DOC - Europa EU

advertisement
EUROPESE COMMISSIE
MEMO
Brussel, 25 oktober 2013
Voornaamste elementen van de hervorming van het GLB
De Commissie, de Raad en het Europees Parlement (EP) hebben een politiek akkoord
bereikt over de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Dit akkoord moet
nog formeel worden goedgekeurd door de Raad en het EP als een overeenstemming in
eerste lezing. Over de meeste elementen is overeenstemming bereikt tijdens de triloog
van 26 juni. Aan de resterende punten (in verband met het pakket van het meerjarig
financieel kader) is op 24 september de laatste hand gelegd. Het akkoord is gebaseerd op
de voorstellen van de Commissie van oktober 2011 (zie IP/11/1181 en MEMO/11/685) en
heeft betrekking op vier basisverordeningen van het Europees Parlement en de Raad
inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid: i) over de rechtstreekse betalingen, ii)
over
de
integrale
gemeenschappelijke
marktordening
(GMO),
iii)
over
plattelandsontwikkeling en iv) over de financiering, het beheer en de monitoring van het
GLB (deze laatste is een horizontale verordening). De Commissie is momenteel bezig met
het voorbereiden van de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die nodig
zijn om de nieuwe voorschriften hetzij volgend jaar, hetzij met ingang van januari 2015 in
werking te laten treden. Voor 2014 worden afzonderlijke "overgangsregels" besproken.
Deze zouden voor het eind van het jaar moeten worden goedgekeurd door de Raad en het
EP.
Hieronder volgt een samenvatting van de voornaamste elementen van het politieke
akkoord.
1. Rechtstreekse betalingen
Met het oog op een eerlijkere verdeling van de steun, zal in het kader van het GLBsysteem voor rechtstreekse betalingen niet langer gebruik worden gemaakt van de
historische referenties als basis voor de toewijzingen per lidstaat – en per landbouwer in
de lidstaat. Hierdoor zullen de betalingen dichter bij elkaar komen te liggen en worden de
verschillen zowel tussen de lidstaten onderling als binnen de lidstaten kleiner (de
zogenoemde
"convergentie").
Bovendien
zal
door
de
invoering
van
een
"vergroeningsbetaling" (30 % van de beschikbare nationale enveloppe wordt slechts
uitbetaald als bepaalde duurzame landbouwmethoden worden toegepast) een aanzienlijk
deel van de subsidies worden gebruikt als beloning voor landbouwers die collectieve
milieugoederen leveren. De verlening van alle betalingen blijft afhankelijk van de naleving
van bepaalde milieuvoorschriften en andere regels [zie "randvoorwaarden" in punt 4
"horizontale verordening].
MEMO/13/937
De basisbetalingsregeling (BBR): De lidstaten zullen tot 70 % van hun nationale
enveloppe voor rechtstreekse betalingen uittrekken voor de nieuwe basisbetalingsregeling.
Niet in dit percentage verrekend zijn de bedragen die worden geoormerkt voor de
aanvullende betaling voor jonge landbouwers, de aanvullende betaling voor
probleemgebieden, de herverdelingstoeslag en "gekoppelde" betalingen. Voor de
betrokken EU-12 wordt de einddatum voor de eenvoudigere forfaitaire regeling inzake
één enkele areaalbetaling (REAB) uitgebreid tot 2020.
Externe convergentie: De nationale enveloppes voor rechtstreekse betalingen zullen
geleidelijk worden aangepast om te voorkomen dat de gemiddelde betaling per hectare te
erg verschilt van lidstaat tot lidstaat. Dit betekent dat de lidstaten waar de gemiddelde
betaling (in euro per hectare) momenteel minder dan 90 % van het EU-gemiddelde
bedraagt, hun enveloppe geleidelijk zullen zien stijgen (met een derde van het verschil
tussen hun huidige percentage en 90 % van het EU-gemiddelde). Bovendien wordt
gegarandeerd dat elke lidstaat tegen 2019 een minimumpercentage krijgt. De bedragen
voor de andere lidstaten die meer dan het gemiddelde ontvangen, zullen evenredig
worden aangepast.
Interne convergentie: De lidstaten die de toewijzingen nog laten afhangen van
historische referenties, moeten hiervan afstappen en ervoor zorgen dat de niveaus van de
basisbetaling per hectare dichter bij elkaar komen te liggen. Zij kunnen kiezen uit
verschillende opties: zij kunnen hetzij een nationale benadering of een regionale
benadering (op basis van administratieve of agronomische criteria) hanteren, hetzij een
regionaal/nationaal niveau tegen 2019 halen, hetzij zorgen voor een geleidelijke stijging
voor landbouwbedrijven die minder dan 90 % van het regionale/nationale gemiddelde
krijgen (met een derde van het verschil tussen hun huidige niveau en 90 % van het
regionale/nationale gemiddelde) – met de extra garantie dat elk betalingsrecht tegen
2019 een minimumwaarde vertegenwoordigt van 60 % van het nationale/regionale
gemiddelde (tenzij de lidstaten beslissen de vermindering van de waarde van de rechten
te beperken). De bedragen voor landbouwbedrijven die meer dan het regionale/nationale
gemiddelde ontvangen, worden evenredig aangepast. Bovendien krijgen de lidstaten de
mogelijkheid eventuele "verliezen" tot 30 % te beperken.
De lidstaten hebben ook het recht om een herverdelingstoeslag voor de eerste
hectaren toe te passen. Dit houdt in dat zij tot 30 % van hun nationale enveloppe over
de landbouwers kunnen herverdelen. De landbouwers krijgen deze steun voor de eerste
30 hectare van hun landbouwbedrijf (bij meer dan 30 hectare is de referentie de
gemiddelde omvang van de landbouwbedrijven in de betrokken lidstaat). Deze maatregel
zal een aanzienlijk herverdelingseffect hebben.
Verlaging van de betaling voor grote landbouwbedrijven: Er is afgesproken om
betalingen aan individuele bedrijven boven 150 000 euro verplicht te verlagen
("degressiviteit"). In de praktijk betekent dit dat het steunbedrag dat een individueel
landbouwbedrijf als basisbetaling ontvangt, met ten minste 5 % zal worden verlaagd voor
bedragen vanaf 150 000 euro. Om rekening te houden met de werkgelegenheid, kan de
loonkost worden afgetrokken voordat de berekening wordt gemaakt. Deze verlaging is niet
van toepassing op de lidstaten die de "herverdelingstoeslag" toepassen, op grond waarvan
ten minste 5 % van de nationale enveloppe wordt besteed aan een herverdeling voor de
eerste hectaren van alle landbouwbedrijven. NB: de middelen die in het kader van dit
mechanisme worden "bespaard", blijven in de betrokken lidstaat/regio en worden
overgeheveld naar de enveloppe voor plattelandsontwikkeling. Ze kunnen worden gebruikt
zonder medefinancieringsvereisten. De lidstaten kunnen de bedragen die individuele
landbouwers mogen ontvangen, plafonneren op 300 000 euro, inclusief loonkosten.
2
Jonge landbouwers: Om de verjonging in de landbouwsector aan te moedigen, moet de
basisbetaling voor nieuwe jonge landbouwers (niet ouder dan 40) worden aangevuld met
een extra betaling die maximaal vijf jaar beschikbaar wordt gesteld (gekoppeld aan de
eerste vestiging). Deze – voor elke lidstaat verplichte – maatregel wordt bekostigd met
maximaal 2 % van de middelen uit de nationale enveloppe en komt bovenop andere
maatregelen
voor
jonge
landbouwers
in
het
kader
van
plattelandsontwikkelingsprogramma's.
Regeling voor kleine landbouwers: Facultatief voor de lidstaten: landbouwers die
steun aanvragen, kunnen besluiten deel te nemen aan de regeling voor kleine
landbouwers en krijgen dan een door de betrokken lidstaat vastgestelde jaarlijkse betaling
van normaliter tussen 500 euro en 1 250 euro, ongeacht de omvang van hun bedrijf. De
lidstaten kunnen kiezen uit verschillende methoden voor de berekening van de jaarlijkse
betaling. Een van de opties is dat de landbouwers gewoon het bedrag krijgen dat ze
normaal zouden ontvangen. Dit komt voor de betrokken landbouwers en de nationale
overheden neer op een enorme vereenvoudiging. De betrokkenen zijn dan vrijgesteld van
zowel controles en sancties op het gebied van de randvoorwaarden als vergroening. (Uit
de effectbeoordeling blijkt dat ongeveer een derde van de landbouwbedrijven die GLBfinanciering aanvragen, maximaal 3 hectare groot zijn – in totaal komt dit neer op slechts
3 % van de totale landbouwoppervlakte in de EU-27). De totale kosten voor de regeling
voor kleine landbouwers mogen niet meer bedragen dan 10 % van de nationale
enveloppe, tenzij een lidstaat ervoor kiest te garanderen dat kleine landbouwers precies
hetzelfde ontvangen als wat hun toekomt zonder de regeling. Bovendien zullen in het
kader van de plattelandsontwikkeling naast financiële middelen voor adviesverlening aan
kleine
landbouwers
met
het
oog
op
economische
ontwikkeling,
ook
herstructureringssubsidies voor regio's met een groot aantal dergelijke kleine bedrijven ter
beschikking worden gesteld.
Vrijwillige gekoppelde steun: Om het huidige productieniveau op peil te houden in
sectoren of regio's waar specifieke soorten landbouw of sectoren die om economische
en/of sociale en/of ecologische redenen belangrijk zijn, problemen ondervinden, krijgen de
lidstaten de optie aangeboden om beperkte bedragen aan "gekoppelde" betalingen te
verlenen, d.w.z. een betaling die gekoppeld is aan een bepaald product. Voor die
betalingen mag niet meer dan 8 % van de nationale enveloppe worden uitgetrokken. Dit
percentage mag oplopen tot 13 %, als het huidige aandeel van de gekoppelde steun in
een lidstaat hoger ligt dan 5 %. De Commissie kan een hoger percentage goedkeuren
indien dat gerechtvaardigd is. Bovendien kan een extra bedrag (tot 2 %) aan
"gekoppelde" steun worden verleend voor eiwithoudende gewassen.
Gebieden met natuurlijke beperkingen (GNB's) / Probleemgebieden (PG's): De
lidstaten (of de regio's) kunnen een aanvullende betaling ten bedrage van maximaal 5 %
van de nationale enveloppe toekennen voor GNB's (zoals gedefinieerd in de voorschriften
inzake plattelandsontwikkeling). Deze betaling is facultatief en doet niets af aan de opties
die de GNB's en PG's ter beschikking staan in het kader van de plattelandsontwikkeling.
3
Vergroening: Naast de betaling in het kader van de BBR/REAB zal elk bedrijf een betaling
per hectare ontvangen die met het oog op de basisbetaling wordt gedeclareerd als
compensatie voor het toepassen van bepaalde klimaat- en milieuvriendelijke
landbouwmethoden. Hiervoor zullen de lidstaten 30 % van de nationale enveloppe
gebruiken. Deze maatregel is bindend. Niet-naleving van de vergroeningsvoorschriften
geeft aanleiding tot verlagingen en boetes die kunnen oplopen tot een bedrag dat hoger is
dan dat van de vergroeningsbetaling. In de jaren 1 & 2 mag de boete in verband met
vergroening niet meer bedragen dan 0 %. Voor het derde jaar ligt dit maximum op 20 %
en met ingang van het vierde jaar op 25 %. Het spreekt voor zich dat de groene betaling
alleen zal worden verleend voor oppervlakten die aan de voorwaarden voldoen (d.w.z. in
aanmerking komen voor de BBR of de REAB en in overeenstemming zijn met de
vergroeningseisen).
Er wordt van uitgegaan dat oppervlakten waarop aan biologische productie (een
productsysteem met - als zodanig erkende - ecologische voordelen) wordt gedaan, aan de
voorwaarden voor het ontvangen van de vergroeningsbetaling voldoen zonder aan extra
eisen te worden onderworpen.
De drie basismethoden voor de vergroening zijn:


de instandhouding van blijvend grasland;
gewasdiversificatie (een landbouwer moet ten minste 2 gewassen telen indien
zijn bouwland meer dan 10 hectare groot is en ten minste 3 gewassen indien het
meer dan 30 hectare groot is. Het hoofdgewas mag niet meer dan 75 % van het
bouwland bestrijken en de twee hoofdgewassen maximaal 95 % van het
bouwland);
 zorgen voor een "ecologisch aandachtsgebied" met een omvang van ten
minste 5 % van het bouwland van het landbouwbedrijf voor de meeste
bedrijven waar het bouwland groter is dan 15 hectare – d.w.z. akkerranden,
heggen, bomen, braakland, landschapskenmerken, biotopen, bufferstroken, bebost
gebied. Dit cijfer kan na verslaglegging door de Commissie in 2017 en na indiening
van een wetgevingsvoorstel worden opgetrokken tot 7 %.
Vergroeningsequivalentie: Om diegenen die op het gebied van milieu en duurzaamheid
reeds inspanningen leveren, niet te bestraffen, voorziet het akkoord in een
"vergroeningsequivalentiesysteem" in het kader waarvan de toepassing van reeds
ingevoerde klimaatvriendelijke methoden worden beschouwd als vervanging van deze
basisvereisten. Zo kunnen agromilieuregelingen bijvoorbeeld methoden omvatten die als
equivalent worden gezien. De nieuwe verordening bevat een lijst van dergelijke
equivalente methoden. Om "dubbele financiering" van dergelijke maatregelen (en
agromilieuregelingen in het algemeen) te voorkomen, moet bij het verlenen van
betalingen via plattelandsontwikkelingsprogramma’s rekening worden gehouden met de
basisvereisten inzake vergroening [zie de sectie i.v.m. plattelandsontwikkeling hieronder].
Financiële discipline: Afgezien van de aparte beslissing voor begrotingsjaar 2014, is
afgesproken om in de toekomst een drempelwaarde van 2000 euro toe te passen bij elke
verlaging van de jaarlijkse rechtstreekse betalingen waartoe in het kader van de financiële
discipline wordt beslist (bijvoorbeeld wanneer de betalingsramingen hoger zijn dan de
beschikbare begroting voor de eerste pijler). De verlaging is met andere woorden NIET
van toepassing op de eerste 2000 euro van de rechtstreekse betaling voor elke
landbouwer. Op die manier kan zo nodig ook de marktcrisisreserve worden gespekt [zie
horizontale verordening].
4
Overheveling van financiële middelen van de ene naar de andere pijler: De
lidstaten kunnen tot 15 % van hun nationale enveloppe voor rechtstreekse betalingen
(eerste pijler) overhevelen naar hun enveloppe voor plattelandsontwikkeling. Voor deze
bedragen zal geen medefinanciering nodig zijn. De lidstaten zullen ook tot 15 % van hun
nationale enveloppe voor plattelandsontwikkeling kunnen overhevelen naar hun enveloppe
voor rechtstreekse betalingen. Voor de lidstaten die minder dan 90 % van het EUgemiddelde voor rechtstreekse betalingen ontvangen, loopt dit op tot 25 %.
Actieve landbouwers: Om een aantal juridische leemten te vullen waardoor een aantal
bedrijven rechtstreekse betalingen hebben kunnen aanvragen hoewel hun hoofdactiviteit
geen landbouwactiviteit is, wordt de definitie van actieve landbouwer strenger. Er is een
nieuwe, bindende negatieve lijst van beroepsactiviteiten opgesteld die niet in
aanmerking
kunnen
komen
voor
rechtstreekse
betalingen
(luchthavens,
spoorwegondernemingen,
waterbedrijven,
vastgoeddiensten
en
sporten
recreatieterreinen) tenzij de afzonderlijke betrokken bedrijven kunnen aantonen dat ze
daadwerkelijk landbouwactiviteiten uitoefenen. De lidstaten zullen de negatieve lijst zelf
met andere beroepsactiviteiten kunnen aanvullen.
Subsidiabele hectaren: Krachtens de regelgeving zou 2015 als nieuw referentiejaar
worden vastgesteld voor oppervlakten die recht geven op toewijzing van betalingsrechten,
maar om speculatie te vermijden zal een verband worden gelegd met de begunstigden
van rechtstreekse betalingen in 2013. Lidstaten waar het gedeclareerde subsidiabele
areaal mogelijk fors kan toenemen, mogen het aantal in 2015 toe te wijzen
betalingsrechten beperken.
2. Mechanismen voor marktbeheer
Aangezien de melkquota in 2015 verstrijken, zal met de hervorming een eind komen
aan de suikerquotaregeling op 30 september 2017. Dit is in overeenstemming met de
in het kader van de suikerhervorming van 2005 aangekondigde plannen om een
einddatum vast te stellen voor de quotaregeling en de sector extra tijd te geven om zich
aan te passen. Dit zal het concurrentievermogen van de EU-producenten zowel op de
interne als op de wereldmarkt verbeteren (beperkte uitvoermogelijkheden voor de EU als
gevolg van de WTO-voorschriften in het kader van quota). Bovendien krijgt de sector zo
een perspectief op de lange termijn. Een ruim aanbod op de interne EU-markten tegen
redelijke prijzen komt ook de tussen- en eindgebruikers van suiker ten goede. Met het oog
op meer zekerheid blijven de standaardbepalingen voor overeenkomsten tussen
suikerfabrieken en telers behouden. Na de afschaffing van de quota blijft witte suiker in
aanmerking komen voor particuliere-opslagsteun. De meeste ontwikkelingslanden
behouden een onbeperkte en rechtenvrije toegang tot de EU-markt.
Wat de wijnproductie betreft, volgt het akkoord de hervorming van 2006, waar werd
beslist om eind 2015 de regeling van aanplantrechten voor wijnstokken stop te zetten en
vanaf 2016 een systeem van aanplantvergunningen in te voeren (zoals in december
laatstleden aanbevolen door de Groep op hoog niveau inzake wijn (zie IP/13/1378) en de
toename van het wijnbouwareaal te beperken tot maximaal 1 % per jaar.
5
Andere wijzigingen aan de integrale-GMO-verordening zijn bedoeld om de
marktgerichtheid van de EU-landbouw te verbeteren in het licht van toenemende
concurrentie op de wereldmarkten en tegelijkertijd landbouwers bij externe onzekerheden
een doeltreffend vangnet te bieden (samen met rechtstreekse betalingen en opties voor
risicobeheer in het kader van plattelandsontwikkeling). De bestaande systemen voor
openbare interventie en particuliere -opslagsteun worden herzien met als doel deze
slagvaardiger en doeltreffender te maken, bijvoorbeeld aan de hand van technische
aanpassingen voor rundvlees en zuivel. Voor de zuivelsector komen deze veranderingen
(verlenging van de aankoopperiode met 1 maand, automatische inschrijvingen voor boter
en mageremelkpoeder bij overschrijding van de drempels, verhoging van het maximum
voor boter tot 50 000 ton en mogelijkheid tot particuliere opslag voor mageremelkpoeder
en bepaalde BOB-/BGA-kaas) bovenop het in de verordening verwerkte "melkpakket" van
2012 en de versteviging van de marktpositie van de landbouwers.
Daarnaast worden nieuwe vrijwaringsclausules voor alle sectoren ingevoerd die de
Commissie in staat moet stellen noodmaatregelen te nemen als reactie op algemene
marktverstoringen (zoals de maatregelen naar aanleiding van de E-coli-crisis in mei-juli
2011). Deze maatregelen zullen worden gefinancierd uit een crisisreserve die wordt
gefinancierd met de middelen die vrijkomen als gevolg van een jaarlijkse verlaging van de
rechtstreekse betalingen. De middelen die niet zijn gebruikt voor crisismaatregelen, zullen
het volgende jaar aan de landbouwers worden terugbetaald. In geval van een ernstige
marktcrisis kan de Commissie de producentenorganisaties of brancheorganisaties de
toestemming geven om, mits bepaalde garanties in acht zijn genomen, collectief tijdelijke
maatregelen te nemen (bijvoorbeeld uit de handel nemen of opslag door particuliere
marktdeelnemers) om de betrokken sector te stabiliseren.
De schoolfruitregeling en de schoolmelkregeling moeten worden verlengd en het
jaarlijkse budget voor de schoolfruitregeling wordt verhoogd van 90 miljoen euro naar 150
miljoen euro per jaar.
Om de onderhandelingspositie van de landbouwers in de voedselketen te verbeteren, zet
de Commissie in op een betere organisatie van de sectoren, met mogelijkheid tot een
beperkt aantal afwijkingen van het mededingingsrecht van de EU. De voorschriften over
de erkenning van producentenorganisaties en brancheorganisaties bestrijken nu alle
sectoren – met extra opties voor de oprichting van dergelijke organisaties met financiering
uit hoofde van de plattelandsontwikkeling (zie verderop). Bovendien zullen de
landbouwers, wanneer bepaalde voorwaarden en garanties in acht zijn genomen, de kans
krijgen collectief contracten af te sluiten voor de levering van olijfolie, rundvlees, granen
en bepaalde andere akkergewassen. De Commissie zal richtsnoeren opstellen met
betrekking tot bepaalde aspecten die verband houden met het mededingingsrecht.
Producenten van ham met een beschermde geografische aanduiding of een
oorsprongsbenaming mogen onder bepaalde voorwaarden de levering van het product aan
de markt controleren.
Omwille van de vereenvoudiging en de marktgerichtheid wordt een aantal minder
belangrijke of ongebruikte regelingen afgeschaft (steun voor de verwerking van magere
melk en mageremelkpoeder in diervoeder en caseïne, gekoppelde steun voor zijderupsen).
6
3. Plattelandsontwikkeling
Voor plattelandsontwikkeling blijft men bij het huidige, succesvolle basisconcept: lidstaten
of regio’s blijven hun eigen meerjarenprogramma’s ontwikkelen op basis van het pakket
maatregelen dat beschikbaar is op EU-niveau, maar zullen deze aanpassen aan de noden
van hun eigen ruraal gebied. Deze programma’s zullen worden meegefinancierd uit de
nationale enveloppes – de medefinancieringsbedragen en -percentages zullen worden
behandeld in het kader van het MFK. De nieuwe voorschriften voor de tweede pijler bieden
een flexibelere benadering dan momenteel het geval is. Maatregelen worden niet langer
op EU-niveau ingedeeld in "assen" met minimumfinancieringsvereisten voor elke as. In
plaats daarvan zullen de lidstaten/regio’s op basis van een degelijke analyse zelf beslissen
op welke maatregelen ze een beroep doen (en hoe) om de vastgestelde doelstellingen
voor zes bredere "prioriteiten" en de bijbehorende "aandachtsgebieden" (subprioriteiten)
te halen. De zes prioriteiten bestrijken de volgende domeinen:
stimuleren van
kennisoverdracht en innovatie; bevordering van het concurrentievermogen van alle
landbouwbranches en duurzaam bosbeheer; stimuleren van de organisatie van de
voedselketen, inclusief verwerking en afzet, en stimuleren van risicobeheer; herstel,
instandhouding en verbetering van de ecosystemen; bevordering van doelmatig gebruik
van hulpbronnen en overgang naar een koolstofarme economie; bevordering van
maatschappelijke cohesie, armoedebestrijding en economische ontwikkeling in
plattelandsgebieden. De lidstaten zullen ten minste 30 % van hun uit de EU-begroting
komende plattelandsontwikkelingsbudget moeten besteden aan bepaalde maatregelen op
het gebied van grondbeheer en bestrijding van de klimaatverandering, en ten minste 5 %
aan de LEADER-aanpak. [Het aandeel van 30 % betreft: investeringen in materiële activa
(uitsluitend milieu- of klimaatgerelateerde investeringen); alle specifiek op bosbouw
gerichte maatregelen; agromilieu- en klimaatmaatregelen; biologische landbouw;
Natura 2000-betalingen (niet de betalingen krachtens de kaderrichtlijn water); betalingen
voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen.]
Het plattelandsontwikkelingsbeleid zal ook nauwer samenwerken
beleidsterreinen middels een gemeenschappelijk strategisch kader op
partnerschapsovereenkomsten op nationaal niveau die betrekking hebben
steun die in de betrokken lidstaat wordt verleend uit de Europese
investeringsfondsen (ESI-fondsen: ELFPO, EFRO, Cohesiefonds, ESF en
betrokken lidstaat.
met andere
EU-niveau en
op alle soorten
structuur- en
EFMZV) in de
Nationale toelagen: Toelagen voor plattelandsontwikkeling per lidstaat zijn opgenomen
in de basisverordening, maar deze bedragen kunnen door een gedelegeerde handeling
worden aangepast als dat technisch noodzakelijk is of als daarin wordt voorzien door een
wetgevingsbesluit.
Medefinanciering: De EU zal voor de meeste betalingen een deel voor haar rekening
nemen: maximaal 85 % voor minder ontwikkelde gebieden, de ultraperifere gebieden en
de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee, maximaal 75 % voor overgangsgebieden, 63 %
voor andere overgangsgebieden en 53 % voor andere gebieden. Dit percentage kan hoger
liggen voor maatregelen die betrekking hebben op kennisoverdracht, samenwerking, de
oprichting van producentengroeperingen en -organisaties en subsidies voor de vestiging
van jonge landbouwers, alsook voor LEADER-projecten en voor uitgaven inzake milieu en
klimaatverandering in het kader van verscheidene maatregelen.
7
In de nieuwe periode zullen lidstaten/regio’s ook de mogelijkheid hebben om
thematische subprogramma’s te ontwikkelen om bijzondere aandacht te verlenen aan
jonge
landbouwers,
kleine
landbouwbedrijven,
berggebieden,
vrouwen
in
plattelandsgebieden, matiging van/aanpassing aan de klimaatverandering, biodiversiteit
en korte voorzieningsketens. In sommige gevallen zullen er binnen subprogramma's
hogere steunpercentages beschikbaar zijn.
Het gestroomlijnde pakket maatregelen zal voortbouwen op de sterke punten van de
maatregelen in de huidige periode. Ze zullen onder andere betrekking hebben op:











Innovatie:
Verschillende
plattelandsontwikkelingsmaatregelen,
zoals
"kennisoverdracht", "samenwerking" en "investeringen in materiële activa" moeten
de verwezenlijking van dit kernthema (en meer in het bijzonder het geplande
Europese Partnerschap voor innovatie voor de productiviteit en duurzaamheid van
de landbouw – EIP) dichterbij brengen. De bedoeling van dit partnerschap is het
efficiënte gebruik van hulpbronnen te bevorderen, de productiviteit te stimuleren
en te komen tot een emissiearme, klimaatvriendelijke en veerkrachtige
ontwikkeling van de land- en bosbouw. Deze doelstellingen kunnen onder andere
worden bereikt door een nauwere samenwerking tussen de landbouwsector en de
onderzoekswereld om de resultaten op het gebied van technologie sneller ingang te
doen vinden bij de landbouwers;
Kennis – "een op kennis gebaseerde landbouw": Versterkte maatregelen op
het gebied van landbouwadviesdiensten (ook gekoppeld aan matiging van en
aanpassing aan de klimaatverandering, milieu-uitdagingen en economische
ontwikkeling en opleiding);
Herstructurering van landbouwbedrijven / Investering/ Modernisering:
Hiervoor zijn nog steeds subsidies beschikbaar – soms met hogere
steunpercentages voor maatregelen die verband houden met het EIP of
gezamenlijke projecten;
Jonge landbouwers: Maatregelen kunnen worden gecombineerd tot een pakket
dat bijvoorbeeld naast vestigingssteun (tot 70 000 euro) ook algemene
investeringen in materiële activa, steun voor opleidings- en adviesdiensten kan
omvatten.
Kleine landbouwers: Per klein landbouwbedrijf kan tot 15 000 euro opstartsteun
worden toegekend.;
Toolkit
voor
risicobeheer:
Verzekering
en
onderlinge
fondsen
–
oogstverzekering, weerschadeverzekering, verzekering tegen dierziekten [nu
beschikbaar krachtens artikel 68 van de eerste pijler] – uitgebreid met een
inkomenstabiliseringsinstrument (in het kader waarvan een bedrag (tot 70 % van
het verlies) uit een onderling fonds kan worden uitbetaald indien het inkomen met
30 % is gedaald);
Producentengroeperingen / organisaties: Steun voor de oprichting van
groepen/organisaties die over een bedrijfsplan beschikken en onder de definitie
van kmo's vallen;
Agromilieuen
klimaatgerelateerde
betalingen:
Gemeenschappelijke
contracten; koppeling aan geschikte opleiding/informatie; meer flexibiliteit bij
contractverlenging;
Biologische landbouw: Nieuwe afzonderlijke maatregelen voor meer
zichtbaarheid;
Bosbouw: Meer/gestroomlijnde steun via subsidies en jaarlijkse betalingen;
Berggebieden: Voor berggebieden en landbouwgrond boven 62°NB, kan het
steunbedrag tot 450 euro per hectare bedragen (ten opzichte van de huidige 250
euro per hectare);
8





Andere gebieden met natuurlijke en andere specifieke beperkingen:
Nieuwe afbakening voor gebieden met natuurlijke beperkingen – met ingang van
uiterlijk 2018 – op basis van 8 biofysische criteria; flexibiliteit voor de lidstaten om
in het belang van de instandhouding of verbetering van het milieu tot 10 % van
hun landbouwareaal aan te wijzen als gebied met specifieke beperkingen;
Samenwerking: Meer mogelijkheden om technologische, ecologische en
commerciële samenwerking te steunen (zoals proefprojecten, gemeenschappelijke
milieuregelingen, ontwikkeling van korte voorzieningsketens en plaatselijke
markten);
Niet-landbouwactiviteiten: Opstartsteun en subsidies voor de ontwikkeling van
micro- en kleine ondernemingen;
Basisdiensten en dorpsvernieuwing: Investeringen in breedbandinfrastructuur
en hernieuwbare energie kunnen verder gaan dan het kleinschalige; verplaatsing
van activiteiten / verbouwen van gebouwen;
LEADER: Meer nadruk op bewustmaking en andere voorbereidende steun voor
strategieën; bevorderen van flexibiliteit om met andere fondsen op lokaal gebied te
werken, namelijk in de vorm van stedelijke - landelijke samenwerking; NB:
LEADER zal in het kader van de volgende ESI-fondsen worden gebruikt als het
raamwerk voor door de gemeenschap aangestuurde plaatselijke ontwikkeling:
EFRO, ESF, EFMZV en ELFPO.
4. Horizontale verordening
Controles: In gebieden waar blijkens vorige controles goede resultaten zijn geboekt (dit
wil zeggen: waar de regels in acht zijn genomen), wordt het controleregime versoepeld. In
gebieden met problemen daarentegen wordt dit regime aangescherpt.
Bedrijfsadviesdiensten: De lijst van onderwerpen waarover de lidstaten de landbouwers
verplicht advies zullen moeten geven is uitgebreid en omvat niet enkel meer de
randvoorwaarden, maar ook groene rechtstreekse betalingen, de voorwaarden voor het
onderhoud van land dat in aanmerking komt voor rechtstreekse betalingen, de
kaderrichtlijn water en de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden, alsook bepaalde
maatregelen voor plattelandsontwikkeling.
Randvoorwaarden: Alle rechtstreekse betalingen, bepaalde betalingen voor
plattelandsontwikkeling en bepaalde betalingen voor wijnstokken blijven afhankelijk van
een aantal wettelijke vereisten met betrekking tot milieu, klimaatverandering, een goede
landbouwconditie van de grond, gezondheid van mens, plant en dier en dierenwelzijn. Een
aantal voorschriften is geschrapt van die lijst omdat ze onduidelijke of niet-controleerbare
verplichtingen voor de landbouwers bevatten. Het akkoord bevestigt dat de kaderrichtlijn
water en de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden zullen worden geïntegreerd in de
regeling voor de randvoorwaarden zodra is aangetoond dat deze richtlijnen in alle lidstaten
correct worden toegepast en de verplichtingen voor de landbouwers duidelijk zijn
omschreven.
Crisisreserve: Elk jaar zal met middelen die voortvloeien uit de toepassing van de
financiële discipline, een crisisreserve van 400 miljoen euro (in prijzen van 2011) worden
aangelegd. Wordt dit bedrag niet voor een crisissituatie gebruikt, dan krijgen de
landbouwers het gedurende het volgende jaar uitbetaald in de vorm van rechtstreekse
betalingen.
9
Transparantie: De lidstaten zullen volledige duidelijkheid moeten verschaffen over alle
begunstigden – met uitzondering van de bedrijven die in aanmerking komen voor de
regeling voor kleine landbouwers in die lidstaat. Voor deze bedrijven zullen de gegevens
worden verschaft zonder de naam en het adres. Dit is in overeenstemming met het arrest
van oktober 2010 waarin het Hof oordeelde dat de bestaande voorschriften niet in
overeenstemming waren met de regels op het gebied van de bescherming van natuurlijke
personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens.
Monitoring en evaluatie van het GLB: De Commissie zal uiterlijk eind 2018 - en daarna
elke 4 jaar - een verslag voorleggen over de mate waarin het GLB de hoofddoelstellingen
heeft bereikt - rendabele voedselproductie, duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen
en een evenwichtige territoriale ontwikkeling).
5. Andere elementen
Aanpassing: Met het oog op de tenuitvoerlegging moeten sommige aspecten, met name
betreffende de integrale-GMO-verordening, worden goedgekeurd op grond van artikel 43,
lid 3, en andere op grond van artikel 43, lid 2.
Overgangsmaatregelen: De bedoeling is dat alle nieuwe verordeningen in werking
treden op 1 januari 2014 en de Commissie kan beginnen met het opstellen van de
uitvoeringsbepalingen voor deze verordeningen van de Raad. Gezien de noodzakelijke
voorbereidingen is het nu echter al duidelijk dat de betaalorganen van de lidstaten niet
voldoende tijd zullen hebben om ervoor te zorgen dat de nodige administratieve
regelingen en controles voor het nieuwe systeem van rechtstreekse betalingen tegen
begin volgend jaar (wanneer de GBCS-formulieren naar de landbouwers worden
gezonden) op poten staan. Daarom heeft de Commissie een afzonderlijk voorstel
opgesteld om voor de rechtstreekse betalingen in 2014 een overgangsjaar in te lassen. De
nieuwe elementen, zoals vergroening en de aanvullende betalingen voor jonge
landbouwers, zullen dus pas vanaf 2015 van toepassing zijn. Ook worden de lidstaten
aangemoedigd om aan hun meerjarenprogramma's voor plattelandsontwikkeling te
werken, die begin volgend jaar zouden moeten worden goedgekeurd. Voor sommige
jaarlijkse elementen, zoals agromilieubetalingen, dienen echter ook overgangsregels te
gelden om te vermijden dat er onderbrekingen zijn in dit type regelingen.
Meer informatie:
Documenten en informatie over de voorstellen voor de GLB-hervorming zijn beschikbaar
op het volgende adres:
http://ec.europa.eu/agriculture/cap-post-2013/index_en.htm
IP/13/613
MEMO/13/631
10
Download