Preek over Hand. 24:24, 25 LITURGIE 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Votum Groet Psalm 32 : 1 en 5 Wet des Heeren Psalm 2 : 6 Schriftlezing: Hand. 24 : 22 - 27 Gebed Tekst: En na sommige dagen, Felix, daar gekomen zijnde met Drusilla, zijn vrouw, die een Jodin was, ontbood Paulus en hoorde hem van het geloof in Christus. En als hij handelde van rechtvaardigheid en matigheid en van het toekomende oordeel, Felix, zeer bevreesd geworden zijnde, antwoordde: ‘Voor ditmaal ga heen; en als ik gelegen tijd zal hebben bekomen, zo zal ik u tot mij roepen.’ (Hand.24 : 24, 25). 9. Psalm 102 : 7 en 15 10.Prediking 11.Psalm 95 : 4 12.Dankgebed 13.Psalm: 90 : 7 14.Zegen 1 Lang geleden had iemand eens een droom over een bijeenkomst van de satan met zijn trawanten in de hel. Wie er wilde uitgaan naar de wereld om de zielen van de mensen te verderven, vroeg de overste van de duivelen aan zijn trawanten.Eén van hen stak zijn vinger op. ‘En wat zult u dan tegen de mensen zeggen?, vroeg de satan. ‘Ik zal zeggen, dat God niet bestaat’, antwoordde de trawant. ‘Fout’, zei satan, ‘zo kunt u geen mensenzielen verderven. Er zijn immers legio bewijzen, dat God bestaat, al zien de meeste mensen dat niet.’ Daarop herhaalde de satan zijn vraag: ‘Wie wil er uitgaan om de zielen van de mensen te verderven?’ ‘Ik’, zei een ander. ‘En hoe zult u dat dan doen?’ ‘Ik zal zeggen, dat God bestaat, maar dat er toch geen doen aan is om Hem te dienen, omdat Hij immers zo heilig is, dat Hij het kwade niet kan zien.’ ‘Nee, man’, zei satan, ‘zo zal het ook niet moeten; de mensen zullen je immers op de Bijbel wijzen, waar te lezen is, dat God liefde is en van vergeven weet’. Nog één keer werd de vraag herhaald: ‘Wie wil er naar de wereld gaan om de zielen van de mensen te verderven?’ Even bleef het stil. Toen kwam er iemand naar voren, die zei: ‘Laat mij gaan’. ‘En wat zult u dan zeggen?’, vroeg satan. ‘Ik zal zeggen, dat God bestaat; dat Hij heilig is en het kwade niet kan zien; dat Hij echter door Zijn Zoon Jezus Christus een weg heeft gebaand om te ontkomen aan het gericht.’ ‘Maar dat is precies wat ik niet wil, dat de mensen geloven,’ reageerde de satan. ‘Ja’, zei de trawant, ‘dat weet ik. Maar ik zal erbij zeggen, dat zij echt met dit alles geen haast behoeven te maken en dat zij later, als zij oud geworden zijn, ook nog wel aan God kunnen gaan denken.’ ‘Goed, goed’, antwoordde satan. ‘Ga; jij bent in staat de zielen van de mensen te verderven.’ En zo gaat er dan nog steeds door de wereld een satansknecht die u wil afhouden van het volle Evangelie. Geloven, dat kan altijd nog wel. Wanneer ik me moet bekeren? Morgen is vroeg genoeg. Wanneer we onze tekst lezen, kan het ons duidelijk zijn, dat de machtigste Felix, waarover het in ons hoofdstuk gaat, op deze wijze verstrikt is geraakt in de boze netten van de vorst der duisternis. Afschrikwekkend voorbeeld voor ieder van ons die beleefd bedankt voor wat de Heere hem voorhoudt. In één van de prachtige zalen van het stadhouderlijk paleis – het paleis 2 van Herodes (Hand.23 : 35) - staat Paulus, een gevangene in de Heere voor stadhouder Felix. Het is in Caesarea aan de kust van de Middellandse Zee. Paulus is enige tijd daarvoor in Jeruzalem gevangen genomen, toen heel de stad in rep en roer was gebracht door de Joden uit de Romeinse provincie Asia (W.Turkije). Die hadden het volk tegen Paulus opgeruid en geschreeuwd: ‘Weg van de aarde met zo een’. Aanhoudend hadden zij Paulus ervan beschuldigd, dat hij tegen het volk, de wet en de tempel was en iedereen in heel de wereld leerde van Mozes af te vallen. De Romeinse legeroverste Claudius Lysias die zetelde in de burcht Antonia had echter tijdig ingegrepen en voorkomen, dat de Joden Paulus gelyncht hadden. Gelukkig had Paulus al de aanklachten tegen hem ten aanhoren van het volk kunnen ontzenuwen. Hij had er publiek getuigenis van afgelegd, hoe God hem bekeerd had op weg naar Damaskus. Maar het verzet van het Joodse sanhedrin tegen hem was er niet minder op geworden. Over ‘de opstanding der doden’ wil ik geoordeeld worden’, zo had Paulus tegen het sanhedrin gezegd. Maar hoewel de Joodse Raad juist op dit punt onderling zeer verdeeld was (Farizeën anti Sadduceën), waren de raadsleden het er wel over eens, dat Paulus uit de weg moest worden geruimd. Ja, de Joden (meer dan veertig) maakten zelfs een samenzwering tegen hem om hem te doden. Toen echter Paulus’ neef - een zoon van zijn zuster – dat had ontdekt en het aan Claudius Lysias de Romeinse overste had gemeld, was de apostel onder zware bewaking naar Caesarea gebracht waar hij in handen was gegeven van stadhouder Felix. Vgl. Hand.23 : 26. Daar komt dan nu Paulus’ rechtszaak in behandeling. De Joodse raad onder leiding van de hogepriester Ananias en met de hulp van hun advocaat Tertullus zijn als aanklagers komen opdagen en beschuldigen Paulus ervan, dat hij ‘een pest is, die oproer verwekt onder al de Joden door de gehele wereld, een opperste voorstander van de sekte der Nazarenen en een man die de tempel heeft ontwijd’ (Hand.24 : 5v). Een boosdoener eerste klas dus, een politieke ‘raddraaier’ met wie de Romeinen korte metten moesten maken. Maar Paulus wordt er niet door van zijn stuk gebracht. Rustig reageert hij op de aanklachten en wijst ze 3 als leugen van de hand. ‘Maar dit beken ik u, dat ik naar die weg, welke zij sekte noemen, de God der vaderen alzo dien, gelovende alles wat in de wet en in de profeten geschreven is, hebbende hoop op God, welke dezen ook zelf verwachten, dat er een opstanding der doden wezen zal, beiden der rechtvaardigen en der onrechtvaardigen…’ (Hand.24 : 14v). Daarna stuurt Felix de Joden terug naar huis. Hij zegt eerst met de garnizoenscommandant Lysias te willen spreken over de gebeurtenissen in Jeruzalem. Vervolgens geeft hij aan de hoofdman over honderd bevel om Paulus in arrest te houden, om de Joden niet tegen zich in het harnas te jagen. Intussen mag de apostel daar wel bezoek ontvangen. En daar zal Paulus in de twee jaren die hij hier in gevangenschap doorbracht (57 - 59 nChr.) dankbaar gebruik hebben gemaakt. Het huidige Ceasrea Middellandse zee aan de In Caesarea woonde de diaken Filippus met vier dochters, allen profetessen (Hand.21 : 8v). En ook anderen zullen de apostel hier vaak hebben gesproken: Cornelius de centurio van Handelingen 10; en wellicht ook Maria, de moeder van Jezus; heeft zij hier aan Paulus’ metgezel Lukas wellicht verteld, hoe het allemaal was gegaan vóór en bij de geboorte van Jezus? Trouwens Paulus was niets vreemd overkomen. Want had hij niet tegen de ouderlingen van Efeze op het strand te Miléte bij zijn afreis naar Jeruzalem gezegd: ‘En nu zie, ik, gebonden zijnde door de Geest, reis naar Jeruzalem, niet wetende, wat mij daar ontmoeten zal, dan dat de Heilige Geest van stad tot stad betuigt, zeggende, dat mij banden en verdrukkingen aanstaande zijn’ (Hand.20 : 22v). Hoe dan ook, Paulus zit twee jaar gevangen in Caesarea, voordat hij naar Rome wordt gezonden waar hij zich op eigen verzoek – hij was immers een Romeins burger - voor de keizer zou verantwoorden. Felix wist opperbest, dat de Joden Paulus niet met rust zouden laten, als hij op vrije voeten zou 4 worden gesteld. Maar laten we nu terugkeren tot de woorden van onze tekst. Felix, hoewel hij in feite een ‘rechter is die God niet vreest en geen mens ontziet’ (Luk.18 : 2), neemt er de tijd voor om met Paulus kennis te maken. Hij heeft zelfs zijn vrouw Drusilla meegenomen. Een onderhoud van meer persoonlijke aard. Drusilla is een Jodin en zal de Romeinse stadhouder zeker meer hebben kunnen vertellen van het Jodendom. In de allergrootste vrijmoedigheid van zijn geloof verantwoordt Paulus zich voor Felix. De verhoogde Heere maakt Zijn eenmaal gesproken Woord waar: ‘Gij zult ook voor stadhouders en koningen geleid worden om Mijnentwil, hun en de heidenen tot getuigenis. Doch wanneer zij u overleveren, zo zult gij niet bezorgd zijn, hoe of wat gij spreken zult; want het zal u in die ure gegeven worden, wat gij spreken zult’ (Matth.10 : 18v). Paulus mag getuigen van Zijn hemelse Zender. We lezen, dat Felix hem hoorde van het geloof in Christus. De apostel heeft ook daarna diepgaande gesprekken met hem, gedrongen door de liefde van Christus. Maar Paulus weet ook van de schrik des Heeren. We lezen, dat hij handelde van rechtvaardigheid en matigheid (zelfbeheersing) en van het toekomende oordeel. Ook tegenover hoog geplaatsten laat deze Godsgezant niet na te zeggen, dat het hun kwalijk zal gaan, als zij buiten Christus in de zonde blijven leven. Paulus voor Felix (uit: Francesco Giola, Paolo di Tarso; Libreria Editrice Vaticana. ISBN 88-20946254) Laat een ding duidelijk zijn. Paulus heeft op dit punt niet ‘ins Blaue hinein’ gesproken. Hij heeft stellig de zonde bij de naam genoemd. We weten, dat Felix een man was, die door vleierij uit slavernij verlost was en door de keizer tot stadhouder was gemaakt. Tacitus, een betrouwbaar geschiedschrijver zegt van hem: ‘Koninklijk recht heeft hij uitgeoefend 5 met de wreedheid en willekeur van een grillig slavengemoed’ (Tacitus, Historiae 5,9). Zie Het begon in Jeruzalem; Op ontdekkingsreis door Handelingen; tekst Pieter van Kampen; foto’s Pim van der Hoff; Telos; 1999 Evangelische Omroep; blz. 199v : ‘Felix was van zeer nederige komaf, maar werd in het zadel geholpen door zijn broer Pallas. Deze was door de moeder van keizer Claudius, Antonia, uit slavernij bevrijd. Hij was hoofd geworden van de hele keizerlijke hofhouding en de voornaamste uitvoerder van alle keizerlijke besluiten op nagenoeg alle terreinen. Al doende had hij ook een kolossaal vermogen bijeenvergaderd. Onder zijn vleugels had Felix de post van stadhouder of procurator in Judea gekregen, een post die normaliter alleen voor leden van de aristocratie gereserveerd was. Hij had, ondanks zijn lage afkomst, ook veel succes gehad met zijn drie huwelijken: alle echtgenotes waren van koninklijke bloede. Zijn eerste vrouw was een kleindochter van Antonius en Cleopatra. Drusilla, op het moment van ontmoeting met Paulus Felix’ vrouw, was de derde in de rij. Ze was nog geen twintig en was een Jodin. “Als klein meisje was ze al uitgehuwelijkt aan de kroonprins van Commagene, in het Oosten van Klein-Azië, maar het huwelijk vond geen doorgang, omdat de toekomstige bruidegom weigerde proseliet van het Joodse geloof te worden. Haar broer Agrippa II had haar aan de koning van Emesa (het moderne Homs, een staatje in Syrië) ten huwelijk gegeven. Toen ze nog maar zestien was, had Felix (volgens geruchten, met de hulp van een Cypriotische tovenaar, Atomos) haar overgehaald haar echtgenoot achter te laten en zijn vrouw te worden. Hij beloofde haar alle denkbare ‘geluk’, als ze dat zou doen. Dientengevolge voegde ze zich bij Felix als zijn derde vrouw. Drusilla schonk Felix een zoon, Agrippa die het leven verloor bij de vulkaanuitbarsting van de Vesuvius in 79.” Aldus F.F.Bruce, The book of the Acts (1988), p.447-448. Verwijzing naar Flavius Joesphus’ De oude geschiedenis van de Joden, deel XIX, p.354 en XX, p.139-144.’ ‘Felix en Drusilla waren in Paulus’ boodschap geïnteresseerd; gezien hun levensstijl was zijn woord soms ook ‘ongemakkelijk’; de grond werd hun dan te heet onder de voeten…’ ‘Rond het jaar 55 sloeg Felix meedogenloos een opstand neer die onder leiding van een Egyptische messiasfiguur was ontstaan, de man waarmee de overste Claudius Lysias in Handelingen 21 te maken dacht te hebben toen hij Paulus 6 voor zich had ‘ (vgl. Fl.Josephus, de Joodse Oorlog, deel II, p.261 e.v.). ‘Later werd Felix door de keizer uit zijn positie ontslagen, omdat hij door zijn woeste optreden in conflicten tussen Joodse en nietJoodse bewoners van Caesarea de dood van veel Joodse leiders op zijn geweten zou hebben. Zijn broer Pallas kon hem toen nog voor ernstiger straf dan verlies van zijn post behoeden. In het jaar 55 raakte Pallas zijn uitermate invloedrijke positie kwijt; om zijn enorme rijkdom kon hij echter nog steeds veel gedaan krijgen.’ Felix was een man die ondanks het hooggeroemde Romeinse recht, slechts het recht wist te verdraaien en voor veel geld, veel goede woorden en ook wel veel goede daden overhad. We lezen in het 26-ste vers, dat hij hoopte, dat hem door Paulus losgeld gegeven zou worden, opdat hij hem losliet. Hij zal wel geweten hebben, dat Paulus vrienden had die er warmpjes bij zaten. Maar denkt u ook niet, dat Paulus deze manier van leven met naam en toenaam onder de kritiek van Gods Woord heeft gesteld? Felix was een slimme geldduivel met een slavenmoraal; hij was door slinkse streken op de troon gekomen. En dan ook nog dit: Felix was gehuwd met Drusilla, de jongste dochter van Herodes Agrippa I, die Jakobus, de broer van Johannes met het zwaard gedood had en die, nadat hij door de wormen gegeten was, was gestorven in 44 nChr. (Hand.12 : 2, 23); zij had ook een broer de latere koning Agrippa II en een zuster Berenice (Hand.25 : 13). Drusilla was een meisje die na een ongelukkige liefde in 53/ 54 nChr. huwde met Azizus, koning van Emesa, een koninkrijkje in Syrië. Toen Felix, die zelf ook twee vrouwen had gehad, zag, dat Drusilla ‘in schoonheid allen overtrof, vatte hij hartstochtelijke liefde voor haar op’ (Fl.Josephus) en maakte haar van koning Azizus afhandig, toen ze zestien jaar oud was. Wij hebben het wel eens over de jeugd van tegenwoordig. Maar dit verhaal laat zien, dat ook in die tijd een knap meisje een speelbal kon worden van mannen. Is het uit belangstelling geweest voor de volgelingen van Christus, met wie haar vader zoveel te stellen had gehad, dat zij hier tegenwoordig was? Was het onbewust misschien de stem van haar geweten, die haar drong toch ook eens te luisteren naar een discipel van Hem, wiens grote 7 daden toch niet in een hoek waren geschied? Het is ons allemaal onbekend. Wel kunnen we gerust aannemen, dat de apostel van de door God gegeven gelegenheid gebruik heeft gemaakt, sprekende over rechtvaardigheid en matigheid en van het toekomend oordeel, om het deze mensen aan te zeggen, dat zij verkeerd leefden. Zonder twijfel heeft Paulus de begrippen die hij hier gebruikt – op zich niet onbekend in de Griekse wijsbegeerte – de bijbelse inhoud van de praktijk van godzaligheid gegeven. Vgl. Tit.2 : 12. Over het woord ‘rechtvaardigheid’ sprak ik reeds. En dan het tweede woord ‘matigheid’/ zelfbeheersing, oefening in zelfcontrole. Gelooft u niet met mij, dat Paulus Felix op de man af gezegd heeft, dat het hem ‘niet geoorloofd was haar (Drusilla) te hebben’. Zo had Johannes de Doper het tegen Herodes Antipas gezegd m.b.t. Herodias (Mark.6 : 17vv). En nu klinkt hier weer deze taal van een vrijmoedig geloof aan het hof. Koningen zelfs zijn door het Woord des Heeren in de loop der historie niet gespaard. Zie verder dr. H.Mulder, De Handelingen der apostelen, een bijbels reisboek. Zoetermeer, 1992. Blz. 260. Met felle kleuren stelt de apostel Paulus zijn beide hoorders het komende eindgericht voor: Christus zal als Wereldrechter komen. Vreselijk is het te vallen in de handen van een levende God. Zo preekte Paulus altijd. Hij predikte de Christus niet als Wereldredder; zonder Hem eerst te hebben voorgesteld als Wereldrechter en opgewekt te hebben tot geloof en bekering. Een prediking tot het geweten, maar geen prediking naar de mond van de mensen. Maar ook van het geloof in Christus spreekt hij, van de noodzakelijkheid, dierbaarheid en gepastheid van de Middelaar. Jezus Christus en Die gekruisigd (1 Kor.2 : 2). Machtig geloofsgetuigenis. ‘Zo zijn wij dan gezanten van Christuswege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus' wege, laat u met God verzoenen. Want dien, die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem’ (2 Kor.5 : 20). 8 Deze prediking, gemeente moet ook vandaag gebracht worden. Het is de boodschap die wij u ook vanmorgen brengen. De verhoogde Christus doet een beroep op u, jongeren/ ouderen. Hij wil uw hart hebben. Hoe rijk is het om Zijn eigendom te zijn, gekocht en betaald door Zijn zoenbloed. Hij heeft ook recht op u. Laat u maar in Zijn doorboorde handen vallen. Vraag om genade, om vergeving. Want als Hij met Zijn volbrachte werk het rustpunt van uw hart is, bent u schatrijk. ‘Laat u met God verzoenen.’ Prediking is prediking van genade, maar ook van gericht. Ja, laten we ook het andere niet vergeten. De Heere Jezus heeft ons kort voor Zijn afscheid van de Zijnen de opdracht gegeven om te prediken: ‘bekering en vergeving der zonden’ (Luk.24 : 47). De apostel Paulus heeft dan ook niet nagelaten de zonden in het leven van Felix en Drusilla concreet aan te wijzen. Paulus sprak over gerechtigheid, over leven naar Gods heilig recht, over het liefhebben van God boven alles en de naaste als zichzelf. Juist dat ontbrak aan het leven van Felix en Drusilla. En hoe is het met u? Is de liefde van God in uw hart uitgestort? Wordt uw leven gekenmerkt door gerechtigheid? Dat wil zeggen, dat u de gerechtigheid die de Heere Jezus door Zijn dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid heeft verworven, toegerekend hebt gekregen en derhalve in Christus God weer onder ogen kan komen. Maar het houdt ook in, dat u in heel uw doen en laten u aan Gods heilige wet gelegen laat liggen. Daarom vraag ik u: Zou u wel alles willen missen om de Heere Jezus te bezitten? Is Zijn dienst u het één en al geworden? Of draait uw leven nog maar steeds om uw eigen dierbare ‘ik’, om status en carrière? Is het bij u ook zo, zoals bij Felix, dat u alles accepteert, als het financieel maar voordeel oplevert en in uw kraam te pas komt? Vgl. Hand.10 : 35. En dan dat tweede woord, het woord ‘zelfbeheersing’, ‘matigheid’ uit de prediking van de apostel. Vgl.2 Petr.1 : 6. We zagen, dat Paulus bij dit woord zeker aan de omgang van Felix met Drusilla heeft gedacht. Drusilla was al heel jong door verschillende mannen misbruikt. Ja, laten 9 we het zo maar noemen. En laten de jonge meisjes onder ons dan maar niet denken, dat Drusilla, al was ze dan de (onwettige) vrouw van een Romeinse stadhouder, gelukkig zal zijn geweest. Laat je jonge leven niet kapot maken door mannen die je met veel mooie cadeaus en veel geld een paradijs beloven, terwijl het hun alleen begonnen is om wat je in je mooie lichaam hun te bieden hebt. Ik ga nog een stap verder. Ik vraag aan alle mannen onder ons: Leeft u misschien ook samen met iemand van wie gezegd moet worden: ‘Het is u niet geoorloofd haar te hebben?’ Helaas, hoeveel huwelijken gaan er vandaag stuk, ten koste ook van de kinderen die uit het huwelijk zijn geboren. Hoe weinig wordt de zelfopofferende liefde tussen man en vrouw in praktijk gebracht. Laten alle jongeren onder ons het maar aan de Heere vragen: ‘Heere, is het ons geoorloofd elkaar te hebben; krijgen we elkaar uit Uw hand?’ Dan zullen we in onze verlovingstijd ook niet op een huwelijk vooruit lopen door seksuele gemeenschap met elkaar te hebben. Dan kunnen we ook op elkaar wachten. Zelfbeheersing is een christelijke deugd. Al deze dingen, gemeente, moeten wij u voorhouden met het oog op het komend oordeel. Wilt u niet vergeten, dat we onszelf eenmaal moeten verantwoorden voor de rechterstoel van Christus? De Rechter staat voor de deur. En hoe zwaar zal het ons vallen, als Hij ons dan zal wegsturen en zeggen: ‘Ik heb u nooit gekend.’ Hebt u nooit voor Zjjn toorn gevreesd? \ Terug naar ons tekstgedeelte. Nog weerklinken Paulus’ woorden door de prachtige zaal van het koninklijk paleis, als Felix hem in de rede valt en zegt: ‘Voor ditmaal, ga henen en als ik gelegen tijd zal hebben bekomen, zo zal ik u tot mij roepen’. Ziedaar zijn reactie op Paulus’ prediking. Felix (van Drusilla lezen we dit niet) is bang geworden voor de machtige God van Paulus’ prediking. Dat is op zichzelf een zegen. Hoe velen zijn er niet, die zich christen noemen en nog nooit hebben gesidderd voor de hoge God? Van hoe velen is het geweten niet als met een brandijzer dichtgeschroeid? Hoe vaak wordt er niet gelachen om en gespot met een prediking van hel en verdoemenis? Van Felix staat geschreven, dat hij zeer bevreesd geworden is. Daarin staat hij ver boven die velen, die een geloof hebben dat minder is dan dat van de 10 duivelen. Want die geloven en zij sidderen. Intussen kwam Felix niet uit boven dat geloof der duivelen. Hij was en hij bleef een geld - duivel. Even gaat het Woord van God onder het luisteren naar Paulus' prediking voor hem open. Even vallen de schellen van zijn ogen. Even bonst het in zijn hart vanwege zijn schuld en de wrekende gerechtigheid van God, even maar. Bang voor de gevolgen van de zonde, niet bedroefd naar God om de zonde zelf. En was Felix met dit alles dan maar gevlucht naar de enige rots van het behoud, Christus. Maar zover komt het niet bij hem. ‘Voor ditmaal ga henen.’ Felix heeft er niets op tegen, dat Paulus hem de waarheid zegt. Maar op het beslissende moment, waarop het Woord des Heeren tot aan de poorten van zijn hart gebracht is, vlucht hij weg, weg van zijn schuld, weg van Christus. Hij wil van zijn rijke leven in weelde en wellust geen afscheid nemen. Eén van de lievelingsstellingen die Luther van Von Staupitz zijn kloosterabt, gehoord en bewaard heeft, is: ‘De ware boete begint met de liefde tot God.’ Dat was een zin, lijnrecht tegenovergesteld aan wat men in die tijd in de R.K. Kerk leerde, namelijk dat vrees voor straf (zelfliefde) op de duur vanzelf eindigde in reine liefde tot God. Bij Felix zien we het omgekeerde. Vrees voor God en toch geen ware vreze des Heeren, geboren uit de liefde van God en verbonden met een haat tegen de zonde. ‘Als ik gelegen tijd zal hebben bekomen, zo zal ik u tot mij roepen.’ T.z.t., dat is te Zijner tijd.Maar die gelegen tijd is voor Felix waarschijnlijk nooit gekomen. Ik hoor nog de taal van de derde trawant: ’Ik zal zeggen, dat God bestaat. Ik zal hen ook de volle Bijbelse boodschap laten horen. Ik zal hen vertellen van Jezus Christus en van Zijn vriendelijke nodiging om mensenzielen te behouden en zalig te maken. Ook zal ik ze duidelijk maken, dat deze genade zuiver genade is en geen verdiend loon. Maar ik zal erbij zeggen, dat zij zich helemaal niet behoeven te haasten: Er is tijd genoeg om zich te bekeren, nog tijd genoeg om zich tot Christus te wenden.’ Nu nog niet. Nu nog een tijdje genieten van het leven in de zonde. Nu ben ik nog zo druk met mijn aardse beslommeringen. Nu ben ik nog veel te jong om aan God en Zijn dienst te gaan denken. 11 Felix werd er een prooi van. Wij misschien ook? Hoor hoe de dichter van Psalm 95 ervan zingt. Want Hij is onze God en wij zijn 't volk van Zijne heerschappij, de schapen die Zijn hand wil weiden. Zo gij Zijn stem dan heden hoort, gelooft Zijn heil-en troostrijk woord, verhardt u niet, maat laat u leiden. (Ps.95 : 4 ber.) Dwaze Felix: wachten op de gelegen tijd en inmiddels de meest geschikte tijd om u tot God te wenden, voorbij laten gaan. Hoe vreselijk om weldra te zijn in een plaats, waar nooit meer tijd zal zijn voor God, omdat God dan geen tijd meer heeft voor ons. Dat is de vreselijke keerzijde van het Evangelie. Daar zal het zijn: ‘Heere, geef mij één minuut om U te zoeken; Heere één seconde, ik zal naar U vragen.’ Maar niemand ontvangt daar ook maar een druppel water ‘ter verkoeling van zijn tong’ (Luk..16 : 24). In alle ernst mag ik u vragen: Moet het zo met u? Draait alles in ons leven voor alsnog om geld, om een vrouw, om ons eigen ik? In alle ernst roep ik u toe: ‘Wend u toch intijds tot de Heere Jezus’. Paulus ging de gevangenis in. Maar Felix ontbood hem dikwijls en sprak met hem, zo lezen wij. En ik veronderstel, dat Paulus het hem telkens gezegd zal hebben: ‘Het kan voor u nog, Felix’. Welnu, in dat spoor van de grote apostel willen wij als Gods dienaren ook vandaag wandelen. Er staat in onze tekst een woord, dat in het Nieuwe Testament meermalen voorkomt, het woord: ‘gelegen tijd’ . In de grondtekst is dat één woord. Het betekent: de door God bepaalde tijd. Jezus sprak ook over die door God voor Hem bepaalde tijd waarin het beslissende zou gebeuren. Dat was de ure van Golgotha. Toen heeft het de Heere behaagd Zijn Zoon Die Zich reeds van eeuwigheid bereid had verklaard tot dit offer, in de dood over te geven. Opdat zondaren, zelfs 12 moordenaars, gered zouden worden van het eeuwig verderf. Op Golgotha heeft Jezus Christus een gerechtigheid verworven waarmee zondaren die in zichzelf geen draad gerechtigheid hebben, voor God kunnen bestaan. Op Golgotha ook gaf Christus de doodsteek aan de oude natuur die altijd een natuur is van onmatigheid, bandeloosheid en zedenloosheid. Dat is weergaloos groot. En dat grote heil roepen wij ook vandaag uit in de wereld waarin wij leven. Het kan nog, mensen. U kunt nog gered worden van het eeuwig verderf. Er is een Zaligmaker Die op u wacht. ‘In de aangename tijd heb ik u verhoord en in de dag der zaligheid heb ik u geholpen; ziet, nu is het de welaangename tijd, ziet, nu is het dag der zaligheid’ (1 Kor.6 : 2). Aan Luther werd eens gevraagd door iemand, wanneer hij zich moest bekeren. Hij antwoordde: ‘Een uur voor je dood’. Ja, want over een uur kan ik er wel niet meer zijn. De zaak van Gods koninkrijk kan geen uitstel lijden. ‘Heden, zo gij Zijne stem hoort, verhardt uw harten niet’ (Ps.95 : 7b, 8a; Hebr.4 : 7b). Wij zijn onder het Woord, gemeente. Dat houdt ook in, dat wij binnen de reikwijdte van het Evangelie verkeren, binnen de omarming van een Zaligmaker Die niet wil, dat enigen van ons verloren gaan. Wie spreekt hier dan nu nog van een gelegen tijd? Kunt u een betere gelegenheid uitdenken om voor eeuwig gelukkig te worden? De wijzers van Gods klok staan op ‘NU’. Mag ik u vragen: Is Christus u ooit dierbaar geworden? Kan Hij uw hart niet vervullen met rust en vrede? In de korte spanne tijds tussen wieg en graf vallen de beslissingen voor de eeuwigheid. ’Kiest u dan heden, wie gij dienen zult’ (Joz.24 : 15). Als iemand net niet op tijd in een vliegtuig stapt, kan het hem een aantal uren kosten. Als iemand in het verkeer een verkeerde inhaalmanoeuvre maakt, kan het hem het leven kosten. Maar als iemand bijna christen is en blijft, kost het hem de eeuwige heerlijkheid. ‘Ja maar’, zegt iemand van u, ‘een mens kan toch niet kiezen? Door onze val in Adam zijn wij zo onmachtig geworden tot het goede, dat wij altijd voor het verkeerde zullen kiezen. Onze wil is slechts vrij om het kwade te doen.’ U hebt gelijk. Als de Heere mij de keuze laat, dan is het 13 verloren, dan komt er op zijn hoogst wat vrees voor God, maar geen ware vreze Gods, geboren uit de in het hart ingestorte liefde van God. Maar vergeet één ding tenslotte toch niet. Het zal aan de Heere niet liggen. Hij is gewillig genoeg om u te redden van het verderf en u te leiden tot Zijn Zoon als tot uw Borg en Middelaar. Hij kan en wil ons wederbaren en ons hart vervullen met een wonderlijke liefde tot Hem, zodat wij gaan walgen van onszelf en nooit meer van Christus kunnen loskomen. Nog zegt iemand van u wellicht: ‘Wist ik het maar, dat de Heere mij in Zijn eeuwig raadsbesluit heeft opgenomen. Wist ik het maar, dat ik een voorwerp van Gods liefde was. Maar de tijd van Gods genade zal voor mij nog niet zijn gekomen, hoewel ik de Heere vaak gesmeekt heb om vergeving en genade. Het is van binnen bij mij nog steeds even koud en liefdeloos.’ Mag ik daarop dan dit antwoord geven? Pleit met de dichter van Psalm 102 (: 14): ‘Gij zult opstaan, Gij zult U ontfermen, want de tijd om mij genadig te zijn, de bestemde tijd is gekomen.’ En: ‘Zo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal gewis komen. Hij zal niet achterblijven’ (Hab.2 : 3). De Heere beschaamt de stille hoop van Zijne ellendigen niet. En laat ons dan intussen de apostolische vermaning niet vergeten om ‘de tijd uit te kopen, daar de dagen boos zijn’ (Ef.5 : 16). Er is zo veel gelegen tijd om voor Christus uit te komen. Begin maar in uw eigen gezin en vlak naast uw voordeur. Er zijn zo veel mogelijkheden om Hem aan te prijzen bij hen die Hem nog niet kennen. En een Zaligmaker te kennen en lief te hebben als de Heere Jezus geeft ons een vrede die alle verstand te boven gaat. Geloof het niet wat u door de trawant van de satan wordt voorgehouden, dat u altijd nog wel aan de Heere Jezus kunt gaan denken. Als u dat doen wilt, doe het dan nu, ja juist nu. En zing dan maar met de dichter van Psalm 102: Gij zult opstaan, ons beschermen, over Sion U ontfermen, want de tijd, Uw stad voorspeld, aan haar leed ten perk gesteld, die zo lang gewenste dagen 14 van Uw gunstrijk welbehagen, zijn, o God in ’t eind geboren Gij, Gij zult haar klacht verhoren (Ps.102 : 7 ber.). Amen 15