie bij de ingang was een kleine ruimte waar ik Robert rustig kon spreken zonder dat bekenden steeds binnen kwamen. Het gesprek kwam moeilijk op gang. Vragen over zijn eigen huwelijk vond Robert moeilijk te beantwoorden doordat zijn huwelijk in zwaar weer verkeerde: ‘Yeah, we are not stable. I am sorry to say that I am not happy married.’. Na enkele minuten leek Robert zich meer op zijn gemak te voelen en ontspon zich een gesprek over de moeilijkheden waar sommige huwelijken binnen de Afrikaanse gemeenschap in Nederland mee te maken hebben. Robert legde mij uit dat dit komt door de veranderde context. […] what people don’t know is that when you travel, when you migrate and you decide to stay in that place, the culture of that tradition becomes part of your life. If you like it or not. You have to adapt it. When you live there, you have to adapt it. And then it can influence your life too. Because the way you do your things in Africa you may not be able to do it here. Voor Robert was de invloed van de nieuwe context, in dit geval de Nederlandse samenleving, iets onontkoombaars. Interessant aan het citaat van Robert is dat hij aangeeft dat culturele tradities aan verandering onderhevig zijn. Hij stelt dat migratie zorgt voor een ontmoeting met een andere cultuur waardoor bepaalde aspecten in het leven van migranten kunnen veranderen. Vanuit de gedachte dat opvattingen over seksualiteit steeds opnieuw gevormd worden, zal gekeken worden naar de manier waarop de Nederlandse context invloed heeft op de noties over seksualiteit van de informanten. Aan de hand van verschillende thema’s zal onderzocht worden wat de ontmoeting tussen de informanten en de Nederlandse samenleving teweeg heeft gebracht. Wat voor veranderingen en overwegingen in de omgang met de katholieke leer rond seks voor het huwelijk zijn zichtbaar onder de informanten? Hoe gaan de informanten om met de leer van de kerk in het dagelijks leven in een samenleving waarin een dominant geluid is dat stelt dat religie achterhaald is? Wat voor invloed heeft de Nederlandse samenleving op de manier waarop de informanten omgaan met de leer? Het eerste deel van het hoofdstuk is gericht op de positie van de vrouw. De gesprekken die ik met de informanten voerde, startte ik meestal met vragen over het huwelijk. Opvattingen over seksualiteit zijn in de beleving van veel van de informanten verbonden met ideeën over het 33 huwelijk; maar in deze gesprekken kwam ook de rol van de vrouw veel ter sprake. Het tweede gedeelte van het hoofdstuk richt zich op noties over seksualiteit. Hoe wordt het praten over een onderwerp als seksualiteit door de informanten beschreven? Wat voor ideeën hebben de informanten over seksualiteit en het praten over seksualiteit? Tot slot zal de leer van de katholieke kerk in omgang met seksualiteit geanalyseerd worden en de rol van migratie op de manier waarop de informanten de leer interpreteren en toepassen. 4.1.1. Een religieuze identiteit in een seculiere samenleving Charles Taylor betoogt in zijn boek Een seculiere tijd dat in Westerse samenlevingen religie een keuze is geworden. Met andere woorden Taylor acht het typerend voor een Westerse samenleving dat religieus zijn of niet-religieus zijn een optie is geworden waar elk mens voor kan kiezen. In deze zin bestaat de overgang naar seculariteit onder andere uit een stap uit een samenleving waarin het geloof in God niet ter discussie staat, en zelfs onproblematisch is, naar een samenleving waarin het wordt opgevat als één keuzemogelijkheid naast andere, en vaak niet de gemakkelijkste. (Taylor, 2010, 43) Interessant is dat alle informanten mij vertelden dat zij een geboren katholiek waren. Op de vraag hoe zij religieus geworden waren, kwamen antwoorden als ‘I was born a Catholic’10 en ‘Ik ben altijd al katholiek geweest’11. Het katholiek zijn was een belangrijk onderdeel van het zelfbeeld, of, van de identiteit van de informanten. De keuzemogelijkheid tot het wel of niet religieus zijn speelde geen rol. Echter, de informanten leken een bepaalde vorm van religieuze bewustwording door de migratie naar Nederland te hebben ondergaan. In het hoofdstuk van de sociaalwetenschapper Miriam Schader in het boek Religion, ethnicity and transnational migration komt duidelijk naar voren dat voor christelijke migranten uit sub-Sahara Afrika in tegenstelling tot islamitische migranten uit sub-Sahara Afrika hun religieuze identiteit niet voor spanning zorgt. Dit heeft aldus Schader te maken met het christelijke verleden van Europa. Waar islamitische migranten niet kunnen terug grijpen op een bestaande organisaties, kunnen christelijke migranten gebruik maken van al bestaande christelijke structuren (Schader, 2014, 164). Schader laat zien dat dit zorgt voor het niet hoeven te verdedigen van een christelijke identiteit. Ook in gesprekken met mij, een niet-religieuze jonge vrouw, zorgde de religieuze identiteit van de informanten niet voor spanning. De religieuze identiteit van de informanten leek voor de informanten een vanzelfsprekendheid. De Nederlandse samenleving zorgde voor een bewustwording van hun religieuze identiteit zonder dat deze in twijfel werd getrokken: het katholiek zijn was iets waar men zich bewust van werd. Met andere woorden: de informanten waren zich bewust van het claimen van een religieuze identiteit in een seculier klimaat zonder dat dit voor spanning zorgde. Het laat zien dat de politieke lading die een eventueel islamitische identiteit claimen kan hebben in een seculier klimaat als de Nederlandse, voor de christelijke informanten niet duidelijk voelbaar was. 10 11 Frank Sandra 34 4.2. De positie van de vrouw In veel van de verhalen die de informanten mij vertelden, kwam de afstand die ik als onderzoeker met de gemeenschap had expliciet naar voren. Mijn ‘outsider’ positie als blanke westerling werd door Frank, een man van in de vijftig en al meer dan twintig jaar in Nederland, aangehaald toen ik vroeg of hij verschil waarnam tussen wat belangrijk gevonden wordt binnen een huwelijk hier en in Ghana. Hij vertelde mij dat het ‘systeem’ rond een huwelijk in Ghana en hier in de Ghanese gemeenschap hetzelfde is. Hij vervolgde zijn verhaal door te stellen dat hij geen kennis had over het ‘systeem’ hier in Nederland: ‘I don’t know how that, your, system works.’. Terwijl hij zichzelf als onwetend positioneerde over het ‘systeem’ in Nederland, maakte hij duidelijk dat het systeem hier, mijn systeem was en dus niet het zijne. In het verhaal van Frank kwam duidelijk naar voren dat bepaalde gebruiken en waarden rond het huwelijk voor hem nog steeds hetzelfde zijn; zijn vertrek uit Ghana had daar geen invloed op gehad. Wat opviel is dat Frank zijn opvattingen niet relateerde aan de Nederlandse samenleving waar hij al twintig jaar deel van uit maakte. Hoe Nederlanders omgaan met het huwelijk leek voor Frank niet van belang: ‘I know my culture I know my system’, waarmee hij duidelijk leek te maken zijn eigen gewoontes en gebruiken rond het huwelijk in stand te willen houden. Hoe het ‘systeem’ In Nederland werkt, leek voor hem niet van betekenis. Enkele weken daarvoor was ik op een bruiloft geweest van tweede-generatie Ghanezen. Veel van mijn informanten waren ook aanwezig op de bruiloft, zo ook Frank. Hij vertelde mij dat de bruiloft als voorbeeldfunctie diende binnen de gemeenschap. Hij stelde dat de bruiloft liet zien hoe een huwelijk binnen de kerk en binnen de Ghanese cultuur gevierd dient te worden: ‘This was the real one, like in Ghana. The right Christian way.’. Voor hem was van belang dat zowel de bruid als de bruidegom uit de Ghanese gemeenschap in Amsterdam kwamen. Hij legde mij uit dat hij dacht dat er problemen zouden kunnen ontstaan op het moment dat de bruid of bruidegom ‘a real Dutch’ zou zijn. Wat voor problemen dit zou veroorzaken, wist Frank niet, maar dat het voor problemen zou zorgen daar was hij zeker van. Ondanks zijn ontbrekende kennis over ‘het systeem’ in Nederland werd duidelijk dat Frank zijn eigen systeem als duidelijk anders zag. Ook Robert sprak over ‘the system’. Voor hem ging het systeem om de positie van vrouwen in het Westen. Robert stelde dat in ‘Europa’ ‘vrouwen’ een andere positie innemen dan in ‘Afrika’. Om dit te verduidelijken, gaf Robert een voorbeeld over het schilderen van een muur. Because, if you are not careful, you are not really careful because if you are somebody who believes too much in the traditions of Africa, the African tradition, the marriage can break. Because in Africa, women, sometimes women are not allowed to do certain things. Europe allows women to have free you know, they can go to have conversations. In Africa some traditions women are not allowed to talk […]. In Europe it is not like that. In Europe, it is like. If me and you were, in a relationship and we would decide to paint the this room red, we need to talk about it […]. Maybe you would say let’s paint it yellow. Or blue, but you had to give reasons for that. Why blue. In Africa, the man can say that ‘oh, tomorrow I am painting this room red’. And that is it. There are traditions like that. So when you come to Europe and you bring your marriage here and the woman realizes that ‘oh, we have some power, we can also add a voice’, and then the problem starts. So, honestly a lot of relationships are destroyed by the system here. 35 De quote van Robert illustreert hoe ‘het systeem’ in ‘Europa’ invloed heeft op de Ghanese gemeenschap. Wat opvalt is dat volgens Robert migratie naar Nederland bij vrouwen en mannen binnen de Afrikaanse gemeenschap in Europa een bepaalde reflectie in gang zet over de positie van vrouwen: de veranderde sociale realiteit zorgt ervoor dat vrouwen hun positie gaan overdenken. De rol van de vrouw binnen Afrikaanse samenlevingen en de Ghanese samenleving heeft van verschillende vrouwelijke academici de laatste jaren aandacht gekregen (o.a. Oduyoye, 2002). Duidelijk naar voren komt dat de positie van de vrouw in Afrikaanse samenlevingen met name gecentreerd is rond het runnen van het huishouden en het gezin. Binnen de Ghanese gemeenschap is de vrouw verantwoordelijk voor het huishouden: Gender based segregation is largely evident in the socio-economic activities, patterns and roles set for women and men in traditional African societies. Thus, women were not only prevented from occupying certain societal positions in the society because of their sex but also assign different roles that centre on the home. (Adasi, 2015, 171) Aan het einde van mijn onderzoek sprak ik Laura, een ongetrouwde vrouw van begin dertig. Ik had Laura leren kennen via een kennis van me en we hadden via de telefoon afgesproken in de bibliotheek vlak bij haar huis. Laura zag veranderende rolpatronen ontstaan in de Europese context. Om mij duidelijk te maken op welke manier er verandering plaatsvond, vertelde zij mij dat koken niet alleen een bezigheid van vrouwen was maar dat ook mannen dit steeds vaker op zich namen. Voor Laura was het runnen van het huishouden, waaronder koken, in Ghana een vrouwen bezigheid maar was er verandering zichtbaar in Nederland: Want we zijn in Europa, want vroeger, vrouw altijd in de keuken. Maar hier in Nederland bijvoorbeeld jullie twee werken […] maar de eerste die thuis komt moet koken, niet dat je gaat wachten tot dat je vrouw thuis komt om eten voor je te maken. Maar in Ghana de vrouw moet dat doen. De vrouw moet doen voor je. Nu het is anders, nu hier is totaal anders. Want als man kan je ook naar de keuken en iets doen, iets maken. Jij bent eerste thuis kan jij ook iets voorbereiden voordat de vrouw komt. Dit citaat geeft een voorstelling van de verandering die Laura toeschrijft aan de nieuwe context. De veranderende genderverhouding relateert Laura aan Europa. Het is de plek die zorgt voor een nieuwe kijk op de rol van de vrouw. ‘Nu zie je dat de vrouw niet alleen moet doen, ook de man kan opruimen, de man kan dat ook doen. Als je vrouw ziek is bijvoorbeeld […] vroeger je wacht op je vrouw tot dat zij beter wordt. Zodat ze alles weer kan doen.’ Laura stelt dat in Europa de realisatie kwam dat de man ook best mee kan helpen in het huishouden, het leek alsof Laura hiermee aangaf dat pas na de veranderde context het bewustzijn ontstond dat de man ook in staat is bijvoorbeeld te koken. Kortom: zowel Laura als Robert verbinden de veranderingen in genderverhoudingen die ze om zich heen zien aan Europa. Zij verbinden de veranderende genderverhouding die in de Nederlandse context ontstaan aan ‘Europese’ normen en waarden patronen. Ondanks het feit dat 36 de Ghanese gemeenschap als hecht omschreven kan worden en vrij gesloten, brengen Laura en Robert de veranderingen wel in verband met ‘Europese’ normen en waarden. Het laat zien dat ondanks het waarschijnlijk beperkte contact buiten de gemeenschap ‘Europese’ normen en waarden wel invloed hebben op de gemeenschap. Interessant is dat Laura als voorbeeld het huishouden geeft, iets dat uit de literatuur over de positie van de vrouw ook sterk naar voren komt. Het is de vrouw die verantwoordelijk is voor het huishouden binnen de Ghanese samenleving. Laura geeft aan dat deze rol van de vrouw in de Europese context verandert. Daarnaast valt op dat beiden aangeven dat een bepaalde bewustwording plaats vindt; de veranderende sociale omgeving zorgt voor reflectie op de rol van de vrouw. De veranderde genderverhoudingen die Laura en Robert aanhalen sluiten aan bij bevindingen van de theoloog Robert Schreiter. Hij stelt dat bij migratie niet alleen spanningen kunnen ontstaan onder eerste en tweede generatie migranten maar dat ook genderverhoudingen veranderen (Schreiter, 2009, 167-168). Opvallend is dat deze veranderingen gekoppeld worden aan ‘Europese’ normen en waarden. De verbinding met religie wordt hierin niet gemaakt, Laura en Robert verbinden het met culturele verschillen. Zowel de genderrollen in Ghana als de veranderingen in Nederland worden in verband gebracht met culturele gebruiken. 4.2. Praten over seks De antropologe Astrid Bochow gaat in haar artikel Let’s talk about sex: reflections on conversations about love and sexuality in Kumasi and Endwa, Ghana in op het praten over liefde en seksualiteit onder jongvolwassenen in midden Ghana. Zij stelt dat het in het bijzonder voor jongvolwassenen problematisch is om in gezins- of familieomstandigheden te praten over een onderwerp als seks. Zij koppelt dit aan de culturele context en hiërarchische relaties: [Y]oung people's silences and respectful speech in family settings reflect a local moral world in which parents authorise and acknowledge sexual engagements of young people only when the latter have achieved the necessary spending power and capacity to care for their partners (Bochow, 2012, 15) Bochow geeft aan dat praten over liefde en seksualiteit onder Twi-sprekers sowieso niet gepast is: Talking about sexuality is not allowed as it is a shameful act that breaks the rules of respect, so speaking about it is a subversive act that breaks these rules as well as the hierarchies on which they are based. (Bochow, 2012, 17) Bochow geeft speciale aandacht aan de plaats waarbinnen er volgens de bevindingen van haar veldwerk wel gesproken kan worden over seksualiteit: de school en de kerk. Interessant is dat zij op merkt dat binnen pentecostale kerken er juist wel mogelijkheid is tot praten over dit soort onderwerpen. Ondanks dat Bochow specifiek ingaat om jongvolwassenen, merkte ik op dat het praten over seks met mij, een jonge ongetrouwde vrouw, mogelijk was doordat het binnen de kerk plaatsvond. De kerk creëerde een veilige omgeving waarbinnen praten over seksualiteit kon plaatsvinden. Interessant aan het artikel van Bochow is de paradox die zij waarneemt: 37 Rather, by expressing their theories about love in this framework they indicate their decency, which leads to an odd situation: even though Pentecostal teaching stresses ideas of sexual abstinence, the church paradoxically creates a discourse in which sexuality becomes speakable. The interested researcher would therefore listen to all these young people and their non-sexual premarital love practices with the blunt feeling that these stories are just another form of silence about the actual thing: sex (Bochow, 2012, 23) Ondanks dat het onderzoek van Bochow plaatsvond binnen een pentecostale kerk, is het interessant dat Bochow stelt dat de kerk een omgeving is waarbinnen wel gepraat kan worden over seks. Echter, het praten over seks binnen deze context staat in teken van kuisheid en onthouding van seks voor het huwelijk. Net als de leer van een pentecostale kerk (‘Pentecostal teaching’), heeft de katholieke kerk ook richtlijnen die seksuele onthouding voor het huwelijk voor staat. Toen ik Laura vroeg of zij met haar moeder of oma wel een sprak over het huwelijk en geen seks hebben voor het huwelijk, keek zij mij verbaasd aan. Zij kon zich niet voorstellen met vrouwen uit haar familie over dit soort onderwerpen te praten. Zij vervolgde haar verhaal door te stellen dat eigenlijk Ghanezen helemaal niet over seks willen praten. Het was voor haar een onderwerp waar niemand iets over zei binnen de Ghanese gemeenschap:’ Wij Ghanezen praten niet zoveel over seks. Nee, wij praten hier niet over.’. Bijzonder was dat zij vertelde over de kinderen die zij elke zondag bijbel-les geeft binnen de kerk. Ze had een paar weken geleden tijdens de les iets moeten zeggen over seks maar ze vertelde me dat ze het niet kon. Zij had een andere vrouw gevraagd het van haar over te nemen omdat het tegen haar natuur in ging om met de kinderen over dit soort onderwerpen te praten. Het had haar verbaasd hoeveel kennis de kinderen al hadden over het onderwerp en achtte het daarom heel belangrijk dat er binnen de kerk over gesproken zou worden. Juist omdat de kinderen op die manier leerden op de ‘juiste’ manier om te gaan met seks. Het gesprek dat de vrouw met de kinderen had gevoerd was het moment geweest waarop aan de kinderen verteld diende te worden wat een fatsoenlijke manier is in het omgaan met seksuele praktijken: […]je moet hen voorbereiden. […] als je gaat niet vertellen […] dan gaat het kind niet goed doen. Maar als […] ouders […] moet je het met je kind over praten, dat je kind moet weten: dat is niet goed wat je doet. Je moet wachten tot je zo en zo bent voordat je dat moet doen. Maar ik vond het zo moeilijk die dag. Want ze zijn zo jong dus toen was een andere vrouw gekomen om te vertellen. Laura leek het niet willen praten over seks tijdens de bijbel-les te verbinden aan de leeftijd van de kinderen ondanks dat zij daarvoor aangaf dat Ghanezen niet praten over seks. Toen ik Robert vroeg naar het advies dat hij zou geven aan zijn kinderen als hij die zou krijgen, keek hij verbaasd. Hij vertelde mij ‘Africans don’t talk too much with their children. Typically Africans don’t do that’. Robert gaf aan dat voor Afrikanen praten met kinderen over onderwerpen als seks niet gebruikelijk is. Het lag niet alleen aan de kinderen, Robert legde mij uit dat niet praten over seks in hem zat: hij wees naar zijn lichaam en vertelde mij dat het voor hem onmogelijk voelde over dit soort onderwerpen met zijn kinderen te praten. Hij nam de tijd om er 38 nogmaals over na te denken. Ik vroeg of in Nederland onder Ghanezen er misschien wel gepraat wordt over seksualiteit. Robert antwoordde: No, I don’t think so. It is just that over the years it has become part of our life. For example if I have children. I don’t see how I’m going to sit down and talk about sex. It is not in me. Because maybe I try because now I know that it is better for you to talk about it. But still it is going to be difficult for me. […] Something in me feels that I feel like how can I sit my child down and talk about sex. You know? It is something that over the years I inherited. You know. They pasted it on to me. It is going to be very difficult for me. Sit him or her down and talk about sex. It is a taboo. But if we do it, it is better. But it has been our culture. Sex is a big taboo is Africa. Talking about sex. Het is opvallend dat het voor Robert niet voor te stellen was om over een onderwerp als seks voor het huwelijk met zijn kinderen te praten. Echter, hij refereerde hierna met de woorden: ‘I think we have not done much. Honestly Africans we are lagging behind because we don’t talk about sex. We don’t.’ Robert gaf daarmee een zekere ambivalentie aan: was het niet praten met kinderen over seks iets dat moeilijk was te veranderen maar tegelijkertijd vond hij dat wel zou moeten veranderen wilden ‘Afrikanen’ niet meer ‘achterlopen’. Robert zag – na enige reflectie - het praten over seks als een vooruitgang. Ook Sandra een vrouw van rond de vijftig, wilde graag met mij praten over seksualiteit. Het verbaasde mij hoe enthousiast zij was in haar uitleg over de katholieke leer rond seks. Sandra zei dat zij zo graag over dit soort onderwerpen wilde praten doordat zij op die manier kon laten zien hoe een ‘goede’ katholiek zich diende te gedragen. Praten over seksualiteit bood voor Sandra een kans mij inzicht te geven in hoe volgens haar een katholiek om moest gaan met seks. Voor zowel Robert als Laura was het niet mogelijk om over seks te praten in familie verband. Echter, voor Laura was praten over seks binnen de kerk wel mogelijk en voor kinderen zelfs belangrijk doordat op die manier informatie over werd gebracht over seksuele praktijken. Het feit dat Robert, Sandra en Laura tijdens de gesprekken met mij wel over seks wilden praten, gaf mij het gevoel dat zij de gesprekken binnen de kerk plaatsten. Net als Bochow leek de context waarbinnen de gesprekken met de informanten plaatsvonden belangrijk. De kerk bood de mogelijkheid te praten over een onderwerp als seksualiteit. 4.3. De katholieke leer en het dagelijks leven Tijdens de kerkdiensten die ik elke zondag bijwoonde, viel mij op dat de priester aan het einde van de elke dienst telkens aangaf dat het mogelijk was om naar hem toe te komen als je je huwelijk voor God wilde laten inzegenen. Dit deed hij tegelijk met de mededelingen over het laten dopen van de kinderen; hij herhaalde dit elke week. Het wekte de indruk alsof de priester het elke dienst weer noemde doordat er binnen de gemeenschap geen gehoor aan gegeven werd. De priester moest het wel herhalen wilden zijn woorden vruchten afwerpen. De oproep van de priester kwam tijdens een van mijn interviews ter sprake. Robert legde mij uit dat er binnen de Ghanese gemeenschap twee typen huwelijken bestaan. Het eerste huwelijk noemde hij de ‘traditional marriage’ en de tweede omschreef hij als het huwelijk in de kerk. De ‘traditional marriage’ stond in teken van de familie en was een manier van de katholieke kerk om 39 aldus Robert de Ghanese cultuur te respecteren. Robert zag het als een open houding van de katholieke kerk naar de culturele gewoontes die er binnen Ghana gebruikelijk zijn. Hij legde mij uit dat de tweede stap, het kerkelijke huwelijk, niet altijd genomen werd en dat de priester het daarom elke week herhaalde. Robert vertelde dat het te maken heeft met de keuzes die elk mens zelf kan maken: […] you see, the thing about God is that God gives you the position to choose, so you have a position to choose. Whether you go to the church and live by the rules or you live by you own laws. Het leek alsof Robert mij duidelijk wilde maken dat trouwen binnen de kerk wel gewenst kan zijn maar dat het echt aan ieder persoon zelf is of deze regel gevolgd wordt. De verantwoordelijkheid die elk individu heeft in het volgen van de leer, kwam in het gesprek met Robert nog en keer ter sprake: ‘The rules are there, you have to choose what you do’. Robert gebruikte het voorbeeld van het huwelijk om te laten zien dat er wrijving is tussen dat wat de kerk voorstaat en dat wat gedaan wordt doordat ieder mens zelf verantwoordelijkheid heeft voor de keuzes die hij of zij maakt. Op mijn vraag of de kerk zich bewust is van het feit dat seks voor het huwelijk binnen de gemeenschap plaats vindt, antwoorde Robert: […] the church does know but the church does not have control. Because you take your own decision. The Catholic Church allows you to take your own decision. You are responsible for all the decisions that you make. So the law enforce you to, but you have to do it by your own. It can advise you, it can only advise you. That you have to bring your marriage in front of God. It can not force you. Het suggereert dat elk individu zelf verantwoordelijkheid draagt om zich te houden aan de leer van de kerk. De leer is daar, het is aan elk mens om de leer op te volgen. Interessant was dat Robert aangaf dat de kerk zich wel bewust is van het niet volgen van de leer rond seks en het huwelijk. Het was niet de enige keer dat er gerefereerd werd naar de regels van de RoomsKatholieke Kerk rond het huwelijk en seks. Ook Teresa, een vrouw van rond de zestig vertelde mij dat zij wist wat volgens ‘the Christian way’ wenselijk is maar dat zij zelf wilde bepalen hoe zij hier mee om ging. Teresa was al meer dan dertig jaar in Nederland en bijna net zolang verbonden aan de kerk. De gemeenschap binnen de All Saints Church beschouwde zij als familie: ‘wij zijn als familie geworden’. Echter, zij stelde dat de kerk niet alleen voor sociale ontmoetingen was, het was ook de plek waar zij haar geloof kon belijden. Het feit dat Teresa mij duidelijk wilde maken dat zij wist wat de christelijke leer rond het huwelijk was maar zelf wilde beslissen hoe hiermee om te gaan, liet een ambivalentie zien in haar manier van handelen. Aan de ene kant wilde zij een goede katholiek zijn door de regels te kennen en eventueel te volgen maar aan de andere kant vond zij dat ze zelf wel kon bepalen wat zij gepast vond op seksueel gebied. De ontwikkeling van Teresa zou in kunnen aansluiten bij de voorspelling van het Sociaal Cultureel Planbureau over individualisering onder niet-westerse migranten. Het bleef echter onduidelijk of de ontwikkeling van Teresa waarbij zij zelf wil en kan bepalen wat gepast is op seksueel gebied in Nederland was ontstaan. 40 Teresa omschreef het huwelijk als ‘het eindstation’. Aangezien scheiden binnen de RoomsKatholieke Kerk niet mogelijk is, sluit de omschrijving van Teresa aan rond de katholieke leer over het huwelijk. Zij vertelde mij dat als je zou trouwen, het definitief is en er geen weg meer terug is. Teresa legde uit dat zij haar zonen advies gaf niet te snel te trouwen omdat trouwen een definitieve beslissing is. Je moest wel zo zeker van je zaak zijn wilde je de stap maken om te trouwen, dat zij vond dat je daar maar beter lang mee kon wachten. Zij stelde dat trouwen ‘een wens van de kerk’ was en niet zomaar gevolgd hoefde te worden. In het geval van Teresa leek de kerkelijke leer over scheiding, die bedoeld is om het belang en de heiligheid van het huwelijk te onderstrepen, contraproductief te werken: Teresa stelde dat haar zonen relaties zouden moeten hebben voor het huwelijk, zodat ze niet met scheidingsproblematiek te maken krijgen. Het huwelijk was voor Teresa iets waar elk persoon zelf voor moest kiezen en niet iets dat de kerk verlangde en daarom gevolgd moest worden. Teresa leek erg stellig in haar overtuiging zelf over dit soort onderwerpen te willen beslissen. ‘Ik kan zelf de bijbel lezen’ waarmee ze suggereerde dat haar eigen beslissingen wel gebaseerd waren op haar religieuze overtuiging. Ondanks dat Teresa vond dat zij zelf keuzes kon maken en niet de wens van de kerk klakkeloos moest overnemen, waren haar eigen besluiten wel geframed vanuit een katholieke overweging. Interessant was dat Teresa mij tijdens het gesprek liet weten het prima te vinden als haar zonen wel met vrouwen een relatie zouden hebben zonder getrouwd te zijn. Echter, toen ik haar vroeg of seks voor het huwelijk acceptabel is, keek ze verbaasd. Ondanks dat ze aangaf dat ze trouwen op jonge leeftijd niet verstandig vond, leek het alsof zij mij ook niet wilde vertellen dat seks voor het huwelijk ‘acceptabel’ seksueel gedrag is. Zij stelde dat in de huidige tijd voorzichtig omgegaan dient te worden met seks. Haar jongste zoon omschreef zij als een hele charmante jongeman met genoeg vrouwelijke aandacht. Ze vond dat haar zoon hier ook van moest genieten als hij maar geen kinderen kreeg uit deze ‘losse’ seksuele contacten. Teresa vertelde dat toen zij jong was deze ‘kwesties’ niet speelde: ‘In mijn tijd, in Ghana, was het heel anders. Dan hoefde je niet uit te kijken. Daar trouwde je gewoon.’. Het leek een tegenstrijdigheid waar Teresa mee worstelde in de huidige tijd: aan de ene kant het ‘niet te los om gaan’ met seksualiteit maar aan de andere kant ook aandacht hebben voor het genot dat seksualiteit kan brengen. Het feit dat Teresa aangaf dat haar jongste zoon een charmante man was met vrouwelijke aandacht maar mij ook vertelde dat seks voor het huwelijk niet ‘acceptabel’ seksueel gedrag is, vond ik opvallend. Seks voor het huwelijk was voor Teresa niet gewenst seksueel gedrag maar in de context van jong zijn in Nederland, zoals haar jongste zoon, acceptabel. Dit plaatste zij tegenover ‘haar’ tijd waarin het hebben van seks voor het huwelijk niet leek plaats te vinden. Het deed mij vermoeden dat voor Teresa seks voor het huwelijk bij de huidige tijd en daarmee de Nederlandse context hoorde. Echter, was het voor Teresa niet mogelijk dit te beamen, seks voor het huwelijk leek voor haar nog steeds niet helemaal ‘acceptabel’ seksueel gedrag. 4.3.1. Seks voor/buiten het huwelijk Ik openende het gesprek met Laura door uit te leggen dat mijn onderzoek zich richt op het huwelijk. Na deze korte introductie van mijn onderzoek begon Laura enthousiast te vertellen over de manier waarop binnen de katholieke kerk een huwelijk tot stand komt. Een belangrijk aspect was voor Laura het ‘goed leren kennen’ van de ander. Pas op het moment dat je elkaar echt had leren kennen, kon je naar de priester toe om aan te geven in de kerk te willen trouwen. 41 Laura vertelde dat binnen de kerk seks voor het huwelijk niet mogelijk was. Ze vertelde dat het gebruikelijk is dat je als stel voorafgaand aan het huwelijk een periode huwelijkscounseling krijgt van de priester. Zes maanden lang voert een echtpaar met de priester eens per maand gesprekken over het huwelijk. Laura liet weten dat tijdens deze gesprekken met de priester het koppel eerlijk moet zijn over hun seksuele activiteiten. Het leek alsof ze hiermee wilde aangeven dat seks voor het huwelijk wel plaatsvond. Zij twijfelde echter toen ik hier naar door vroeg: ‘Ik denk het wel’. Het deed mij vermoeden ze mij wilde laten weten dat seks voor het huwelijk wel degelijk plaatsvond maar dat zij hier niet mee geassocieerd wilde worden. Het deed vermoeden dat zij als ongetrouwde vrouw mij duidelijk wilde maken zij zich wilde houden aan de regel geen seks voor het huwelijk. Het gesprek ging verder over kinderen die geboren worden buiten het huwelijk. Laura liet mij weten dat dit binnen de gemeenschap gebeurt maar dat zij dit niet goed vond. Dat je weet dat wat je doet niet goed is. Je bent niet met de persoon getrouwd. Maar jullie hebben kinderen. Dan moeten jullie trouwen want wat jullie doen is slecht. Dat is meer voorkomend. Veel mensen hebben kinderen maar zijn niet getrouwd. Ze wonen samen maar zijn niet getrouwd. Haar vastberadenheid over hoe ‘slecht’ gedrag dit is, werd mij nog duidelijker toen zij stelde dat je als vrouw met de vader van je kind wilde trouwen. ‘[…] maar als een vrouw, je hebt een kind met iemand en de persoon is niet getrouwd met je, ja dan wil je graag dat je met de persoon gaat trouwen of verloven. Dat wil je graag.’. Het illustreert dat Laura als vrouw een kind buiten het huwelijk niet wenselijke achtte. Een man en een vrouw, vond Laura, zouden moeten trouwen op het moment dat zij een kind samen hebben. Interessant was dat zij vertelde dat deze problemen voor vrouwen zich vooral voordoen in Nederland en niet zozeer in Ghana. Laura vertelde ‘[…] hier je gaat ontmoeten en samenwonen en dan komen kinderen.’. In Ghana was het veel simpeler aldus Laura, daar ga je trouwen en dan krijg je kinderen. In het verhaal van Laura kwam naar voren dat het krijgen van een kind buiten het huwelijk in Nederland veel makkelijker kan doordat mensen elkaar eerst leren kennen en dan gaan samenwonen. Trouwen leek voor haar in Nederland niet een logische eerste stap terwijl zij aangaf dat deze stap in Ghana wel sneller genomen werd. Opvallend was dat Laura het krijgen van kinderen relateerde aan samenwonen en het niet in verband bracht met het hebben van seks voor het huwelijk. Laura’s associatie van het krijgen van kinderen voor het huwelijk met samenwonen gaf mij het gevoel dat zij ook hier niet wilde aankaarten waar het ‘probleem’ lag namelijk seks voor het huwelijk. Subjectiviteit In het proefschrift van de antropologe Rahil Roodsaz (2015) staat de manier centraal waarop Iraanse migranten in Nederland zichzelf positioneren aan de hand van seksuele opvattingen. Interessant is dat seksualiteit of noties over seksualiteit in de citaten die Roodsaz aanhaalt een specifieke identiteit construeren. In het onderzoek van Roodsaz speelt subjectiviteit een belangrijke rol: door middel van ideeën over seksualiteit wordt een bepaalde identiteit gevormd. Het accepteren van seks voor het huwelijk wordt door enkele door Roodsaz geïnterviewde Iraanse 42 migranten gedefinieerd als een meer moderne kijk op seksualiteit. Het hebben van seks voor het huwelijk wordt door de Iraanse migranten gezien als een moderne daad. Opvallend is het feit dat de Iraanse migranten dit niet alleen als een moderne visie op seksualiteit zien, zij positioneren zichzelf aan de hand van deze opvattingen over seksualiteit eveneens als modern. Roodsaz legt de nadruk in haar werk op hoe seksualiteit opereert in de vorming van een individu. Tijdens een van mijn gesprekken met een informant, moest ik aan het proefschrift van Roodsaz denken. Sandra vertelde mij vol trots over haar huwelijk met een Nederlandse man. Ze had haar man tijdens de eerste ontmoeting verteld over haar religieuze overtuigingen. Sandra en haar man waren pas gaan samenwonen toen zij voor de kerk getrouwd waren ondanks dat haar man dit niet nodig had gevonden: hij wilde graag met haar gaan samenwonen, getrouwd of niet. Sandra vertelde mij vol trots dat haar man de enige man was met wie zij naar bed was geweest. Het leek alsof Sandra het heel belangrijk vond mij dit te vertellen. Het liet zien dat zij door het volgen van de regels rond het huwelijk van de katholieke kerk, duidelijk wilde maken dat zij een ‘goede’ katholiek was. De manier waarop zij zichzelf zag, als trotse katholiek, werd door het leven conform de leer van de kerk – zoals het hebben van geen seks voor het huwelijk- bevestigd. Aan de hand van opvattingen over seksualiteit en seksuele praktijken claimde Sandra de identiteit van een ‘goede’ katholiek. Sandra‘s vastbeslotenheid rond het hebben van geen seks voor het huwelijk, was iets waarmee zij zich afzette tegen de huidige praktijk in Nederland. Sandra vertelde mij dat de kerk een manier moest vinden om te leren om te gaan met alledaagse seksuele praktijken. Als getrouwde vrouw verzette zij zich sterk tegen het samenwonen zonder getrouwd te zijn, maar ze legde mij uit dat dit binnen de kerk veel gebeurde. Het samenwonen relateerde Sandra niet zozeer aan de Nederlandse context maar aan de tijd waarin we leven. Sandra zag het als een verandering die de tijd met zich had meegebracht. Ook het hebben van seks voor het huwelijk zag zij als een daad passend bij de huidige tijd. Ondanks haar sterkte afkeer tegen het breken van deze regels, vertelde zij mij dat de kerk wel een manier moest zien te vinden in het omgaan met dit soort praktijken. De oplossing in het omgaan met deze praktijken was volgens Sandra het ontkennen dat dergelijke seksuele praktijken plaatsvonden. Zij stelde dat de kerk beter net kon doen alsof dergelijke seksuele praktijken niet gebeurden. Kortom: volgens Sandra vielen het hebben van seks voor het huwelijk en samenwonen samen met de huidige tijd waarin we leven en doet de kerk er verstandig aan de andere kant op te kijken zodat deze niet nog meer leden verliest. Het laat de moeilijkheid zien in het mee gaan met de tijd waar de kerk mee te maken heeft. Hoezeer Sandra ook tegen deze praktijken was, ze hoorden nu eenmaal bij de huidige tijd. Het leek of de oplossing van Sandra een tijdelijke manier was in het omgaan met deze seksuele praktijken zonder als kerk teveel schade op te lopen. De ‘oplossing’ van Sandra laat een tegenstrijdigheid zien: Sandra vond dat zijzelf de katholieke leer strikt moest volgen maar vond dat de kerk zich wel soepeler ten aanzien van dit soort thema’s moest opstellen Opmerkelijk was dat het hebben van seks voor het huwelijk niet alleen een daad passend bij de huidige tijd was, Sandra omschreef het ook als ‘modern’. Sandra gaf aan dat het soepel omgaan met de regels rond seks voor het huwelijk de kerk in staat stelde ‘levend’ te blijven: ‘De kerk wordt steeds moderner anders verliest het alle mensen.’. Oftewel: het moderner worden van de kerk hing samen met het wegkijken op het moment dat de leer niet gevolgd werd rond regels als geen seks hebben voor het huwelijk. Interessant is dat Sandra het moderner worden van de 43 kerk niet verbindt met het aanpassen van de leer. Sandra verwachtte niet dat de katholieke leer in de huidige tijd wordt aangepast maar dat de ‘houding’ van de kerk ten aanzien van het niet volgen van de katholieke leer moest veranderen. Het ontvangen van de hostie Het viel mij op dat veel mensen in de kerk niet naar de priester liepen om de hostie te ontvangen. Sandra vertelde mij dat dit kwam doordat niet iedereen katholiek gedoopt was en/of zich niet aan de katholieke regels hield. Het hebben van geen seks buiten het huwelijk en het krijgen van kinderen buiten het huwelijk waren voor Sandra praktijken die van belang waren in het al dan niet mogen ontvangen van de hostie. Hoewel de kerk er aldus Sandra beter aan deed weg te kijken, vertelde zij mij dat een vriendin van haar in de kerk wel de hostie ontvangt ondanks dat zij een kind had met een man waarmee ze niet getrouwd was. Sandra leek het verhaal aan mij te willen vertellen als bewijs voor de oplossing die de kerk had gevonden in het wegkijken. Zij had haar vriendin aangesproken en gevraagd of het van de priester wel mocht dat zij elke week naar voren kwam om de hostie te halen. De vriendin had hierop geantwoord dat zij hier met de priester over gesproken had en hij het goed vond dat zij elke week de hostie ontving. Opmerkelijk was dat in het verhaal over haar vriendin Sandra heel afkeurend was over het hebben van een kind buiten het huwelijk, dit terwijl de kerk als autoriteit hier blijkbaar anders – en coulanter- mee omging. Het leek alsof Sandra de wegkijkende blik van de kerk zelf niet wilde omarmen. Toen ik tijdens mijn gesprek met Frank vroeg naar de praktijken rond het ter communie gaan, legde hij mij uit dat hij niet mocht gaan omdat hij seks buiten zijn huwelijk had gehad. Het opbiechten van deze daad leek hem een beetje ongemakkelijk te maken. Ik kreeg het gevoel dat hij niet verder wilde praten over dit onderwerp. Hij vervolgde zijn verhaal door mij te vertellen dat zijn huwelijk geen ‘echt’ huwelijk was geweest; een huwelijk voor de kerk. Hij leek hiermee zijn opmerking over seks buiten het huwelijk in een bepaalde context te willen plaatsen. Aangezien zijn huwelijk geen ‘echt’ christelijk huwelijk was geweest, maar wel een ‘traditional marriage’ had gesloten, was het hebben van seks buiten dit huwelijk minder een schending van ‘the Christian rules’. Hij was echter niet meer samen met de vrouw met wie hij getrouwd was geweest en kinderen mee had gekregen. Interessant was dat Frank verder in het gesprek aangaf dat je als christen slechts één keer kan trouwen: ‘As a Christian, you follow the Christian rules, it is only once, not twice.’. Op mijn vraag of hij dit ook als advies aan zijn kinderen zou geven reageerde hij: ‘Yeah, yeah, really. Because it is wrong to go here and marry this one today and get divorce tomorrow. Then they will be looking for another one tomorrow. That is wrong that doesn’t work.’. Frank’s advies aan zijn kinderen over het huwelijk, volgde hij zelf niet op. Hij had immers geen kerkelijke huwelijk gesloten met de vrouw met wie hij kinderen had gekregen. Ik herinnerde mij opeens hoe Frank tijdens de bruiloft een vrouw had aangewezen met wie hij aan het daten was. Frank hield zich duidelijk niet aan de regel van één vrouw. Het liet een dubbelzinnigheid zien in de redenatie van Frank: de christelijke regels over het slechts één keer kunnen trouwen leken voor zijn kinderen wel te gelden maar niet voor hemzelf. Frank had ik leren kennen via het werk van mijn vriend. Elke week in de kerk vroeg Frank ook hoe het met hem ging en of ik hem niet een keer mee kon nemen naar de kerk. Frank gaf mij het gevoel dat ik bij mijn vriend ook interesse voor de kerk kon aanwakkeren. Nadat Frank had 44 aangegeven zijn kinderen het advies te geven om de christelijke regels te volgen, begon hij over mijn relatie. Hij stelde dat aangezien ik met mijn vriend samenwoon, wij ook niet meer voor een ander konden kiezen. Wij waren dan wel niet getrouwd, het samenwonen zorgde ervoor dat wij een definitieve keuze hadden gemaakt voor elkaar. Het leek of Frank in mijn situatie samenwonen zag als vorm van trouwen. Ook voor mij leek de regel één man te gelden. De ‘Christian rule’ kreeg in mijn situatie een andere invulling. Frank vormde de christelijke regel in de Nederlandse context om: waar hij zijn kinderen in Ghana advies gaf maar één keer te kunnen trouwen, gold voor mij als Nederlandse dat het samenwonen mijn definitieve keuze was. Het was opvallend dat voor Frank de verschillende contexten, Ghana en Nederland, zorgden voor een andere interpretatie van de christelijke regel van maar één keer kunnen trouwen. Opvallend was bovendien dat Frank zich aan geen van beide regels hield. Kortom: de leerstellingen gaven aan wat een ‘fatsoenlijke’ manier was in omgang met seksualiteit. Het hebben van geen seks voor het huwelijk werd aangehaald om te laten zien dat zij zich bewust waren van dat wat de leer inhoudt. Daarnaast gaven enkele informanten ook expliciet aan dat zij leefden conform de leer waardoor zij zichzelf neerzetten als ‘goede’ katholiek. Interessant was dat zij dit vaak tegenover de huidige praktijk plaatsen. Het feit dat zij ‘goede’ katholieke waren, werd zichtbaar doordat zij juist in deze tijd niet alleen kennis over de leer bezaten maar deze ook opvolgden. Volgens enkele informanten ligt een groot verantwoordelijkheidsgevoel bij elk individu om op een ‘goede’ wijze om te gaan met seksualiteit. Hiermee wordt gedoeld op de toepassing van de leer. Elke gelovige heeft zelf de verantwoording de katholieke leer met betrekking tot seksualiteit gestalte te geven in zijn of haar leven. De katholieke kerk schrijft dan wel bepaalde regels voor, het is aan ieder individu zelf deze vorm te geven. Het laat zien dat de leer houvast biedt maar dat elk individu wel zelf moet oordelen hoe de leer op een ‘goede’ manier in de praktijk kan worden gebracht. 45 5. Conclusie Joan Scott en anderen bevragen in hun onderzoek de claim dat seculariteit het Westen heeft bevrijd van religie waardoor een vermeende openheid rond seksualiteit is ontstaan. Scott stelt dat er in het Westen een mythevorming heeft plaatsgevonden waarin seculariteit steeds meer synoniem is komen te staan voor seksuele vrijheid en gendergelijkheid. Opvallend is dat zij laat zien dat het narratief rond deze koppeling pas is ontstaan naar aanleiding van de komst van religieuze migranten, die andere opvattingen over seksualiteit en genderrollen hebben, in een seculier klimaat. Seksualiteit is in het debat over de multiculturele samenleving in Nederland een belangrijk onderdeel geworden. Vermeende ‘vrije’ opvattingen over seksualiteit worden tegenover religieus geïnspireerde noties geplaatst. Vaak worden deze religieus geïnspireerde opvattingen gekoppeld aan de islam. Hierdoor ontstaat er een scheiding met aan de ene kant ‘beschaafde’ Nederlandse opvattingen en aan de andere kant ‘achtergebleven’ opvattingen van moslims over seksualiteit en genderverhoudingen: de scheiding zou onoverkomelijke culturele verschillen blootleggen. Een grote groep religieuze migranten in Nederland is echter christen. Een deel van de nietwesterse christelijke migranten is van Afrikaanse afkomst. Deze groep is lange tijd onderbelicht gebleven binnen academisch onderzoek. Echter, er is sinds enkele jaren door de zichtbaarheid waarmee zij het religieuze landschap doen transformeren, veel aandacht gekomen voor christelijke migranten uit sub-Sahara Afrika. In een zogenaamd steeds meer seculier wordend Nederland, stichten christelijke migranten van Afrikaanse afkomst in grote steden als Amsterdam nieuwe kerken. Een gedeelte van de christelijke migranten uit sub-Sahara Afrika is katholiek. Zij zoeken vaak geen aansluiting bij al bestaande territoriale parochies maar komen samen in taal- of etnische parochies. Interessant is dat voor deze groep christelijke migranten net als voor moslim migranten geldt dat hun opvattingen over seksualiteit en genderrollen deels religieus geïnspireerd zijn. Toch worden zij in het debat over de multiculturele samenleving niet expliciet tegenover het seculiere Westen geplaatst. In dit onderzoek is gekozen om christelijke migranten uit sub-Sahara Afrika te bestuderen. Hierdoor is getracht de scheiding die zichtbaar is in het debat te nuanceren en centraal te laten staan de manier waarop opvattingen over seksualiteit en genderrollen van religieuze migranten veranderen en zich ontwikkelen. Wat doet het discours van de zogenaamde ‘vrije’ opvattingen over seksualiteit en genderrollen met christelijke migranten uit sub-Sahara Afrika? Hoe beïnvloedt het Nederlandse seculiere klimaat de opvattingen van christelijke migranten over seksualiteit en genderverhoudingen? Het onderzoek heeft plaatsgevonden gedurende een periode van vijf maanden. Dit heeft ervoor gezorgd dat een kleine groep informanten heeft deelgenomen aan het onderzoek waardoor het slechts als verkenning gezien kan worden op het onderwerp. Het onderzoek heeft dan ook niet als doel gehad de invloed van een seculier klimaat op opvattingen over seksualiteit en genderverhoudingen van christelijke migranten uit sub-Sahara Afrika vast te stellen en te definiëren. Er is getracht een beeld te schetsen van de manier waarop Ghanese katholieke 46 migranten omgaan met hun noties over seksualiteit en genderverhoudingen in een nieuwe context: de ervaringen van de informanten hebben als leidraad voor het onderzoek gediend om te kijken naar de invloed van de nieuwe context. In de verhalen van enkele informanten komen de veranderende genderverhoudingen het meest duidelijk naar voren. De nieuwe context, Nederland, zorgt voor een bepaalde bewustwording van opvattingen rond de positie van de vrouw zoals die uit Ghana zijn meegebracht en bevraagt deze. ‘Europese’ normen en waarden zorgen in de belevingswereld van de informanten voor een veranderende kijk op de positie van de vrouw. Belangrijk voor de informanten is hun waarneming van de situatie in Nederland. Eén van de informanten stelde dat ‘[…] in Africa, women, sometimes women are not allowed to do certain things. Europe allows women to have free you know, they can go to have conversations.’. Voor de informant was Europa de kracht achter de verandering. Het laat zien dat voor enkele informanten de nieuwe context, in dit geval Nederland, de genderverhoudingen doet veranderen ondanks het feit dat het een gesloten gemeenschap is. De migratie van Afrika naar Nederland wordt aangehaald als belangrijkste aanleiding voor de nieuwe kijk op genderrollen. Opvallend is dat in beide contexten cultuur een belangrijke rol speelt: de positie van de vrouw wordt vanuit culturele praktijken geframed. De informanten spreken niet over religieuze denkbeelden die de positie van de vrouw in Ghana vormen. Eveneens worden de veranderende genderrollen die ontstaan zijn in Europa gekoppeld aan ‘Europese’ normen en waarden en niet aan de seculiere context. Het Sociaal Cultureel Planbureau voorspelt dat westerse normen en waarden zullen worden overgenomen door niet-westerse migranten. Het SCP onderbouwt deze uitspraak door te stellen dat onder andere het steeds individualistischer worden door niet-westerse migranten zal worden geadopteerd. Opvallend is dat in de verhalen van de informanten over de positie van de vrouw ‘Europese’ normen en waarden een belangrijke rol spelen. Het lijkt alsof de voorspelling van het SCP op genderverhoudingen toepasbaar is. Het is in de belevingswereld van de informanten het ‘Europese’ normen en waarden systeem dat zorgt voor veranderende genderrollen. Interessant is dat de veranderde genderrollen in de belevingswereld van de informanten verbonden worden met normen en waarden waarbij een koppeling naar religie uitblijft. Er wordt gesproken over culturele verschillen tussen aan de ene kant Afrika en aan de andere kant Europa. Het laat zien dat de mythe die Scott aanhaalt in haar werk waarin seculariteit verbonden wordt met gendergelijkheid bevraagt kan worden. De informanten relateren de veranderende genderverhouding niet aan de hand van religieuze overtuigingen maar verbinden het met culturele verschillen. Het toont aan dat de simplistische koppeling van religieus versus seculier waarin seculariteit gendergelijkheid zou produceren, nuancering behoeft. Daarnaast kwam naar voren dat praten over seks voor de informanten onmogelijk was tenzij zij het gesprek plaatsen binnen de context van de kerk. In een onderzoek van de antropologe Bochow staat praten over seks in Ghana centraal. Interessant is dat zij stelt dat zowel de school als de kerk een omgeving vormen waarbinnen praten over seks mogelijk is. Dit in tegenstelling tot een familiare omgeving waarbinnen praten over seks niet mogelijk is. Het praten over seks wordt binnen de kerk echter enkel gedaan in een discours van onthouding en kuisheid. Ook voor sommige informanten was het praten over seks een mogelijkheid om aan te geven hoe goed zij zich hielden aan de leer. De informanten maakten duidelijk dat praten over seks mogelijk is door kuisheid en onthouding te benadrukken. Het illustreert hoe niet alleen in Ghana waar het 47 onderzoek van Bochow plaatsvond, maar ook in de gesprekken in Nederland het praten over seks vooral in teken stond van onthouding en kuisheid. Het feit dat de informanten praten over seks in de context van de kerk plaatsen, laat zien dat hierbij religie een belangrijke rol speelt. Desalniettemin spraken enkele informanten voornamelijk in de polen Ghana-Nederland. Het praten over seks in familiare omstandigheden in de Ghanese en Afrikaanse context was voor hen niet mogelijk maar zij lieten merken dat juist Nederland wel een plek was waar gesproken werd over seks. Interessant was dat hierbij religie geen belangrijke plek leek in te nemen. Praten over seks kon voor de informanten alleen plaatsvinden doordat zij het gesprek binnen de context van de kerk plaatsten. Echter, de verschillen die zij waarnamen werden gerelateerd aan Ghana-Nederland waardoor deze cultureel geframed werden en niet zozeer religieus. Tevens kwam naar voren uit een van de gesprekken dat het gaan praten over seks een vooruitgang zou zijn: Afrika zou ‘achterblijven’ als spreken over seks een taboe bleef, zo stelde een van de informanten. Echter, het doorbreken van het taboe en het gaan praten over seks binnen de Afrikaanse gemeenschap leek voor de informant nog ver weg. Een andere informante, een jonge vrouw, bleek ook binnen de kerkelijke setting, spreken over seks moeilijk te vinden. Het laat zien dat er volgens de informant nog geen duidelijke verandering in gang is gezet. Opvallend is dat het doorbreken van seks als taboe in de Nederlandse context niet heeft plaatsgevonden volgens de informant maar dat de bewustwording van het ‘achterblijven’ door seks als taboe te zien, wel uit de nieuwe context is voortgekomen. Dit zou te maken kunnen hebben met het feit dat de Ghanese gemeenschap vrij gesloten is en contact met de Nederlandse context te gering is om een verandering in gang te zetten. Als laatste is gekeken naar wat voor invloed migratie heeft op de manier waarop de leer geïnterpreteerd wordt en toegepast. De katholieke leer dient als leidraad voor een ‘goede’ omgang met seksualiteit. Interessant was dat veel van de informanten graag hun kennis over de leer wilden delen. Bij enkele kwam ook duidelijk naar voren dat zij zich aan de katholieke leer hielden waarmee zij zichzelf als een ‘goede’ katholiek wilden neerzetten. Het laat zien dat de katholieke leer een hele belangrijke rol vervulden in het leven van de informanten. Kortom: het lijkt of de informanten steun vinden aan de leer rond seksualiteit van de kerk. Desalniettemin kwam naar voren dat niet alle informanten en andere gelovigen binnen de kerk zich strikt hielden aan de katholieke leer. De huidige tijd en nieuwe context werden aangehaald als ‘oorzaak’ voor het soepel omgaan met de leer. Het toont aan dat binnen de gemeenschap een ontwikkeling gaande is waardoor er toegefelijk wordt omgegaan met de katholieke leer. Waar de katholieke leer samenwonen zonder getrouwd te zijn en seks voor het huwelijk niet toestaat, kwam naar voren dat dit in veel gevallen wel gedaan werd. Interessant was dat bijvoorbeeld trouwen in de Nederlandse context voor veel van de informanten niet als de eerste logische stap voelden terwijl zij aangaven dat dit in Ghana wel gebruikelijk is. Aan de ene kant kan de ontbrekende sociale controle zorgen voor een andere omgang met trouwen in de Nederlandse context. Aan de andere kant kan de seculiere samenleving waarin trouwen niet een logische eerste stap is, deze verandering in Nederland hebben beïnvloed. Er kwam een beeld naar voren waarin het niet volgen van de regels in perspectief werd geplaatst: migratie problematiseert het volgen van de leer. Dit werd niet alleen zichtbaar door te stellen dat de kerk beter kon wegkijken en dit ook deed. Ook enkele informanten gaven aan dat 48 deze ‘moderne’ manier van omgaan met seksualiteit een gevolg was van het wegvallen van de vertrouwde omgeving. De vraag is of het feit dat in de Nederlandse context seks voor het huwelijk en samenwonen zonder getrouwd te zijn sociaal geaccepteerd is, een rol speelt in het niet volgen van de leer. Uit de gesprekken met de informanten werd niet duidelijk of de ontwikkelingen in omgang met de leer ook voortkwamen uit dat wat zij in Nederland waarnamen of alleen door de moeilijke omstandigheden waarin zij verkeerden door migratie. Het feit dat zij deze omgang met seksualiteit als ‘modern’ omschreven kan erop duiden dat zij het relateren aan de Nederlandse context. Het was niet de enige keer dat een begrip als ‘modern’ gebruikt werd om de huidige praktijk in Nederland te omschrijven. Zoals eerder genoemd werd het niet praten over seks door de Afrikaanse gemeenschap omschreven als ‘achterblijven’. Het is interessant dat de informanten deze praktijken karakteriseren met woorden als ‘modern’, ‘achterblijven’ en ‘vooruitgang’. Het aanduiden van bijvoorbeeld seks voor het huwelijk als modern of praten over seks als een ‘vooruitgang’, laten zien dat het discours waarin het Westen zich als vooruitstrevend bestempeld door enkele informanten wordt overgenomen. De vraag is niet of het hebben van seks voor het huwelijk een moderne seksuele praktijk is, opvallend is dat de informanten deze daad als ‘modern’ karakteriseren. De genderverhoudingen laten eveneens een beeld zien waarin de veranderde positie van de vrouw door de informanten bestempeld wordt als een ‘vooruitgang’. Het feit dat deze verandering gestuurd wordt door ‘Europese’ normen en waarden toont aan dat er een discours zichtbaar is waarin deze ‘Europese’ normen en waarden aangeduid worden als vooruitstrevend en dit wordt overgenomen door enkele informanten. Dit onderzoek heeft een eerste verkenning gedaan naar de manier waarop opvattingen over seksualiteit en genderrollen van christelijke migranten uit sub-Sahara Afrika in het Nederlandse seculiere klimaat zich ontwikkelen en veranderen. Allereerst komt naar voren dat genderverhoudingen volgens de informanten veranderen door de ‘Europese’ normen en waarden. De nieuwe context, het Nederlandse seculiere klimaat, zorgt voor reflectie op de positie van de vrouw. Daarnaast is duidelijk zichtbaar dat het leven volgens de katholieke leer niet altijd gevolgd wordt. ‘Goed’ leven zoals geen seks voor het huwelijk en niet samenwonen zonder getrouwd te zijn, wordt in de nieuwe context als moeilijk ervaren. Doordat de informanten aangaven dat de Nederlandse context het volgen van de leer problematiseert, leek de ontwikkeling in omgang met de leer een gevolg te zijn van migratie. Echter, enkele informanten schetsen een beeld waarin het niet volgen van de katholieke leer door de kerk en de priester ‘geaccepteerd’ werd. Kortom: migratie problematiseert het volgen van de leer maar de kerk lijkt een weg te vinden om hier mee om te gaan. 49 Literatuurlijst - Adisi, G. S. (2015). Culture and Changing Implications of Women in Contemporary Polytechnic Institutions, Ghana. Research on Humanities and Social Sciences, 5(18), 170-174. - Adogame, A. (2013). The African Christian diaspora: New currents and emerging trends in world Christianity. Londen, Verenigd Koninkrijk: Bloomsbury. - Afrika Huis. (2012). Geraadpleegd van http://www.afrikahuis.com/page/about-us. - Afrikanen in Nederland. (z.j.). http://www.afrikahuis.com/page/about-us. - Ahmadi, N. (2003). Rocking Sexualities: Iranian Migrants' Views on Sexuality. Archives of Sexual Behavior 32(4), 317–326. - Beukema, J. (2002). Een Kerk Bekent Kleur: Gemeente-zijn te Midden van Minima, Moslims en Migrantenkerken. Zoetermeer, Nederland: Boekencentrum. - Bochow, A. (2012). Let's talk about sex: reflections on conversations about love and sexuality in Kumasi and Endwa, Ghana. Culture, health & sexuality, 14(1), 15-26. - Buijs, L., Geesink, I., & Holla, S. (2013). De seksparadox: Nederland na de seksuele revolutie. Sociologie, 9(3), 245-257. - Butler, J. (2008). Sexual politics, torture, and secular time. British Journal of Sociology, 59(1), 1-23. - Castillo Guerra, J., Wijsen, F. J. S. & Steggerda M. (2006). Een gebedshuis voor Alle Volken: Kerkopbouw en Kadervorming in Rooms-Katholieke Allochtonengemeenschappen. Zoetermeer, Nederland: Boekencentrum. - Castillo Guerra, J., & Wijsen, F. J. S. (2007). Katholieke migranten, tussen folkore en het recht om te bestaan. In E. Brugmans, P. Minderhoud, & J. van Vugt (red.), Mythen en misverstanden over migratie (pp. 274-308). Nijmegen, Nederland: Valkhof Pers. - Choenni, C. (2001). Ghanezen in Nederland, een profiel. Geraadpleegd van http://mighealth.net/nl/images/3/34/Ghan.pdf. - Davies, C. (2008). Reflexive ethnography: A guide to researching selves and others. New York, Verenigde Staten: Routledge. 50 - Ellis, S. & Ter Haar, G. (2004). Worlds of Power: Religious Thought and Political Practice in Africa. New York, United States: Oxford University Press. - Frederiks, M. F., & Pruiksma, N. (2010). Journeying Towards Multiculturalism? The Relationship between Immigrant Christians and Dutch Indigenous Churches. Journal of religion in Europe, 3(1), 125-154. - Frederiks, M. (2014). Religion, Ethnicity and Transnational Migration between West Africa and Europe: An Epilogue. In S. Grodź & G. Smith (red.), Religion, Ethnicity and Transnational Migration between West Africa and Europe (pp.219-229). Leiden, Nederland: Brill. - Foucault, M. (1998). The History of Sexuality: V. 1: The Will to Knowledge. Robert Hurley. Londen, United Kingdom: Penguin Books Ltd. - Gerhards, J. (2010). Non-discrimination towards homosexuality the European Union’s policy and citizens’ attitudes towards homosexuality in 27 European countries. International Sociology, 25(1), 5-28. - Kennedy, J., & Valenta, M. (2006). Religious pluralism and the Dutch state: reflections on the future of Article 23. In: W.B.J.D. van de Donk, P. Jonkers, G.J. Kronjee & R.J.J. Plum (red.), Geloven in het publieke domein: verkenningen van een dubbele transformatie (337353). Amsterdam: Amsterdam University Press. Geraadpleegd van http://www.wrr.nl/fileadmin/nl/publicaties/PDFverkenningen/Geloven_in_het_publieke_domein.pdf. - Knibbe, K. (2009). 'We did not come here as tenants, but as landlords': Nigerian Pentecostals and the Power of Maps. African Diaspora, 2(2), 133-158. - Knibbbe, K. & Van der Meulen, M. (2009). The Role of Spatial Practices and Locality in the Constituting of the Christian African Diaspora. African Diaspora, 2(2), 125-130. - Mahmood, S. (2001). Feminist theory, embodiment, and the docile agent: Some reflections on the Egyptian Islamic revival. Cultural anthropology, 16(2), 202-236. - Mepschen, P., Duyvendak, J. W., & Tonkens, E. H. (2010). Sexual Politics, Orientalism and Multicultural Citizenship in the Netherlands. Sociology, 44(5), 962-979. - Oduyoye, M. A., 2002. Beads and strands: Reflections of an African woman on Christianity in Africa. New York, Verenigde Staten: Orbis Books. - Roodsaz, R. (2015). Sexual Self-fashioning among the Iranian Dutch (OND1339648). Geraadpleegd van http://hdl.handle.net/2066/138938. 51 - Schader, M. (2014). Religion as a Resource for the Political Involvement of Migrants from SubSaharan Africa in Berlin. In S. Grodź & G. Smith (red.), Religion, Ethnicity and Transnational Migration between West Africa and Europe (pp.145-167). Leiden, Nederland: Brill. - Schnabel, P. (1990). Het verlies van de seksuele onschuld. In G. Hekma, B. Stolk, B. van Heerikhuizen, & B. Kruithof (red.), Het verlies van de onschuld: seksualiteit in Nederland (pp. 11-50). Amsterdam, Nederland: Amsterdams Sociologisch tijdschrift WoltersNoordhoff Groningen. - Schreiter, R. (2009). Spaces for Religion and Migrants Religious Identity. Forum Mission, 2009(5), 155-171. - Scott, J. (2009). Sexularism: On secularism and gender equality. Paper gepresenteerd op de European University Institute, Florence, Italië. - Scott, J. (2012). The vexed relationship of emancipation and equality. History of the Present, 2(2), 148-168. - Stepick, A. (2005). God is Apparently Not Dead: The Obvious, the Emergent and the Yet Still Unknown in Immigration and Religion. In K. Leonard, A. Stepick, M. Vasquez & J. Holdaway (red.), Immigrant Faiths: Transforming Religious Life in America. (pp. 11-37). New York, Verenigden Staten: Altamira Press. - Taylor, C. (2010). Een seculiere tijd. Rotterdam, Nederland: Lemniscaat. - Ter Haar, G. (1998). Halfway to Paradise: African Christians in Europe. Cardiff, Verenigd Koninkrijk: Cardiff Academic Press. - Ter Haar, G. (2000). Een Inleiding. In I. Kessel & N. Tellegen (red.), Afrikanen in Nederland (pp. 11-41). Leiden, Nederland: KIT. - Ter Haar, G. (2008). Enchantment and Identity. African Christians in Europe. Archives de sciences sociales des religions 2008(143) 31-48. - Van der Meer, N. (2010). Believers in the Universal Church: Processes of Self-identification Among Catholic Immigrants of African Descent in the Dutch Religious Landscape. (Vol. 48). Münster, Duitsland: LIT Verlag. - Van der Veer, P. (2006). Pim Fortuyn, Theo van Gogh, and the politics of tolerance in the Netherlands. Public Culture, 18(1), 111-124. 52 - Van Dijk, R. (2000). Afrikaanse gemeenschappen, religie en identiteit. Ghanese pinksterkerken in Den Haag. In I. Kessel & N. Tellegen (red.), Afrikanen in Nederland (pp. 199-212). Leiden, Nederland: KIT. - Van Dijk, R. (2002). Ghanaian churches in the Netherlands. Religion mediating a tense relationship. In: I. van Kessel (red.), Merchants, missionaries and migrants. 300 years of Dutch-Ghanaian relations. (pp. 89-97). Amsterdam, Nederland: KIT. - Van Rooden, P. (2004). Oral History en het vreemde sterven van het Nederlands christendom. Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 119(4), 524-551. - Verkaaik, O., & Spronk, R. (2011). Sexular practice: Notes on an ethnography of secularism. Focaal 2011(59), 83-88. - Weeks, J. (1985). Sexuality and its discontents: Meanings, myths, and modern sexualities. Londen, Verenigd Koninkrijk: Routledge & K. Paul. - Weeks, J. (2003). Sexuality: Key Ideas. Londen, Verenigd Koninkrijk: Routledge. - Wijsen, F. (2003). Op zondag willen wij onszelf zijn. In C. Hermands (red.), Is er nog godsdienst in 2050? (pp. 92-111). Bundel: Nederland: Damon. 53 Bijlage 1 Opzet interview: 1. Ervaringen - Hoe ervaart u Nederland? - Voelt u zichzelf voornamelijk Nederlander/Afrikaan/Ghanees/Christen? - Beschouwt u zichzelf als onderdeel van de Nederlandse samenleving? - Hoe bent u gelovig geworden? - Wat voor invloed hebben uw ouders gehad? - Wat voor invloed heeft de school gehad? - Bent u getrouwd? Zo ja, hoe is uw keuze voor uw partner tot stand gekomen? - En heeft u voorlichting gekregen over het huwelijk vanuit de kerk? 2. Opvattingen - Hoe komt een huwelijk tot stand? - Hoe komt de keuze voor een partner tot stand? Spelen daar ouders/familie/gemeenschap een rol in? - Hoe worden de keuzes binnen het huwelijk gemaakt? - Wat zijn uw bronnen van waaruit je kennis over het huwelijk hebt gekregen? - Zijn de seksuele verlangens van vrouwen in het huwelijk belangrijk? - Is seks voor het huwelijk toegestaan? - Als het gaat over seks voor het huwelijk van bijvoorbeeld uw kinderen (of goede vrienden) denkt u dat u dit als advies zou geven? - Is het mogelijk om als man en vrouw samen te leven/wonen zonder getrouwd te zijn? 3. Confrontatie/ Verandering - Ziet u verschil met wat er belangrijk gevonden wordt in Nederland op gebied van het huwelijk en wat voor u belangrijk is? - Is u kijk op de rol van de vrouw/ de rol van jouw als vrouw binnen het huwelijk veranderd sinds je komst in Nederland? (Indien ja, ziet u die verandering als waardevol?) - Vindt u dat mensen zelf moeten kunnen bepalen wat zij goed of niet goed vinden op het gebied van relaties en seksualiteit? - Hoe ervaar je het om hierover (over seksualiteit) te praten? - Vindt u dat opvattingen over seksualiteit privézaken zijn? 54 Bijlage 2 Interviews: Interview met Frank, 4 augustus 2016, Amsterdam Interview met Laura, 18 augustus 2016, Amsterdam-Zuidoost Interview met Robert, 15 juli 2016, Amsterdam-Zuidoost Interview met Sandra, 21 juli 2016, Amsterdam Interview met Teresa, 16 augustus 2016, Amsterdam 55