RELIGIE vraag en antwoord Examenvragen 2011-12 Het examen (dat schriftelijk is) bestaat uit vier vragen: twee vragen waarin de kennis m.b.t. de leerstof wordt getest (zie de eerste reeks), een meer algemene denkvraag waarin gepeild wordt naar inzicht in de leerstof (zie de tweede reeks vragen) en een open vraag m.b.t. een roman waarin levensbeschouwelijke vragen aan bod komen. Kennisvragen die rechtstreeks verband houden met de inhoud van de leerstof. Leg uit:zingeving is moeilijk “omdat de mens vervreemd is van zijn innerlijkheid”. Leg ook het verband tussen deze stelling en de kwestie van de manipulatie van de ziel. Antwoord van Marjolein Wilke Ondanks de grote nadruk op autonomie in de huidige maatschappij, is de mens vervreemd van zichzelf en van zijn diepste innerlijkheid. De mens is in de moderne maatschappij een leeg subject geworden dat niet meer op directe wijze met zichzelf in contact komt. Auteur Etty Hillesum stelt dit voor als een diepe bron die elk mens in zijn bezit heeft, maar die verstopt is met stenen en gruis. Hierdoor heeft de mens geen verankeringspunt meer in zichzelf en wordt ‘het zelf’ herleid tot objectieve criteria zoals prestaties, bezit en verovering. Deze ‘bron’, die vroeger gebruikt werd als ruimte waarin men God kon ontmoeten en waarin de mens in contact kon komen met zijn innerlijkheid, wordt nu opgevuld met andere zaken. Doordat dit contact tussen de mens en zijn eigen innerlijkheid verloren gaat, is zingeving moeilijk. Mensen gaan op zoek naar bevestiging en naar een andere invulling van deze ‘diepe bron’, wat workaholisme en consumentisme tot gevolg heeft. Deze stelling kan gekoppeld worden aan de ‘manipulatie van de ziel’, die in de moderne maatschappij steeds meer naar voren komt. De instrumentalisering van het beroepsleven is volledig gericht op het zo efficiënt en goedkoop mogelijk gebruik van middelen en mensen. Naast de fysieke manipulatie die vroeger al bestond, bijvoorbeeld bij de arbeidsanalyse van Taylor, wordt nu ook de ziel gemanipuleerd om economische doeleinden te bereiken. Er wordt hier net ingespeeld op de vervreemding van de mens met zijn innerlijkheid en op de leegte en het onzekerheidsgevoel dat hierdoor ontstaan is. Voor zelfwaardering zijn mensen meer dan ooit afhankelijk van instituties die hen bevestigen. Volgens Nicole Aubert spelen vooral grote ondernemingen hierop in door harder werken te belonen met promoties of loonsverhoging. Op deze manier ontstaat er een vicieuze cirkel waarbij mensen steeds afhankelijker worden van hun bedrijf. Verder spelen bedrijven ook in op de diepere verlangens van de mens, zoals onsterfelijkheid. Bedrijven ontwikkelen zich tot geseculariseerde kerken met een geloofsbelijdenis, morele code en rituelen. De mens krijgt het gevoel dat hij tot een ‘mystieke’ gemeenschap hoort die de grenzen van het leven overstijgt. Zo worden ondernemingen en grote organisaties allesomvattende ersatz-zingevingsysteem (surrogaat) die de diepe menselijke verlangens bewust of onbewust manipuleren. Antwoord van Kristof Boghe (info uit tekst in combinatie met lesnotities): Onze postmoderne samenleving wordt gekenmerkt door het wegvallen van een betekenisvol geheel waaruit de mens zijn bestaan zin geeft. Waar vroeger elk handelen paste binnen een breder kader dat zin gaf aan het leven (bijvoorbeeld: “ik moet hard werken om God te dienen.”), is dit geheel uiteengevallen in verschillende domeinen (wetenschap, economie, politiek...) die geen verband meer houdt met een referentiekader (“Ik werk omdat...ik gewoon hard moet werken.). Deze disconnectie voltrekt zich niet enkel in de verschillende maatschappelijke domeinen (wat we functionele differentatie noemen), ook binnen de mens ontbreekt enige invulling van het eigen subject. We zijn als het ware 'leeg', we ontbreken elke kern van ons eigen bestaan. We treden niet meer op een directe wijze met onszelf in contact, maar enkel op een indirecte manier: Wie we zijn, wordt bepaald door wat men verwezenlijkt of meer algemeen: wie we zijn wordt bepaald door wat we doen (indirect dus). We zijn bijgevolg bang van de stilte (en dus eigenlijk van onszelf, om onszelf te ontmoeten) en we proberen deze angstaanjagende leegte op te vullen door ons leven zoveel mogelijk te vullen. Kinderen mogen niet meer stil zitten, maar moeten bij wijze van spreken tienduizend hobby's hebben. We moeten ons blijven bezig houden en blijven die leegte vullen door op een hyperactieve wijze ons leven in te vullen (gaan 'shoppen' (een activiteit dat geen functionele bedoeling heeft buiten 'iets doen') en andere vormen van materialisme). Deze hele cultus die bang is van de stilte gaat hand in hand met een instrumentalisering van het leven: we moeten ons nuttig maken en doelen bereiken. Bedrijven proberen deze leegte die we ervaren in te vullen en onze ziel te manipuleren. Gezien we geen houvast of innerlijke kern meer hebben (zie eerder), maar we bepaald worden door wat we doen (en niet door wie we zijn gezien we leeg zijn), speelt het bedrijfsleven hier op in: wie een schouderklopje krijgt van het management is goed bezig, promoties betekenen alles voor ons. We worden afhankelijk gemaakt van de organisatie die ons een 'vervangende' invulling beloven van het leven. Een soort van geseculariseerde kerk zeg maar. (een crypto-kerk). Deze organisatie neemt stilaan bezit van de psychologische ruimte van de gehele persoon: het leven heeft geen betekenis meer buiten de werksfeer. Wie ontslagen wordt, komt zo in een zwart gat terecht. De zelfmoord van een exSabena piloot is hier een kenmerkend voorbeeld van. Antwoord van Sara Geysen: De mens weet niet meer hoe betekenis te geven aan zijn leven, hij is zijn interpretatiesleutels verloren. De zingeving die vroeger eenduidig was is nu uit elkaar gevallen. Dit zorgt er voor dat er een groot aanbod is aan diverse aspecten van zingeving. Als gevolg ‘knutselt’ iedereen een persoonlijke ‘waarheid’, een levenbeschouwing. Hierdoor is levenbeschouwing iets heel persoonlijks geworden en is het niet langer een onderdeel van het maatschappelijke leven. Itt vroeger is er geen vast ankerpunt meer, zowel binnen zichzelf als daarbuiten. Bovendien zit iedereen gevangen in het hedendaagse economisme waar alles draait om nut. Dit heeft er onder andere mee toe bijgedragen dat er een verschraling is van taal. Wat men beleeft aan spiritualiteit kan men steeds minder onder woorden brengen. Vroeger zaten politiek, werk etc onder één zuil, ook dit is niet meer. Daardoor moeten mensen in elke situatie een andere rol spelen én ze moeten deze rollen in zichzelf kunnen verenigen. De verwetenschappelijking van het hedendaagse denken heeft er voor gezorgd dat alles een meetbare, exacte verklaring moet hebben. Vaak wil men het leven niet in vraag stellen omdat de antwoorden niet passen in dat beeld. De wetenschap stelt het bestaan van God in vraag, maar erkend ook het nut van religie. Er is een trend waarbij steeds meer mensen religie beleven. Maar de rede daarvoor kan verrassend zijn, misschien is deze trend er om te ontsnappen aan de leegte die het economisme en utilitarisme veroorzaken. Met treed niet meer in direct contact met zijn innerlijkheid, men is leeg vanbinnen. Deze leegte wil men opvullen door meer te consumeren en meer te werken. Door het verlies van oude referentiekaders is men aangewezen op andere instituten om bevestiging te krijgen, steeds meer nemen bedrijven die rol op zich. Status en erkenning kunnen verworven worden door harder te werken. Promotie, opslag of bonussen worden verkregen. Dit noemt men ‘de manipulatie van de ziel’. Vaak hebben deze instituties ook hun eigen ‘creed, code & cult’. Zulke manieren van zingeving kunnen problematisch zijn wanneer men bijvoorbeeld zijn job verliest en heel dit nieuwe referentiekader wegvalt. Op welke wijze legt Etty Hillesum een verband tussen de ontdekking van de innerlijkheid en de ervaring van God? Antwoord van Lawrence VdBogaert: Etty Hillesum leidt lang een bewogen leven (veel seks, nietszeggende relaties, hebberigheid...) tot haar ontmoeting met Spier (die haar mentor en minnaar wordt). Hij zet Etty aan tot het schrijven van een dagboek waarin zij aan zelfreflectie leert doen. Haar hebberigheid valt van haar af en ze begint de dingen anders te zien (ze voelt zich bevrijd). Innerlijkheid: Ze begint haar ‘innerlijkheid’ te ontdekken door aan meditatie te doen (de ziel ’s morgens kuizen zoals je een slaapkamer uitkuist). Haar manier van mediteren noemt ze ‘hineinhorchen’ (luisteren naar je innerlijke zelf). Veel mensen luisteren namelijk niet naar wat hun innerlijke hen vertelt. Zij zijn zichzelf niet; ze imiteren en hebben valse voorstellingen van wat een mens moet zijn, maar leven niet authentiek. Etty pleit dus voor meer momenten van rust, waarin men leert waar men echt nood aan heeft. Men zal zo ontdekken dat dat liefde is. Verband met God: Etty’s ervaring van ‘God’ is precies die innerlijkheid. ‘God’ is voor haar ‘het vinden van rust’ (en die vind je dus door te hineinhorchen). Door af te dalen in zichzelf voelt men een verbondenheid met iedereen, met alles en met God. Men heeft het gevoel deel te zijn van een zinrijk geheel. Enkel door deze innerlijkheid te bereiken kan men de weg vinden naar het ware zelf en zo dus God leren kennen. Ze vergelijkt het met een diepe put waar puin en gruis voor ligt, maar die je kan vrijmaken door te hineinhorchen. In die diepe put, achter het puin, vind je dan God. En die God staat voor ‘liefde’. Wanneer mensen God niet bereiken (omdat ze niet genoeg innerlijk mediteren) ervaren ze die liefde niet en gebeuren er zaken als de Holocaust. Dat is echter niet God zijn schuld (hij moet geen verantwoording aan ons afleggen), maar onze éigen schuld (wij moeten verantwoording aan hém afleggen). Antwoord Jotie Groenwals Etty hillesum heeft geen klassieke opvatting van God beschreven maar brengt God op een nieuwe , originele manier ter sprake vanuit haar eigen specifieke context (oa. Holocaust, ze is in Auschwitz gestorven). In plaats van de klassieke opvatting waar de naleving van morele beginselen en het leiden van een deugdzaam leven de weg naar God is, toont zij een andere weg. Door de ontdekking van innerlijkheid en van God komt zij tot een leven gebaseerd op liefde. Ze ontdekt deze innerlijkheid door middel van meditatie, ’s morgens een half uurtje luisteren naar wat er binnenin zit (“Sich Versenken”) om zo een fundament van rust en geconcentreerdheid te leggen voor de dag. Ze beschrijft het als ‘hineinhorchen’, intensief luisteren met haar hele wezen en tot op de bodem der dingen. Ze ziet het als een positief gevoel van eenzaamheid dat tegenover de klassieke opvatting van eenzaamheid staat. Hier voelt ze haar net heel sterk en verbonden met alles en iedereen en met God. Door naar je innerlijkheid te luisteren wordt je ware, authentieke zelf duidelijk in plaats van een valse voorstelling die voortkomt vanuit een beeld van wat een mens moet zijn of vanuit imitatie van anderen. Innerlijkheid is alles behalve gelijk aan wereldvlucht. Men moet contact houden met de wereld waarin men een plaats probeert te vinden. Wanneer men in zichzelf rust vindt kan men dit ook uitstralen naar anderen. Hoe meer rust er in de mensen zit hoe rustiger en vredevoller de wereld zal worden. Haar ervaring van God beschrijft Hillesum net als deze innerlijkheid. “Binnen in mij zit een diepe put. En daarin zit God. Soms kan ik er bij. Maar vaker liggen er stenen en gruis voor die put, dan is God begraven. Dan moet hij weer opgegraven worden.” Volgens haar zit God in de mens als het meest wezenlijke en diepe van elke persoon. Ze leefde in een zware periode maar achtte God niet verantwoordelijk hiervoor, ze heeft immers geen beeld van een almachtige God die ingrijpt in de wereld maar van een God binnenin de mens. De mens is verantwoording verschuldigd aan deze God. Men moet de God in zichzelf ook trachten te helpen, op deze manier help je eigenlijk jezelf. Naast het helpen van jezelf creëert de innerlijkheid ook de plicht om anderen te helpen door ze steeds terug te drijven naar zichzelf waardoor ze zichzelf kunnen vrijmaken. Wanneer ieder individu zijn innerlijkheid ontdekt en erkent kan men vrede stichten in zichzelf en kan haat plaatsmaken voor liefde. Het kan een basis bieden als oplossing voor problemen (als oorlog) aangezien deze steeds uit de mensen zelf voortkomen. Leg uit: het feit dat zingeving moeilijk geworden is, is een taalprobleem. Antwoord van Hilde Sierens De mens is in de eerste plaats een taaldier, niet alleen een politiek, maar ook een sociaal wezen en geeft betekenis aan wat hij/zij doet door taal. Verschraling van de taal is één van de oorzaken dat de wereld moeilijker te interpreteren is. Het verzakelijkte, verschraalde, vereconomiseerde en unidimensionele woord domineert immers overal. Hanna Arendt stelt dat we ons opgesloten hebben in de geijkte taal waarmee wij onze plaats in het systeem bevestigen, maar waarmee wij ook anesthesie plegen op het ware leven. Zo verdrinkt het oorspronkelijk levensgevende woord in een zee van betekenisloos geworden woorden. Het produceren van meer woorden is geen oplossing, in praatprogramma’s wordt steeds meer gepraat, maar er wordt steeds minder gezegd. De devaluatie van het woord gaat samen met een verschraling van onze mogelijkheden om de werkelijkheid als zinvol te interpreteren. Dit laatste staat onder meer in relatie tot de economisering van de werkelijkheid. Nussbaum wijst erop dat vele bedrijfsleiders denken zoals de heer Gadgrind uit de roman Hard Times van Charles Dickens, de “man of realities die naar de wereld toegaat in het perspectief van de calculerende burger, de man die alleen maar feiten kent, “facts, nothing but facts”. De Gradgrinds zijn die managers “die mensen beschouwen als cijfers in een mathematisch spel, die weigeren hun mysterieuze innerlijke wereld te zien”. De Gradgrind filosofie is in staat om een theorie van menselijke motivatie aan te nemen die elegant en eenvoudig is, zeer geschikt voor het spel van calculatie, maar wiens relatie tot de meer gecompliceerde wetten die hun innerlijk leven als menselijke persoon bepalen, zou moeten beoordeeld worden met scepticisme” Een voorbeeld van reductionistisch taalgebruik zijn patiënten en studenten die ‘klanten’ worden met wie artsen en professoren een ‘contract’ sluiten; ‘human resources’ betekent alles behalve verwijzen naar de diepere bronnen of resources van de mens. Er wordt ook van kwaliteitsbewaking gesproken, een woord dat eigenlijk thuishoort in de gevangenis, want het wordt verondersteld dat gevangenen door cipiers bewaakt worden. De intrede van dit woord is niet toevallig. Een panoptische samenleving is een samenleving waar men op puur economische wijze gaat denken en leven. In deze samenleving moeten mensen op hun productie van nut worden gecontroleerd. Niet toevallig is de uitvinder van het panopticum, de alles controlerende gevangenis, ook één van de grondleggers van het utilitarisme, meer bepaald Bentham. Er is een tendens om alles te willen meten. Volgens psychotherapeut Paul Verhaeghe leidt dit laatste tot cijferfetichisme, de onzekerheid wordt verborgen achter de schijnbare zekerheid van het getal. Alles dient vertaald te worden in de boekhoudkundige taal. De aanpassing van de onderwijstaal aan het SAP programma is hier een voorbeeld van. Het gebruik van een eenzijdige taal leidt niet alleen tot een eenzijdige interpretatie van de werkelijkheid van mensen, maar deze interpretatie is ook een transformatie van menselijke interactie tot iets wat ‘onder controle’ is en ‘gemanaged’ kan worden. Achter dit alles schuilt niet zelden angst voor menselijke vrijheid en creativiteit. Het is de angst van diegene die alles onder controle wil hebben en houden. Metaforisch kan je de toestand ook evoceren met het verhaal van Plato over de grotbewoners. Deze bevinden zich in een donkere grotachtige ruimte. Geketend aan handen en voeten kunnen ze alleen recht voor uit zien en niet naast of achter zich kijken. Ze leven in een verengd perspectief en kunnen niets anders dan naar schaduwen kijken. Ze geven er ook namen aan, want voor hen zijn ze een uitdrukking van de werkelijkheid. Deze illusie is voor hen hun reële bestaanscontext. Zit ook de hedendaagse mens niet vast aan allerlei ketens die hem verhinderen de werkelijkheid te zien zoals zij is? Moet ook hij niet uit de grot treden, weg van schaduwen en de werkelijkheid in een ander licht beschouwen, hoe pijnlijk deze confrontatie ook moge zijn? We geven betekenis aan wat we doen door taal maar in deze moderne tijd wordt dit steeds moeilijker door de verschraling van taal. Dit is een groot probleem omdat de mens een taaldier is: we denken en interpreteren in taal. Door onze taal geven wij dus interpretatie aan de wereld. Als onze taal verschraalt, verschraalt dus ook onze interpretatiekader die dient om de wereld zinvol te interpreteren waardoor het moelijker wordt om ons betekenisvol uit te drukken. Door de modernisering is er een dominantie van het verzakelijkte woord en er is een devaluatie van het woord. Praatprogramma’s zijn hier een goed voorbeeld van: er wordt steeds meer gepraat, maar er worden steeds minder betekenisvolle dingen gezegd. Een verzakelijking en verschraling van de taal zorgt er ook voor dat er geen samenhang meer is en dat er sprake is van een verbrokkelde realiteit. Het verdwijnen van het vermogen om betekenis te geven aan het leven staat niet los van de crisis van het geloof in God. De mens is niet capabel om met zijn taal een gestalte aan God te geven en heeft het bijgevolg moeilijk om in God te geloven. Antwoord van Michiel Tilkin Sinds geruime tijd is de verschraling van de taal een groot probleem geworden. Deze verschraling zorgt namelijk voor een verschraling van onze mogelijkheden om de wereld te interpreteren. Dit zorgt op zijn beurt dan weer voor een betekenisverlies, meerbepaald een verlies aan betekenisgeving van het leven. Overal domineert het verzakelijkte, verschraalde, vereconomiseerde, unidimensionele woord. De geijkte formule waarmee de mens zijn plaats in het systeem weliswaar beveiligt, maar waarmee hij tevens anesthesie pleegt op het volle leven (cf. Hanah Arendt). Het oorspronkelijk levengevende woord verdrinkt in een zee van betekenisloos geworden woorden. Vaak probeert men aan deze betekenisloosheid te ontkomen door nog meer woorden te produceren, maar daarmee geraakt men nog meer in het slop. Praatprogramma's zijn in dit opzicht symptomatisch: er wordt almaar meer gepraat, liefst over de meest intieme aspecten van het leven, maar er wordt steeds minder gezegd. Samen met de devaluatie van het woord is er een verschraling van onze mogelijkheden om de werkelijkheid als zinvol te interpreteren. Dat houdt onder meer verband met de economisering van de werkelijkheid. Martha Nussbaum wijst onder meer op het feit dat vele bedrijfsleiders denken zoals de heer Gradgrind uit de roman Hard Times van Charles Dickens, de "man of realities" die naar de wereld toegaat in het perspectief van de calculerende burger, de man die alleen maar feiten kent, "facts, nothing but facts". De Gradgrinds zijn die managers "die mensen beshouwen als cijfers in een mathematisch spel, die weigeren hun mysterieuze innerlijke wereld te zien". "De Gradgrind filosofie is in staat om een theorie van menselijke motivatie aan te nemen die elegant en eenvoudig is, zeer geschikt voor het spel van calculatie, maar wiens relatie tot de meer gecompliceerde wetten die hun innerlijk leven als menselijke persoon bepalen, zou moeten beoordeeld worden met scepticisme" (Nussbaum, 1995, 24). Het is niet moeilijk om voorbeelden te vinden van deze vorm van reductionistisch denken. Het taalgebruik: studenten en patiënten worden ‘klanten’ met wie artsen en professoren een ‘contract’ sluiten; ‘human resources’ betekent alles behalve verwijzen naar de diepere bronnen of resources van de mens; in het Engels spreekt men niet meer van medewerkers (co-workers), maar van het anonieme workforce en het ontslag van mensen wordt gemaskeerd achter woorden als ‘downsizing’, ‘rightsizing’ en ‘re-engineering’. Men spreekt over kwaliteitsbewaking, een woord dat thuishoort in de gevangenis want het veronderstelt dat mensen door cipiers moeten bewaakt worden (het is niet toevallig dit woord ingang vindt, want in een panoptische samenleving moeten mensen op hun productie van nut worden gecontroleerd; het is trouwens niet toevallig dat de uitvinder van het panopticum, de alles controlerende gevangenis, ook één van de grondleggers van het utilitarisme was, met name Bentham). Er is de tendens om alles te willen meten (“meten is weten”), maar dat leidt volgens psychotherapeut Paul Verhaeghe in zijn boek ‘Het einde van de psychotherarpie’ tot cijferfetichisme: men verbergt de onzekerheid achter de schijnbare zekerheid van het getal. Boekhoudkundige taal wordt de taal waarin alles dient vertaald te worden (bijvoorbeeld: aanpassing van onderwijstaal aan het SAP programma). Zelfs intellectuelen worden er aan onderworpen. Pieper spreekt in dit verband van de proletarisering van de academicus. Hij is een 'kennisarbeider' geworden. Hij moet zijn productiequota (zeker wat onderzoeksfondsen betreft) halen en hij moet permanent -als leefde hij in een Benthamiaans panopticum- geëvalueerd worden op grond van kwantitatieve criteria. Niet alleen wordt door een eenzijdige taal een eenzijdige interpretatie gegeven van de werkelijkheid van mensen, maar deze interpretatie is ook het uitgangspunt voor een transformatie van menselijke inter-actie tot iets wat ‘onder controle’ is en ‘gemanaged’ kan worden. Achter dit alles schuilt niet zelden angst voor menselijke vrijheid en creativiteit. Het is de angst van diegene die alles onder controle wil hebben en houden. De metafoor die hierbij past is die van de grootinquisiteur als beschreven door Dostojewski. Men zou de toestand ook metaforisch kunnen evoceren met het verhaal van Plato over de grotbewoners.. Zij bevinden zich in een donkere grotachtige ruimte. Zij zijn zodanig geketend aan handen en voeten dat ze alleen recht voor zich uit kunnen zien (ze zijn letterlijk vooruitziend). Ze kunnen niet naast of achter zich kijken, ze zijn m.a.w. eenzame wezens zonder geschiedenis. Ze leven in een verengd perspectief. Achter hen bevindt zich een vuur, en tussen het vuur en henzelf een weg met een muurtje waarlang mensen lopen. Mensen die hun werkelijkheid manipuleren als marionettenkunstenaars of acteurs in een schaduwspel. Het klinkt als een prefiguratie van de semiocraten van Baudrillard. De gevangen zelf kunnen niets anders dan naar schaduwen kijken. Ze geven er ook namen aan, want voor hen zijn ze een uitdrukking van de werkelijkheid. Deze illusie is hun reële bestaanscontext. Zit ook de hedendaagse mens niet vast aan allerlei ketens die hem verhinderen de werkelijk te zien zoals zij is? Moet ook hij niet uit de grot treden, weg van schaduwen en de werkelijkheid in een ander licht beschouwen, hoe pijnlijk deze confrontatie ook moge zijn? Eigen interpretatie: Sinds geruime tijd is de verschraling van de taal een groot probleem geworden. Deze verschraling zorgt namelijk voor een verschraling van onze mogelijkheden om de wereld te interpreteren. Dit zorgt op zijn beurt dan weer voor een betekenisverlies, meerbepaald een verlies aan betekenisgeving van het leven. Hoewel woorden eens betekenis gaven aan alles wat er rondom ons zichtbaar is, lijken ze steeds meer betekenisloos te worden. Om dit tegen te gaan worden nieuwe woorden gecreëerd, maar ook deze vervallen uiteindelijk in betekenisloosheid. Daarnaast is de economisering van de werkelijkheid een van de voornaamste factoren van de verschraling van onze mogelijkheden om de werkelijkheid als zinvol te interpreteren. Alles is gericht op het maken van winst en produceren van cijfers. De innerlijke gevoelens en beleving van de mens worden hierbij aan de kant geschoven als zijnde een vervelende bijwerking (voorbeelden zie hierboven). Zelfs de interactie tussen mensen onderling wordt op deze manier bekeken en beleefd uit angst voor de menselijke vrijheid en creativiteit. Dit zorgt voor een te beperkte blik op de werkelijkheid en creëert in feite een illusie. De mens zou echter zo open en onbevangen mogelijk naar de realiteit moeten kunnen kijken om deze zo goed mogelijk te kunnen interpreteren en er betekenis aan te geven. Geef een aantal voorbeelden van niet gelovig auteurs die wijzen op de positieve functie van religie en leg hun standpunt uit. Antwoord van Yasna Borgmans: In hun boek “God’s Brain” vertellen Lionel Tiger (een antropoloog) en Michael McGuire (een psychiater en neuroloog) het evolutionaire nut van religie. Ze concluderen dat het doel van religie “to brainsoothe” is. Dit betekent het brein sussen, geruststellen, vleien. Met andere woorden, religie bestaat om de hersenen te helpen omgaan met zowel interne als externe stress en angst. Deze stress en angst in de hersenen noemen zij “Brainpain”. Ze zien religie in essentie dus al een copingmechanisme voor het brein om met deze angst en stress om te gaan. Ze vinden dat de socialisatie, het uitvoeren van rituelen en het hebben van geloof en waarden de bouwstenen zijn die ‘religie’ maken en dat deze bouwstenen het brein ertoe aanzetten om te zichzelf te sussen (“to brainsoothe”). Ze besluiten dat het brein zowel de bron en de begunstigde is van religie. “Religion is to the brain what jogging is to the legs”. Deze theorie kan gezien worden al een vervanging van God door hersenscheikunde maar deze theorie hangt tenminste niet af van of religie nu bestaat of niet. Een tweede niet gelovige auteur is Alain De Botton. Met zijn boek “Religion for Atheists. A nonbeliever’s guide to the uses of religion” stelt hij voor dat in plaats van verschillende religies belachelijk te maken, atheïsten beter kunnen leren en dingen overnemen van deze religies. Dit omdat zij vol zitten van goede ideeën hoe we onze samenleving best zouden leven en regelen. In zijn boek mixt De Botton diep respect dus met totale ongodsdienstigheid en stelt voor dat we naar religie kijken om te weten hoe we: een gemeenschapsgevoel kunnen creëren langdurige relaties kunnen opbouwen en behouden kunnen ontsnappen aan de 24-urenmedia moeten reizen meer kunnen krijgen uit kunst, architectuur en muziek nieuwe zaken moeten opstarten die onze emotionele noden tegemoet komen. Juist wanneer we stoppen met geloven in het idee dat god religie heeft gemaakt, dan wordt het interessant. Dan kunnen we focussen op de menselijke verbeelding die deze dingen heeft verzonnen (een heilige geest, de afbeelding van god, etc). We kunnen herkennen dat de noden die ervoor hebben gezorgd dat mensen deze dingen creëerden, nog steeds actief zijn, als is het ergens ver weg, slapend in de moderne mens. God mag dan wel dood zijn maar het deel van ons dat ervoor gezorgd heeft om God te laten voortleven is er nog. De zielgerelateerde noden moeten we bevrijden van de invloed van religie, zelfs als dat (en dit is paradoxaal) alleen kan door de religie te bestuderen en ervan te leren. Antwoord van Sofie Van Eylen (tekst inleiding en nota’s): Het geloof in God is moeilijk geworden. Dit komt ten eerste door het wegvallen van de referentiekaders en ten tweede door de opkomst van het atheïsme. Deze laatste houdt in dat het bestaan van God niet kan aanvaard worden op basis van wetenschappelijk bewijs, maar men kan ook echter niet bewijzen dat hij niet bestaat. Er is een paradoxale tendens ontstaan binnen de wetenschappelijke houding: ‘men moet elke vorm van godsdienst bestrijden’ vs ‘we kunnen niet zonder religie’. Volgens eerstgenoemde is religie gevaarlijk, ze gebruiken de wetenschap als legitimiteit tegen het bestaan van Godsdienst. Anderzijds zegt men echter dat geloof een organisch product is (vanuit de neurowetenschap, Lionel Tiger en Michael McGuire). Het brein zou zich comfortabeler voelen bij geloven dan bij twijfelen. Alles wat met godsdienst te maken heeft hebben we nodig. Bijvoorbeeld carnaval, mensen hebben een moment nodig waarop het is ‘toegestaan’ om los te gaan. Daarnaast pleit de atheïst Alain De Botton ervoor om ideeën en rituelen los te maken van de religieuze instanties die er aanspraak op hebben gemaakt. Op die manier kunnen zij een belangrijke sociale rol vervullen. Enkele positieve kenmerken van religie die men moet herontdekken zijn: Gemeenschapszin (via collectieve rituelen) Goedheid (“de leer van de erfzonde spoort ons aan tot een bescheiden morele verbetering middels het besef dat de fouten die wij in onszelf verachten onvermijdelijke kenmerken zijn van onze soort”) Godsdienst levert weerwerk tegen de reductie van universiteiten en onderwijsinstellingen tot “fabrieken die technocraten en industriëlen leveren”. Religies trainen onze geest, niet om ons onze vrijheid te ontzeggen, maar om onze angsten te onderdrukken en onze morele vermogens op te trekken. Religie draagt ertoe bij ons innerlijk leven beter te disciplineren. Religie draagt bij tot levenskunst, wat geen enkel gevestigd seculier instituut zich openlijk tot doel stelt. Zorgzaamheid (lief voor onszelf zijn in tijden van crisis) Gezond pessimisme: aandacht voor de negatieve kenmerken van het condition humaine Perspectief geven en het leven herijken vanuit een ander perspectief Kunst (“Goede kunst is de zintuiglijke voorstelling van die gedachten die het belangrijkst zijn voor het goede functioneren van onze ziel”), beelden kunnen ook mededogen opwekken Architectuur (nood aan tempels voor bespiegeling) Instituten (een permanente status op basis van lidmaatschap, nood aan instituten die zich op menselijke behoeften richten die buiten het bestaande terrein vallen van de politiek, het gezin, de cultuur en de werkplek) Voorbeelden van niet-gelovige auteurs Richard Dawkins: boek “God als misvatting” Christopher Hitchens: boek “God is Not Great. How Religion Poisons Everything” Sam Harris: boek “The End of Faith” Wat bedoelt Bonhoeffer met “wij moeten geloven alsof God niet bestaat?” Antwoord van Jensie Wouters: Achtergrond: Bekering 1933 Hitler wordt kanselier en ‘Führer’ Duitse rijkskerk aanvaardt de anti-Joodse wetten Verzet: Bekennende Kirche en “status confessionis” Bonhoeffer: Geen jood, maar de hele oorlog in de gevangenis gezeten. Enkele dagen voor het einde van de oorlog vermoord. Hij is geen salontheoloog. Hij zegt dat de mensen de bijbel voor hun eigen belang lezen. Hij leest de bijbel kritisch. Geboren in 1906, liberaal protestant, dominee (behoorde tot de betere kringen) Hoofdprobleem: Christus en een wereld die zelfstandig is geworden. Wie is Christus eigenlijk nog voor ons? Bonhoeffer wil zich bevrijden van een religie die uitgaat van een aan mythische en metafysische vooronderstellingen gebonden vroomheid die een God-redder aan de grenzen van het bestaan plaatst. Hij wil komaf maken met het religieus a-priori. Hij wil over God spreken bij het leven en het goede van de mens. Aan de grenzen wordt beter gezwegen en het onopgeloste onopgelost te laten. Bonhoeffer is geen homo religiosus, maar dus ook geen atheïst. Volgens Bonhoeffer is de mens niet meer in staat religieus te zijn. Religie is volgens hem individualistische en subjectivistische vroomheid, gebonden aan mythische en metafysische vooronderstellingen, die een afgescheiden sector in het bestaan vormt. Religie is gebouwd op het idee van een deus ex machina, die we laten opdraven als schijnoplossing voor onoplosbare problemen, of als kracht wanneer de mens tekort schiet. God is nochtans geen surrogaat voor menselijke onwetendheid en onmacht, geen grenswachter, geen randfiguur, geen gatenvuller. Bonhoeffer gaat dan ook op zoek naar een manier waarop het christendom kan zijn zonder religie. God is dan volgens hem Jezus Christus (Jesus is het centrum van het leven), deze is immers de openbaring voor wat God positief voor ons is. We moeten ons heel lang verdiepen in zijn leven, spreken, handelen, lijden en sterven om te zien wat God belooft en vervult. We moeten God in het centrum van ons leven plaatsen en hem niet als een randfiguur hanteren. We moeten ervaren dat hier het menselijk bestaan wordt omgekeerd, want Jezus bestaat alleen voor de ander. Er zijn voor de ander is de beleving van transcendentie. Christus is ons geen religie komen brengen, maar verlossing van al wat ons onmondig houdt (mens is geen homo religiosus). Christus zijn is menszijn. Jezus roept niet op tot een nieuwe religie, maar hij roept op tot het leven… Een mens moet werelds leven, bevrijd van religieuze remmingen. Je moet er zijn voor de andere en niet vluchten (oplossing aan god vragen), maar in de realiteit blijven. God is geen redder, want zo leef je alsof er geen god bestaat, terwijl juist je leven volledig doordrongen moet zijn van god. God= een god die we moeten ervaren in het leven van elke dag ( a-religieus) en niet zozeer een god waarover we moeten spreken als het moeilijk gaat ( religieus) Volgens Bonhoeffer bestaat God wel, je moet alleen leven ALSOF hij niet bestaat. Je moet leven zoals Christus: bidden en goed doen voor anderen. Je mag niet enkel bidden tot God als het nodig is, als je in nood bent. Je bent pas een echte Christen als je dat niet doet, als je gewoon leeft zoals Christus, alsof God niet bestaat (maar je weet wel dat hij bestaat). Wat bedoelt André Glucksmann met 'la troisième mort de Dieu'? In welk opzicht heeft dit standpunt het RZL college beïnvloed? Antwoord Maxine Prinsen Hij beweert dat God 3 keer gestorven is. Gestorven aan het kruis als gevolg van de kritiek van de grote ‘maîtres du soupçon’ (Feuerbach, Marx, Freud) en van het nihilisme (Nietzsche) als gevolg van de confrontatie van de mens van de XXe eeuw met ontluisterende en zinloze massale dodingen van mensen omwille van ideologische redenen Reden waarom mensen nu niet in God geloven: 13% ontreden integristen (te fundamentele denkers) Dood van een naaste 40% omwille van het verschrikkelijke kwaad in de 20ste eeuw (bv: genocide in Rwanda) Of het nu de eerste wereldoorlog is met de holocaust van Verdun, de massale doding van mensen in de Goelag, de uitmoording van 6 miljoen joden, de genocide in Rwanda, één ding is duidelijk: de wreedheid van de XXe eeuw heeft de mens op bijna viscerale wijze doen twijfelen aan het bestaan van God. Zo zegt hij ook dat gebeurtenissen zoals Hirosjima en Auschwitz allemaal elementen van één grote geschiedenis zijn waarin de wreedheid en onmenselijkheid als het ware gaan functioneren als een diep in het levensgevoel geworteld bewijs tegen het bestaan van God. Vergelijking Glucksmann en Toole Toole spreekt over een hedendaagse ervaring van een God waarop men wacht maar die niet komt opdagen. Sommigen vinden dat de standpunten van Glucksmann en Toole te extreem zijn. Maar toch zijn beiden relevant in zoverre dat zij één van de vele uitingen zijn van de overtuiging dat, als gevolg van de wreedheden en genocides van de XXe eeuw, zowel het klassieke probleemloze spreken over God als het spreken over God en de werkelijkheid naar het model van de ‘Verlichting’ niet langer mogelijk zijn. De vraag blijft echter of de ervaring van het extreme kwaad en lijden wel noodzakelijk, zoals Gluckmann beweert, een derde en zo goed als definitieve dood van God betekent. Ook na de genocides, ook na Auschwitz zijn gelovigen blijven bidden tot en spreken over God. Theologen hebben gezocht naar een nieuwe taal om de hedendaagse ervaring van God bespreekbaar te maken. Nagekeken door Tim Pollenus en geen verdere aanvulling mogelijk, aangevuld met notitie uit de les door Isaline Put (blauw). Hoe interpreteren Sölle en Moltman de uitspraak 'hij hangt aan de galg' in het verhaal van Elie Wiesel? Waarom is hun uitleg onverzoenbaar met Wiesel’s ervaring? Antwoord Jelle Ruytings Deze uitspraak van Elie Wiesel situeert zich op het moment dat de SS’ers een kleine jongen ophangen. Alle andere kampgevangenen moeten dan defileren langs de galg en de jongen in de ogen kijken. Iemand vraagt ‘Waar is God nu?’ En Elie Wiesel denkt: ‘Hij is hier opgehangen aan deze galg’. Sölle en Moltmann citeren dit fragment in een context waar zij het uitdrukkelijk hebben over de kruisdood van Jezus: ze maken een verbinding tussen Auschwitz en Golgotha. Moltmann stelt dat we niets anders kunnen zeggen dan dat God opgehangen is aan deze galg. Elke andere verklaring of uitspraak zou godslastering zijn. Ook christenen kunnen op de vraag van dit lijden geen ander antwoord geven: hier moet gesproken worden van ‘een lijden van God’. Verder werpt Moltmann de vraag op of dit lijden van God misschien iets onthult over het lijden in God. Dit werkt hij uit door het lijden binnen te voeren in wat hij noemt de trinitaire godsgeschiedenis (= God vernedert zichzelf in de dood van de gekruisigde zoon en verheft de mens in de opwekking van Christus). Zo wordt volgens Moltmann God in het negatieve waargenomen, en bijgevolg ook het negatieve in God. Dat God in Auschwitz zelf aan de galg hing, impliceert dan dat Auschwitz, evenals het kruis van Christus, in God zelf is, nl. opgenomen in de smart van de Vader, in de overgave van de Zoon en in de kracht van de Geest. Sölle geeft een vergelijkbare, maar minder diepgaande interpretatie van Wiesels tekst. God hangt aan de galg betekent voor haar twee dingen. De uitspraak zegt iets over God (God is geen beul en ook geen toeschouwer, maar staat aan de kant van de slachtoffers), maar tegelijkertijd is de uitspraak ook een uitspraak over de jongen die wordt opgehangen: ‘Hij hangt aan de galg’ moeten we zien zoals de belijdende uitspraak van de honderdman uit de bijbel: ‘waarlijk, deze was Gods Zoon’. Sölle bedoelt hiermee dat allen, ieder afzonderlijk van de zes miljoen gestorven joden, Gods geliefde zoon is geweest. Voor Eli Wiesel zelf betekent de galg in Auschwitz totaal het tegenovergestelde van het kruis op Golgotha. Het is geen offer, teken van solidariteit of verzoening (dat was het kruis wel), maar een teken van absolute wanhoop, van volstrekt zinloze, onbegrijpelijke vernietiging. Wiesels geloof in God en de mens werd volledig verteerd in Auschwitz. De realiteit van God kan niet samengaan met de realiteit van Auschwitz. Niet de vraag of God na Auschwitz nog bestaat kwelt Wiesel als overlevende jood, maar wel de vraag waarom God in Auschwitz heeft gezwegen. Nagekeken door Siebe De Voogt en Pieter Vanhaeren (volledig antwoord) Leg uit: Levinas is tegen religie, maar aanvaardt toch het bestaan van God. Antwoord van Manon Beerten: Levinas heeft de Duitse filosofie aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen en beseft dat de Duitse filosofie mede de oorzaak is van het totalitarisme en het nazisme. “Als je alles wil denken, sluit je alles uit wat niet in het denken past”. De goddelijke oorsprong van de mens is nu een raadsel en geen fenomeen. Levinas beklemtoont dat het atheïsme als radicale zelfbevestiging een positieve mogelijkheid is van de mens en een bevrijding van elke vorm van mythe en magie. Elke vorm van godsgeloof is voor hem slechts geconcretiseerd (= krijgt een vaste vorm) in de ethische inzet (= het zedelijk gevoel) voor de ‘Ander’. God kan dus enkel ontdekt worden door het gelaat van de andere, maar is niet gelijk aan die andere. De Godservaring is niet mogelijk als een ervaring met twee (ik-jij), maar als een intrigue met drie (ik-jij-Hij). God is de derde persoon, Afwezige in onze relatie tot de concrete medemens. Indien het juist is dat we God nooit kunnen raken buiten de relatie met de medemens, dan betekent dit ook dat God nooit als een ‘jij’ op ons afkomt. Alleen de medemens komt als een ‘jij’ op ons af. Elke vorm van godsgeloof concretiseert (krijgt vaste vorm) zich dus slechts in de ethische inzet voor de Ander. De godservaring is altijd een “intrigue met drie”. Wanneer we geconfronteerd worden met de Ander, ervaren we dat we hem niet volledig kunnen beheersen. Hij ontsnapt aan mij en is een vreemde die appèl doet op mijn inzet en gastvrijheid. Deze ethische ervaring (of zedelijk gevoel) valt samen met de verbondenheid met God. Dit geldt tegelijkertijd voor heel de mensheid. De Ander is met andere woorden oneindig. En hier komt juist de godservaring naar voren. Wanneer de godverwijzing ontbreekt dreigt het oneindige uit te monden op een eindeloze verwijzing naar anderen zonder eindterm. De verwijzing naar God als absolute oorsprong van de Ander maakt dat we ons ethisch moeten gedragen tegenover deze Ander. De verschijning van de medemens is het spoor van Gods schepping. We merken echter dat de ander altijd een beetje los van ons staat, hij ontsnapt aan onze verwachtingen, ideeën en behoeften. Hij verwijst ook altijd naar alle anderen. Het gelaat van de Ander opent de gehele mensheid. De verschijning van de medemens reveleert een spoor van iemand die voorbijgegaan is, het spoor van het vermoeden van Gods Voorbijgaan. De goddelijke oorsprong is een raadsel (iets dat verschijnt zonder zich te tonen). Gods revelatie is een raadsel, er is enkel een zinspeling , een ervaring die reeds voorbij is wanneer ik haar bemerk. God kan zelf nooit gezien of rechtstreeks ervaren worden, god is een raadsel, iets dat verschijnt zonder zich te tonen. Men bereikt God in de relatie tot de medemens. Het spoor dat God nalaat is enkel te bespeuren in het anders-zijn van andere mensen. God is afwezig (God is altijd weer voorbij), maar gaat wel deel uitmaken van mijn leefwereld, doordat ik het spoor (ie eigenlijk de schepping, de absolute oorsprong van de mens) erken. Naar God toegaan is dan ook niet het spoor volgen, maar gaan naar de anderen die zich in zijn spoor bevinden en die anderen rechtvaardig behandelen. De absolute oorsprong krijgt weer betekenis in de ervaring van god als derde persoon. God ervaren we steeds als de Derde persoon, de afwezige in onze relatie tot de concrete medemens. Dus nooit een ik-jij relatie, maar een ik-jij-Hij relatie. God komt nooit als een ‘jij’ op ons af., maar ook de medemens geeft zich nooit helemaal als een ‘jij.’ Hij staat ergens los van ons. Deze afwezigheid van de Ander betekent concreet zijn verbondenheid met God. Levinas bepaalt religie als de band die zich vestigt tussen het zelf en de Ander zonder een totaliteit te vormen. De ethische relatie tot de medemens is terzelfdetijd de religieuze godsverhouding (de drie-relatie). Belangrijk is dat God en de medemens niet samenvallen!!! Aanvulling van Tom Fabes: Levinas zegt dat het atheïsme teken staat voor de zelfstandigheid van het subject en dat is een goede zaak. Eerst moeten mensen een zelfstandige visie hebben waarna ze op basis van die visie ofwel kan gaan geloven ofwel niet. Het atheïsme is dus een voorwaarde tot geloven voor Levinas. Maar dat geloven dat kan plaatsvinden na het atheïsme moet er een zijn zonder religie, een gedesacraliseerd geloof want dat kan totaliserend werken en totalitarisme is af te wijzen omdat het alles wat niet past binnen het systeem elimineert. De religie, het sacrale, doet mensen opgaan in het goddelijke en ze niet meer laten nadenken. We moeten niet opgaan in deze religie en bovenwereldse elementen maar net ons concreet inzetten voor de Ander en voor gerechtigheid. In deze band met de Ander ligt volgens Levinas net de godservaring. We kunnen God niet zelf bereiken, hij laat zich niet zien. We kunnen hem enkel bereiken door de relatie met de medemens, met de Ander. Die “Ander” staat altijd een beetje los van ons. Door goed te doen voor de ander, doen we goed voor God. Hij is de Derde persoon, de afwezige in de relatie tussen ik en de ander. Een relatie met een andere is altijd ook een relatie tussen ik-de ander-God. Religie verschijnt volgens Levinas in de relatie tussen ik en de ander. God wordt van zijn voetstuk geplaatst als totalitair en het atheïsme moet ervoor zorgen dat mensen het hoofd koel houden en niet zoals bij de Nazi’s opgeslokt worden door totaliserende riten en sacrale elementen die ervoor zorgen dat de mens niet meer zelfstandig nadenkt. Levinas wil de mens aanzetten tot goed doen. Aanvulling Shana Egana: Voor Levinas staat de Ander centraal. Dit weerloos schepsel doet een appèl op ieders verantwoordelijkheid en wordt met een hoofdletter geschreven om het ‘onophefbaar anders-zijn van de andere’ te benadrukken. De relatie tot God staat niet naast en los van de relatie tot de Ander. God heeft betrekking op het verleden, dit wil zeggen, dat Hij de Ongrijpbare is die voorbijgegaan is en ons heeft achtergelaten met de Ander. Volgens Levinas zullen we God zien in het gelaat van de Ander wanneer we beantwoorden aan het appèl van die Andere. Er kan dus geen sprake zijn van religieus verticalisme want God staat niet boven de mens, maar is terug te vinden in het gelaat van de Ander. Waarom zijn politieke theologen tegen de privatisering van het geloof en wat heeft dit te maken met de verwerping van de ‘twee-rijken-leer'? Antwoord van Jolien Trekels en Yelle Pypops: Theologie en religie worden steeds meer geprivatiseerd waardoor de band tussen maatschappij en kerk steeds minder duidelijk wordt. Metz stelt dat er aan die privatisring een aantal nadelen en zelfs gevaren verbonden zijn en besluit dan ook dat de privatisering van geloof geen goede zaak is : Geloof en de boodschap van Jezus zouden een openbare proclamatie moeten inhouden, zoniet dreigt de band met de maatschappij, waar ze betrekking op heeft, verloren te gaan. Het Heilige woord is geen louter persoonlijke mededeling. Ontprivatisering moet samengaan met ontmythologisering aangezien de moderne, redelijke mens de boodschappen niet meer uit de vol mythe stekende verhalen van de bijbel kan halen, moet deze ontmythologiseert worden teneinde hun boodschap niet te verliezen of irrelevant te worden. Theologie kan een eenling niet raken in zijn existentie, want existentie is verbonden met maatschappelijke mobiliteit en de bredere maatschappelijke context. Privatisering maakt een onkritische kerk mogelijk. Bv nazi-Duitsland. Dit mag zeker niet gebeuren en was de concrete aanleiding voor ontstaan politieke theologie. Door privatisering krijgt theologie de schijn van een vrijblijvende maatgevendheid. Kerk kan immers geen werkelijke impulsen uitzenden, enkel vrijblijvend en op de persoon gericht. Hier tegenover staat de ‘twee-rijken-leer’ van Luther dat gericht was tegen één van de grootste problemen van de katholieke kerk, nl. de verstrengeling van politieke en religieuze belangen. De Paus had immers religieuze macht als afgevaardigde van God op aarde maar had eveneens politieke/wereldlijke macht door zijn bezit over de Pauselijke staten in Italie en streefde ook voor een verdere uitbreiding hiervan. Volgens Luther leidt dit samengaan tot problemen. Zijn tweerijken-leer was hiervoor de oplossing: geestelijke regime en niet het politieke regime is basis van theologie. De Paus wilde ze beide bezitten en een zulke vermenging komt de theologie en de godsdienst niet ten goede. Luther predikte dan ook een scheiding van kerk en staat. Één nuancering moet nog verder in acht genomen worden: de staat moest wel grondvesten op de moraal van de religie. Dit is een belangrijk voorbehoud. Er zijn dus twee sferen: de politieke sfeer met eigen wetmatigheden en een godsdienstige sfeer. Deze protestantse kritiek op de katholieke kerk, verder versterkt door de Verlichtingsidealen van de Franse Revolutie, hebben het steeds invloedrijkere proces van privatisering van religie in gang gezet. De twee-rijken-leer zorgde voor het einde van enige vorm van staatsgodsdienst of theocratie in het Westen inluidt en kondigde de tijd van privatisering en scheiding van kerk en staat aan. Antwoord Aagje Cateau Tweerijkenleer (protestanten; Luther en Spinoza): er zijn twee sferen: het publieke leven met haar eigen wetmatigheden en het rijk waar personen zich persoonlijk bekeren tot God. Dus het publieke leven los van theologische argumenten. Er moet zo zakelijk mogelijk voor goede oplossingen worden gekozen. De twee-rijken-leer gaat ervan uit dat er een scheiding moet zijn tussen kerk en staat. Politieke en maatschappelijke directieven vloeien niet voort uit het christelijke geloof, maar uit een algemeen menselijke wijsheid. Er zijn dus twee sferen: het publieke leven met eigen wetmatigheden en het rijk waar personen zich persoonlijk bekeren tot God. Dus het politieke leven los vvan de theologische argumenten. Een goed voorbeeld van deze leer is het gedachtengoed van Paul Tillich. Hij aanvaardt de secularisatie van de wereld enerzijds, maar behoudt de theologie, die een zaak wordt van de kerk. Theologie houdt zich volgens Tillich bezig met wat ons onvoorwaardelijk aangaat. Politieke en sociale overwegingen vallen bijgevolg buiten dit domein, want zij gaan ons slechts voorwaardelijk, voorlopig en relatief aan. De theologie moet zich buiten de arena van voorlopige overwegingen houden. Hegeen ons onvoorwaardelijk aangaat, beslist over ons zijn of niet-zijn. Datgene dat ons onvoorwaardelijk aangaat, noemen wij God, en het is het antwoord op de vraag die in de eindigheid van de mens besloten ligt. Deze vraag is de vraag naar een zijn dat het nietzijn overwint, en de mens op grond van de overwinning van zijn angst in weerwil van het nietzijn ‘moed om te zijn’ geeft. Jezus staat symbool voor dit nieuwe zijn. De kerk is dan ook niet de inhoud van van hetgeen ons onvoorwaardelijk aangaat, maar degene van wie de kerk getuigt. Allerlei vormen van cultuur (ook buiten de kerk) brengen tot uitdrukking wat ons onvoorwaardelijk aangaat. Religie is bijgevolg de zingevende substantie van cultuur. Tillichs opvatting over theologie en geloof maakt dan, dat het gaat om een subjectiviteitservaring, waarbij de politieke en sociale dimensies in de schaduw staan. Religie blijft een privézaak. Hoewel voor Tillich de theologie ‘een functie van de kerk’ is, is zijn theologie toch een echte cultuurtheologie, want de cultuur, waarin de mensen van alle tijden en plaatsten op de vragen die voortvloeien uit hun fundamentele situatie reageren door hun leven op een bepaalde manier vorm te geven, is voor hem het eigenlijke draagvlak van het religieuze en de meest algemen manifestatie van het absolute: religie is de substantie van de cultuur – cultuur is de vorm van religie. Het is de taak van de theoloog om de waarheid van de christelijke boodschap te verklaren en voor elke generatie opnieuw te interpreteren. Hij staat dus in de spanning tussen de eeuwige waarheid en de situatie an zijn tijd, waarin deze waarheid gehoor moet vinden, correlatie van traditie en situatie. Voorbeeld: in politieke milieus wordt vaak met veel waardering gesproken over de verantwoordelijkheidszin en het realisme van de politici die rekening houden met de logica van de macht en hun handen durven vuilmaken, terwijl dikwijls wordt neergekeken op het “naiëve” idealisme van diegenen die zich laten leiden door hun trouw aan levensbeschouwelijke idealen. Hier schuilt de visie achter dat een echte politicus zijn handelen niet kan of mag laten bepalen door zijn mooie ideeën of zijn bekommernis om een zuivere intentie te bewaren. Hij moet zijn verantwoordelijkheid durven opnemen en de macht veroveren om goede doelen te bereiken. Men opteert hier dus voor een duidelijke scheiding tussen overtuigingsethiek en verantwoordelijkheidsethiek. Een politicus moet dus zijn verantwoordelijkheid durven opnemen en zijn ethische idealen aan de kant durven schuiven voor goede doelen te bereiken. In een “onttoverde” wereld is de waarderationaliteit niet meer allesoverheersend en bepaalt de instrumentele rationaliteit het handelen binnen specifieke domeinen als de politiek. Een moderne versie van deze twee-rijken-leer geniet in de hedendaagse samenleving heel wat bijval. De populariteit ervan hangt samen met het feit dat de twee-rijken-leer de autonomie van de politiek veilig stelt tegenover kerkelijke of ideologische bevoogding. Daarnaast spreekt er ook waardering uit voor de verantwoordelijkheidszin en het realisme van politici die ‘hun handen vuil durven maken’. Daarmee hangt een zeker misprijzen samen ten aanzien van het naïeve idealisme van politici die zich al te zeer laten leiden door trouw aan idealen. De tegenstelling tussen de beide ‘rijken’ wordt nog versterkt door technocraten en belangengroepen. De meest geciteerde auteur is in dit verband wellicht M. Weber, die met ‘Politik als Beruf’ een belangrijke bijdrage deed aan de discussie omtrent de verhouding tussen politiek en geloof. Vaak wordt ervan uitgegaan dat Weber met zijn artikel vooral wou wijzen op de kloof die gaapt tussen de Gesinnungsethik (de ethiek van de hogere idealen of overtuigingsmoraal) en de Verantwortungsethik (de realistische, functionele verantwoordelijkheidsmoraal). De beide zouden onverzoenbaar zijn en wie aan politiek wil doen, moet dan ook zijn hogere idealen vaarwel zeggen en zijn mouwen opstropen voor het vuile werk van de ‘echte’ politiek. Nochtans maakt een grondige lezing van ‘Politik als Beruf’ duidelijk dat Webers visie niet herleid mag worden tot een betoog over de onmogelijkheid (religieuze) idealen te verzoenen met een actieve rol in de politiek. Weber wou met zijn betoog vooral reageren tegen hen die zich louter op grond van ethisch-religieuze gronden rechtstreeks met politiek bemoeien. Een politicus moet immers bereid zijn ethisch laakbare middelen te gebruiken om tot resultaten te komen. Daarnaast moet een politicus echter ook beschikken over een gezonde dosis passie. Inzet en toewijding zijn nodig om de moed op te brengen ‘de handen in de spaken van de geschiedenis te steken’. Weber acht dus toch een zekere eenheid mogelijk tussen beide ‘rijken’. Een moedig politicus moet immers zowel over verantwoordelijkheidzin en inzicht beschikken als over toewijding aan zijn idealen. Volgens Denton en Mitroff zijn managers en leiders ervan overtuigd dat spiritualiteit hen helpt om het leven als eenheid te beleven. Geldt dit ook voor geïnstitutionaliseerde religie en wat zouden Douglas Hicks en Thierry Pauchant hierover zeggen? . Antwoord van Rob van Roy: Zie Religie, zingeving & levensbeshouwing: inleiding – Johan Verstraeten; pp. 4 – 6 Ethics and Spirituality at work: Introduction: Ethical and spiritual management addresses the need for meaning in the workplace – Thierry Pauchant; Religion and the workplace: The corporate interest in spirituality – Douglas Hicks; Spirituality at work: the next major challenge in management – Ian Mitroff; Powerpoint 3 – slides 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23 & 24 Denton & Mitroff deden een onderzoek a.d.h.v. interviews met mnagers & top executives. Hieruit bleek dat 92 % aandacht willen schenken aan spirituele principes (maar angst voor new age). Spiritualiteit is de weg naar een meer geïntegreerd leven (= oplossing voor verkokering). Maar er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen spiritualiteit en religie:  Spiritualiteit: ervaring van heelheid, overwinning, fragmentatie & meer geïntegreerd leven  gevoel deel te zijn van een groter geheel & draagt bij tot het realiseren van het volle potentieel van een mens als mens in de werksfeer  Religie: negatieve connotaties: dogmatisch, intolerant, geen aandacht voor het individu  Denton & Mitroff verwerpen visie dat private issues buiten de werkplaats gehouden moeten worden  geen enkele organisatie kan leven zonder bezieling en spiritualiteit  maar religie wordt dus afgewezen  Deze visie wordt genuanceerd door Pauchant en in vraag gesteld door Hicks Douglas Hicks: definitie van spiritualiteit klopt niet  meeste mensen zijn spiritueel via concrete godsdiensten of tradities  maar vaak verwarring van spiritualiteit met dingen als team spirit, human spirit en community spirit  tegenstelling tussen religie en spiritualiteit klopt niet en wat nodig is, is een manier om met de spirituele en religieuze verschillen te leven, ze te begrijpen en ze te erkennen in een werkplaats  Dit kan resulteren uit een open dialoog en door het delen van ideeën  leiders moeten zorgen voor het insluiten van religie en spiritualiteit in de werksfeer Ook leren omgaan met conflicten is een kenmerk van goed leiderschap  ruimte scheppen voor het delen van ideeën, verschillende feestdagen en weekindelingen Thierry Pauchant: de situatie is complexer dan beschreven door Mitroff & Denton  men moet rekening houden met twee reeksen kenmerken die 9 groepen vormen: Modernisten vs. traditionalisten vs. transmodernisten Amplificatie, ontsnapping, transformatie en vernieuwing Pleit voor een systematische benadering met een integratie van het prepersoonlijk (materie), persoonlijke (mentale niveau) en het transpersoonlijke perspectief (spirituele niveau) en dit op het persoonlijke en het collectieve niveau  een integratie van het ware, mooie & goede Nagelezen door Jonas Bervoets & Lien Bruyland. Volledig antwoord. Wat bedoelt Chris Lowney met ‘contemplatie in de actie’? Waarom is dit zo belangrijk voor leiderschap? Antwoord van Laetitia Velge PP leiderschap en spiritualiteit: slide 40 Tekst Heroic Leadership, Chris Lowney Wezenlijke betekenis van contemplatie in de actie: : de aandacht steeds opnieuw richten op wat wezenlijk is, voorbij wat triviaal en opportunistisch is (André Delbecq). Contemplatie in de actie vraagt inzicht in je fundamentele doelen (zowel van de organisatie als van jezelf) en vraagt voortdurende onderscheiding en terugblik. Dit betekent dat je je eigen acties uit de war moet brengen door jezelf vragen te stellen ( wat vind ik belangrijk? Spendeer ik daar te veel/ te weinig tijd aan? Is dit wat ik wil?...). Je moet een onderscheid maken in je leven over wat belangrijk en wat niet belangrijk is voor jou (triviaal of fundamenteel). Zonder dit te doen kan je niet tot leiderschap komen. De 4 pilaren van leiderschap volgens de jezuïeten zijn: - Zelfbewustzijn: het begrijpen van je sterke en zwakke punten, je waarden en je wereldbeeld - Capaciteit: ‘vertrouwsvol’ innoveren en het omarmen de adaptatie aan een veranderende wereld - Liefde: andere aanmoedigen met een positieve, ondersteunende houding - Heldendom: jezelf en anderen ‘energie geven’ door te kiezen voor ambitieuze doelstellingen en een passie om uit te blinken Om de dag van vandaag een leider te worden moet je jezelf kennen, dit doe je door de 4 pilaren toe te passen ( een nieuwe wereld omarmen, elkaar graag zien,..) Voor hem is de moraal van het verhaal dat zelfbewustzijn vrij maakt, alleen wie vrij is kan zich engageren. Antwoord van Elisa Verbist Ppt: Leiderschap slide 40 Tekst: Lowney over heroic leadership Chris Lowney: Jezuit Heroic Leadership Kern van de contemplatie: contemplatie in de actie Integratie van actie (werken, zelf toekomst maken ipv het zien gebeuren) en contemplatie (leren zien, bezinning, zich meer ontvankelijk opstellen). Contemplatie in de actie kan vele betekenissen hebben, maar wezenlijk: de aandacht steeds opnieuw richten op wat wezenlijk is, voorbij wat triviaal en opportunistisch is (André Delbecq) Dit vraagt inzicht in je fundamentele doelen (zowel van de organisatie als van jezelf) en voortdurende onderscheiding en terugblik. Men moet vragen stellen (waar geef ik om; wat wil ik; hoe pas ik in de wereld?) en onderscheid maken tussen triviaal en fundamenteel (Hoeveel tijd besteed ik aan wat ik belangrijk vind? Hoe komt dat? vb. Politici te veel bezig met triviale dossiers.) Spiritualiteit is het belangrijke onderscheiden van het triviale. Men moet dit eerst beslissen vooral men leiderschap kan geven. Men moet de warboel in uw eigen acties zien, zodat men zichzelf kan verbeteren en op orde zetten. Vindingrijkheid- zelfzekere, optimistische innovatie- hangt samen met onverschilligheid (vrij van vooroordelen, vrij om het even welke actie te kiezen). De vrijheid om de veranderende wereld te lezen en op te reageren. Men moet instrument zijn van de veranderende wereld: Leiders => zichzelf kennen, een veranderende wereld omarmen en van anderen houden, hoog mikken. Dit houdt in: Nieuwe ideeën, culturen ontdekken; zichzelf bevrijden van gewoontes, vooroordelen en culturele voorkeuren. Liefde is ook belangrijk. Liefde drijft tot actie: liefde manifesteert zich meer in daden dan in woorden. Positieve energie, loyaliteit en affectie, elkaar respecteren, waarderen, vertrouwen is ook belangrijk dus men moet het succes van team en collega’s ondersteunen. Liefdegedreven leiderschap: De visie het talent, potentieel, en waarde van elke persoon te zien. Maar gehechtheid aan geld is slecht: aandacht trekken, onzeker over talent en waarde. Gehechtheid en angsten controleren beslissingen en acties. Aanvullingen van Anke Swinnen Achtergrond: De moderne mens is een leeg subject geworden, er is nauwelijks nog direct contact met het innerlijke. De mens gaat deze leegte proberen te vullen met werk en met het nastreven van eigen profijt. Op die manier ontstaat work-a-holisme. Men verliest de link met zichzelf en met de werkelijkheid. Het gevolg hiervan is dat de mensen constant gehaast zijn, een te drukke agenda hebben, overhaaste (en niet altijd goed onderbouwde) beslissingen nemen. Dit geldt dus zeker voor leiders. Oplossing: Belang van de herontdekking van contemplatie (een soort van bezinning, meditatie). Contemplatie betekent het volgende: De werkelijkheid leren beschouwen zoals ze is (ipv zich te laten leiden door bestuurlijke theorieën, die vaak maar weinig rekening houden met hoe het er echt aan toegaat in de werkelijkheid). Luisteren naar mensen (ge-hoorzaamheid, ruimte voor tegenspraak en inspraak, gevaar van alleen te luisteren naar wat men graag hoort, het belang van betrokkenheid. Narcistische leiders luisteren bv niet en leren zo niet bij). Gezonde passiviteit (zichzelf openstellen voor het onverwachte, de neiging om alles onder controle te houden loslaten. Dit is namelijk een groot obstakel voor innovatie.) Volgens Lowney moet deze contemplatie ook door leiders toegepast worden, tijdens het leidinggeven. Hij noemt dit ‘Contemplatie in de actie’. Dit houdt het volgende in: Contemplatie in de actie kan vele betekenissen hebben, maar wezenlijk: de aandacht steeds opnieuw richten op wat wezenlijk is, voorbij wat triviaal en opportunistisch is (André Delbecq). Een leider moet alles doen wat hij kan om het fundamentele te realiseren, en moet durven risico’s te nemen. Vraagt inzicht in je fundamentele doelen (zowel van de organisatie als van jezelf). Een constante zelfevaluatie is dus nodig: leiders moeten hun sterktes en zwaktes kennen en die durven toegeven. Dit alles zorgt voor het volgende en is daarom van belang bij leiderschap: Ontdekking van vrijheid om het juiste te doen: het einde van de afhankelijkheidsrelatie van een mens die leeft ‘to please the other’ (wat leiderschap onmogelijk maakt, want als men alleen maar de ander of het systeem wil plezieren, dan is dat afhankelijkheid en geen leiderschap), alsook het einde van het mimetische (na-aperige) gedrag van (top)managers. Paradox van de meditatie: door meer aandacht voor eigen innerlijkheid, krijgt men meer aandacht voor de ander (alternatief voor narcistisch leiderschap: de narcistische leider onderwerpt de ander aan zichzelf) Vertrouwen als medicijn tegen een ‘cultuur van het geïnstitutionaliseerd wantrouwen’ (cf. Chris Lowney, Heroic Leadership): het beste in mensen aanspreken geeft hen energie en zorgt voor een efficiëntere werking. Een bedrijf zal uiteindelijk beter draaien en meer bezield zijn (en overkomen) wanneer er een leider aan het hoofd staat die contemplatie in de actie toepast. Dit brengt natuurlijk alleen maar voordelen met zich mee. Essentie van wat Chris Lowney allemaal schrijft: Er is innerlijke kracht nodig om het juiste te kunnen doen. (zeker bij leiderschap is deze innerlijke kracht dus van groot belang, want het is belangrijk dat leiders van grote bedrijven het juiste doen en zeker hun macht niet misbruiken) Antwoord Margot Vandermeulen Wat bedoelt Chris Lowney met ‘contemplatie in de actie’? Het begrip ‘contemplatie in de actie’ kan meerdere betekenissen hebben maar in de essentie gaat het over de aandacht steeds opnieuw richten op wat wezenlijk of echt belangrijk is. Hierbij worden triviale zaken aan de kant geschoven. Om je te kunnen richten op wat echt belangrijk is, is het cruciaal dat je inzicht heb in je eigen fundamentele doelen en die van de organisatie waarin je leeft. Aandacht moet geschonken worden aan de essentiële zaken, daarom moet er voortdurend een onderscheid gemaakt worden. Waarom is dit zo belangrijk voor leiderschap? Dit begrip is belangrijk voor een leider omdat een succesvol leider duidelijk moet weten wie hij is, welke waarden en principes hij koestert en welk doel hij wil bereiken. Hiernaast moet hij ook bewust zijn van de hindernissen die hem van zijn doel kunnen weghouden. Daarom is het zo belangrijk om het triviale van het cruciale te kunnen scheiden. Voordat een leider volgers in een bepaalde richting wil sturen moet deze nadenken over de waarden die hij aan deze volgers wil doorgeven. Een goede leider benut niet alleen zijn eigen potentieel ten volle maar probeert er ook voor te zorgen dat het leiderschapspotentieel van zijn volgers ontdekt en benut wordt. De vaardigheid om dit onderscheid te maken is voor iedereen belangrijk omdat we allen het potentieel bezitten om een leider te zijn op basis van de waarden die we hanteren. Velen doen dit echter onbewust, zij zien zichzelf niet noodzakelijk als een leider. Om de volledige mogelijkheden tot leiding geven te benutten moeten we uitdrukkelijker zijn over onszelf als leider, de soort leider die we willen zijn en hoe we dat zien binnen alle gebieden waarin we actief zijn. Een leider die weet wat hij wil bereiken zal succesvoller zijn. Het zijn dus geen specifieke technieken of tactieken die leiderschap stimuleren maar wel bepaalde waarden. Toen de jezuïeten in de jaren 1540 hun organisatie opzetten, gingen zij op zoek naar de allerbeste kandidaten. Vaak worden leiderschap en ‘de beste zijn’ in verband gebracht met kenmerken zoals rijkdom, roem en macht. Maar de zestiende-eeuwse jezuïeten zouden deze begrippen op een heel andere manier hebben opgevat. De vier ‘zuilen’ van persoonlijk leiderschap zijn volgens hen: zelfkennis, vindingrijkheid, heldhaftigheid, en liefde. Zelfkennis: om een leider te kunnen zijn, moet men zijn eigen sterktes en zwakheden, waarden en wereldbeeld te kennen en weten welke invloed men op de wereld wil uitoefenen. Vindingrijkheid: leiders vernieuwen en passen zich aan een veranderende wereld aan. Liefde: leiders trekken anderen aan door een positieve houding die hun mogelijkheden opent en die getuigt van respect voor hun fundamentele waardigheid. Heldhaftigheid: leiders voeden zichzelf en anderen met grote ambities en een passie om uit te blinken, en met doelen die groter zijn dan het ego van de persoon. In welk opzicht kan men zeggen dat de aandacht voor spiritualiteit te maken heeft met nieuwe opvattingen over leiderschap? Antwoord van Michiel Thijs en Evelien Van den Broeck: Een leider is meer geworden dan een manager. Men moet zelfs geen hoge functie bekleden om een leider te zijn. Het draait om “doing the right thing” en om “know-why”, eerder dan om “know-how”. Authentiek leiderschap focust zich op het beste in mensen, binnen een gezond ethisch kader. Theory U: While management is about getting things done, leadership is about creating and cultivating the larger context – the fertile common ground and soil – in which things can happen. Fry: Mensen willen intrinsieke motivatie + dat betekenis gegeven wordt aan wat zij doen + begrepen en gewaardeerd worden. Om dit mogelijk te maken is spiritualiteit nodig. Vooral belangrijk: Mitroff Studie bij 230 managers & executives: 92% zou aandacht willen schenken aan spirituele principes MAAR: terughoudend omwille van link met new age. Spiritualiteit is voor hen een weg naar een meer geïntegreerd leven Werk = meaning-making process MAAR: Spiritualiteit ≠ religie Spiritualiteit = ervaring van heelheid, overwinning, fragmentatie (opmerking door ignace; spiritualiteit maakt komaf met fragmentatie?), een meer geïntegreerd leven, draagt bij tot het 'realiseren van het volle potentieel van het mens-zijn' in de werksfeer. Het is meer openminded, tolerant en is gebaseerd op het individu. Spirituele taal, symbolen en rituelen zijn acceptabel op het werk, religiositeit daarentegen niet. Mittrof: “Geen enkele organisatie kan zonder spiritualiteit en beleving. Altijd private issues binnen de werksfeer.” Voor er spiritualiteit op de werksfeer gebracht word is er meestal eerst een behoefte aan een crisis van betekenis. Er zijn 5 wegen van organisaties in verband met religie en spiritualiteit die men hierna kan inslaan: Religious-based organization: (positief t.o.v. religie en spiritualiteit) evolutionary organization: (positief tov spiritualiteit) was al één, maar is getransformeerd recovering organization: (positief tov spiritualiteit) waar leiders herstellen (bv alcoholisme) responsible organization: (positief t.o.v. spiritualiteit) gebaseerd op de visie van de stichter, geleid op grond van spirituele principes en sociale waarden value based organization: niet gebaseerd op spirituele of religieuze waarden Kritiek: 1) Hicks: “Mitroff verwart spiritualiteit met team spirit, community spirit, human spirit. Religie en spiritualiteit onafscheidelijk met mekaar verbonden.” 2) Pauchant: “Situatie is veel complexer dan Mitroff 't voorstelt. Spiritualiteit wordt een markt, boeken over spiritualiteit & leiderschap in de lift. Opkomst person-centered leadership Reactie op stress en burnout De bezielde onderneming begint met bezield leiderschap Maatschappelijke veranderingen ook van belang (werkplaats als bron van gemeenschapsleven, migratie en diversiteit, new age tradities,.. ) kleine toevoeging door ignace deroost; de nieuwe opvattingen over leiderschap omvatten de postmoderne opvattingen over het taylorisme. Daar waar Frederick Winslow Taylor het nut inzag van het opdelen van het arbeidsproces ontstaan bij nieuwe leiders de inzichten dat dit tegelijkertijd ook demotiverend werkt voor de werknemers en hen fractioneert. hieruit is het person-centered management, of zoals gerefereerd naar Jeanne Plas het person-centered leadersip ontstaan. Centraal hierbij is de idee dat de 'hele' persoon van de werknemer naar het werk gaat, en men dus de muur moet platgooien tussen werk en privé ervaringen. dit aan de hand van spiritualiteit. spiritualiteit moet hierbij vooral aanzien worden vanuit het oogpunt van een gedeeld waarden en normen patroon en een sterke interrelationele band tussen zowel werknemers als leider/baas, het zorgt voor een aangenamere werksfeer wat volgens deze 'bedrijfsideologie' zich mede zou kunnen voltrekken in een verhoogde productiviteit en minder conflictsituaties op de werkvloer. zoals hierboven ook al aangehaald wordt er aandacht besteed aan spiritualiteit, en niet zo zeer met religie. Dit omdat religie meer verschillen inhoud die het conflictverminderend effect van spiritualiteit zou kunnen teniet doen. ook wordt bij religie geen komaf gemaakt met culturele verschillen binnen het bedrijf. Antwoord Marianne Verachtert In de moderne post-industriële en postmoderne maatschappij, waarin belangrijke verschuivingen optreden op alle mogelijke vlakken (globalisatie, verschuiving van economische belangen, geo-politieke conflicten, ecologische bedreigingen, enz.), is er ook een grondige verschuiving opgetreden inzake het mensbeeld. De recente economische crisis heeft bv. de “Occupy Wallstreet-beweging” en de “indignados” in het leven geroepen, als uitingen van de beweging naar een nieuw perspectief. Tot de tweede wereldoorlog was de invloed van de georganiseerde religie in de Westerse wereld dominant en hadden vertegenwoordigden religieuze instituten ook een maatschappelijke machtsbasis, maar daarna trad steeds sterker de secularisering in, waardoor ook een zekere leegstand intrad op het vlak van persoonlijke spirituele beleving. Vanaf de naoorlogse jaren groeide geleidelijk terug de nood aan nieuwe spirituele diepgang (bv. randkerkelijke geloofsbewegingen als Taizé, belangstelling voor Oosterse spiritualiteit en meditatietechnieken, “new age”…) Intussen vereiste de economische ontwikkeling ook nieuwe benaderingen inzake managementstechnieken en personeelsbeheer. Er wordt afgestapt van klassieke hiërarchische en puur functionele éénrichtings-systemen, ten voordele van een meer open en participatief arbeidsmodel. Hierin is er aandacht voor inbreng van de werknemers, zingeving aan het arbeidsgebeuren, waardering voor het “social capital” dat werknemers vertegenwoordigen. Het leiderschap hoort voortaan empatisch, charismatisch en motiverend te zijn en dient rekening te houden met een permanente transformatie (“transformational”), daar waar het vroeger strak hiërarchisch was en geen inspraak duldde (“transactional”). Hierrond werden theoretische modellen ontwikkeld, zoals bv. de audit van Mitroff & Denton en de paper van Fry. Volgende citaten vatten de spirituele benadering van het leiderschapsconcept goed samen: ï‚· While management is about “getting things done”, leaderschip is about creating and cultivating the larger context –the fertile common ground and soil- in which things can happen. ï‚· Unleashing the power of people, not leading them or managing them, but co-inspiring them. De aandacht voor nieuwe spiritualiteitsbeleving enerzijds en de nieuwe perceptie van leiderschap anderzijds vonden een raakvlak in bv. de belangstelling van de economische managementswereld voor spirituele technieken op de werkvloer (bv. visie van Jo Colruyt, bepaalde cursussen in de Vlerick School for Management, nieuwe handleidingen voor kwalitatief en ). Ook vanuit de andere kant werd die verbinding opgemerkt: de Duitse Benedictijnerpater Anselm Grün vond een geslaagde combinatie tussen de eeuwenoude wijsheid uit de regel van Benedictus en de moderne managementstechnieken en is wereldwijd bekend om zijn expertise inzake spiritueel management. Uiteindelijk zijn dus de stijgende aandacht voor spiritualiteitsbeleving en de nieuwe opvattingen over het leiderschap fenomenen waartussen een duidelijke dwarsverbinding bestaat: het ene kan niet zonder het andere. Deze paradigmaverschuiving zet zich nu, tegen de achtergrond van een steeds sneller wijzigend wereldbeeld, sterker en sterker door. Schets de gelijkenis en het verschil tussen bevrijdingstheologie en christen democratie. Antwoord van Maya Briels Situering : Er bestaan verschillende denkmodellen voor de verhouding tussen staat en religie. Deze modellen kunnen we plaatsen op een continuüm met twee uitersten: het samenvallen van religie en politiek aan de ene kant (rechts) en de volledige scheiding van politiek en religie aan de andere kant (links). Gelijkenis: De bevrijdingstheologie en de christendemocratie zijn voorbeelden van zo’n denkmodellen. Zij hebben als overeenkomst dat ze zich allebei ergens op het midden van dat continuüm bevinden. Ze zijn met andere woorden beiden gekenmerkt door bemiddeling (mediatie) tussen religie en politiek. Verschil: Het belangrijkste verschil tussen de twee modellen is dat de christendemocratie vooral draait om vredevol overleg terwijl de bevrijdingstheologie conflict tussen de sociale klassen als doel heeft. Typerend aan de christendemocratie is dat zij gelijkenissen vertoont met de sociale leer van de Katholieke Kerk. Zij streeft immers ook naar solidariteit, samenwerking tussen de maatschappelijke standen, subsidiariteit (idee dat de staat geen zaken naar zich toe mag trekken die particulieren zelf kunnen regelen), enzovoort. Dit model heeft overigens bijgedragen tot de ontwikkeling van het Rijnlandmodel van het kapitalisme in Europa (i.e.: een gemengde economie: vrije markt + verzorgingsstaat met subsidiariteitsbeginsel). Ook heeft dit model bijgedragen tot sociale vrede met behulp van de idee van sociaal overleg. Nagekeken en aangevuld door Babette Asselman: In tegenstelling tot de christendemocratie is de bevrijdingstheologie geen functionalistisch (samenwerking) of harmonieus (vredevol) model, maar een conflictmodel. De bevrijdingstheleologie medieert op 3 manieren tussen religie en politiek: 1) socio-analytisch, 2) hermeneutisch en 3) praktisch. Het ijvert voor een kritische analyse van de maatschappij in termen van onderdrukking: een beschouwing van de ervaring en praxis (handelswijze) van de armen als subjecten van hun eigen geschiedenis. Kortom: de armen moeten met behulp van een politieke strijd ‘bevrijd’ worden uit hun onderdrukte positie in het klassenstelsel. Buiten Europa hadden de christendemocraten geen succes, en faalden ze in de mediatie. Hier bestaan twee redenen voor: 1) ze hielden geen rekening met bestaande conflicten 2) de politiek waarop hun partij gebaseerd is, is eerder een problematische mix van verschillende, elkaar tegensprekende, interesses. Als gevolg zijn er vaak interne spanningen en conflicten. Aanvulling Sara Hermans: Ook de periode waarin beide modellen ontstaan zijn verschilt. Zo is de christendemocratie ontstaan na WO2. De bevrijdingstheologie daarintegen werd pas later opgericht als antwoord op het niet meer functionere van de christendemocratie in Latijns Amerika. Opmerkelijk is hierbij dan ook dat dit laatste model niet vanuit academische gronden ontstaan is. Typerend aan de christendemocratie is dat zij gelijkenissen vertoont met de sociale leer van de Katholieke Kerk. Zij streeft immers ook naar solidariteit, samenwerking tussen de maatschappelijke standen, subsidiariteit (idee dat de staat geen zaken naar zich toe mag trekken die particulieren zelf kunnen regelen), enzovoort. Dit model heeft overigens bijgedragen tot het Rijnlandmodel van het kapitalisme (nl: een gemengde economie: vrije markt + verzorgingsstaat met subsidiariteitsbeginsel). Ook heeft dit model bijgedragen tot sociale vrede met behulp van de idee van sociaal overleg. Kortom, christendemocratie is een harmonisch model, een ideologie, waarbij ideëen bemiddelend tot (sociale en politieke) actie leiden. Een van de grote tekortkomingen van de christendemocratie lag in het feit dat samenwerking tussen de standen in een ‘volkspartij’ leidt tot spanningen tussen verschillende opties: patronaat wil vrij markt, arbeidersbeweging sluit aan bij de sociaal democratie en de boeren willen protectionisme. Een andere beperking van het model was het miskunnen om de realiteit van het conflict in rekening te brengen. Deze lacune werd wel door de bevrijdingstheologie opgelost. In tegenstelling tot de christendemocratie is de bevrijdingstheologie niet gebaseerd op een functionalistisch (samenwerking) of harmonieus (vredevol) denken, maar is het eerder een conflictmodel. Opvallend bij dit model is dat de centrale vraag (‘Wat kan God betekenen voor de armen?’) gemedieerd wordt op drie verschillende manieren. Het antwoord kan men dus pas kennen indien met deze drie stappen (zien-oordelen-handelen) doorloopt. Ten eerste, de socio-analystische mediatie, de kritische analyse van de maatschappij in termen van verdrukking, een beschouwing van de ervaring en praxis (handelswijze) van de armen als subjecten van hun eigen geschiedenis. In deze stap gaat men het begrip ‘armoede’ analyseren als een structureel kwaad. Structurele armoede betekent armoede waar de armen zelf weinig aan kunnen doen omdat de samenleving doordrenkt is van maatregelen en structuren die de armen arm doen blijven. Om deze armoede een halt toe te roepen is een hele reorganisatie van de samenleving nodig. Concreet gaat men in deze stap de oorzaken na van de onderdrukking. Deze stap is zo cruciaal omdat geloofd wordt dat een goede kennis van de armoede kan leiden tot een oplossing. Vervolgens zal in de hermeneutische mediatie geïnterpreteerd/geoordeeld worden. Met het pas gevormde en in het achterhoofdhoudende beeld van armoede kan men de Bijbel gaan herlezen en interpreteren. Men moet zich afvragen welk antwoord de Bijbel kan bieden. Kortom om het armoedevraagstuk op te lossen moeten we onze inspiratie uit de Bijbel halen. Tot slot probeert men in de praktische mediatie activiteiten te ontdekken die men zou moeten ondernemen om de onderdrukking te overwinnen ( in overeenstemming met Gods plannen). Kortom: de armen moeten met behulp van een politieke strijd ‘bevrijd’ worden uit hun onderdrukte positie in het klassenstelsel. Bevrijdingstheologie is geen afstandelijke theologie, maar een verbinding met politieke bewegingen van de armen. Het is een theologie die niet rechtstreeks (zonder redelijk na te denken), is overgenomen uit de Bijbel. Dit is wat fundamentalisten wel doen; zij passen wat er in hun heilig schrift staat rechtstreeks toe op de politiek. De grote verdienste/politieke relevantie van de bevrijdingstheologie is dan ook de volle participatie van de armen als subjecten in een politieke emancipatie. Wat is een ‘status confessionis’? Antwoord van Rob van Roy: Zie: ‘Religion and Politics: Revisiting an Old Problem in Light of Different Models of Thought’ – Johan Verstraeten; pp. 22 – 24 (kopje The Status Confessionis) Powerpoint 2, slide 9 De status confessionis is een vorm van inmenging van de kerk/religie in de politiek. Dit gebeurt niet direct op het niveau van de staat, maar op het niveau tussen de staat en de burgers. Wanneer de status confessionis wordt uitgeroepen, betekent dit dat een bepaalde politieke keuze niet gerijmd kan worden met de keuze voor een bepaalde religie, bijvoorbeeld omdat het een inhumaan regime is, dat niet te rijmen valt met het christelijke geloof. Dus, anders gezegd: een ja tegen Jezus Christus betekent een neen tegen elke vorm van inhumaan beleid of onmenselijke wetten. Een specifiek geval hiervan is de status separationis: een ja tegen een bepaald regime (bv. nazisme of apartheid) betekent dat je jezelf automatisch buiten de kerkgemeenschap zet. Dit impliceert ook dat een keuze voor een bepaald regime altijd gemedieerd is, aangezien die keuze bekeken moet worden in het licht van het evangelie en de visie van je religie. Bv. De Belijdende Kerk (Bekennende Kirche) waar Bonhoeffer deel van uitmaakte, riep de status separationis uit tegen het Nazisme, terwijl de meeste andere religies zich niet moeide o.b.v. de twee rijken theorie. 15 Een mogelijke vraag is een reeksvan 10 eenvoudige multiple choice vraag met betrekking tot de kennis van bepaalde details. Bijvoorbeeld: “volgens Bonhoeffer bestaat God niet” (ja/neen); Etty Hillesum was een orthodoxe Jodin (ja/neen), Levinas was een Duitse filosoof (ja/neen) enz… Korte geschiedenis van de status confessionis: De uitsluiting van de joden door de nazi’s was voor Bonhoeffer de voornaamste bedreiging voor de identiteit en integriteit van de kerk. Bonhoeffer begreep dat solidariteit met de joden het lot van de kerk aan het lot van Israël verbond. De status confessionis duidde voor hem een crisis in de identiteit en integriteit van de christelijke gemeenschap aan. In 1933 had de Glaubensbewegung Deutsche Christen zich op een congres uitgesproken om de slogans van de Nazis tot de hunne te maken: gelijkschakeling van kerkelijke - en staatsstructuren (Gleichschaltung), het Führerbeginsel, het verlangen naar één nationale Reichskirche ter vervanging van de 28 onafhankelijke provinciale kerken, het beginsel van de raszuiverheid. Bonhoeffer was een actief lid van de beweging die zich met klem verzette tegen de uitsluiting van niet-Duitsers (vb joden) uit het kerkleven en uit de Duitse maatschappij. Boenhoeffer zag zeer snel in dat er tussen de Nazi-ideologie en het christelijk geloof geen compromissen mogelijk waren. Reeds in april 1933, toen geprobeerd werd de niet-Duitser- paragrafen ingang te doen vinden in de kerkelijke structuren, had hij voorzichtig geschreven dat de kerk zich niet meer zou moeten beperken enkel tot het helen van de wonden van de slachtoffers van het raderwerk van de staat, maar dat zij misschien stokken zou moeten steken in dit raderwerk, dat de kerk dus misschien direct politiek actief zou moeten worden. Wanneer het wezen zelf van de kerk, haar geloofsbelijdenis en haar diepe overtuigingen, op het spel staan, bevindt ze zich immers in een status confessionis, in een belijdenistoestand: dan kan ze niet meer anders dan duidelijk en moedig kleur te bekennen, tenminste indien ze aan zichzelf trouw wil blijven. Geloven is dus niet alleen een kwestie van innerlijk enthousiasme of strikt persoonlijke overtuigingen; het heeft ook te maken met waarden en overtuigingen die verkondigd worden als onafhankelijk van individuele instemming. Ten tijde van Hitler: In 1933 wordt Hitler kanserlier en Führer van het Duitse Rijk. Deze gebeurtenis betekende voor Bonhoeffer een bekeringservaring. Op 7 april 1933 aanvaardt de Duitse rijkskerk de anti-joodse wetten, die onder andere bevatten dat niet-ariërs geen publieke functies meer mogen uitvoeren. Voor Bonhoeffer vormden deze anti-joodse wetten de voornaamste bedreiging voor de identiteit en de integriteit van de kerk. In 1934 ontstaat een nieuwe kerk, de Bekennende Kirche, met onder andere Bonhoeffer, die zich afzet tegen kerk die de Duitse wetten, dus de anti-joodse wetten, aanvaarden. De Bekennende Kirche roept dan de status confessionis uit. Het is een moment in de geschiedenis dat een religieuze beslissing ook een politieke beslissing wordt. Dit wil zeggen dat het “ja” aan Christus het “nee” aan Hitler inhoudt. Dus de keuze met betrekking tot politiek wordt een geloofskeuze. Dit wordt ook de status separationis genoemd, dus wie ja zegt aan het Nazisme, stelt zich ipso facto buiten de kerkgemeenschap. De status confessionis duidde voor Bonhoeffer dus een crisis in de identiteit en integriteit van de christelijke gemeenschap aan. II. Denkvragen die een persoonlijke verwerking van de leerstof vereisen: Waarom is het atheïsme minder problematisch voor het geloof dan het deïsme? Antwoord van Hanne Vansweevelt + aanvulling Jasper Scheirlinck Atheïsme wil zeggen dat de naam God niet langer inhoud heeft. Dat is op zich niet zo problematisch. Immers, alleen wie weet dat niet geloven mogelijk is, zal kunnen weten wat het is om te kunnen, zelfs te mogen geloven. Louis Dupré en Edith Cardoen stellen dat de mens niet langer gelovig kan zijn zonder zich eerst over het atheïsme te bezinnen. Vaak zal hij eerst de leegte moeten doorleven. Dan pas kan dit gemis ontstaan, en die intense ervaring van het gemis kan leiden tot een nieuwe transcendentie. Dit betekent niet dat alle atheïsme intrinsiek religieus is, maar wel dat voor velen de religieuze beleving niet meer mogelijk is zonder het atheïsme, ze moeten eerst de weg van de leegte zijn gegaan. Cf. Levinas: het ik poneert zich als zelfstandig, onverschillig voor de transcendentie van de Ander, als zelfgenoegzaam. Pas vanuit deze houding wordt een transcendente relatie mogelijk waarin het ik zichzelf niet verliest. Toch mag niet uit het oog verloren worden dat het praktisch atheïsme dikwijls ook een onverschilligheid voor de godsvraag is, maar het echte gevaar van het atheïsme is dat atheïsme blijft wat het is: datgene wat godsbeleving uitsluit. De uitdaging van het atheisme; alleen wie weet dat niet geloven ook mogeljik is, dat het niet eens een absurde mogelijkheid is; alleen diegene zal weten wat het betekent te kunnen zeggen, ja te mogen geloven in God. In de meeste gevallen zal de gelovige mens de leegte eerst moeten doorleven. Dan pas kan dit gemis een absoluut karakter krijgen. Niet de godsidee is voor de religieus ingesteld mens het centrum van zijn godsdienstigheid. Het is veeleer de beleving van leegte, van god-afwezigheid die inhoudelijk zin moet krijgen. Niet iedereen is echter zo positief over de uitdaging van het atheïsme. Sommigen wijzen op het feit dat het praktische atheïsme, de onverschilligheid voor de godsvraag het probleem is. Men leeft gewoon ‘alsof God niet bestond’. (Is de algemene onverschilligheid niet veeleer het product van het deïsme?) Atheïsme kan gezien worden als een negatief beleefde religiositeit: God is niet … Dit is enigszins vreemd voor katholieken, maar erkend in andere godsdiensten. Zo bestaat de essentie van het zuiver Boeddhisme uit het bereiken van een totale leegte, een intense ervaring van het transcendente. De totale leegte is meer bepaald de ruimte van het transcendente. Zij geloven dat de diepste zelfervaring en –aanvaarding pas komt als je de totale leegte aankan en dat je dan pas de mogelijkheid bezit om zinvol godsdienst te beleven: Wie weet dat ook niet-geloven mogelijk is, weet pas wat het betekent te kunnen geloven. In een atheïstisch klimaat worden alle godsbeelden vernietigd die in de loop van de geschiedenis misbruikt zijn in functie van de ideologie. Meer bepaald brengt het atheïsme een leegte en een religieuze eenzaamheid met zich mee die, voor de mens die God zoekt, een religieuze betekenis kunnen krijgen. Van God is er dus eigenlijk geen sprake, maar de leegte zelf is de ruimte van het transcendente. Deïsme is veel erger. De – typisch Verlichte – burger herleidt de godsdienst tot een eigen werkelijkheid die hij kan overzien en die hij kan plaatsen binnen zijn wereld, een werkelijkheid à la carte. Hijzelf beslist wat belangrijk is en wat bijkomstig. God wordt herleid tot een functioneel wezen dat naar persoonlijke goeddunken kan worden bewerkt en omgevormd. God is niet zozeer een probleem, maar de openbaring is dat wel. De moderne mens wil God niet zoeken in de openbaring, hij plaatst God binnen zijn eigen wereldje. God bestaat dus wel, maar men gelooft er niet meer in. Een van de redenen waarom het geloof in God in onze tijd zo oninteressant is geworden is de verschraling van het begrip God onder invloed van het burgerlijke en rationalistische deisme (verkeerde voorstelling van de God van het Christendom). De God van het deisme is abstract en levenloos. De mens heeft Hem nodig om de werkelijkheid en zijn zelfervaring te kunnen verklaren. Het enige wat dan eigenlijk nog aangetoond moet worden is dat Hij bestaat. Voor de rest doet hij niets. Deze God werd langzaam een nutteloze hypothese. Deïsten hanteren een verschraald godsbegrip doordat in het deïsme, de typische religiositeit van de verlichte, moderne burger, het christendom geïnterpreteerd wordt volgens rationalisme en burgerlijkheid. De moderne mens bepaalt de criteria volgens welke bepaald wordt wat bijzaak is en wat belangrijk is, wat mogelijk is en wat niet. Hij herleidt de godsdienst tot een werkelijkheid waarop hij vat heeft, die hij kan overzien en die hij kan plaatsen in zijn wereld. Godsdienst en God moeten 'natuurlijk' en 'redelijk' blijven en de mens bepaalt zelf welke plaats zij innemen. De God van het deïsme is abstract en levenloos. De mens heeft God eigenlijk alleen maar nodig om de werkelijkheid en zijn zelfverklaring te verklaren, voor de rest doet hij niets. (God= abstract, levenloos). Deze God werd langzaamaan een nutteloze hypothese. Het godsbeeld dat ontstaat als antwoord op de redelijkheid is dus m.a.w. (1) inhoudelijk leeg en (2) is onaantrekkelijk, neutraal, makkelijk aanvaardbaar maar oninteressant en leidt naar atheïsme. God wordt herleid tot een functioneel wezen dat naar persoonlijke goeddunken kan worden bewerkt en omgevormd. God is niet zozeer een probleem, maar de openbaring is dat wel. De moderne mens wil God niet zoeken in de openbaring, hij plaatst God binnen zijn eigen wereldje. ( god bestaat dus wel, maar men gelooft er niet meer in) Deïsme is dus het gevaarlijkste, want hierdoor verdwijnt de interesse in God en wordt er een geloof gecreëerd waarin God beantwoordt aan de narcistische behoeften van de mens. God wordt gebruikt als middel voor zichzelf. Is bevrijdingstheologie een fundamentalistische doctrine? Waarom wel of niet ? Antwoord van Kaatje Michiels: Fundamentalisme betekent ‘vasthoudend aan de orthodoxie’. We kunnen de bevrijdingstheologie fundamentalistisch noemen omdat ze de fundamentele keuze voor de armen bewijst aan de hand van verankeringen in de Bijbel. Ze geeft dus een eigen interpretatie aan de Bijbelse teksten. De bevrijdingstheologie is een kritische theologie die resoluut de kant van de armen kiest en ijvert voor bevrijding van de armen en het doorbreken van het status quo. Deze standpuntinname aan de zijde van de armen verankeren ze in de fundamenten van het katholieke geloof. 1) Theologische motieven: de Bijbelse god zorgt voor zijn schapen, ook voor de armen => moet ook de kerk hetzelfde doen 2) Christologische motieven: Jezus-Christus koos overduidelijk de zijde van de armen => moet ook de kerk hetzelfde doen 3) Eschatologische motieven: de bijbel zegt dat op het moment van het laatste oordeel de deur van het rijk gods gesloten zal blijven voor hen die de armen niet hebben geholpen en open zal staan voor hen die de armen wel hebben geholpen. 4) Apostolische motieven: de apostelen hielpen in navolging van Jezus de armen en deelden onderling alles om te vermijden, dat 1 van hun in armoede zou moeten leven => moet ook de kerk hetzelfde doen 5) Ecclesialogische motieven: de Latijns- Amerikaans kerk heeft op een aantal conferenties duidelijk en op basis van voorgaande motieven gekozen voor de zijde van de armen. Fundamentalisme wordt gekenmerkt door een zeer orthodoxe, anti-liberale houding. Concreet kan dit begrepen worden als het zeer sterk vasthouden aan de teksten van het geloof en het niet aanvaarden van intern en extern pluralisme. In de eerste plaats is zowel intern als extern pluralisme niet uitgesloten binnen de bevrijdingstheologie. Dit blijkt zeker uit een artikel van Gustavo Gutiérrez, de eerste grote schrijver van de bevrijdingstheologie. Hij besluit zijn artikel immers met de bedenking dat, ondanks onze beperkingen en fouten en bewust van hoe inadequaat en inefficiënt onze pogingen tot antwoord op de belangrijke vragen (rond onderdrukking en armoede) zijn, we toch verplicht zijn om ons, binnen de grenzen van de theologie, zo goed mogelijk in te zetten voor de armen en onderdrukten. Doorheen de drie mediaties die de kern uitmaken van de bevrijdingstheologie, is er in principe een mogelijkheid tot intern pluralisme. De interpretatie van de Bijbelteksten volgt immers slechts na een grondige analyse van de sociale situatie. Zij dienst als inspiratiebron, het is een interpretatie in functie van de sociale realiteit en niet omgekeerd, dat de realiteit moet opgevat worden in functie van de Bijbelteksten. Daarmee wordt meteen ook aangetoond dat men zich niet strikt houdt aan de Bijbelteksten, maar hen gebruikt als inspiratiebron, als naslagwerk om Gods wegen te doorgronden. <-> Toch kan dit enkel onder voorbehoud gezegd worden. De keuze voor de armen en de onderdrukten lijkt hier wel zeer radicaal, en de Bijbelse teksten kunnen dan dienen als Gods legitimatie om bepaalde ideeën over de sociale revolutie op te leggen en (op gewelddadige wijze?) door te drukken. Extern pluralisme lijkt in de praktijk aanvaard te worden, zoals blijkt uit het feit dat de bevrijdingstheologen soms niet langer vasthielden aan de christelijke leer, maar zich verbroederden met andere kampen (zoals vb. de keuze voor Allende in Chili). <-> Toch blijkt uit de kritiek die de Boffs in hun boek ‘Introducing liberation theology)’ op de bevrijdingstheologie geven, dat de bevrijdingstheologie de neiging had zijn theorie te verabsoluteren en daarbij de andere theologiën als minderwaardig te zien. Bovendien benadrukten de bevrijdingstheologen vooral het verschil met de klassieke christelijke opvattingen, in plaats van de gelijkenissen te belichten. Dit doet toch enigszins vermoeden dat andere theologieën en zelfs de klassieke christelijke opvattingen wel degelijk verworpen worden. We kunnen besluiten dat de bevrijdingstheologie in principe, in de grond niet fundamentalistisch is, maar in de praktijk soms wel fundamentalistische vormen heeft aangenomen. aanvulling eline everaert De bevrijdingstheologie is een medierende theologie: bemiddelende reflectie, dus niet rechtstreeks vanuit de bijbel/godsdienst uitspraken doen over politiek, zeggen wat politiek gedaan moet worden, maar wel de rede inschakelen= mediëren, bemiddelen tussen discours over God en discours over sociale realiteit, bijbel interpreteren, niet letterlijk toepassen. Dit alles is echter geen fundamentalistische visie. Vooraleer men strijd met God verbindt, denkt men eerst goed na. (zien-oordelen-handelen) Aanvulling Krisja Mertens: (uit ppt ‘religie en politiek: denkmodellen’ en artikel ‘religion and politics’ ) De bevrijdingstheologie bemiddelt over geloof en politiek op drie manieren: socio-analytisch, hermeneutisch en praktisch. Socio-analytisch: Deze bemiddeling start vanuit een kritische analyse op de onderdrukking van de armen in de maatschappij. Hierbij gaat veel aandacht uit naar de historische ‘bewegingen’ van de armen! Deze situatieanalyse is niet gebaseerd op een functionalistisch model, maar eerder op een conflictmodel. Wordt geassocieerd met de klassenstrijd van Marx en ‘dependencia’ theories (afhankelijkheidstheories?) “Volgens de procestheologen kan God verantwoordelijk gesteld worden voor het lijden van de mens”: Is dit een correcte interpretatie? Waarom of waarom niet? Antwoord van Michiel Vandepaer Dit is geen correcte interpretatie. Er is een God aanwezig binnen de kosmos die mogelijk maakt dat wat gebeurd ook is. God is aanwezig in de kosmos maar valt er niet mee samen. Niets wat is kan zijn zonder dat daartoe ook de mogelijkheid is gegeven dat het er komt. Er kan niet iets ontstaan uit zomaar niets. In de Bijbel gaat het ook niet over de schepping uit het niets. Naast deze primordiale natuur is er ook een consequentiële natuur. Er wordt telkens ook weer de mogelijkheid gegeven dat dat wat dood en negativiteit betekent ook steeds weer kan overwonnen worden. Die God is geen ‘onbewogen beweger’. Hij geeft de mogelijkheden maar blijft tegelijk betrokken op dat wat gebeurt en hij wordt beïnvloed door pijn en geluk in de wereld. Hij is de ‘fellow sufferer who understands’. Hij lijdt mee met de mens als de mens lijdt. God lost het kwaad niet op, maar geeft de mogelijkheden aan de mens om, wanneer het kwaad is geschiedt, alles herop te bouwen. Aanvulling Liesbeth De Corte Dit is inderdaad geen correcte interpretatie. Achtergrond: pantheïsme versus panentheïsme. Het pantheïsme stelt God verantwoordelijk, ook voor het lijden. Het panentheïsme daarentegen niet. Deze zienswijze stelt dat God immanent is in het gehele universum, het universum is ook een deel van God, en God is de drijvende kracht in het universum. Hij is degene die aan elk gebeuren een vorm van bepaaldheid aanbiedt. Deze vorm van bepaaldheid is een begindoel, dat gerealiseerd moet worden door andere wezens. Procestheologen verdedigen deze zienswijze door een onderscheid te maken tussen Gods primordiale natuur en Gods consequente natuur. Primordiale natuur van God: God is meester van alle mogelijkheden en is onafhankelijk van welke wereld dan ook, in die zin dat God aan al wat gebeurt de mogelijkheid biedt zich te constitueren. Hiermee wilt hij niet forceren, maar uitnodigen tot zelfwording. Hij doet dit met zachte druk op het heelal om een zo groot mogelijke harmonie/schoonheid te bereiken. Met andere woorden structureert God het rijk van de mogelijkheden. Gods primordiale natuur is dus onveranderlijk eeuwig en aan geen tijd gebonden. Consequente natuur van God: God maakt nu wel de ervaringsgebeurtenissen mogelijk, maar laat ook een beslissingsrecht aan elk gebeuren zelf. God houdt rekening met wat de schepselen zelf tot stand brengen en wat ze van de mogelijkheden terecht brengen. Want alle dingen hebben een eigen creativiteit om mogelijkheden tot reële bestaansvormen te brengen. Deze reële bestaansvormen neemt God in zich op, en hij verandert erdoor. Met andere woorden is de consequente natuur niet eeuwig of tijdloos, maar wel everlasting, want het is God zijn waardering van/oordeel over de wereld. De relatie tussen God en de wereld is dus in beide richtingen reëel. Dit wilt echter niet zeggen dat God op dezelfde wijze afhankelijk is van de wereld als de wereld van hem. Conclusie: God is de mogelijkheidsvoorwaarde voor alles wat gebeurt (primordiale natuur), maar ieder wezen moet vanuit dit gegeven begindoel zijn eigen subjectieve doel realiseren. Datgene wat dan feitelijk gebeurt is het resultaat van het samenspel van verschillende, individuele gebeurtenissen. God kan het lijden dus niet verhinderen, noch is hij verantwoordelijk. Maar God neemt dat leiden wel in zich op en draagt het mee. Antwoord Robin Vermeulen - Gebaseerd op ppt1, Moltmann & Sölle Moltmann samengevat: God is niet rechtstreeks verantwoordelijk. Jezus, het symbool van het lijden van God, is de eerste en wij zijn z’n volgelingen/gelijken/broeders. Ons lijden, is een identificatie met het lijden van Jezus, en dus het lijden VAN God. De ervaring van het lijden werd dus mogelijk gemaakt door God die Jezus als symbool nam. Anderzijds is elk menselijk lijden, een lijden IN* God. Elk leed (vb. Auschwitz) is geïncorporeerd in het lijden van God de almachtige. Hij is aanwezig bij het lijden, maar veroorzaakt het niet. Sölle verwoordde het als volgt: God is geen toeschouwer en ook geen beul, maar staat aan de kant van de slachtoffers. Vergelijking met Christus aan het kruis: ieder van de 6 miljoen Joden is Gods geliefde zoon. - Gebaseerd op tekst ‘Hoe spreken over god’ pg 445-.. *God vernedert zichzelf door de dood van Zijn gekruisigde zoon, hiermee geeft hij de kans aan alle mensen om te leven “ Hij verheft de mens in opwekking van christus”. Net zoals Auschwitz (waar God opgehangen werd), staat de kruisiging van Jezus symbool voor het leiden IN God. God lijdt mee (Hij staat aan de kant van de slachtoffers). In welke opzichten kan metaforische taal bijdragen tot een meer verantwoorde vorm van leiderschap? Antwoord Ellen Raets Om te spreken van goed leiderschap, moet je een leider zijn in hart en ziel (“leiderschap in hart en ziel”). Je moet je hiervoor laten inspireren en daarvoor heb je taal van verhaal en metafoor nodig. Als eerste wordt er een onderscheid gemaakt tussen twee soorten taal: De eerste taal: heeft betrekking op berekening, kennis, feiten,… De tweede taal: heeft betrekking op vriendschappen, op wat mensen hun leven zin geeft, op wat hun raakt, enz. Deze is de taal van het verhaal en metafoor en wijst op het verstaan en wijsheid. Je moet geconfronteerd worden met een verhaal dat ‘anders’ is en vragen oproept. Het is namelijk niet voldoende dat er over leiders verhalen worden verteld of dat leiders zelf verhalen vertellen. Pas als je in contact komt met een verhaal zullen de abstracte begrippen in je hoofd vorm krijgen. Wat zijn de effecten van deze metaforische / narratieve taal? Laat ons beter zien wat is en leert de mens zichzelf kennen Voorbeeld: “mensen zijn als bomen” (reikend naar dezelfde hemel, geworteld in dezelfde grond) De taal laat onbekende aspecten van de werkelijkheid zien. Via metaforische taal heb je een rijkere ervaring van de werkelijkheid. Hierdoor kunnen mensen meer betekenis geven aan hun omgeving en kun je hun bezielen en omkeren. (Mensen geven namelijk via taal betekenis aan hun handelingen en ervaringen). Door deze taal kun je vooruit denken en kun je de sociale werkelijkheid ontdekken als één met ongeziene mogelijkheden. Je perceptie op de werkelijkheid is veel groter en je laat de verstoorde principes los. Je krijgt vertrouwen zodat je meer gemotiveerd raakt Antwoord Sarah Deroost: De metaforische taal wordt ook wel eens taal 2 genoemd. Deze staat dan in contrast met taal 1, waarmee men een zakelijk, op cijfers gestoeld taalgebruik bedoelt. De metaforische taal helpt ons het leven zinvol te interpreteren en is noodzakelijk om diepte-ervaringen te kunnen begrijpen. Leiderschap is niet noodzakelijk gebonden aan de functie en is in hoofdzaak een kwestie van motiveren en inspireren van mensen. Om te kunnen inspireren is echter de taal van verhaal en metafoor nodig. Het is voor iemand die leiderschap op zich neemt dus onontbeerlijk om taal 2, of anders gezegd; de taal van verhaal en metafoor, te beheersen en op die manier anderen te kunnen inspireren. Een leidersfiguur die de taal van verhaal en metafoor beheerst kan hier echter veel meer mee dan enkel inspireren. Zo kan een leider door de taal van verhaal en metafoor te gebruiken een gevoel van vertrouwen teweeg brengen en mensen die gewaardeerd en vertrouwd worden, zijn meer gemotiveerd. Deze narratieve taal laat ook een imaginair vooruitdenken toe en laat de mens (of in dit geval de leidersfiguur) de sociale werkelijkheid ontdekken als een veld met ongeziene mogelijkheden. Een leider die zich ook weet uit te drukken in de narratieve taal zal dus een breder perspectief hebben en meer vertouwen van anderen krijgen. Hij kan inspireren en heeft een innerlijke kracht die hem brengt tot handelen op juiste manier. Deze twee laatste principes zijn niet toevallig de opdrachten die deel uitmaken van “leiderschap met hart en ziel”. Een bezielde onderneming begint immers met bezield leiderschap. Antwoord Ann Schreppers: Men kan leiderschap interpreteren als het vermogen om te innoveren door de schepping en ontdekking van nieuwe betekenissen. Een probleem waarmee men in deze interpretatie te maken krijgt is het gebrek aan betekenis. De hedendaagse mens kan dus enkel betekenis aan de wereld geven door middel van het vermogen om de wereld waarmee hij verbonden is zinvol te interpreteren. Via taal geeft de mens betekenis aan handelingen en ervaringen. Des te rijker de taal wordt, des te rijker de interpretatiemogelijkheden zijn en des te interessanter onze ervaring van de werkelijkheid wordt. In het economisch & politieke leven domineert echter een jargon dat verre afstaat van de leefwereld. Er vindt een verschraling plaats van de mogelijkheid om de werkelijkheid te interpreteren. Men zou zich moeten ontdoen van deze vakjargon en een rijkere taal moeten creeëren die dichter aansluit bij de leefwereld van de mens om zo een goed leider te worden. Een mogelijke vraag is als volgt: u krijgt een fragment uit één van de teksten die op toledo ter beschikking werden gesteld (of uit de powerpoint presentaties) en u moet deze tekst situeren (auteur, context, betekenis enz…) III. Vraag ivm met de lectuuropdracht Beschrijf in maximum 2 blz. hoe de auteur van de door u gekozen roman een levensbeschouwelijk thema uitwerkt en leg, zo mogelijk, het verband met de inhoud van de cursus. Deze vraag mag je vooraf beantwoorden en de geprinte versie moet je tijdens het examen samen met de examencopij indienen.