De globale economische ongelijkheid en de Koude Oorlog

advertisement
De globale economische ongelijkheid en de politiek van de Koude Oorlog
Tabea Tischer
3686647
5 juni 2013
Onderzoeksseminar III : Globalisering
Inhoud
Inleiding
3
De jaren ´40 en ´50
5
-
Het begin van de Koude Oorlog
5
-
De derde wereld
6
-
De globale economische ongelijkheid – De Moderniseringstheorie
7
-
Deelconconclusie
8
De jaren ´60
10
-
De globale economische ongelijkheid – Het ontstaan van een nieuwe zichtwijze
11
-
De doctrine van de ongelijke groei en Rostwos fasen van economische groei
12
-
Structuralisten en het begin van de dependencia-school
13
-
Deelconclusie
15
De jaren ´70
17
-
De globale economische ongelijkheid
18
-
Dependencia-school - A.G. Frank
18
-
Een nieuw beleid van onderop
19
-
Deelconclusie
20
De jaren ´80
22
-
De globale economische ongelijkheid – De wereld-systeem beweging
23
-
Nieuw rechts – Het geloof in de markt
25
-
Deelconclusie
26
Conclusie
28
Literatuur
30
2
Inleiding
Nadat de Tweede Wereldoorlog eindigde, waarschuwde Churchill al in 1946 dat er
een “ijzeren gordijn” zou ontstaan in de wereld die haar in twee kampen zou indelen.1 Deze
verwachtig bleek te kloppen, reeds in 1949 kon men spreken van twee machtsblokken die
Europa verdeelden.2 Deze verdeling tussen aan de ene kant de marxistische socialistische
ideologie en aan de andere kant het Amerikaanse liberalisme vonden niet alleen hun weerslag
in de internationale politiek, maar wisten ook in vele gevallen door te dringen tot het
wetenschappelijke discours.
Een van de duidelijkste discoursen waarbij ook altijd de politiek een grote rol speelt, is
de discours over ontwikkelingshulp. Daarom analyseert dit paper de samenhang tussen het
discours over ontwikkelingshulp en de politieke ontwikkelingen van de Koude Oorlog tussen
de Sovjet Unie en de Verenigde Staten. Omdat een definitie voor het thema
ontwikkelingshulp erg breed is en in de loop van de laatste vijftig jaar erg aan verandering
onderhevig is geweest, zal dit paper zich richten op de theorieën over het bestrijden van
globale economische ongelijkheid vanaf de Tweede Wereldoorlog tot de val van de Sovjet
Unie. Daarom zal de hoofdvraag van het paper zijn in hoeverre theorieen over het bestrijden
van globale economische ongelijkheid in het westen beinvloed werden door de ideologische
machtsblokken en hun onderlinge politiek tijdens de Koude Oorlog. Dit paper zal dus enkel
de westelijke zienswijze behandelen.
Als structuur en tevens deelvragen is bij dit paper gekozen voor een chronologische
indeling die per decennium de politieke omstandigheden en heersende en opkomende
theorieen doorgrondt en analyseert of er hier sprake is van een verband. Nauurlijk was er ook
een indeling naar scholen mogelijk geweest, maar omdat het discours wordt vergeleken met
een politieke dynamiek die erg goed is in te delen in decennia, is voor deze indeling gekozen.
Hoewel het verband tussen ideologie en politiek buitenlands beleid niet alleen voor de
Koude Oorlog allang bekend is, mist er toch een brug terug; dus hoe en of actueel buitenlands
beleid en gebeurtenissen hun weerslag vinden in theorieen en daarmee de discours van
wetenschappelijk onderzoek. Dit wil dit paper veranderen door naar waarschijnlijk een van de
langstlopende projecten van buitenlands beleid sinds te kijken sinds de Tweede Wereldoorlog;
de bestrijding van globale economische ongelijkheid. Natuurlijk wordt buitenlands beleid en
met name ontwikkelingshulp door veel meer geleid dan “enkel” de internationale
1
Thomas Noble, Barry Strauss, Duane Osheim, Kristen Neuschel,, Elinor Accampo, David Roberts, William
Cohen, Western Civilisations. Beyond boundaries, (Boston: Wadsworth, 2008), 813
2
T. Noble et al, Western Civilisations, 814
3
betrekkingen. Respons op eerder beleid, politieke veranderingen in de ontvangende landen en
de economische situatie spelen uiteraard ook een rol. Toch is hier geen rekening mee
gehouden, omdat dit anders het bestek van dit paper te boven zou gaan. Daarom behandelt dit
paper alleen de samenhang tussen de politiek van de Koude Oorlog en het beleid tegenover
globale economische ongelijkheid: wel wetend dat het daarmee enkele een klein deel van het
gehele plaatje belicht.
4
De jaren ´40 en ´50
Op 20 januari 1949 trad Harry Truman in zijn ambt als president van de Verenigde
Staten aan. De toespraak die hij voor deze gelegenheid hield, bleek richtinggevend voor de
politiek van zijn tijd. Truman beloofde zijn volk in deze toespraak vooral dat hij alles zou
doen om na twee wereldoorlogen eindelijk vrede en harmonie te bereiken in de wereld.
Daarnaast deelde hij de wereld in drie blokken in: de democratische landen, aangevoerd door
de Verenigde Staten die wilden dat iedereen in vrijheid leefde, de communistische landen die
het individu geen rechten lieten en de vrije landen beidreigden en ten slotte de derde groep
landen die zich net ontworstelde aan nationale problemen en nu tegen de bedreigingen van het
communisme moest worden beschermd. Truman stelde meer internationale samenwerking in
uitzicht, alle landen moesten samenwerken om de “free peoples of the world” die in extreme
armoede leefden meer te laten produceren en daarmee hun lasten te verlichten. De
aankomende president nam afstand van vroeger kolonialisme, zijn nieuwe tactiek moest de
ontvangende landen helpen; de donorlanden zouden geen enkel economisch belang hebben bij
de hulp die ze zouden verlenen.3 De toespraak van Truman geldt als het startschot voor
grootschalig beleid tegen de globale economische ongelijkheid.
Het begin van de Koude Oorlog
Truman nam in zijn toespraak vooral stelling tegen het communisme. Dat was ook in
lijn met eerdere strategische maatregelen die Truman als vervanger voor de in 1944 overleden
president Franklin D. Roosevelt had getroffen.4 In maart 1947 hij had de Truman doctrine
geïmplementeerd in de internationale politiek; landen zouden alle mogelijke hulp van de
Verenigde Staten krijgen die ze nodig hadden om het communisme in te dammen op hun
grondgebied. Hiermee kregen de Verenigde Staten de mogelijkheid de communistische
expansie te stoppen.5
In dit kader moet ook het plan van George Marshall worden gezien. Dit Marshall-plan
uit 1947 voorzag dat de Verenigde Staten veel effectiever dan voorheen de opbouw van de
Europese economie zouden steunen. De Europeanen zouden aan eigen lijve ondervinden dat
markteconomie en kapitalisme beter waren dan socialisme en konden op die manier
losgeweekt worden van de Sovjet invloed.6
3
Inaugural Addresses of the Presidents of the United States in: http://www.bartleby.com
Mary Norton, C. Sheriff, D. Blight, H. Chudacoff, F. Logevall, B. Bailey, A People and a Nation. A History of
the United States (Wadsworth, 2012), 757
5
T. Noble et al, Western Civilisations, 813
6
Yvan Vanden Berghe, De Koude Oorlog. Een nieuwe geschiedenis (1917-1991), (Leuven: acco 2008), 131
4
5
De daarop volgende jaren van de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten werd
sterk bepaald door een document uit 1950 dat door George Kennan was opgesteld over de
internationale situatie van zijn tijd. In dit, redelijk overdreven, rapport stelde Kennan dat de
Sovjet-Russische communisten streefden naar een wereldheerschappij waarvoor ze allereerst
West-Europa wilden veroveren met hun grote leger.7 Het communistisch worden van China in
1949 en de oorlog in Korea van 1950 tot 1953 bevestigde de Amerikanen enkel in dit idee: de
Sovjets wilden de wereldheerschappij.8
Na de dood van Stalin kwam Chroestjov aan de macht in de Sovjet-Unie terwijl in de
Verenigde Staten Dwight Eisenhower in 1953 president werd.9 En terwijl Eishower het
communisme nog actiever wilde bestrijden dan zijn voorganger omdat hij wilde verhinderen
dat de tot nu toe neutrale landen ten prooi van de Sovjet Unie zouden vallen10, begon
Chroestsjov vanaf 1957 regelmatig in het openbaar te dreigen met oorlog.11 Hoewel dit in
tegenstelling stond met Chroestsjovs idee van een vreedzame co-existentie, overdreef hij toch
telkens weer de grootte van zijn strijdmacht.12
Door al deze politieke gebeurtenissen kregen de Amerikanen daarom steeds weer de
bevestiging dat het communisme een aggressor was die ten alle tijden bestreden moest
worden. Of, zoals Eisenhower het in zijn bekende speech in 1954 zei, elk land in de wereld
vormde een dominosteen vormde die zomaar bij het minste of geringste kon omvallen tot het
communisme.13 En wie was beter geschikt dan de Amerikanen om het communisme te
bestrijden?
De derde wereld
Er moet na bovenstaande analyse niet het idee ontstaan dat de landen die Truman de
derde wereld had genoemd geheel buiten de politieke ontwikkelingen vielen. Veel landen
kozen er bewust voor om zich neutraal op te stellen of telkens te dreigen naar de andere
supermacht over te lopen om zo steun van de Amerikanen (of de Sovjet-Unie) los te weken.14
Er werd zelfs in 1955 een conferentie in Bandung gehouden van Aziatische en Afrikaanse
7
Y. Vanden Berghe, De Koude oorlog, 160-161
Ibidem, 170
John Gaddis, De Koude Oorlog, (Contact, 2006), 34
9
J. Gaddis, De Koude Oorlog, 86
10
Y. Vanden Berghe, De Koude oorlog, 188 en 221
11
J. Gaddis, De Koude Oorlog, 94
12
Ibidem, 95-98
13
Ibidem, 157
14
Ibidem, 158
8
6
landen die samen tegen de macht van de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten in wilden
gaan.15 De “derde wereld” was dus allerminst een passieve pion op het wereldtoneel.
De globale economische ongelijkheid – De moderniseringstheorie
Truman had het al genoemd in zijn eerder genoemde toespraak; meer dan de helft van
de wereldbevolking leefde in slechte omstandigheden met ziektes, ondervoeding en
economische stagnatie. Deze mensen moest volgens Truman geholpen worden. Hoewel de
aanpak die hiervoor werd gekozen tegenwoordig vaak als neo-kolonialisme van de westerse
landen wordt omschreven, was het heersende idee in de jaren ´50 toch vooral dat men de
derde wereld voor de fouten en de oorlogsverschrikkingen van de eerste wereld wilde
bewaren en behoeden.16
De theoretische aanpak die hiervoor werd gekozen was gebaseerd op het traditionele
standpunt dat economische groei de enige benodigde ingrediënt was voor het bestrijden van
economische ongelijkheid in de wereld.17 Met een bijna aan centrale planning herinnerende
aanpak moest er een Big Push worden bereikt die het land dat uit de armoede zou trekken.18
De theorie die hiervoor het overkoepelende raamwerk vormt, wordt de moderniseringstheorie
genoemd. Volgens de auteur Peter Preston ontstond deze theorie vooral door een viertal van
factoren: de theoretische mogelijkheden die door de theorie ontstonden, de politieke en
economische noodzaken, het succes in West-Europa met het Marshall-plan en tot slot de eisen
van de zojuist ontstane natiestaten in de voormalige kolonieen.19
Het boek dat de aanzet gaf tot deze theorie was Theory of economic growth van Arthur
Lewis. Hierin wilde Lewis een algemeen theoretisch raamwerk geven voor verder onderzoek
naar economische groei en vooruitgang.20 Lewis boodschap, ondanks zijn soms omslachtige
formuleringen, is simpel. Nadat hij heeft vastgesteld dat er in de wereld inderdaad ongelijke
economische groei plaatsvindt, noemt hij drie directe oorzaken voor economische groei. Dit
zijn: de moeite doen om economisch te groeien, de groei van kennis en die toepassing van die
nieuwe kennis en ten slotte de groei van het beschikbare kapitaal.21 Het hele boek van Lewis
straalt de maakbaarheid van een jonge economie uit, maar slaat het feit over dat alle landen
15
Y. Vanden Berghe, De Koude Oorlog, 225
R. Potter, T. Binns, J. Elliott, D. Smith, Geographies of Development. An Introduction to Development Studies
(Essex: Pearson 2008), 7
17
R. Potter et al., Geographies of Development, 83
18
William Easterly, The White Man´s Burden (Oxford: Oxford University Press 2006), 9
19
Peter Preston, Development Theory. An Introduction (Cambridge: Blackwell 1996), 159
20
P. Preston, Development Theory, 165
21
Arthur Lewis, Theory of Economic Growth, (London: George Allen & Unwin 1955),11
16
7
verschillend zijn. Lewis heeft een algemeen schema voor ogen dat in alle landen kan worden
toegepast.
Dit is ook kenmerkend voor de moderniseringstheorie, die vooral een verwestelijking
aan lijkt te streven.22 Er werd dan ook geen rekening gehouden met specifieke (culturele)
verschillen tussen landen; allen zouden ze dezelfde weg kunnen gaan als de westelijke landen.
Zo ziet Lewis de textielindustrie als basis van de eerste export-economie van een land. Hij
trekt zelfs duidelijk een vergelijking tussen onderontwikkelde landen en Groot-Brittannie, dat
zijn beginnende industrialisatie op textiel baseerde.23 Het westelijke succesmodel moest dus
als heel duidelijke blauwdruk dienen voor landen die economisch nog niet vol ontwikkeld
waren.24
De moderniseringstheorie ging er dan ook van uit dat, net als in Europa, de steden de
basis vormden voor de gewenste industrialisatie.25 Interessant is hierbij vooral dat het BNP in
deze tijd als enige meetlat voor ontwikkeling gold en daarmee groeiende inkomens en
matriele rijkdom als belangrijker dan politieke en sociale aspecten werden gezien.26 Volgens
westers voorbeeld zou industrialisatie de drijvende kracht achter de ontwikkeling worden.
Deze industrialisatie moest bereikt worden volgens een “top-down” strategie, dus maatregelen
die van bovenaf in een staat geïmplementeerd werden.27 Daarom kozen veel westerse landen
er in hun strategie voor vooral de overheid in de onderontwikkelde landen te versterken.28
Deelconclusie
Het einde van de Tweede Wereldoorlog betekende niet het einde van spanningen op
het wereldtoneel. Al gauw ontstond er een strijd tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten
die probeerden zoveel mogelijk medestanders te krijgen in de wereld. Hoewel vooral de
Amerikanen de Sovjets ervan verdachten de wereldwijde macht aan te streven, blijkt de
toespraak van Truman dit eerder de Amerikanen te veronderstellen.
De constante wil tot uitbreiding van het eigen gebied lijkt dan ook een achterliggende
reden te zijn geweest voor de westerse plannen ter bestrijding van de globale economische
ongelijkheid. Immers werd er niet naar individuele oplossingen gezocht, maar volgens een
vast model gewerkt. Dit model was volledig gebaseerd op de redenen die volgens de westerse
22
R. Potter et al., Geographies of Development, 85
W. Lewis, Theory of Economic Growth, 344
24
Jarle Simensen “Writing the History of Development Aid”, Scandinavian Journal of History 32 (2007) 167182, 172
25
R. Potter et al., Geographies of Development, 94
26
Ibidem, 8-12
27
Ibidem, 89-91
28
Jarle Simensen, “Writing the History of Development Aid”, 172
23
8
landen had bijgedragen aan hun eigen succes. Het succes van het Marshall-plan maakte de
argumentatie af. Marshallhulp kan daarom worden gezien als de allereerste blauwdruk van
ontwikkelingshulp die daarvoor enkel had bestaan op basis van koloniale banden.29
Er kan dus worden geconcludeerd dat het begin van de Koude Oorlog en de daarbij
horende ideologische strijd duidelijk gerelateerd kunnen worden aan de bepalende
moderniseringstheorie in de jaren ´50. In het geval van de jaren ´50 kan dus worden
geconcludeerd dat de politieke situatie grote invloed had op de discours ter bestrijding van de
globale economische ongelijkheid.
29
Edward Hawkings, The Principles of Development Aid (Middlesex: Penguin 1970), 21-22
9
De jaren ´60
In het jaar 1960 werd John F. Kennedy president van de Verenigde Staten.30 Een jaar
eerder was het eiland Cuba, dat praktisch in de achtertuin van de Verenigde Staten lag,
communistisch geworden. Dit had al president Eisenhower bevestigd in zijn beeld dat het
communisme zich steeds verder wilde uitbreiden en Kennedy deelde die gedachte.31 Hierbij
kwamen de oorlogsdreigingen van Chroestjov die een wapenvoorsprong aan de Sovjetkant
impliceerden en de lancering van de Spoetniksatteliet in 1957 door de Sovjet Unie.32 Kortom,
de Amerikanen voelden zich aan het begin van de jaren ´60 steeds sterker bedreigd door de
Sovjet-Unie.
Al tijdens de verkiezing van Kennedy bleek dat het beeld van de wapenvoorsprong
van de Sovjet Unie niet klopte. Maar omdat Kennedy vooral door deze veronderstelling de
verkiezingen had gewonnen, maakte hij het niet openbaar. In het openbaar maar ook achter de
schermen wilde de president toch nog steeds verhinderen dat de Sovjet Unie sterker zouden
worden op het wereldtoneel.33 Hoewel de president ook open stond voor onderhandelingen en
ontspanning, gaven de daaropvolgende jaren daar weinig kans toe door steeds hoger
oplopende spanningen.34
In augustus 1961 begon de Oost-Duitse regering prikkeldraad en even later een muur
te trekken op de grens naar West-Duitsland. De verdeling tussen Oost- en West-Europa was
nu ook zichtbaarin de vorm van een duidelijke, bewaakte grens. Hoewel de westerse
overheden niet officieel reageerden op de bouw van de muur, veroorzaakte de gebeurtenis
toch nog meer spanning. De Verenigde Staten en de Sovjet-Unie verhoogden beiden hun
defensiebudget en hervatten weer hun kernproeven om nog betere kernraketten te
ontwikkelen.35
Maar het hoogtepunt van de jaren ´60 moest nog komen. Nadat in 1961 een
Amerikaanse invasie in de Varkensbaai op het socialistische Cuba was mislukt36, ontdekte de
Amerikaanse regering in 1962 dat de Cubaanse regering kernraketten begon op te bouwen
met de hulp van de Sovjet-Unie. De spanningen tussen de twee grote mogendheden liepen
30
J. Gaddis, De Koude Oorlog, 99
Y. van den Berghe, De Koude oorlog, 233
32
Ibidem, 234
33
Ibidem, 244
34
Ibidem, 246
35
Ibidem, 246-248
36
J. Gaddis, De Koude Oorlog, 99
31
10
hoop op en een kernoorlog leek op komst. Uiteindelijk gaven de Sovjets toe en de raketbouw
stopte op Cuba.37
In tegenstelling tot wat Kennedy en zijn tijdgenoten verwachtten, luidde de Cubacrisis
uiteindelijk ontspanning in de internationale betrekkingen in. De situatie rond Cuba had
namelijk bewezen dat een conflict waarin twee grote mogendheden al te lichtvaardig met
kernwapens dreigden, redelijk snel kon escaleren.38 Om deze reden werden er vanaf 1962
verschillende overeenkomsten getekend. Zo werden er in 1963 overeenkomsten gesloten
waarbij beide supermachten besloten geen verdere kernproeven uit de voeren en geen
kernwapens in de ruimte te stationeren.39 In 1968 werd het non-proliferatieverdrag getekend,
waarbij de verdere uitbreiding van kernwapens werd tegengegaan.40
Maar ondanks deze pogingen tot ontspanning, kwamen er ook weer nieuwe oorzaken
voor spanning bij. In de Sovjet-Unie werd in 1968 een nieuwe doctrine ingevoerd na de
gebeurtenissen in Tsjecho-Slowakije; de Breznjev-doctrine naar de actuele premier Leonid
Breznjev. Volgens deze doctrine zou de Sovjet-Unie alle communistische regimes binnen het
Warschau Pact ondersteunen om aan de macht te blijven.41 En in 1965 begonnen de
Amerikanen militair deel te nemen aan de oorlog in Vietnam om daar tegen de
communistische regering van Noord-Vietnam te vechten.42 Deze oorlog liep in de loop van
het decennium steeds verder uit de hand en ondervond vooral vanaf 1968 steeds grotere
weerstand bij de Amerikaanse bevolking.43
De jaren ´60 kennen dus twee verschillende ontwikkelingen in de Koude Oorlog. Aan
de ene kant was er sprake van ontspanning met enkele overeenkomsten die tot doel hadden
een herhaling van de Cubacrisis te vermijden. Maar aan de andere kant gingen de spanningen
gewoon op andere gebieden door. Voorbeelden hiervoor zijn de Breznjev-doctrine en de
oorlog in Vietnam
De globale economische ongelijkheid – Het onstaan van een nieuwe discours
De jaren ´60 worden gekenmerkt door twee verschillende ontwikkelingen in de
theorieen over economische ontwikkeling. Ten eerste werd de moderniseringstheorie binnen
de traditionele zichtwijze op economische groei verder uitgebouwd en doorontwikkeld. Dit
37
Y. van den Berghe, De Koude oorlog, 253
Ibidem, 255
39
Ibidem, 256
40
J. Gaddis, De Koude Oorlog, 108
41
T. Noble et al Western Civilisations, 835
42
Y. van den Berghe, De Koude oorlog, 265
43
J. Gaddis, De Koude Oorlog, 182
38
11
vormde ook het theoretische kader waarbinnen door bijvoorbeeld overheden werd gehandeld
bij het bestrijden van de economische globale ongelijkheid. De moderniseringstheorie bleef
dus overheersend in de discours.
Maar aan de andere ontwikkelde zich in het verdere verloop van de jaren ´60 een
nieuwe zichtwijze op de globale economische ongelijkheid en kritiek op de
moderniseringstheorie. Deze nieuwe ideeën die grotendeels kunnen worden samengebracht in
de dependencia school, kregen pas volle erkenning in de jaren ´70, maar hebben hun
oorsprong in de jaren ´60 in het formuleren van kritiek op de heerserene discours. Daarom zal
het begin van de dependencia school ook in dit hoofdstuk worden besproken en pas in het
daaropvolgende hoofdstuk worden uitgebouwd.
De doctrine van ongelijke groei en Rostows fasen van economische groei
De moderniseringtheorie, die in de jaren ´50 was onstaan en leunde op de ervaringen
van reeds geïndustrialiseerde, westerlijke landen werden verder uitgebouwd in de jaren ´60.
Hierbij stond ook weer de gedachte centraal dat de verschillen tussen ontwikkelde en
onderontwikkelde landen verminderd konden worden als de onderontwikkelde landen de
ontwikkelde landen gingen imiteren.44 Maar hoe moest dat precies worden aangepakt? Hoe
kon men een economie opbouwen in een onderontwikkeld land? De amerikaanse econoom
Albert Hirschmann leverde het antwoord op deze vragen met zijn nieuwe theoretisch
raamwerk dat bekend werd als de doctrine van de ongelijke groei.
Deze doctrine, die Hirschmann voor het eerst al in 1958 formuleerde, komt erg
optimistisch over. Hirschmann was van mening dat de creatie van economisch groei in vroege
fases een zekere polarisatie vereiste. De aanpak die hij dus propageerde was de investeringen
in de economie op enkele kerngebieden en –sectoren te beperken. Deze gestimuleerde
sectoren zouden dan weer een vraag naar nieuwe sectoren in de economie creeren en daarmee
uiteindelijk de gehele economie in een land opkrikken. Een beleidsmaker die de globale
economische ongelijkheid wilde bestrijden zou dus van Hirschmann de raad krijgen, niet
zozeer de sociale ongelijkheden in het land te bestrijden, maar zich te concentreren op het
stimuleren van een belangrijke economische sector.45
Maar ondanks deze in principe kant en klare aanpak voor een economie die
Hirschmann leverde, bleef natuurlijk de vraag bestaan hoe economische groei dan in zijn
werk ging. Hiervoor ontwikkelde de econoom Walt Rostow in 1960 een model in zijn boek
44
45
R. Potter et al., Geographies of Development, 84
Ibidem, 84
12
The Stages of Economic Growth – A Non-Communist Manifesto. Rostow past goed in de
moderniseringstraditie van zijn tijd. Niet alleen was hij een radicale anti-communist, maar
geloofde hij ook dat elke economie waar dan ook ter wereld dezelfde vijf fasen door zou
maken.46 Deze fasen waren de traditionele maatschappij, voor-condities voor de start-fase, de
start fase, de race naar rijpheid van de economie en ten slotte de fase van massaconsumptie.47
In kringen van economen en specialisten in ontwikkeling werd er nogal neergekeken
op Rostows theorie, maar omdat Rostows theorie en de daarachter staande belofte van
makkelijke economische groei zo positief was, werd zij goed ontvangen in de kringen van
beleidsmakers en ook de lezers. Dit zal ongetwijfeld ook te wijten zijn aan te sterke anticommunistische mening die achter Rostows theorie stond en het westerse idee dat elk land
een gelijke kans had op economische ontwikkeling. Ook werd de discussie over
beleidsstrategieën in de jaren ´60 steeds oppervlakkiger en algemener; Rostows algemene
theorie die compleet naar het model van Groot Brittannië was gemodelleerd, paste daar goed
in. 48
Dit is ook te zien in een ander boek uit deze tijd. Edward Hawkins bracht zijn boek uit
in 1970 en heeft het dus tegen het einde van de jaren ´60 geschreven. In The Principles of
Development Aid brengt Hawkins enkele problemen en concepten van ontwikkelingshulp aan
de orde. Maar voor dit paper is het veel interessanten wat Hawkins dan als ontwikkelingshulp
ziet, oftewel hoe wil hij de globale economische ongelijkheid bestrijden?
Hawkins geeft een goede illustratie wat de moderniseringstheorie in de praktijk
betekende. De auteur heeft het over geld en goederen die naar de onderontwikkelde landen
moeten worden gebracht. Een van de grootste problemen voor beleidsmakers ziet Hawkins
dan ook in het vervoeren van die goederen naar andere landen.49 Ook Hawkins ziet nationale
economische groei als uitgangsdoel van beleid.50 Hawkins is dus een duidelijke aanhanger
van de moderniseringstheorie als hij betoogt dat onderontwikkelde landen volgens westers
voorbeeld op kunnen worden gekrikt. Maar dit geloof zou spoedig kritiek te verduren krijgen.
Structuralisme en het begin van de dependencia school
Terwijl beleidsmakers en lezers nog vol enthousiasme waren over de
moderniseringstheorie, ontstonden er in de academische wereld verschillende nieuwe
46
R. Potter et al., Geographies of Development, 89
P. Preston, Development Theory, 175-176
48
Ibidem, 177
49
E. Hawkins, The Principles of Development Aid, 49-50
50
Ibidem, 69
47
13
theorieën en ideeën, die in de jaren ´70 uitgroeiden tot de dependencia school. Deze nieuwe
ideeen vonden hun oorsprong niet in Europa en de Verenigde Staten maar in de geschiedenis
van Latijns-Amerika. Hier had namelijk na de recessie tijdens de Eerste Wereldoorlog de
wereldwijde recessie tijdens de Tweede Wereldoorlog laten zien dat Latijns-Amerika
economisch heel erg afhankelijk was van de geïndustrialiseerde landen in de rest van de
wereld.51 En van deze afhankelijkheid zouden vooral de geïndustrialiseerde landen hebben
geprofiteerd, terwijl Latijns-Amerika zelf amper invloed had.52
De economen in Latijns-Amerika, die zelf grotendeeld marxistisch waren
geïnspireerd, begonnen nu naar een oplossing hiervoor te zoeken. Hierdoor ontstond een
nieuwe school van economen, die bestudeerden welke structuren vooral ongezien een
maatschappij vorm gaven en in deze vorm hielden.53 Het is dan ook niet verrassend dat deze
economen als structuralisten bekend werden.
De econoom Paul Baran hield zich ook met dit probleem bezig. Baran was in het
begin van de jaren ´60 een van de weinigen die zich buiten de Sovjet-Unie nog bezighielden
met marxistische theorie.54 Hij onderzocht vooral het surplus dat ontstond in een economie.
Volgens Baran kan zo een surplus in de economie worden gebruikt om bepaalde groepen in
de samenleving te ruimte voor andere activiteiten te geven, die dan op deze manier weer iets
bijdragen aan hun samenleving. Maar het probleem dat Baran ontdekte bij onderontwikkelde
landen was dat het surplus dat ontstond in deze landen, tijdens de koloniale tijd bij een
heersende elite terecht was gekomen. Nu, in zijn tijd, zag Baran dat deze structuren nog steeds
bestonden en de onderontwikkelde economieën hun geringe surplus zagen verdwijnen naar
veel verder ontwikkelde landen.55 Landen waarin de auteur dit zag waren bijvoorbeeld
Thailand, Griekenland, Nigeria en Brazilië.56 Landen als Japan, de Verenigde Staten of
Frankrijk hadden al voor het koloniale tijdperk op hebberige wijze de overige landen uitgebuit
zodat een sneeuwbal-effect in werking trad; rijkdom leek nog meer rijkdom aan te trekken
waardoor de achtergesteldheid van onderontwikkelde landen een blijvend karakter kreeg.57
Dit idee lag aan de basis van het werk van de jonge structuralisten.
51
P. Preston, Development Theory, 180-181
Albert Hirschmann (ed), Latin American Issues (New York: The Twentieth Century Fund 1961), 14-15
53
R. Potter et al., Geographies of Development, 108
54
P. Preston, Development Theory, 215
55
R. Potter et al., Geographies of Development, 107
56
Paul Baran, The Political Economy of Growth (New York: Modern Reader Paperback 1957), 134
57
P. Baran, The Political Economy of Growth, 136-139
52
14
Een van de meest bekende structuralisten die ook hetzelfde thema opgreep als Baran
uit deze tijd is Raul Prebisch.58 Prebisch werkte bij E.C.L.A. (Economic Commission for
Latin America) bij de Verenigde Naties en was daardoor al vanaf de vroege jaren ´50 bezig
met de onderontwikkeling van Latijns-Amerika. Hij stelde in deze functie al vroeg de
internationale verbindingen tussen geindustrialiseerde en onderontwikkelde landen ter
discussie.59 Prebisch’ oplossing hiervoor was dat de Latijns-Amerikaanse landen zich
onderling veel meer moesten aaneensluiten, ten koste van de internationale economische
verbindingen met bijvoorbeeld de Verenigde Staten.60 Ook Prebisch had, net als zijn collega´s
een marxistische inslag in zijn werk. Immers zag hij een grote rol voor de overheid die samen
met de buurlanden groei moest bevorderen in eigen land.61 De overeenkomsten tussen
Prebisch en Baran zijn duidelijk; beiden zien zij een te sterkte afhankelijkheid tussen
onderontwikkelde landen en de veel sterkere, ontwikkelde landen in het westen.
Deelconclusie
De jaren ´60 kenden twee verschillende ontwikkelingen op het gebied van de Koude
Oorlog. Aan de ene kant begon met het decennium met hoog oplopende spanningen door de
bouw van de Berlijnse muur, de Cubacrisis en de Amerikaanse angst voor achterstand. Aan de
andere markeerde de Cubacrisis wel een zekere mate van ontspanning; het werd duidelijk dat
de nucleaire race wel erg gevaarlijk voor alle partijen was geworden.
Deze twee wegen van aan de ene kant spanning maar ook toenadering tussen twee
supermachten lijkt ook zijn weerslag te vinden in de discours over de globale economische
ongelijkheid. Aan de ene kant was de moderniseringstheorie die vooral het “westerse”
economische model wilde toepassen, terwijl aan de andere kant de eerste structuralisten hier
kritiek op konden leveren.
In het volgende decennium kreeg de dependencia school steeds meer de overhand. Dit
kan zeker ook in samenhang worden gebracht met de politieke ontwikkelingen van de jaren
´60. De Sovjet-Unie, als ware de personificatie van het marxisme, verloor steeds meer zijn
dreigende werking, onder andere doordat de Amerikaanse kernwapenachterstand op de
Sovjet-Unie niet bleek te bestaan. Het verdedigen van Marxistische standpunten werd in deze
tijd minden ongewoon, in tegenstelling tot een decennium geleden.
58
R. Potter et al., Geographies of Development, 108
P. Preston, Development Theory, 181
60
R. Potter et al., Geographies of Development, 108
61
A. Hirschmann, Latin American Issues, 19
59
15
Aan de andere kant volgde er, zoals al werd beschreven, niet bepaald ontspanning na
de Cubacrisis. Daarom is ook het verdere succes van de moderniseringstheorie die erg
duidelijk zijn wortels in de groeiende concurrentie tussen twee supermachten had, niet
moeilijk te verklaren. Immers was er nog steeds sprake van die concurrentie op het
internationale toneel. Daarmee had dus ook de moderniseringstheorie zijn basis nog niet
verloren.
Interessant is wel dat ondanks alle verschillen tussen de verschillende scholen over de
globale economische ongelijkheid, groei in beide scholen een grote rol speelt. Ook dit zou
later veranderen, maar laat toch vooral zien dat de dependencia school vooral kritiek leverde
op haar voorganger en niet zozeer met een radicaal nieuw systeem kwam.
Er valt dus te concluderen dat het discours over het bestrijden van globale
economische ongelijkheid in de jaren ´60 voor een groot deel ook zijn wortels in de politieke
ontwikkelingen van de Koude Oorlog had.
16
De jaren ´70
De jaren ´70 stonden in het teken van toenadering en ontspanningen op het
internationale toneel. Dit kan ook te maken hebben met het feit dat de Sovjet-Unie in het
begin van de jaren ´70 na jaren van economische groei nu stagneerde.62 Hierdoor en door het
feit dat de Amerikanen zich sowieso al weer beter voelden dan de communisten omdat ze in
1969 de eerste man naar de maan hadden gebracht, voelden de Amerikanen zich steeds
minder bedreigd. Aan de andere kant was het vechten tegen communisme ook een te grote
kostenpost geworden. De oorlog in Vietnam en de daarmee wegvallende handel met Azie
sloegen gewoon een te groot gat in de staatskas.63 De strijd tegen het communisme werd dus
gewoon te duur.
Daarom ondertekenden de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie in 1972 een verdrag
om samen elkaars kernwapenproductie langzaam af te bouwen. In hetzelfde jaar reisde
president Richard Nixon naar “Red China” om de relaties met heel Azië te verbeteren.
Aan de andere kant was Nixon een man vol paranoia. Beladen met zware vooroordelen
tegenover bijna alle bevolkingsgroepen die niet blank waren, ondersteunde zijn regering
rechts-radicale regeringen en dictaturen in Zuid-Amerika en Afrika om stabiliteit in de regios
te kunnen garanderen. Praktijken die de Verenigde Staten door zouden blijven voeren na
Nixons aftreden.64
Maar officieel was er sprake van ontspanning en toenadering. De Koude Oorlog werd
hierdoor bevroren en voorspelbaar.65 Deze voorspelbaarheid bracht de rust die beide kanten
nodig hadden. Vanaf 1973 kregen de westelijke landen te maken met een oliecrisis omdat de
OPEC (Organization of Petroleum Exporting Countries) een olieboycot begon tegen landen
die Israël steunden. Dit bleek een zware slag voor de westelijke industrieën en verergerde de
economische crisis waarin de landen toch al verkeerden. Door het geldgebrek dat hierdoor
ontstond, kwam ook de verzorgingsstaat ter discussie te staan. Zo werden de jaren ´70 ook het
decennium van recessie, privatiseringen en het terugdringen van de verzorgingsstaat. 66
De toenadering tussen twee grootmachten werd ook duidelijk in 1975, toen de SovjetUnie in Helsinki een verdrag ondertekende waarin niet alleen de grenzen in Europa werd
erkend maar de Sovjet-Unie ook de Universele Verklaring van de Mensenrechten tekende.67
62
J. Gaddis, De Koude Oorlog, 111
Norton, M. et al., A People and A Nation, 869
64
Ibidem, 872
65
J. Gaddis, De Koude Oorlog, 247
66
T. Noble et al Western Civilisations, 831-832
67
J. Gaddis, De Koude Oorlog, 236
63
17
In Duitsland startte ondertussen Willy Brandt zijn Ostpolitik waarbij hoe toenadering zocht tot
de regering van de DDR en met Moskou.68 Kortom, de internationale politieke situatie leek
controleerbaarder geworden. De Vietnamoorlog eindigde uiteindelijk69, de Sovjet-Unie was
intern te verzwakt om een groot obstakel te vormen voor de Verenigde Staten en doordat
Nixon goede betrekkingen met China had opgebouwd, had hij zijn tegenstanders ook nog hun
belangrijkste bondgenoot ontnomen. Toen Jimmy Carter in 1977 het stokje overnam van
president Ford, vroeg hij zijn landgenoten hun “inordinate fear for communism” nu eindelijk
los te laten.70
De globale economische ongelijkheid
De jaren ´70 werden het hoogtepunt voor de dependencia school. Hoewel deze
begonnen was als een kritiek op de moderniseringstheorie en de daarachter staande structurele
afhanklijkheden, werden de, grotendeel marxistische ideeën, al snel overheersend.71 Maar ook
verder veranderde er veel in de jaren ´70 dat wederom zijn weerslag zou vinden in het
discours over de globale economische ongelijkheid. Zo investeerden steeds vaker grote
multinationale bedrijven (MNO´s) in onderontwikkelde landen, terwijl er veel discussie was
of deze aanpak wel de juiste was; de globale economische ongelijkheid groeide alleen maar.72
Maar ook de politieke ontwikkelingen in het westen droegen hun steentje bij aan het discours;
onder invloed van nieuwe rechtse politici werd zelfstandigheid opeens als erg belangrijk
geacht.73 De belangrijkste verandering ontstond door de oliecrisis. Door een organisatie als
OPEC bleken landen die voorheen in de politieke categorie van landen zonden veel invloed
hadden gepast opeens machtig genoeg om door een boycot de westerse industrie door de
knieen te laten gaan. Klopte Trumans indeling van de wereld nog wel? Was er echt sprake van
een verarmde en onderontwikkelde derde wereld die geholpen moest worden?74 Deze vragen
werden gedurende de jaren ´80 steeds belangrijker.
De dependencia school – A.G. Frank
In de jaren ´70 begonnen verschillende academici voort te bouwen op het werk van de
structuralisten. Ze hielden zich bezig met de vraag waar de structuren van afhankelijkheid die
68
J. Gaddis, De Koude Oorlog, 193-195
Ibidem, 222
70
Norton, M. et al., A People and A Nation, 881
71
R. Potter et al., Geographies of Development, 108
72
Ibidem, 25
73
Ibidem, 115
74
Ibidem, 25
69
18
de structuralisten hadden aangekaart vandaan kwamen. Waarom waren sommige landen
ontwikkeld en anderen onderontwikkeld?
Een van de belangrijkste academici die zich bezighielden met deze vraag was de
econoom Andre Gunder Frank. Franks werk laat zich samenvatten in “de ontwikkeling van de
onderontwikkeling” en was sterk geïnspireerd op het werk van Karl Marx.75 Frank zag de
fundamentele reden voor onderontwikkeling van sommige landen in het kapitalisme en de
historische ontwikkelingen die hierdoor in gang waren gezet.76 Frank lijkt de eerste te zijn die
opmerkt dat onderontwikkeling niet enkel voortkomt uit economische redenen maar een hele
cumulatie van sociale structuren en processen.77 De econoom die uiteindelijk eigenlijk een
politieke activist werd, had vooral in Latijns-Amerika onderzoek gedaan en kwam tot de
conclusie dat onderontwikkeling geen ontwikkeling maar een neerwaartse spiraal was. En
deze spiraal was in elk onderontwikkeld land hetzelfde gegaan.78 Frank zag in de
ontwikkelingen die oorlogen van de eerste wereldoorlog tot de koude oorlog hadden
doorgemaakt, dat de wereld niet alleen steeds kleiner werd, maar ook dat alle landen in
hetzelfde systeem zaten; het kapitalisme.79
Dat kapitalisme, en daarvoor het mercantilisme, waren de factoren geweest die de
neerwaartse spiraal van onderontwikkeling in gang hadden gezet. Hoe konden landen zich uit
deze spiraal bevrijden? Oftewel, hoe kon men de globale economische ongelijkhheid
bestrijden? Franks antwoord baseert zich op historisch onderzoek en komt tot de conclusie dat
de enige landen die de kapitalistische spiraal van onderontwikkeling konden ontkomen
overstapten op het socialisme en daarmee de weg van ontwikkeling insloegen.80
Deze ideeen werden de belangrijkstre inspiratiebron voor veel academici in de jaren
´70 en soms zelfs tot in de jaren ´80 en vormden de kern voor de dependenciaschool.81
Het nieuwe beleid van onderop
Ergens in het midden van de jaren ´70 ontstond er een nieuwe discussie over het
bestrijden van globale economische ongelijkheid. Er kwam kritiek op de implementatie van
beleidsstrategieën “van boven”. Vanaf nu wilden veel academici dat veranderen en beleid
“van onderop” maken. Dit liet een echte paradigmawisseling ontstaan; van het idee dat steden
75
R. Potter et al., Geographies of Development, 110
Andre Gunder Frank, On Capitalist Underdevelopment (Oxford: Oxford University Press 1975) , 96
77
A. Frank, On Capitalist Underdevelopment, 13
78
Ibidem, 38-39
79
Ibidem , 60
80
Ibidem, 7
81
P. Preston, Development Theory, 233
76
19
centraal moesten staan naar het idee dat het platteland centraal zou moeten staan in
beleidsstrategieën ter bestrijding van de globale economische ongelijkheid. 82 Het idee dat
groei een oplossing zou kunnen bieden voor de groeiende ongelijkheid in de wereld was
verworpen en werd vervangen voor een breder debat over de basis behoefte van bevolkingen
en mensen in onderontwikkelde landen.83 Dit debat werd verder ontwikkeld in de jaren ´80.
Belangrijk hierin is de auteur Robert Chambers. In zijn boek Rural DevelopmentPutting the Last First betoogt Chambers dat er een totale verandering in beleid moet
plaatsvinden om de armen van deze wereld voorop te zetten in plaats van achter te stellen.84
Het beleid dat zich op de steden richtte voor ontwikkeling, noemt hij de urban trap. Immers is
armoede op het platteland veel erger.85 Door zijn hele boek heen betoogt Chambers dat
plattelandsbewoners niet alleen achtergesteld zijn omdat zij bijvoorbeeld niet georganiseerd
zijn als de arbeiders in de steden, maar ook dat zij door beleidsmakers achtergesteld worden,
hoewel zij de armsten in een land zijn. Immers komen de beleidsmakers, journalisten en
andere buitenlanders ook dikwijls uit de steden en hebben dus geen oog voor de behoeften
van het platteland. Kortom, het beleid moest radicaal worden veranderd volgens Chambers.
Deelconclusie
De jaren ´70 bleken een tijd van verandering. De bedreigingen van de Koude Oorlog
verdwenen langzaam en maakten plaats voor een veiligere wereld. Tegelijkertijd ontstond er
grote kritiek op het beleid van het helpen van onderontwikkelde landen. Een minder
bedreigend communisme kan daarin goed een rol hebben gespeeld; nadat meer dan twintig
jaar lang het beleid vooral tegen het communisme gericht was geweest, was er nu ruimte voor
enige kritiek. Er was zelfs zodanig ruimte dat een socialistisch geïnspireerde theorie de
bepalende theorie werd in de jaren ´70.
Ook kwamen er steeds meer vragen op naar de achtergrond van onderontwikkeling.
Waarom waren sommigen arm en anderen rijk? De dependencia theoretici probeerden hier
antwoorden op te formuleren en vonden afhankelijkheden tussen de verschillende landen. Het
communisme was kennelijk steeds minder bedreigend, want academici als Frank zagen de
oplossingen hiervoor in het socialisme.
Kortom, het bestrijden van de globale economische ongelijkheid blijkt in de jaren ´70
erg te worden beinvloed door de politieke ontwikkelingen in de Koude Oorlog. Hoe
82
R. Potter et al., Geographies of Development, 115
P. Preston, Development Theory, 245
84
Robert Chambers, Rural Development. Putting the Last First (Essex: Longman Group 1983), 190-191
85
R. Chambers, Rural Development, 7-11
83
20
ontwikkelde zich dat verder naarmate de Sovjet-Unie steeds wankeler werd en ten slotte uit
elkaar viel?
21
De jaren ´80
Nadat de jaren ´70 een tijd van ontspanning waren geweest, nam de spanning in het
daaropvolgende decennium weer toe. De Sovjet-Unie was in 1979 Afghanistan binnen
gevallen en leek daarmee te bewijzen dat de communistische expansielust nog niet was
gedoofd.86 Een jaar later, in 1980, werd de conservatieve republikein Ronald Reagan
president van de Verenigde Staten; deze post zou hij tot 1988 houden.87 Daardoor worden de
jaren ´80 in de Verenigde Staten vooral gekenmerkt door Reagans politiek en zijn
conservatieve agenda. Om de economische stagnatie op te lossen waar het land in de jaren ´70
terecht in was gekomen, was Reagan een voorstander van een zo klein mogelijke overheid. 88
Dit beleid was een onderdeel van een wereldwijde beweging van “nieuw rechts”. In
aansluiting op de crisis in de jaren ´70 zochten zij hun heil in een zo groot mogelijke
terugtrekking van de staat. De privatiseringen, die al waren ingezet in het vorige decennium,
werden doorgezet door Reagan, waardoor veel dingen goedkoper werden en de industrie
volgens de politici meer kansen op ontplooiing kreeg.89
Reagan had overal een simpele uitleg voor en ook zijn houding tegenover
internationale politiek liet dit zien. In 1983 noemde hij de Sovjet-Unie the evil empire en
bracht het bipolaire beeld van de internationale betrekkingen weer terug dat zijn voorganger
redelijk succesvol hadden laten verdwijnen. De president verhoogde het defensiebudget tot
het meer dan het dubbele bedroeg van het budget in 1980 en kondigde een systeem aan
waarbij vijandige raketten konden worden afgevangen voordat die de Amerikaanse grond
bereikten.90 Ook kondigde Reagan de Reagan-doctrine aan; elke vrijheidsstrijd tegen het
communisme kon op Amerikaanse steun rekenen. De combinatie van Reagans politiek en de
vermeende Sovjet expansielust bracht een hernieuwing van de jaren van spanning; de Koude
Oorlog leek terug te komen.91
Ondertussen was in de Sovjet-Unie een heel andere ontwikkeling aan de gang. Onder
andere onder invloed van het tekenen van de Helsinki-akkoorden door het land was er een
beweging van burgers ontstaan die nu ook werkelijk de implementatie van mensenrechten
eisten. Hieruit ontstond een beweging die grote hervormingen eiste in het communistische
86
J. Gaddis, De Koude Oorlog, 262
Norton, M. et al., A People and A Nation, 889
88
Ibidem, 892
89
Ibidem, 894
90
Ibidem, 897
J. Gaddis, De Koude Oorlog, 280-281
91
Y. van den Berghe, De Koude Oorlog, 337
87
22
systeem. De economische stagnatie duurde voort en de leiders toonden zich weinig
hervormingsgezind.92
Dit veranderde pas in 1985 toen Michael Gorbatsjov premier werd van de SovjetUnie. Gorbatsjov was ervan overtuigd dat communisme beter was dan de vrije markt
ideologie, maar dat het wel degelijk grondig moest worden hervormd.93 Hiervoor vond de
relatief jonge leider van de Sovjet-Unie een interessante partner; een Amerikaans adviesteam
dat Gorbatjsov al vanaf 1985 onderwees en adviseerde over het verbeteren van de Sovjet
samenleving.94 Maar het mocht allemaal niet baten, zoals we nu weten. Tegen het einde van
de jaren ´80 voelden veel Sovjet burgers zich bedrogen; er was geen verandering gekomen en
de onrust groeide. Dit gold ook voor de satellietstaten van de Sovjet-Unie waar bij onrust ook
niet meer werd ingegrepen door Moskou zoals dat nog in 1968 was gebeurd. Ten slotte viel in
1989 de Berlijnse Muur en werd in 1991 de Sovjet-Unie officieel opgeheven.95
De jaren ´80 kenden dus aan de ene kant de strijdlustige rhetoriek van Reagan maar
aan de andere kant ook het langzame uiteenvallen van de tweede wereldmacht; de SovjetUnie. Het uiteenvallen hiervan zal voor de westelijke landen meer of minder als verassing zijn
gekomen, immers was men hier veel meer beinvloed door de plannen en ideeen van Reagan
en zijn nieuw-rechtse medestanders en had veel minder inzicht in interne processen van “the
evil empire”.
De globale economische ongelijkheid – De wereld-systeem beweging
De economische crisis in de jaren ´70 had niet alleen zijn sporen achtergelaten
in politiek beleid maar wierp ook vragen op over de globale economische ongelijkheid.
Immers waren de ideeën en theorieën hierover steeds gebaseerd geweest op het idee van
Truman dat de wereld ingedeeld was in de ontwikkelde rijke landen, de communistische
landen en de onderontwikkelde landen die zo snel mogelijk bij de groep van ontwikkelde
landen in het westen moesten horen. Maar nu enkele “derde-wereld-landen” door hun
lidmaatschap aan OPEC hadden gedemonstreerd dat ze helemaal niet zo machteloos waren,
moest het drie werelden concept van Truman misschien worden aangepast? Daarbij kwam dat
in enkele landen zoals Mexico en Brazilië de economische programmas echt aansloegen in de
vorm van grote economische groei. Daardoor ontstonden er nog meer verschillen tussen
landen die volgens de logica van Truman eigenlijk in dezelfde categorie vielen en allemaal
92
T. Noble et al Western Civilisations, 842-843
Ibidem, 844
94
J. Gaddis, De Koude Oorlog, 290
95
T. Noble et al Western Civilisations, 846-848
93
23
gelijk waren.96
De beweging waarin deze gebeurtenissen en overdenkingen uiteindelijk hun weerslag
vonden, is die van de wereld-systemen. Als kritiek op de dependenciatheorie en op zoek naar
vervangende verklaringen, ontstonden verschillende overkoepelende theorieën hoe de wereld
in te delen was.97 Academici wilden grote, overkoepelende theorieën vinden om antwoorden
op hun vragen te krijgen. In dit kader moet ook de theorie van Immanuel Wallerstein worden
gezien die de wereld in drie andere categorieen indeelde: de kern, de semi-periferie en de
periferie. Hij probeerde te verklaren wanneer en vooral hoe de globalisering was ontstaan en
schetste, geheel in dependencia-stijl, een netwerk van afhankelijkheden.98 Toch is Wallerstein
maar een van de de vele theorieen over een nieuw systeem in de wereld.
In de academische wereld en daarbuiten ontstonden veelvuldige nieuwe indelingen
voor de wereld. De indeling die wel het meest bekende en gebruikte werd, was de indeling
van het Brandt-rapport in 1980. Reeds aansluitend op het debat over de derde wereld in de
jaren ´70 probeerde het Brandt-rapport niet alleen oplossingen voor de globale economische
ongelijkheid te formuleren maar ook om een nieuwe indeling voor de wereld te vinden. Dit
werd een noord-zuid verdeling met een rijk, globaal noorden en een onderontwikkeld en arm
zuiden.99 Dat deze indeling veel te onduidelijk is, was al gelijk een punt van kritiek. Dat zij
alsnog steeds wordt gebruikt, laat zien dat ook de jaren ´80 behoefte hadden aan een
duidelijke indeling nadat het concept van Truman niet meer actueel was.
Tegelijkertijd, terwijl de internationale bladen en academici op zoek waren naar een
passende indeling van de wereld, ontstond er ook een ander idee over wereld- systemen die
zich helemaal afkeerde van welke indeling dan ook. Deze groep legde niet alleen veel meer
het klempunt op het idee dat er maar een enkele wereld was (in tegenstelling tot Truman
idee)100 maar breidde ook het debat over de globale economische ongelijkheid uit naar het
debat over basisbehoeften.101 Dit bracht een interessante wending in de discours over de
globale economische ongelijkheid.
Allereerst ontstond er een debat over de definitie van basisbehoeften. Wat was arm?
Hierbij ontstond het idee van een “vierde wereld”- de armsten van armen. Hoewel dit niet een
geheel nieuw concept was, ontstond hierdoor toch de roep om hervormingen; immers hielpen
96
R. Potter et al., Geographies of Development, 25
Ibidem, 51 en 112
98
William Robinson, “Globalization and the Sociology of Immanuel Wallerstein: A Critical Appraisal”,
International Sociology 26 (2011), 723-745, 724 en 728-729
99
R. Potter et al., Geographies of Development, 28-30
100
Ibidem, 30
101
P. Preston, Development Theory, 245
97
24
de maatregelen tegen de globale economische ongelijkheid niet enkel de allerarmsten.102
Mede hierdoor ontstond er een tweede beweging in de jaren ´80. Door het verwerpen van
vroeger beleid ter bestrijding van ongelijkheid kwam ook het concept van groei ter discussie
te staan. Het bestrijden van armoede en ongelijkheid moet niet langer betekenen dat de
productie van industriele producten opgeschroeft wordt maar zou zich veel meer erop moeten
richten dat mensen in staat waren hun leven zo te leven als zij dat zelf wilden.103
Kortom, de jaren ´80 kenden enkele belangrijke veranderingen. Het geloof in groei
kwam onder kritiek en ook het idee van Truman dat al dertig jaar als basis had gediend, werd
sterk bekritiseerd. Maar ook vanuit een totaal andere hoek kwam er kritiek op het bestaande
beleidsstelsel.
Nieuw rechts – het geloof in de markt
Nu nieuw-rechtse politici steeds meer aan de macht kwamen in de jaren ´80, vond dit
natuurlijk ook zijn weerslag in het beleid voor het bestrijden van de globale economische
ongelijkheid. Terwijl de marxisten uit de dependenciatheorie het steeds minder eens werden
over de aanpak voor het bestrijden van de ongelijkheid en afhankelijkheden die ze hadden
blootgelegd104, wisten de nieuw-rechsten met een nieuw concept te komen.
Dit concept was dat van het neo-liberalisme. De academici en beleidsmakers van
nieuw-rechts hadden voor hun theorie enkel basisconcepten. Allereerst geloofden ze dat een
geheel vrije markt die kennis deelde de meeste welvaart zou creeren. Ten tweede zou een
samenleving waar de verantwoordelijkheid bij het individu zou liggen, de maximale wil tot
economische groei creëren in een maatschappij. Ten derde zou liberalisme de hoogst
mogelijke politieke vrijheid creeren. Tot slot waren de academici en beleidsmakers van
mening dat een systeem dat de bovenstaande regels zou volgen, de grootst mogelijke winst uit
kennis zou halen.105 Vaak worden de neo-liberalen ervan beschuldigd dat zij de wereld te veel
versimpelden en terugbrachten naar eenvoudige slogans. Toch hebben zij grote invloed gehad
op beleid in de jaren ´80. Instituties als de Wereldbank en het IMF begonnen privatisering en
liberalisering na te streven in onderontwikkelde landen. De overheden moesten zich zo weing
mogelijk mengen in de vrije markt om de best mogelijke economische ontwikkeling te
102
P. Preston, Development Theory, 246
R. Potter et al., Geographies of Development, 16
104
Ibidem, 28
105
P. Preston, Development Theory, 253
103
25
bereiken in hun land.106 Het geloof in de kracht van de vrije markt was dan ook overheersend
in het neo-liberale milieu.
Maar de neo-liberalen gingen nog verder in hun andersheid van hun beleid. Steeds
vaker kwam de vraag op of er wel zoiets als onderontwikkeling bestond. Handelden de
westerse landen niet misschien enkel op basis van schuldgevoelens over de koloniale tijd, in
plaats van op basis van echte economische ongelijkheid en achtergesteldheid? Wisten de
“onderontwikkelde landen” dat niet gewoon alleen erg goed uit te buiten dat de rijke landen in
het westen schuldgevoelens hadden.?107 Hoewel deze zichtwijze zich nooit helemaal wist
door te zetten in de algemene discours creëerde het toch enkele kritische kanttekeningen bij
het beleid van de laatste dertig jaren.
Kortom: het discours over de bestrijding van de globale economische ongelijkheid
kende in de jaren ´80 weer twee kanten. Aan de ene kant werd er geprobeerd een nieuw
concept te vinden voor een wereld die sinds de speech van Truman erg was veranderd. Aan de
andere kant ontstond er een visie die radicaal haaks stond op socialistische concepten; maar
met dit radicaal liberalisme hoopte men de economische achtergesteldheid van enkele landen
te bestrijden. Toch was er een overeenkomst tussen beide bewegingen; beiden zetten
vraagtekens bij het oorspronkelijke systeem van Truman en zijn “derde-wereld”. Maar de
antwoorden die deze vraagtekens opleverden waren verschillend voor beide bewegingen.
Deelconclusie
De jaren ´80 leken lange tijd een decennium van spanningen en Reagans aggresieve
politiek te worden. Dat met de komst van Gorbatsjov niet alleen het roer werd omgegooid
maar ook de hele Koude Oorlog eindigde door de val van de Sovjet-Unie, had waarschijnlijk
niemand verwacht in het begin van het decennium. Voor het westen waren het tijden van
economische recessie en als reactie daarop privatiseringen, hoofdzakelijk onder leiding van
nieuwe rechste politici als Reagan en Thatcher. De Sovjet-Unie was het rijk van het kwaad en
met overmoedige projecten zoals het raketten-afweer-systeem probeerde Reagan zijn burgers
een gevoel van veiligheid te geven. Hiermee was hij succesvoll, immers regeerde Reagan tot
1989.
Het discours over de globale economische ongelijkheid ging hier grotendeels in mee.
Internationale instellingen zoals het IMF baseerden hun beleidsstrategieën op de neo-liberale
concepten van de nieuwe conservatieven. De vrije markt werd geacht een veel beter
106
107
P. Preston, Development Theory, 255-260
R. Potter et al., Geographies of Development, 28
26
hulpmiddel tegen economische ongelijkheid te zijn dan alle voorafgaande concepten waren
geweest. Enkelen gingen zelfs zo ver te vragen of er wel überhaupt wel economische
ongelijkheid bestond.
De neo-liberalen hadden niet alleen hun tijd en hun politici mee, maar profiteerden
waarschijnlijk ook van de toenemende interne onenigheid bij marxisten. Op zoek naar een
duidelijke wereldindeling en midden in een discussie over basisbehoeften van bevolking
lijken zij weinig weerstand tegen de duidelijke antwoorden van neo-liberalen te hebben
gehad. Zo werden de jaren ´80 de tijd van de neo-liberalen met hun onomstootelijk geloof in
de vrije markt en zijn zelf-regulerende werking.
Dit sluit aan op de ontwikkelingen die de Koude Oorlog kenmerkten. Reagans omgang
met het “evil empire” geeft de indruk dat de westelijke landen zich schrap zetten in hun
houding tegenover de communisten en een houding kozen die daar zo haaks mogelijk op
stond. De dependencia-theorie met zijn marxistische trekjes was uit, in navolging van Reagan
en zijn economisch beleid werd er een nieuw beleid ontwikkeld voor onderontwikkelde
landen.
Kortom, er kan worden gezegd dat de dominante stroming in het discours over globale
economische ongelijkheid wel degelijk werd beinvloed door de politiek ontwikkelingen in de
Koude Oorlog tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie.
27
Conclusie
Theorieën en ideeën in de academische wereld zijn vaak verbonden aan de politieke
situatie van hun tijd. Zo worden de academische discoursen uit de tijd van de Koude Oorlog
vaak beschreven als een strijd tussen marxisten en liberalen. Immers was de Koude Oorlog
een alsmaar voortdurende concurrentie tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Een
duidelijk gebied waarin die concurrentie tot uitdrukking was hulp aan onderontwikkelde
landen in de wereld. Met de gedachte in het achterhoofd dat het Sovjet-socialisme zich anders
een onherroepelijke weg naar de wereldheerschappij zou banen, ondersteunden de Verenigde
Staten veel onderontwikkelde landen op weg naar meer economische ontwikkeling. Immers,
een land dat niet arm was zou ook niet socialistisch worden.
De basis van het bestrijden van de globale economische ongelijkheid was dus
duidelijk anti-communistisch gemotiveerd in de jaren ´50. Maar wat gebeurde er met de
theorieen over dat beleid toen de Sovjet-Unie minder gevaarlijk leek te worden zoals in de
jaren ´70?
Nadat in de jaren ´50 de angst voor het communisme nog de drijfveer voor beleid was
geweest, begon in de jaren ´60 een langzame verandering. Bijna gelijktijdig met de langzame
ontspanning tussen de twee wereldmachten won een alternatieve stroming op de
moderniseringstheorie langzaam aan terrein. Deze dependencia theorie die voortbouwde op de
ideeen van structuralisten uit de jaren ´60 begon een marxistisch geïnspireerd concept te
ontwikkelen in de jaren ´70. Marxisme werd in deze tijd dan ook niet meer als de absolute
vijand gezien in het westen; de politici waren immers bezig met ontspanning en het
indammen van kernraketten. Later, in de jaren ´80 werd de toon weer harder onder Reagan.
En gelijktijdig werd het marxisme steeds minder het heersende discours in de academische
wereld. Het werd vervangen door de academici en beleidsmakers van nieuw-rechts. Deze neoliberalen zagen de vrije markt als oplossing voor alle problemen van onderontwikkelde landen
en vormden beleid van internationale instellingen op de lange termijn. Dit komt ook overeen
met de politieke ontwikkelingen van de Koude Oorlog; onder Reagan werden de fronten die
in de voorafgaande decennia waren opgeweekt, weer verhard.
Hieruit valt een duidelijk verband te suggereren en te concluderen. Als de politieke
ontwikkelingen in de internationale betrekkingen versoepelden en er toenadering werd
gezocht, lijkt dit invloed te hebben gehad op het discours. Het marxisme, dat dan minder
bedreigend werd door het politiek beleid, had dan een veel grotere kans om gehoor te vinden
bij het grotere publiek. Verder gaf de versoepeling ook meer ruimte voor kritiek op het
28
algemene beleid. Dit is bijvoorbeeld te zien in het geval van de structuralisten en later de
dependencia-academici. Het discours verhardde dan terug naar meer “westerse ideeën” onder
de jaren ´80, immers moest er duidelijk verschil worden geschapen met communisme.
Kortom, het discours over de globale economische ongelijkheid is niet alleen
gebaseerd op de ideologische verschillen tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten. De
discours paste zich ook duidelijk aan aan de actuelere politieke ontwikkelingen van de Koude
Oorlog. De discours over het bestrijden van de globale economische ongelijkheid werd dus
wel degelijk beinvloed door actuele politieke ontwikkelingen.
29
Literatuur
Boeken
Baran, P., The Political Economy of Growth (New York: Modern Reader Paperback 1957)
Chambers, R., Rural Development. Putting the Last First (Essex: Longman Group 1983)
Easterly, W., The White Man´s Burden (Oxford: Oxford University Press 2006)
Frank, A. On Capitalist Underdevelopment (Oxford: Oxford University Press 1975)
Hawkins, E., The Principles of Development Aid (Middlesex: Penguin 1970)
Hirschmann, A., Latin American Issues (New York: The Twentieth Century Fund 1961)
Gaddis, J., De Koude Oorlog (Contact 2006)
Noble, T., Strauss, B., Osheim, D., Neuschel, K., Accampo, E., Roberts, D., Cohen, W.,
Western Civilisations. Beyond boundaries, (Boston: Wadsworth, 2008)
Norton, M., Sheriff, C., Blight, D., Chudacoff, H., Logevall, F., Bailey, B., A People and a
Nation. A History of the United States (Boston: Wadsworth 2012)
Potter, R., Binns, T., Elliott, J., Smith, D., Geographies of Development. An Introduction to
Development Studies (Essex: Pearson 2008)
Preston, P., Development Theory. An Introduction (Cambridge: Blackwell 1996)
Vanden Berghe, Y., De Koude Oorlog. Een nieuwe geschiedenis (1917-1991), (Leuven: acoo
2008)
Internet
http://www.bartleby.com/124/pres53.html
30
Artikelen
Simensen, J., “Writing the History of Development Aid”, Scandinavian Journal of History 32
(2007) 167-182
Robinson, W.,“Globalization and the Sociology of Immanuel Wallerstein: A Critical
Appraisal”, International Sociology 26 (2011), 723-745
31
Download