Poëzie Soort gedicht - Epiek; alle teksten, zowel in poëzie als proza, waarin het verhaal de hoofdzaak uitmaakt, verhalende literatuur - Lyriek; alle teksten, zowel in poëzie als proza, waarin het vooral gaat om de uitdrukking van een emotie - Dramatiek; alle teksten, zowel in poëzie als proza, waarin het gaat om uitbeelding van de handeling Epiek Verhalend Lyriek Gevoel Dramatiek handeling Soorten Rijm rijm is een herhaling van klanken in beklemtoonde lettergrepen - volrijm; de klinker en de eventueel daarop volgende klanken rijmen: ga/sta, man/Jan, kopen/lopen, fluisteren/luisteren, wandelaar/handelaar - rijkrijm; lettergreep herhalen boot/boot, dans/cadans - assonantie of klinkerrijm; alleen de klinker rijmt. De daarop volgende klanken rijmen niet of slechts gedeeltelijk: lief/diep, lichten/blinken, luisteren/duikelen - alliteratie of medeklinkerrijm; de medeklinkers aan het begin van twee woorden rijmen : rode/rozen, kleine/kleren. Een eerste lettergreep van een woord kan hierbij wel eens buiten beschouwing gelaten worden, zeker als er geen klemtoon op valt: zich droevig (be)drinken. - staand rijm; de rijmende, beklemtoonde lettergreep is de laatste lettergreep van het woord: sta/ga, bestaan/vergaan (ook wel mannelijk rijm genoemd) - slepend rijm: na de rijmende beklemtoonde lettergreep komt nog een andere, zwak beklemtoonde lettergreep: kopen/lopen, beven/zweven (ook wel vrouwelijk rijm) Volrijm Assonantie Alliteratie Staand Sta/ga Blik/wit Man/muis Slepend Lopen/kopen Lichten/blinken Kleine/kleren - voorrijm; de rijmende woorden staan aan het begin van de regels klagend trekt de wind door de bomen vragend om een onderkomen - middenrijm; de rijmende woorden staan middenin de regels we liepen samen verder zij riepen ons terug. - binnenrijm: de rijmende woorden staan in een regel de wolken schoven boven ons voorbij - eindrijm; de rijmende woorden staan aan het eind van de regels. sint zat te denken wat hij jou moest schenken - gepaard rijm; a a/b b/c c/d d enz. gekruist rijm; a b a b/c d c d enz. omarmendrijm; a b b a/c d d c enz. gebroken rijm; a b c b/d e f e enz. slagrijm; a a a a - enjambement; aan het einde van een versregel meteen doorlezen naar de volgende - rijmloze of blanke verzen; gedichten zonder eindrijm Ritme ritme; de combinatie van afwisseling in klemtoon, tempo en toonhoogte - definitie; de natuurlijke en daardoor onregelmatige afwisseling van sterk en zwak beklemtoonde lettergrepen noemen we ritme. De regelmatige afwisseling van sterk en zwak beklemtoonde lettergrepen noemen we de maat. Het vreemde woord daarvoor is metrum - versvoeten zijn vaste en steeds terugkerende combinaties en kunnen uit twee, drie of vier lettergrepen bestaan. Jambe = zwak-sterk trochee sterk-zwak - elisie; dichters gebruiken daarbij vaak een middel om overbodige zwakbeklemtoonde lettergrepen kwijt te raken. Bijv. luisteren word Luist’ren - antimetrie; soms wijkt een dichter bewust af van een eenmaal gekozen maat. Het effect ervan is meestal dat de betekenis van een woord extra goed tot de lezer doordringt. Bijv. Languit ik droeg|nog klei-|ne kle-|ren en|ik lag| Lang-uit|met moe-|der in|de war-|me hei. - Enjambement; is een ander veel gebruikt middel om aan monotonie te ontkomen. Dat wil zeggen dat de dichter de zin aan het eind van de versregel laat doorlopen bijv. Toen ging een schooldeur open en daaruit Kwamen een stoet van kinderen, geruit.. Soorten dichtvormen Dichtvorm; wil zeggen dat er afspraken bestaan waaraan een gedicht moet voldoen - Limerick; een dichtvorm die vrijwel uitsluitend gehanteerd wordt om een humoristisch effect te bereiken. En heeft 5 regels met het rijmschema aabba - Traditioneel gedicht; regellengte, strofe gelijk, interpunctie - Modern gedicht; geen regelmaat in de strofenopbouw, niet in de lengte van de versregels, geen vaste maat, geen rijmschema, geen interpunctie en hoofdletters. - Sonnet bestaat uit: * 14 regels verdeeld in 2 kwatrijnen en 2 terzetten * 2 rijmklanken in het octaaf en 2 of 3 andere in het sextet * wending tussen octaaf en sextet (bijv. algemeen-persoonlijk) Andere dichttechnieken - beeldspraak: Figuurlijk taalgebruik betekend niet dat we iets ander zeggen dat we bedoelen. Als we iemand een ‘ezel’ noemen, bedoelen we dat we hem dom vinden - metaforen; zijn vormen van beeldspraak die berusten op een overeenkomst tussen het beeld en het object. Bijv. domkop&ezel metaforen kun je onderscheiden in verschillende vormen 1. vergelijking met verbindingswoord: beeld en object word beide genoemd en verbonden met een koppelwerkwoord bijv. een vrouw als een engel 2. vergelijking zonder verbindingswoord: beeld en object worden beide genoemd zonder verbindinswoord bijv. die vrouw, een engel 3. homerische vergelijking: een zeer uitvoerige vergelijking met ‘als’ bijv. zoals wanneer…………zo was ook………………. 4. eigenlijke metafoor of metafoor in engere zin: alleen het beeld word genoemd bijv. er kwam een engel de kamer in 5. allegorie: een heel gedicht, verhaal of zelfds een hele roman is gebouwd op één, consequent metafoor bijv. De gelijkenis van de verloren zoon 6. personificatie: iets abstracts of een levenloos ding wordt voorgesteld als persoon bijv. de wind zucht in de hanenbalken 7. synesthesie: ervaringen van verschillende zintuigen worden gecombineerd. Bijv. bitterer woorden (alsof je woorden die je hoort kunt proeven.) -symbool kenmerkend voor een symbool is dat er geen overeenkomst hoeft te zijn tussen het ‘beeld’ en het ‘object’ en ook geen ander logisch verband. - Bekende symbolen zijn: hartje-liefde, duif-vrede en kruis-geloof Soms is er een begrijpelijk verband tussen symbool en betekenis: storm-onrust, woestijn-dood - Stijlfiguren; bepaalde vormen van bijzonder taalgebruik 1. herhaling: een woord, groep woorden of zin bijv. brand, brand! 2. tautologie: een woord wordt met een synoniem herhaald bijv. pais en vree, nooit of te nimmer 5. opsomming: een reeks van verschillende elementen wordt genoemd. *climax (tien, twintig, dertig) *anticlimax (geen tientje, geen vijf gulden, geen 2…) *polysyndetische opsomming (ik werk en zwoeg en ploeter en..) *asyndetische opsomming (ik werk, zwoeg, ploeter,..) 6. tegenstelling (antithesis): zaken staan scherp tegenover elkaar bijv. ’s Nachts is het hier ijskoud, overdag smoorheet 7. ironie en sarcasme: spotten door het tegengestelde te zeggen van wat je bedoelt. bijv. Nou, dat heb je weer mooi voor elkaar! 8. litotes: sterke bevestiging door ontkenning van het omgekeerde bijv. het feest was beslist niet saai 9. paradox: opzettelijke tegenspraak bijv. nog één zo’n overwinning en ik ben verloren! 10. hyperbool: schromelijke overdrijving bijv. ik sta al een eeuwigheid te wachten 11. understatement: tegendeel van overdrijving bijv. die kan er wel mee door (na ’t scoren van een prachtig doelpunt) 15. retorische vraag: mededeling in vorm van een vraag bijv. Wie houd er niet van z’n vaderland 16. woordspelling: er wordt gebruik gemaakt van de verschillende betekenissen die een woord heeft bijv. wat is ’t verschil tussen een nietmachine en een naaimachine? Een nietmachine niet en een naaimachine niet.