Begrippenlijst

advertisement
Begrippenlijst
Poëzie en proza
Poëzie is een bepaalde manier van taalgebruik die één geheel is door allerlei vormen van
herhalingen of contrast zoals metrum, rijm, klankpatroon, versregels enz., in tegenstelling tot het
proza dat een verdergaand, dus geen terugkerend of herhalend spreken is. Tegenwoordig is het
onderscheid tussen poëzie en proza minder duidelijk geworden. De vermenging van poëzie en
proza blijkt bijvoorbeeld duidelijk uit een begrip als prozagedicht (zie ook de uitleg daarover op
www.dichterinhetweb.nl).
Prozagedicht
Een korte prozatekst, die verschilt van het gewone proza, doordat hij verscheidene
eigenschappen bevat die vaak voorkomen in poëtische taal. Zo kan het prozagedicht worden
gekenmerkt door gebalde zeggingskracht, expressieve ritmiek, binnenrijm, alliteratie en
assonantie (zie pagina 3). Het genre is een dankbare uitdrukkingsvorm geweest voor dichters die
zich beperkt voelden door een te strakke poëtische codering. (zie ook de uitleg daarover op
www.dichterinhetweb.nl)
Rijm
Klankovereenkomst tussen woorden of beklemtoonde lettergrepen die zich in elkaars nabijheid
bevinden (b.v. elkaar onmiddellijk opvolgen). Ook woorden die verder uit elkaar staan kunnen
door een gelijke klank aan elkaar verbonden worden. Er zijn verschillende soorten rijm (zie voor
de verschillende soorten rijm pagina 3-7).
Strofe
Een strofe is de verbinding van een aantal verzen tot één metrisch geheel. Voor en na de strofe
bevindt zich een witregel.
Metrum
Regelmatige afwisseling van lettergrepen in gebonden taal (vers), vandaar ook versmaat
genoemd. Metrum verschilt van de natuurlijke gesproken taal doordat de afwisseling van
benadrukte en niet-benadrukte lettergrepen een duidelijk waarneembare regelmaat vertoont. We
onderscheiden de tegenstellingen lang/kort en beklemtoond/onbeklemtoond.
Enjambement
Er wordt gesproken van enjambement wanneer een versregel wordt afgebroken op een plaats
waar geen natuurlijke pauze in de zin is.
1
Bijvoorbeeld:
Ik luister naar de geluiden
Binnen in mijn oor en niet daarbuiten loop ik op en af trappen.
(Hans Lodeizen, ‘Het uiterlijk behang’ uit Het innerlijk behang, 1952)
Beeldspraak
Beeldspraak is een stijlmiddel waarbij iets omschreven wordt door het te vergelijken met iets
anders. De meest voorkomende vormen van beeldspraak zijn vergelijking, metafoor, metonymie,
symbool, allegorie en personificatie (zie voor een uitgebreide uitleg pagina 8-9).
Vers
Eén regel van een gedicht, die typografisch als versregel herkenbaar is doordat hij niet, zoals de
prozaregel, de hele breedte van de bladspiegel inneemt.
Vrij vers
Versvorm waarin gedeeltelijk of geheel wordt gebroken met de traditionele verstechniek: het
metrum ontbreekt en meestal ook het rijm(schema); de verslengte is onregelmatig, de strofebouw
onvast of gewoon niet bestaand.
Omdat het ritme van vrij vers niet langer bepaald wordt door melodie en harmonie, de traditionele
waarden van het vers, kan het sterker de nadruk leggen op de inhoud van het gedicht. Het gevolg
hiervan is dat de eenheid van het vrije vers meer van binnenuit moet komen.
Semantisch veld
Met een semantisch veld worden woorden bedoeld die verbonden zijn door hun betekenis in een
bepaalde context. Denk bijvoorbeeld aan mes, koekenpan, kruiden, aanrechtblad: deze woorden
behoren allen tot het semantische veld ‘keuken’.
2
Toelichting op de begrippen ‘rijm’ en ‘beeldspraak’.
RIJM
Er zijn verschillende soorten rijm. Hier is een verdeling gemaakt tussen het aantal lettergrepen
dat rijmt, de soort rijmklank en ‘plaats van de rijmklanken’.
1. Op basis van het aantal lettergrepen onderscheiden we:
1.1. Mannelijk of staand rijm
Twee beklemtoonde eenlettergrepige woorden of woorddelen die eindigen met
dezelfde klanken.
Bijvoorbeeld:
Niet langer meer apart
Is ’t kloppen van uw hart.
(G. Achterberg, ‘Lithosfeer’, uit Stof, 1946)
1.2. Vrouwelijk of slepend rijm
Twee woorden of woorddelen die hetzelfde klinken en elk bestaan uit één
beklemtoonde plus één onbeklemtoonde lettergreep.
Bijvoorbeeld:
Maar de losse kastanjebladen
Zijn schichtig en overladen
Van wind.
(H. Gorter, ‘Het gras heeft de nacht al begonnen’, uit De
school der poezie, 1897).
1.3. Glijdend rijm
Twee woorden of woorddelen die hetzelfde klinken en die elk bestaan uit een reeks
van één beklemtoonde lettergreep en twee of meer onbeklemtoonde lettergrepen.
Bijvoorbeeld:
Van alle verre kruinen wellen wateren
Die speels in spiegelklare beken klateren.
(Prosper van Langendonck, ‘Woluwe-dal’, uit Verzen,
1900).
2. Op basis van soort of vorm van de rijmende klanken onderscheiden we:
2.1.Volrijm
Bij volrijm is er klankovereenkomst tussen zowel de klinkers als de medeklinkers. De
voorbeelden in 1 zijn allen volrijm.
3
2.2.Assonantie (klinkerrijm)
Bij assonantie is er sprake van klankovereenkomst tussen klinkers.
Bijvoorbeeld:
Si hadden malcander so lief,
Si conden bi malcander niet comen,
Het water was veel te diep.
(Het waren twee coningskinderen, 14e eeuw)
2.3. Alliteratie (medeklinkerrijm)
Bij alliteratie is er sprake van klankovereenkomst tussen medeklinkers aan het begin
van een woord.
Bijvoorbeeld:
kant en klaar
Heerlijk Helder Heineken
Liesje leerde Lotje lopen langs de lange Lindelaan.
2.4. Halfrijm
De laatste lettergrepen lijken op elkaar, maar klinken net niet helemaal hetzelfde.
Bijvoorbeeld:
lief – diep
Lak – lek – lik – lok – luk
2.5. Dubbelrijm:
Eindrijm bij metrische verzen dat zich uitstrekt over verschillende lettergrepen
waarvan er twee beklemtoond zijn.
Bijvoorbeeld:
Beloften van de verre stranden
Hoog achter gouden sterrelanden
(P.C. Boutens, ‘Aan aardes groen en bloemrijk plein’)
2.6. Gebroken rijm:
Rijm van twee versregels waarvan er een eindigt met het eerste deel van een in
tweeën gesplitst woord. Zie ook enjambement.
Bijvoorbeeld:
Ze had een vaart genomen en was afGesprongen van de rotsen en een staf
Van wingerd had ze gebroken.
(H. Gorter, Mei, 1889)
4
2.7. Identiek of gelijk rijm
Rijm van woorden die volkomen gelijkluidend zijn, maar die naar de betekenis en ook
naar de spelling kunnen verschillen.
Bijvoorbeeld:
Licht van de laaiende lansen
Laaiende stap van de lichtende lansen
(P. van Ostaijen, ‘Nachtelijke optocht’, 1921, uit Nagelaten
gedichten)
2.8. Visueel rijm of oogrijm
Rijm van woorden die op dezelfde manier worden geschreven, maar verschillend
worden uitgesproken.
3. Op basis van de plaats van de rijmklank onderscheiden we:
3.1. Eindrijm
Rijm aan het einde van een regel.
3.2. Binnenrijm
Rijm van twee of meer beklemtoonde lettergrepen binnen één vers.
Bijvoorbeeld:
Constantijntje, ’t zaligh kijntje,
Cherubijntje, van omhoogh,
D’ydelheden, hier beneden,
Uitlacht met een lodderoogh.
(Joost van den Vondel, ‘Kinder-lyck’, 1632)
3.3. Slagrijm
Binnenrijm waarbij twee (of meer) rijmende woorden elkaar binnen hetzelfde vers
(onmiddellijk) opvolgen.
Bijvoorbeeld:
’t Moedige, bloedige, woelige swaerd
Blonck, en het klonck, dat de voncken daer uyt vlogen.
Valerius, ‘Merck toch, hoe sterck’, 1626)
3.4. Middenrijm
Rijm van woorden die in opeenvolgende versregels een zelfde plaats innemen.
5
Bijvoorbeeld:
Ten syn de Joden niet, Heer Jesu, die u cruysten,
Noch die verraderlyck u togen voort gericht,
Noch die versmadelyck u spogen int gesicht.
(J. Revius, ‘Hy droech onse smerten’, 1630)
3.5. Dubbelrijm
Eindrijm bij metrische verzen dat zich uitstrekt over verschillende lettergrepen
waarvan er twee beklemtoond zijn.
Bijvoorbeeld:
Beloften van de verre stranden
Hoog achter gouden sterrelanden
(P.C. Boutens, ‘Aan aardes groen en bloemrijk plein’)
Naast bovengenoemde vormen bestaan ook nog rijmvormen als kettingrijm, pauzerijm,
schüttelreim, gebroken rijm, identiek rijm, visueel rijm en voorrijm.
4. Rijmschema’s: om de plaats aan te geven die de rijmende versregels ten opzichte van elkaar
innemen, maken we gebruik van een rijmschema. Er zijn verschillende soorten rijmschema’s:
4.1. Gepaard rijm
Rijm van telkens twee op elkaar volgende versregels; schema aabbcc.
4.2. Gekruist rijm
Rijm van twee versregels, van elkaar gescheiden door een andere versregel die op
zijn beurt op dezelfde manier met een vierde verbonden is; schema abab (cdcd …).
4.3. Omarmend rijm
Rijm van de eerste met de vierde versregel, van de tweede met de derde, enz.:
schema abba (cddc …).
4.4. Tussenrijm
Rijm van de derde met de zesde versregel van een strofe, terwijl de andere verzen
gepaard rijmen op andere klanken; rijmschema aabccb.
4.5. Verspringend rijm
Rijm van versregels die telkens door meer dan één vers van elkaar gescheiden zijn;
schema abcabc …; ook het rijmschema abccba wordt zo soms genoemd.
4.6. Onderbroken rijm of weesrijm
6
Het voorkomen van een rijmloze versregel te midden van verzen die volgens een van
bovengenoemde systemen rijmen. Mogelijke rijmschema’s waarin zo’n regel (hier
voorgesteld door x) optreedt, zijn abxb …, aaxbbx …., enz.
4.7. Keerrijm of refrein
Herhaling van (een) klank(en), een woord, een woordgroep of een vers (soms twee
verzen) in opeenvolgende strofen.
BEELDSPRAAK
Er zijn verschillende vormen van beeldspraak:
1. Vergelijking
Vorm van beeldspraak waarbij een zaak, een begrip, een eigenschap in verband wordt
gebracht met iets anders door middel van woorden als gelijk, zoals en als.
Bijvoorbeeld:
Zo groen als gras
Als twee druppels water
2. Metafoor
De metafoor is een stijlfiguur die berust op betekenisoverdracht tussen twee termen.
Volgens de meest gangbare klassieke definities is de metafoor het gebruik van een woord
in de plaats van een ander, op grond van betekenisovereenkomst; ofwel het gebruik van
een woord in een betekenis die gelijkt op, maar toch verschilt van zijn gewone betekenis.
Bijvoorbeeld:
Voetbal is oorlog
3. Metonymie
Stijlfiguur waarbij een woord vervangen wordt door een ander op grond van een verband
dat tussen beide bestaat, met uitzondering van overeenkomst of contrast.
Bijvoorbeeld:
Nederland won van Duitsland.
4. Symbool
Tegenwoordig staat symbool voor een vorm van indirecte betekenistoekenning die een
beeld (een voorwerp, een gebaar, een handeling) verbindt met een begrip. Het symbool
ontstaat meestal op grond van een metonymie of een metafoor.
Bijvoorbeeld:
Jij bent mijn hart
7
5. Allegorie
Een metafoor die door het hele gedicht wordt volgehouden.
6. Personificatie
Een vorm van beeldspraak waarbij levenloze dingen, voorwerpen of abstracties als
menselijke wezens worden voorgesteld of er eigenschappen van toebedeeld krijgen.
Bijvoorbeeld:
Een vrouw passeert
De echo raapt gehaast
Haar stappen op.
(Paul Rodenko, Bommen)
Bronnen
Gorp, van H., Ghesquiere, R. en Delabastita, D. 1998. Lexicon van literaire termen. Deurne
(België): Wolters Plantyn.
8
Download