Rapportage 2012-2013

advertisement
Consultatiebureau voor Ouderen
2012-2013
Gegevens uit de registratie van de eerste consulten
Jannet Visser
Enschede
Juni 2014
Colofon:
Consultatiebureau voor Ouderen 2012 - 2013
Gegevens uit de registratie van eerste consulten
Juni 2014
Tekst:
Jannet Visser (adviseur gezondheidsbevordering ouderen GGD Twente)
Projectleiding: Angeline Voortman (coördinator welzijn ouderen Stichting Cluster)
Uitgave:
Stafafdeling GGD Twente
Nijverheidstraat 30
7511 JM Enschede
053-4876543
Contact:
[email protected]
[email protected]
Bij de uitvoering van het Consultatiebureau voor Ouderen in Losser zijn de volgende organisaties
betrokken:
2
Inhoud:
Samenvatting
5
1. Het Consultatiebureau voor Ouderen (CbO)
- doel en doelgroep
- werkwijze
- organisatie
- ondersteuning GGD
7
7
7
7
8
2. Algemene informatie over cliënten
- aantal consulten
- afmelding na aanmelding
- geslacht
- leeftijd
- burgerlijke staat
- huishoudsituatie
- opleiding
- inkomen
9
9
9
9
9
9
10
10
11
3. Redenen om naar het CbO te gaan
12
4. Lichamelijke gezondheid
- ervaren gezondheid
- chronische ziekten en aandoeningen
- seksualiteit
- medicijngebruik
- functionele beperkingen
- vallen
13
13
13
14
15
15
16
5. Psychische gezondheid en sociaal functioneren
- zorgen
- ergens terecht met problemen
- psychische klachten
- slapen
- eenzaamheid
- sociale contacten
- tijdsbesteding
- negatieve ervaringen in huiselijke sfeer
18
18
18
19
19
20
21
22
22
6. Leefstijl
- voeding
- vochtgebruik
- dieet
- bewegen
- roken
- alcohol
24
24
24
25
25
26
27
7. Zorg en voorzieningen
- mantelzorg
- contact huisarts en andere zorgverleners
28
28
28
3
- gebruik van voorzieningen
- verhuisplannen
29
30
8. Testresultaten
- overgewicht
- bloedsuiker, cholesterol en bloeddruk
31
31
32
9. Adviezen en verwijzingen
34
10. Conclusies
36
4
Samenvatting
Het Consultatiebureau voor Ouderen (CbO) in Losser is gestart in 2008. Sindsdien zijn bijna 900
ouderen op consult geweest. Het CbO is organisatorisch ondergebracht bij Stichting Cluster.
Hoofdfinancier is de gemeente Losser, die op deze wijze invulling geeft aan haar ouderenbeleid.
Het CbO is wat constructie en financiering betreft uniek in Twente.
Doel van deze rapportage is om inzicht te geven in de gezondheid en leefstijl van de cliënten van het
CbO. In 2012 en 2013 zijn alle 65-jarigen in Losser uitgenodigd voor een consult. Totaal hebben er
121 consulten plaats gevonden. De respons is 17%.
Het CbO bereikt iets meer vrouwen, dan mannen. 56 mannen en 65 vrouwen zijn op consult geweest.
Wat opleiding en inkomen betreft bereikt het CbO een doorsnee van de Losserse bevolking.
De meest genoemde reden om naar het consult te gaan is: “Weten hoe het met mijn gezondheid
staat”.
De cliënten oordelen overwegend positief over hun gezondheid. 80% noemt de eigen gezondheid
(zeer) goed tot uitstekend. Dit neemt niet weg, dat driekwart van de cliënten het afgelopen jaar last
heeft gehad van een chronische ziekte of aandoening. Het meest genoemd zijn hoge bloeddruk en
diverse aandoeningen van het bewegingsapparaat.
Eveneens driekwart van de cliënten gebruikt medicijnen. Ongeveer één op de vijf cliënten heeft
lichamelijke beperkingen.
Veel cliënten (40%) hebben zorgen, met name over de eigen gezondheid, de kinderen en de
toekomst. Vrouwen maken zich veel vaker zorgen dan mannen.
Er zijn weinig psychische klachten. Tamelijk veel ouderen hebben slaapproblemen.
Driekwart van de cliënten zegt niet eenzaam te zijn. Slechts weinig ouderen vinden eenzaamheid een
probleem. Men toont ook een hoge mate van tevredenheid over de sociale contacten die men heeft,
ook al zijn het er misschien maar weinig.
Tijdsbesteding is voor de cliënten geen probleem. Bijna iedereen weet op een zinvolle manier invulling
te geven aan de dag. Veel genoemd zijn op bezoek gaan, bezoek ontvangen en passen op de
kleinkinderen. Computeren wordt door 60% van de cliënten genoemd.
De meeste cliënten houden er een tamelijk gezonde leefstijl op na. Men ontbijt regelmatig en eet
dagelijks warm. Wat het eten van groente en fruit betreft voldoet slechts de helft van de cliënten aan
de voedingsnorm. De meesten eten wel dagelijks groente en fruit, maar niet voldoende.
80% van de cliënten doet aan sport- en beweegactiviteiten. Daarbij gaat het voornamelijk om
wandelen, fietsen en tuinieren. Sporten bij een club wordt weinig gedaan.
Weinig cliënten roken; ruim de helft is gestopt. Veel ouderen drinken wel eens alcohol. Ruim de helft
beperkt dit tot zo nu en dan een glaasje.
Ondanks de niet ongunstige cijfers over leefstijl is er bij de CbO cliënten sprake van veel overgewicht.
28% heeft licht tot matig overgewicht; 32% heeft ernstig overgewicht (obesitas). De zorg over
overgewicht is terug te zien in de vele adviezen die worden gegeven over cholesterol, bloeddruk,
bewegen, gezond gewicht en voeding.
Het CbO stelt zich ten doel om risico’s op het gebied van lichamelijk, psychisch en sociaal functioneren tijdig te signaleren en te adviseren over een gezonde en actieve leefstijl. In haar huidige opzet lijkt
het CbO daarin geslaagd. Op het gebied van welzijn en gezondheid zijn veel (mogelijke) problemen
gesignaleerd. Aan cliënten zijn handreikingen gegeven om zelf veranderingen in het eigen gedrag aan
te brengen, opdat een gezondere leefstijl wordt bereikt.
5
De resultaten in deze rapportage worden zo veel mogelijk vergeleken met de gegevens uit het verslag
over de jaren 2008-2012. De gemiddelde leeftijd van de cliënten lag toen op 69 jaar. In een aantal
gevallen worden bovendien referentiecijfers gegeven uit de gezondheidsmonitor in Twente van 2012.1
1
Op verkenning in Twente. Gezondheidsmonitor 2012. GGD Twente
6
1 Het Consultatiebureau voor Ouderen (CbO)
1.1 Doel en doelgroep
Het Consultatiebureau voor Ouderen stelt zich ten doel het vroegtijdig signaleren van risico’s in
lichamelijk, psychisch en sociaal functioneren en het stimuleren van een gezonde en actieve leefstijl.
Het CbO richt zich op zelfstandig wonende ouderen van ongeveer 65 jaar. In voorgaande jaren is de
hele groep ouderen van 65-75 jaar uitgenodigd voor een consult. Dit was mogelijk door een ruime
subsidie van de provincie Overijssel. Na afloop van deze subsidieregeling is de gemeente Losser
hoofdfinancier van het CbO geworden. Met de door haar beschikbaar gestelde gelden kan alleen een
groep ouderen uit een bepaald geboortejaar worden uitgenodigd. De keus is toen gevallen op de
groep 65-jarigen, omdat zij het meest ontvankelijk voor preventie werden geacht.
In 2012 en 2013 is deze leeftijdsgroep uitgenodigd. Na deze twee jaar is alsnog de leeftijdsgrens voor
het CbO opgetrokken naar 70 jaar. In de praktijk blijkt de respons onder 65-jarigen terug te lopen.
Gebrek aan motivatie om naar het CbO te gaan hangt direct samen met algemeen maatschappelijke
ontwikkelingen en een toename van de levensverwachting.
Men is bij 65 jaar nog niet toe aan allerlei ouderenproblematiek; de noodzaak om na te denken over
en zich voor te bereiden op de toekomst dient zich pas later aan. 70 jaar lijkt een geschiktere leeftijd
voor het CbO. Met het uitnodigen van 70-jarigen is in 2014 begonnen.
De huidige rapportage gaat over de eerste consulten bij de 65-jarigen in 2012 en 2013.
1.2 Werkwijze
Het CbO biedt twee consulten aan. Een eerste consult op basis van een uitgebreide vragenlijst en een
vervolgconsult een jaar later. De consulten worden uitgevoerd door vier verpleegkundigen van thuiszorg Maartje en thuiszorg Carintreggeland.
De consulten worden uitgevoerd in Losser, Overdinkel en De Lutte om de drempel om naar het CbO
te gaan zo laag mogelijk te houden.
Alle 65-jarigen worden op basis van GBA-gegevens persoonlijk uitgenodigd door de gemeente om
naar het CbO te gaan. Door middel van een antwoordkaart kan men kenbaar maken of men van een
consult bij het CbO gebruik wenst te maken.
De verpleegkundige neemt vervolgens rechtstreeks contact op om een afspraak te maken. De
vragenlijst wordt toegestuurd, zodat men zich op het consult kan voorbereiden. Tijdens het consult
wordt ook een aantal testen gedaan. Voor de resultaten van deze testen zie hoofdstuk 8.
Bij het consult is er aandacht voor lichamelijke gezondheid, psychisch en sociaal functioneren, leefstijl
en het gebruik van zorg en voorzieningen. Het accent ligt bij de consulten op het algeheel welbevinden, niet op medische (on)gezondheid.
De meeste cliënten stellen een vervolgconsult op prijs. Na een jaar wordt hiervoor door de verpleegkundige weer een afspraak gemaakt.
Zowel de eerste, als tweede consulten duren ongeveer een uur.
1.3 Organisatie
Bij de uitvoering van het CbO werken meerdere organisaties samen. Dit zijn:
- Gemeente Losser
- Stichting Cluster
- Thuiszorg Maartje
- Thuiszorg Carintreggeland
7
- Domijn wooncorporatie
- GGD Twente
Vertegenwoordigers van deze organisaties vormen samen de projectgroep. Alle organisaties dragen
in meer en mindere mate bij aan de financiering van het CbO. De gemeente verleent in het kader van
haar ouderenbeleid subsidie voor de uitvoering van de consulten (personele kosten). Anderen dragen
bij aan ondersteuning en materiaalkosten of stellen spreekruimtes beschikbaar.
De dagelijkse leiding van het CbO is in handen van de coördinator welzijn ouderen. Samen met de
verpleegkundigen en de ondersteuner van de GGD vormt zij het uitvoerend team. Enkele keren per
jaar vindt teamoverleg plaats.
1.4 Ondersteuning GGD
De GGD is vanaf de start van het CbO betrokken geweest bij de uitvoering van consulten. Haar taak is
met name het inhoudelijk adviseren over methodiek en werkwijze. Daarnaast wordt projectmatige
ondersteuning geboden, bijvoorbeeld in de vorm van rapportages en nieuwsbrieven.
De ondersteuning omvat ook het uitvoeren van begeleidend onderzoek. Op basis van registratie van
gegevens wordt een doelgroep analyse uitgevoerd en de gezondheidssituatie van de cliënten in kaart
gebracht. Een en ander dient als basis voor de werkzaamheden van de verpleegkundigen en maakt
verbetering en verdieping van het werk mogelijk. De informatie uit de rapportages kan bovendien
gebruikt worden voor de ontwikkeling van andere preventieactiviteiten voor ouderen of als onderlegger
dienen voor het ouderenbeleid in Losser.
De GGD heeft de vragenlijsten ontwikkeld die bij de consulten gebruikt worden. Deze zijn gebaseerd
op de landelijke monitoren en diverse vragenlijsten voor seniorenconsulten. In 2014 is de vragenlijst
geëvalueerd en zal op onderdelen aangepast worden. Dit heeft onder andere te maken met
wijzigingen in de landelijk gebruikte standaardvraagstellingen.
8
2 Algemene informatie
2.1 Aantal consulten
In 2012 zijn 342 ouderen van 65 jaar uitgenodigd voor een consult. 61 ouderen hebben een eerste
consult gekregen. De respons is bijna 18%.
In 2013 zijn 360 ouderen van 65 jaar uitgenodigd voor een consult. Er hebben 60 eerste consulten
plaats gevonden. De respons is bijna 17%.
Totaal hebben er 121 consulten plaats gevonden.
De respons is lager dan in voorgaande jaren (was 26%), maar toen is de respons berekend voor de
hele groep ouderen van 65 – 75 jaar. De ervaring leert, dat de respons onder 65-jarigen altijd lager is.
De hoogste respons wordt bereikt in de groep 70-jarigen. Daarna neemt de respons weer af.
2.2 Afmelding na aanmelding
Na aanvankelijke aanmelding hebben zich in 2012 drie personen afgemeld en in 2013 twee.
Gemiddeld trekt 7% van de aanmelders zich weer terug. Dit percentage ligt bijna twee keer zo laag,
als in voorgaande jaren. Het kan erop duiden, dat het CbO meer bekend is geworden en men weet
wat er te halen valt.
Redenen voor afmelding zijn:
- dacht dat het om sportkeuring ging
- niet nodig, heeft goede gezondheid
- te druk
- te zwak om naar consult te komen
- herhaaldelijk niet op afspraak verschenen
2.3 Geslacht
Totaal hebben in 2012 29 mannen en 32 vrouwen een consult gehad. In 2013 is de verhouding weinig
anders: 27 mannen en 33 vrouwen zijn op consult geweest. Totaal zijn in twee jaar 56 mannen en 65
vrouwen (46% mannen en 54% vrouwen) naar het CbO gekomen.
De werkelijke man-vrouw verhouding bij de 65-jarigen in Losser is 51% man en 49% vrouw.2 Dit
betekent dat er in verhouding wat meer vrouwen, dan mannen deelnemen aan het CbO. Dit was in
voorgaande jaren ook al het geval.
Vrouw CbO
Man CbO
Vrouw CBS
Man CBS
54%
46%
49%
51%
Figuur 2.1 Man-vrouw verdeling in Losser
2.4 Leeftijd
De gemiddelde leeftijd van de cliënten is 65 jaar. Daar zit enige schommeling in, omdat nogal eens
echtparen naar het CbO komen. Vrouwen melden dan vaak een wat oudere echtgenoot aan; mannen
een jongere echtgenote. Totaal hebben 21 echtparen een consult gehad (altijd afzonderlijke
consulten). Ook door het verstrijken van de tijd worden cliënten een jaartje ouder en zijn al 66 jaar
geworden, voordat het consult plaats vindt.
Door beide factoren loopt de leeftijd van de cliënten uiteen van 57 tot 73 jaar.
2.5 Burgerlijke staat
2
Gegevens CBS, 2014
9
De burgerlijke staat wijkt enigszins af van de situatie in voorgaande jaren. Door de lagere gemiddelde
leeftijd zijn er minder weduwen en weduwnaars en meer gehuwden.
14%
Weduwe, weduwnaar
5%
Gescheiden
2%
3%
Ongehuwd,
nooit gehuwd geweest
3%
1%
82%
Gehuwd
90%
69 jaar
65 jaar
Figuur 2.2 Burgerlijke staat
2.6 Kinderen
9% van de cliënten heeft geen kinderen. Dit cijfer is vergelijkbaar met dat van voorgaande jaren. Niet
kunnen terugvallen op de kinderen heeft consequenties voor eventuele ondersteuning of zorg die
gevraagd kan worden in geval van ziekte of andere ongemakken. Ook het huishouden, boodschappen
doen of vervoer kunnen bij het ouder worden problemen opleveren. Daarvoor zal men graag de hulp
van kinderen in willen schakelen.
2.7 Huishoudsituatie
82%
Meerpersoons
Eenpersoons
91%
18%
9%
69 jaar
65 jaar
Figuur 2.3 Huishoudsituatie
Met het toenemen van de leeftijd neemt het aantal eenpersoons huishoudens toe, zoals blijkt uit figuur
2.3.. Hoe jonger de oudere, hoe meer meerpersoonshuishoudens. Hoe meer men op elkaar, op de
partner, kan terugvallen.
2.8 Opleiding
10
Wetenschappelijk onderwijs
1%
1%
11%
Hoger (beroeps) onderwijs
23%
37%
36%
Middelbaar (beroeps) onderwijs
29%
Lager beroepsonderwijs
23%
19%
Lagere school
16%
69 jaar
65 jaar
Figuur 2.4 Opleidingsniveau
Het opleidingsniveau van de cliënten van het CbO is de afgelopen jaren gestegen. Dit weerspiegelt de
algemene tendens, dat het opleidingsniveau van ouderen stijgt. In Losser zijn wat meer cliënten met
een hbo-niveau geweest en wat minder ouderen met een lage beroepsopleiding of alleen lager
onderwijs. Feit blijft dat de middengroep het meest bereikt wordt, maar dit is binnen de Losserse
gemeenschap ook de grootste groep.
Figuur 2.4 weerlegt duidelijk de opvatting, dat het CbO uitsluitend hoger en middelbaar opgeleide
ouderen zou bereiken. 39% van de cliënten heeft een laag opleidingsniveau.
Het CbO bereikt relatief wat meer vrouwen dan mannen. Veel van deze vrouwen hebben een lage
opleiding. Uit de gezondheidsmonitor van 2012 komt naar voren, dat 80% van de Twentse vrouwen
en 61% van de Twentse mannen van 65 jaar en ouder een laag opleidingsniveau heeft. Tot dit niveau
wordt gerekend: lager onderwijs, lager beroepsonderwijs, ulo of helemaal geen diploma.
2.9 Inkomen
Er is een direct verband tussen laag inkomen en lage opleiding en het meer voorkomen van
gezondheidsproblemen. Figuur 2.5 stemt wat vorm betreft overeen met figuur 2.4 over opleiding.
Bij de oudere cliënten van het CbO zijn wat meer lagere inkomens, dan bij de huidige 65-jarigen. Ook
dit is een weerspiegeling van een algemene tendens, namelijk een verbetering van de inkomenspositie van ouderen.
12%
Wil ik niet zeggen
Anders
15%
6%
17%
28%
€1.751,- tot en met €3.050
35%
42%
AOW met klein pensioen
Alleen AOW
23%
12%
10%
69 jaar
65 jaar
Figuur 2.5 Inkomen
11
Gegevens uit de gezondheidsmonitor van 2012 duiden erop, dat in Twente 18% van de 65-75 jarigen
een inkomen heeft, dat alleen uit AOW bestaat. Bij de 75-plussers is dit percentage 31%. Het CbO
bereikt een flink aantal ouderen uit deze groep.
Ruim 30% van de cliënten van het CbO heeft een laag inkomen. Bij de oudere cliënten loopt dit
percentage op naar 54%, ruim de helft.
3 Redenen om naar het CbO te gaan
Om misverstanden te voorkomen wordt bij een consult altijd gevraagd naar de reden(en) om naar het
CbO te gaan. De meest genoemde reden is, dat men wil weten hoe het met zijn of haar gezondheid
staat. Op de tweede plaats willen cliënten graag weten, hoe het met de bloeddruk is. Ook
nieuwsgierigheid speelt een rol. Ongeveer een kwart van de cliënten noemt deze reden.
70%
64%
Weten hoe het staat met mijn gezondheid
30%
31%
Bloeddruk
24%
27%
Nieuwsgierigheid
16%
Denk dat ik te zwaar ben
24%
19%
17%
Zeker weten of ik niets heb
12%
16%
Meer weten over gezonde voeding
Behoefte aan goed gesprek
4%
5%
Op advies van mijn partner
4%
5%
Ik maak mij zorgen
2%
3%
Weet niet waar ik anders terecht kan
1%
3%
69 jaar
65 jaar
Figuur 3.1 Motieven
Uit figuur 3.1 blijkt dat de motieven om naar het CbO te gaan weinig verschillen tussen de jongere en
oudere cliënten. Het grootste verschil is te zien bij het vermoeden dat men te zwaar is. Bijna een kwart
van de 65-jarigen denkt dat hij of zij te zwaar is; bij de oudere cliënten is dit 16%. In beide gevallen
zijn de eigen vermoedens over overgewicht aan de lage kant. Toch zou het hogere percentage bij de
65-jarigen erop kunnen duiden, dat men zich toch wat meer bewust wordt van het voorkomen van
12
overgewicht en de consequenties daarvan voor de gezondheid en het ontstaan van gezondheidsproblemen.
4 Lichamelijke gezondheid
4.1 Ervaren gezondheid
Bij het consult wordt in de allereerste plaats gepeild, hoe de cliënt zelf tegen zijn of haar eigen
gezondheid aan kijkt. Ook al is er sprake van ziekte of handicap, dan hoeft men de eigen gezondheid
niet als matig of slecht te beoordelen. Hoewel de lichamelijke situatie voor veel mensen zwaarwegend
is, spelen psychische gezondheid en sociaal functioneren ook een rol in het oordeel over de eigen
gezondheid. Over het algemeen geldt, dat wie positief oordeelt over de eigen gezondheid, ook positief
in het leven staat en gezondheidsproblemen en -klachten beter het hoofd kan bieden.
In Losser oordelen de cliënten van het CbO overwegend goed over de eigen gezondheid. 80% van de
cliënten oordeelt goed tot uitstekend. Er is weinig verschil tussen de 65-jarigen en de oudere cliënten.
Slecht
1%
1%
21%
20%
Matig
62%
60%
Goed
14%
16%
Zeer goed
Uitstekend
3%
4%
69 jaar
65 jaar
Figuur 4.1 Ervaren gezondheid
Uit de gezondheidsmonitor komen iets minder gunstige cijfers naar voren voor de Twentse ouderen.
Van de 65-plussers beoordeelt 55% de gezondheid als goed tot zeer goed; 39% zegt ‘gaat wel’, Door
de wat andere categorie indeling zijn de cijfers niet goed vergelijkbaar. Er is in voorgaande CbO
rapportages echter al herhaaldelijk geconstateerd, dat de bezoekers van het CbO een positiever
oordeel over de eigen gezondheid hebben dan de gemiddelde Losserse oudere.
13
4.2 Chronische ziekten en aandoeningen
Ruim een kwart van de cliënten, de 65-jarigen, heeft (nog) geen chronische ziekte of aandoening. In
een paar jaar tijd zakt dit percentage naar 22%. Uit de gezondheidsmonitor van 2012 is bekend, dat
dit percentage zakt naar 5% bij de 75-plussers. Bovendien is in deze monitor bevestigd, dat vrouwen
vaker een chronische ziekte hebben, dan mannen en dat het opleidingsniveau invloed heeft. Laag
opgeleiden hebben aanzienlijk vaker een chronische ziekte, dan hoog opgeleiden.
69 jaar
22%
65 jaar
26%
Figuur 4.2 Geen chronische ziekte
Welke chronische ziekten of aandoeningen heeft men zoal onder de leden of heeft men het afgelopen
jaar gehad? Het meest genoemd worden hoge bloeddruk (29%), aandoeningen aan rug, nek of
schouder (29%) en gewrichtsslijtage (22%).
Er zijn opvallend veel problemen, die te maken hebben met het bewegingsapparaat.
In grote lijnen komt bij jongere en oudere cliënten dezelfde problematiek naar voren. De grootste
verschillen treden op bij gewrichtsslijtage, hartinfarct/hartfalen en incontinentie. Op dit gebied zijn er
duidelijk meer problemen bij het ouder worden.
4%
5%
Migraine
Beroerte/herseninfarct/tia
2%
4%
7%
Darmstoornissen
8%
Astma, COPD
Hartinfarct/hartfalen
Kanker
11%
10%
12%
5%
4%
6%
9%
9%
Diabetes
Incontinentie
8%
13%
29%
29%
Hoge bloeddruk
11%
Aandoening pols/elleboog
14%
24%
Aandoening rug/nek/schouder
Gewrichtsslijtage
22%
69 jaar
29%
29%
65 jaar
Figuur 4.3 Welke chronische ziekten en aandoeningen
4.3 Seksualiteit
Bij dit onderwerp is aandacht besteed aan overgangsklachten bij vrouwen, prostaatklachten bij
mannen en eventuele seksuele problemen bij het ouder worden.
14
Overgang
10%
6%
25%
Prostaat
20%
12%
Seksualiteit
17%
69 jaar
65 jaar
Figuur 4.4 Klachten op het gebied van seksualiteit
Van de vrouwelijke cliënten heeft 6% klachten in verband met de overgang. Deze groep heeft iets
minder klachten, dan de oudere cliënten.
Ook bij de mannen is te zien, dat jongere mannen minder klachten hebben, dan oudere mannen. Van
de 65-jarige mannen heeft 20% prostaatklachten; bij de oudere groep is dat 25%.
Problemen op het gebied van seksualiteit door het ouder worden, wordt door 17% van de cliënten
benoemd. In de oudere groep zijn minder vaak problemen. Mannen hebben veel vaker klachten, dan
vrouwen. 21% van de mannen en 13% van de vrouwen zegt problemen op dit gebied te hebben. Het
gaat hierbij niet zozeer om zware problemen, maar om de behoefte eens te praten over seksualiteit en
vragen op dit gebied te kunnen stellen. Het is een onderwerp, waarvoor men niet gauw naar de
huisarts gaat.
4.4 Medicijngebruik
Veel ouderen gebruiken medicijnen. Gezien de gesignaleerde chronische ziekten en aandoeningen
wordt een hoog gebruik van medicijnen tegen gewrichts- en spierpijn verwacht en een hoog gebruik
van middelen om hart- en vaatziekten te voorkomen en bloeddruk te verminderen. Er zijn echter ook
ouderen die geen medicijnen gebruiken. Bij de 65-jarigen gebruikt bijna een kwart geen medicijnen.
Dit percentage ligt in de oudere groep lager.
69 jaar
65 jaar
22%
24%
Figuur 4.5 Gebruikt geen medicijnen
Mannen gebruiken in de groep 65-jaar iets vaker medicijnen, dan vrouwen (77% van de mannen
tegenover 74% van de vrouwen).
In figuur 4.6 wordt in grote lijnen het medicijngebruik van de afgelopen 14 dagen weergegeven.
15
Antidepressiva
4%
1%
4%
2%
Antibiotica
6%
Homeopatische middelen
10%
9%
7%
Plaspillen
Medicijnen tegen hoest,
verkoudheid en griep
6%
5%
8%
6%
Slaap- en kalmerende middelen
13%
Pijn- en koortswerende middelen
17%
14%
Medicijnen tegen darmstoornissen
20%
Medicijnen voor hart en bloedvaten
37%
69 jaar
41%
65 jaar
Figuur 4.6 Welke medicijnen
Het beeld voor de afzonderlijke medicijnen verschilt weinig tussen de 65-jarige en oudere cliënten.
Opvallend is het hoge gebruik van medicijnen tegen darmstoornissen.
Veel ouderen hebben meer dan één chronische ziekte. Uit de gezondheidsmonitor van 2012 zijn
duidelijke gegevens naar voren gekomen over deze zogenaamde multimorbiditeit. 64% van de
ouderen met een chronische ziekte of aandoening in de groep 65-75 jaar heeft twee of meer ziektes of
aandoeningen. Bij 75-plussers stijgt dit percentage naar 71%. Hoe ouder, hoe vaker multimorbiditeit
optreedt. Bovendien wordt multimorbiditeit beïnvloed door opleidingsniveau en geslacht.
Multimorbiditeit komt meer voor bij vrouwen, dan bij mannen en komt meer voor bij lager opgeleiden.
Laag opgeleiden zijn twee keer zo vaak slachtoffer, dan hoog opgeleiden.
4.5 Functionele beperkingen
Tijdens het consult is gevraagd naar beperkingen in horen, zien en mobiliteit (bukken, tillen, lopen),
die niet te verhelpen zijn met een hulpmiddel, zoals een bril of gehoorapparaat. Van alle cliënten heeft
één op de vijf (22%) lichamelijke beperkingen. Dit percentage komt overeen met het Twentse
percentage uit de gezondheidsmonitor. Bij de 75-plussers stijgt volgens dit onderzoek het percentage
ouderen met beperkingen naar bijna de helft (49%).
17%
17%
Beperkingen in mobiliteit
Beperkingen in zien
Beperkingen in horen
3%
4%
4%
4%
69 jaar
65 jaar
Figuur 4.7 Functionele beperkingen
De cliënten van 2012 en 2014 laten weinig verschillen zien. De beperkingen in mobiliteit bevestigen
het beeld dat al uit de chronische ziekten en aandoeningen kwam: veel problemen met het
bewegingsapparaat.
Wat mobiliteit betreft zijn er grote verschillen tussen mannen en vrouwen. 27% van de vrouwen
rapporteert functionele beperkingen, tegenover 4% van de mannen. Bij horen en zien zijn de
verschillen tussen mannen en vrouwen klein.
16
4.6 Vallen
Vallen is het meest voorkomende privé ongeval, waarbij men letsel op kan lopen. In meer dan de helft
van de valongelukken gaat het om botbreuken, vaak aan heup of bekken. Ook polsbreuken komen
regelmatig voor. Valongelukken zijn pijnlijk en leiden vaak tot beperkingen in mobiliteit en beperkingen
bij de dagelijkse huishoudelijke bezigheden. Bij ouderen verloop t het genezingsproces langzamer en
ontstaan vaak klachten van blijvende aard.
Vallen 69 jaar
11%
Vallen 65 jaar
16%
Figuur 4.8 Vallen
Het is op vallend dat de 65-jarigen in de afgelopen 3 maanden vaker gevallen zijn, dan de oudere
cliënten. Waardoor dit komt is onduidelijk. Een aanwijsbaar verschil in het uitvoeren van
beweegactiviteiten is er niet.
Uit de gezondheidsmonitor komt voor Twentse ouderen een percentage van 11% naar voren (65-75
jarigen). Bij de 75-plussers stijgt dit percentage naar 27%.
Vrouwen vallen vaker dan mannen. Dit blijkt duidelijk uit figuur 4.9. 23% van de vrouwen is de
afgelopen 3 maanden gevallen, tegenover 8% van de mannen.
Vrouw
Man
23%
8%
Figuur 4.9 Vallen naar geslacht
Er zijn diverse maatregelen, die men kan nemen om valongelukken in huis te voorkomen. Uit het
oogpunt van preventie wordt hier expliciet naar gevraagd. Overigens is het ook mogelijk om het eigen
huis eens door te lopen met een veiligheidsconsulent (vrijwilliger) van het welzijnswerk ouderen.
Van alle cliënten heeft 19% geen specifieke voorzieningen in huis getroffen om vallen te voorkomen.
Bij de oudere cliënten lag dit percentage opvallend hoger, namelijk op 28%.
De voorzieningen die men zoal getroffen heeft staan in figuur 4.10.
17
45%
Goede verlichting bij trap
30%
Stevige leuning aan trap
24%
Stroeve bekleding op trap
56%
40%
28%
24%
Drempels/opstapjes verwijderd
21%
24%
Handgrepen in douche/badkamer
Handgrepen in toilet
36%
39%
Snoeren vastgezet
58%
6%
15%
36%
41%
Antislip in douche/bad
69 jaar
65 jaar
Figuur 4.10 Voorzieningen om vallen te voorkomen
Goede verlichting bij de trap en het vastzetten van snoeren scoren het hoogst. Ruim de helft van de
cliënten heeft dit gerealiseerd. Over het geheel gezien hebben de 65-jarigen iets meer veiligheidsmaatregelen getroffen, dan de oudere cliënten.
5 Psychische gezondheid en sociaal functioneren
5.1 Zorgen
18
Psychische problematiek kan ontstaan, doordat men zich zorgen maakt over een bepaald probleem of
situatie en hier niet op een adequate manier mee om gaat. Tijdens het consult is gevraagd naar
zorgen of problemen, waar men dagelijks mee bezig is.
Zorgen 69 jaar
40%
Zorgen 65 jaar
40%
Figuur 5.1 Zorgen totaal
40% van de cliënten zegt zorgen te hebben, waar men dagelijks mee bezig is. Er is geen verschil
tussen de 65-jarigen en de oudere cliënten. Waarover men zorgen heeft, is zichtbaar in figuur 5.2.
1%
1%
Gebrek aan zorg
2%
Financiën
Onveiligheid in de buurt
5%
0%
0%
Onveiligheid in huis
Eenzaamheid
1%
1%
1%
5%
Familieomstandigheden
6%
Geheugen
Angst voor de toekomst
7%
9%
6%
5%
8%
Mijn kinderen
9%
11%
14%
Mijn gezondheid
69 jaar
16%
65 jaar
Figuur 5.2 Zorgen afzonderlijk
Het meest genoemd worden zorgen over de eigen gezondheid en zorgen over de kinderen. Zorgen
over de eigen gezondheid kunnen een goede reden zijn om naar het CbO te gaan. Men lijkt zich bij
het ouder worden wat minder zorgen over de eigen gezondheid te maken. Zorgen over eenzaamheid
en het geheugen nemen duidelijk toe als men ouder wordt. Opvallend weinig zorgen zijn er over
financiën of een eventueel gebrek aan zorg.
Vrouwen maken zich veel meer zorgen dan mannen. 51% van de vrouwen heeft zorgen tegenover
27% van de mannen.
5.2 Ergens terecht met problemen?
Het is fijn, wanneer men bij zorgen, problemen of vragen bij iemand terecht kan. Daar wordt tijdens
het consult rechtstreeks naar gevraagd. Het blijkt, dat een overgrote meerderheid van de cliënten altijd
wel bij iemand terecht kan met een vraag of probleem. Het verschil tussen de 65-jarigen en de oudere
cliënten is nihil.
19
Terecht met vraag/
probleem 69 jaar
93%
Terecht met vraag/
probleem 65 jaar
92%
Figuur 5.3 Terecht met vraag of probleem
5.3 Psychische klachten
In de praktijk wordt psychische gezondheid vaak gezien als de mate, waarin psychische klachten
afwezig zijn. Tijdens het consult is daarom gevraagd of men bepaalde psychische klachten heeft.
2%
Ernstige vergeetachtigheid
1%
14%
Gespannenheid, stress
16%
4%
Depressiviteit
6%
69 jaar
65 jaar
Figuur 5.4 Psychische klachten
Over het geheel genomen verschillen de klachten tussen 65-jarigen en oudere cliënten weinig.
Slechts enkele ouderen rapporteren ernstige problemen met het geheugen. Dat ouderen sombere of
depressieve gevoelens en gedachten hebben is niet ongewoon. De groep met problemen op dit
gebied is echter klein. Het meest genoemd zijn gespannenheid en stress, zowel bij de 65-jarigen, als
bij de oudere cliënten. De omgang met ziekte en beperkingen, de opname in een ziekenhuis, een
eventuele verhuizing, er alleen voor komen te staan is niet voor iedereen even gemakkelijk. Vooral
vrouwen hebben op dit gebied problemen, zoals blijkt uit figuur 5.5.
Ernstige vergeetachtigheid
0%
2%
Gespannenheid, stress
Depressiviteit
20%
12%
7%
6%
Vrouw
Man
Figuur 5.5 Psychische klachten naar geslacht
5.4 Slapen
Veel ouderen hebben problemen met slapen. Met het ouder worden verandert het slaappatroon en de
behoefte aan slaap, maar evengoed kunnen zorgen of ziekte een rol spelen. 18% van de 65-jarigen
heeft slaapproblemen. Bij de oudere cliënten is dit bijna een kwart.
Slapen 69 jaar
Slapen 65 jaar
23%
18%
Figuur 5.6 Slaapproblemen
Vrouwen hebben veel vaker slaapproblemen, dan mannen. 24% van de vrouwen slaapt niet goed
tegenover 11% van de mannen.
20
5.5 Eenzaamheid
Bij de consulten wordt op twee verschillende manieren gevraagd naar eenzaamheid. In de eerste
plaats gaat het om eenzaamheid gemeten met een standaard vragenset van De Jong-Gierveld. In
deze vragenset ligt het accent op de kwaliteit en kwantiteit van de sociale contacten die men heeft.
Het woord ’eenzaamheid’ wordt bij deze standaardvragen niet genoemd.
Zeer ernstig eenzaam
Ernstig eenzaam
0%
0%
2%
3%
Matig eenzaam
22%
28%
70%
Niet eenzaam
69 jaar
76%
65 jaar
Figuur 5.7 Eenzaamheid volgens De Jong-Gierveld
Een kwart van de 65-jarigen die op consult komen is matig of ernstig eenzaam. De categorie ‘zeer
ernstig eenzaam’ wordt niet benoemd. Eenzaamheid neemt toe met de leeftijd, zoals blijkt uit figuur
5.7. Oudere cliënten zijn vaker eenzaam.
Er doet zich een opmerkelijk verschil voor tussen mannen en vrouwen. De vrouwen die op consult
komen zijn minder vaak eenzaam, dan de mannen. Zie figuur 5.8. Doorgaans is de situatie omgekeerd.
Zeer ernstig eenzaam
Ernstig eenzaam
Matig eenzaam
0%
0%
2%
4%
19%
25%
Niet eenzaam
72%
Vrouw
79%
Man
Figuur 5.8 Eenzaamheid naar geslacht
In de gezondheidsmonitor is eveneens de standaard vragenset van De Jong-Gierveld gebruikt om
eenzaamheid te meten. Daaruit komen veel hogere eenzaamheidspercentages naar voren, dan bij het
CbO. In de groep 65-75 jaar is 38% eenzaam; in de groep 75-plus stijgt dit percentage naar 46%.
Er blijkt bovendien weinig verschil te zijn tussen mannen en vrouwen als het om eenzaamheid gaat.
Het opleidingsniveau speelt een veel nadrukkelijker rol: laag opgeleiden zijn veel vaker eenzaam, dan
hoog opgeleiden.
In de tweede plaats is eenzaamheid tijdens de consulten gemeten door middel van een score op een
10-puntsschaal variërend van helemaal niet eenzaam tot ernstig eenzaam. Het begrip ‘eenzaamheid’
wordt hierbij expliciet genoemd.
Bij de 10-puntsschaal is een zeer klein percentage ouderen eenzaam (5% = 5 personen). Wie hoger
of gelijk aan 6 scoort geldt als eenzaam. Bij de oudere cliënten was het percentage nog lager,
namelijk 3%.
Ruim de helft van de cliënten zegt ‘niet eenzaam’ te zijn. Dit ligt ruim 20% onder de ‘niet eenzaam’
score van De Jong-Gierveld. Zo blijkt dat verschillende vraagstellingen, maar ook de resultaten van
verschillende onderzoeksmethoden, niet met elkaar vergeleken mogen worden. Eenzaamheid is geen
gemakkelijk gespreksonderwerp. Er rust een zeker taboe op. Het hoort bij de leeftijd, daar praat je niet
over. Deze opvattingen zullen bij de beantwoording van een directe vraag over eenzaamheid zeker
een rol spelen.
21
Score 10
Score 9
Score 8
Score 7
Score 6
Score 5
Score 4
0%
0%
0%
0%
0%
0%
2%
4%
1%
1%
5%
4%
5%
4%
13%
16%
Score 3
Score 2
17%
21%
53%
54%
Score 1
69 jaar
65 jaar
Figuur 5.9 Eenzaamheid volgens 10-puntsschaal
Al met al geven zowel de 10-puntsschaal, als De Jong-Gierveld een tamelijk afwijkend cijfer voor
gevoelens van eenzaamheid, wanneer dit vergeleken wordt met cijfers uit de gezondheidsmonitor.
Een voorzichtige conclusie is echter, dat er onder cliënten van het CbO wat minder eenzaamheid
voorkomt, dan gemiddeld bij de Twentse ouderen.
5.6 Sociale contacten
De aard en het aantal sociale contacten zijn bepalend voor het al dan niet hebben van gevoelens van
eenzaamheid. De verwachting is, dat wanneer driekwart van de cliënten niet eenzaam is, deze groep
ook regelmatig sociale contacten heeft. Dit blijkt inderdaad zo te zijn.
91%
91%
Contact buren
96%
Contact vrienden
92%
98%
Contact kinderen
96%
69 jaar
65 jaar
Figuur 5.10 Sociale contacten
De vraag of men regelmatig contact heeft met de kinderen, familie, buren, vrienden en kennissen
wordt door bijna iedereen positief beantwoord. Desondanks voelt een flinke groep cliënten zich wel
eenzaam. Is men tevreden over de sociale contacten?
Ontevreden
Even tevreden, als ontevreden
1%
1%
7%
9%
68%
64%
Tevreden
24%
26%
Zeer tevreden
69 jaar
65 jaar
Figuur 5.11 Tevredenheid sociale contacten
22
De meeste cliënten zijn (zeer) tevreden over de sociale contacten die zij hebben. Slechts een enkeling
is ontevreden.
5.7 Tijdsbesteding
Is men na het arbeidzame leven in staat om een goede invulling aan de dag te geven?
Tijd invullen 69 jaar
92%
Tijd invullen 65 jaar
93%
Figuur 5.12 Invulling tijd
Uit figuur 5.12 blijkt dat men weinig moeite heeft met het dagelijks invullen van de tijd. Voor 65-jarige
of oudere cliënten zijn er geen verschillen.
Welke activiteiten onderneemt men zoal?
Werk voor de ouderenbond
Bestuur, commissie, overleg
3%
2%
12%
15%
21%
21%
Werk voor de kerk
36%
38%
Vrijwilligerswerk
36%
41%
Klussen
45%
Computeren
60%
32%
28%
Cursus of hobby
Verenigingsactiviteiten
43%
39%
Lezen, bibliotheek bezoek
43%
41%
54%
Passen op de kleinkinderen
61%
67%
63%
Bezoek ontvangen
Op bezoek gaan
69%
69 jaar
75%
65 jaar
Figuur 5.13 Tijdsbesteding
Een opvallende stijger in de vele activiteiten die cliënten ondernemen is het computeren. Binnen een
paar jaar een stijging van 45% naar 60%. Voor het overige verdelen de activiteiten zich ongeveer
hetzelfde bij jongere en oudere cliënten. Per activiteit zijn er kleine verschillen. Zo gaat men bij het
ouder worden vaker bij elkaar op bezoek. Passen op de kleinkinderen wordt minder.
Veel cliënten doen aan vrijwilligerswerk. Uit de gezondheidsmonitor is naar voren gekomen, dat de
groep 65-75 jaar het meest aan vrijwilligerswerk doet. Het gemiddelde voor deze groep in Twente
staat op 40%.
5.8 Negatieve ervaringen in huiselijke kring
Bij het consult is gevraagd naar negatieve ervaringen in huiselijke kring. De term ‘huiselijk geweld’ is
bewust vermeden om geen weerstand tegen beantwoording van deze vraag op te roepen. Een kleine
toelichting bij de vraag geeft aan, dat het gaat om agressie of benadeling door iemand die u kent. Dit
23
kan een partner zijn, een familielid, een kennis of een andere bekende. De vraagstelling is ontleend
aan onderzoek door Movisie naar ouderenmishandeling.
Heeft men het afgelopen jaar te maken gehad met een of meer genoemde vormen van huiselijk
geweld? Van de 65-jarigen rapporteert 8% negatieve ervaringen in huiselijke kring; bij de oudere
cliënten is dit 6%.
6%
Negatieve ervaring afgelopen jaar
8%
69 jaar
65 jaar
Figuur 5.14 Negatieve ervaringen in het afgelopen jaar
Er is ook gevraagd om welke negatieve ervaringen het gaat. Het meest genoemd is het onderwerp
beledigen, treiteren, kleineren of uitschelden door een bekende. De overige items worden minimaal
benoemd. Uit de gezondheidsmonitor komt voor Twente een lager cijfer naar voren, namelijk 3% voor
de groep 65-75 jaar. Helaas is het cijfer niet vergelijkbaar, omdat is uitgegaan van een andere
omschrijving van huiselijk geweld en andere antwoordcategorieën. De categorie ‘beledigen, schelden,
treiteren’ ontbreekt. Dit valt onder de term ‘psychisch of emotioneel geweld’.
Dwang
0%
0%
1%
Vrijheid beperken
1%
1%
1%
Financieel benadelen
0%
Hulp ontzeggen
Slaan, schoppen
1%
1%
0%
5%
Beledigen, treiteren
7%
69 jaar
65 jaar
Figuur 5.15 Negatieve ervaringen in huiselijke sfeer
Uit de gegevens van de consulten en van de gezondheidsmonitor kan in ieder geval de conclusie
worden getrokken, dat negatieve ervaringen in huiselijke kring bij ouderen beperkt van omvang zijn.
Dit betekent niet dat er geen omvangrijke problematiek achter schuil kan gaan. Bovendien blijft het
altijd de vraag, hoe open cliënten/respondenten zijn over dit onderwerp.
24
6 Leefstijl
6.1 Voeding
Een gezonde en evenwichtige voeding is ook voor ouderen van groot belang. Gezond eten bevordert
de algehele fitheid, vergroot de weerstand en verkleint het risico op chronische ziekten, zoals hart- en
vaatziekten en diabetes.
Van ouderen is bekend dat zij regelmatiger ontbijten en warm eten, dan volwassenen. Dit is bij de
cliënten van het CbO niet anders.
83%
Warm eten 7 dagen per week
86%
95%
95%
Ontbijten 7 dagen per week
69 jaar
65 jaar
Figuur 6.1 Ontbijten en warm eten
86% van de 65-jarigen ontbijt elke dag; 95% eet elke dag warm. Er is nauwelijks verschil tussen
jongere en oudere cliënten.
Eet men voldoende groente en fruit? De Voedingsraad adviseert minimaal 200 gram groente en 2
stuks fruit per dag. Dit geldt zowel voor ouderen, als volwassenen.
58%
Voldoen aan norm
51%
77%
77%
Voldoende groente
74%
Voldoende fruit
68%
69 jaar
65 jaar
Figuur 6.2 Groente en fruit consumptie
Driekwart van de cliënten eet dagelijks voldoende groente. De fruit consumptie ligt iets lager. Er zijn
nogal wat ouderen, die genoeg groente eten, maar te weinig fruit of omgekeerd. Bijna een kwart van
de cliënten eet te weinig groente; bijna een derde eet te weinig fruit.
Ruim de helft van de cliënten eet dagelijks voldoende groente èn voldoende fruit en voldoet daarmee
aan de voedingsnorm. Een groot percentage cliënten voldoet niet aan de voedingsnorm. Op dit vlak is
zeker enige verbetering wenselijk.
De cijfers over dagelijkse consumptie van groente en fruit in de gezondheidsmonitor liggen lager. 61%
van de 65-75 jarigen eet dagelijks groente; 58% eet dagelijks fruit. De percentages liggen hoger dan
bij volwassenen, maar lager dan bij het CbO. Wellicht speelt bij de consulten sociale wenselijkheid
enigszins een rol.
Vrouwen eten vaker groente en fruit, dan mannen. Zij voldoen ook vaker aan de voedingsnorm. 56%
van de vrouwen voldoet aan de voedingsnorm, tegenover 44% van de mannen. Dit komt uit de
consulten naar voren en wordt door gegevens uit de gezondheidsmonitor bevestigd.
6.2 Vochtgebruik
Een aandachtspunt bij ouderen is het gebruik van vocht. Het vochtgebruik neemt af naarmate mensen
ouder worden. Te weinig drinken is echter nadelig voor alle lichaamsfuncties. Voldoende drinken is
zeker in relatie tot een hoog medicijngebruik van belang. Ouderen wordt aangeraden om per dag 1,7
liter vocht te gebruiken (advies Gezondheidsraad). Bij een normale gevarieerde voeding inclusief
drinken wordt deze norm gehaald. Een derde van de cliënten gebruikt voldoende vocht. De helft zit op
25
1,5 liter per dag en zou eigenlijk net iets meer moeten drinken. 16% van de cliënten drinkt echt te
weinig per dag. Het ouderenonderzoek van 2010 gaf vergelijkbare cijfers.
23%
> 1,5 liter
33%
52%
50%
1,5 liter
23%
1 liter
0,5 liter
14%
2%
2%
69 jaar
65 jaar
Figuur 6.3 Vochtgebruik
6.3 Dieet
Bij het consult is gevraagd of cliënten een bepaald dieet volgen, dit in verband met eventuele
voedingsadviezen. 13% van de 65-jarige cliënten volgt een dieet. Er is niet geregistreerd om welk type
dieet het gaat. Iets meer vrouwen, dan mannen volgen een dieet. Het verschil tussen jongere en
oudere cliënten is klein.
Dieet 69 jaar
10%
Dieet 65 jaar
13%
Figuur 6.4 Dieet
6.4 Bewegen
Gezonde voeding in combinatie met regelmatig en voldoende bewegen legt de basis voor een
gezonde leefstijl. Wat regelmatig en voldoende bewegen is, is vastgelegd in de Nederlandse Norm
voor Gezond Bewegen. Deze norm schrijft minimaal een half uur matig intensieve beweging per dag
voor gedurende minimaal 5 dagen per week. Uit de gezondheidsmonitor komt naar voren, dat 80%
van de 65-75 jarigen voldoet aan de beweegnorm. Hierbij is rekening gehouden met leeftijd en
afnemende spierkracht bij ouderen. 10 km fietsen is voor een 65-plusser doorgaans een grotere
inspanning, dan voor iemand van 25 jaar. Bij de consulten is ook expliciet naar de beweegnorm
gevraagd.
Sport en bewegen 69 jaar
77%
Sport en bewegen 65 jaar
80%
Figuur 6.5 Deelname aan sport- en beweegactiviteiten
Beweegnorm 69 jaar
Beweegnorm 65 jaar
69%
62%
Figuur 6.6 Beweegnorm
26
Uit figuur 6.5 en 6.6. blijkt dat veel cliënten iets aan sport- en beweegactiviteiten doen (80%), maar dat
een veel kleiner percentage, namelijk 62% zegt aan de beweegnorm te voldoen. Bijzonder is, dat
oudere cliënten vaker zeggen aan de beweegnorm te voldoen, dan jongere cliënten. Uit de
gezondheidsmonitor is een veel hoger percentage naar voren gekomen. Mogelijk heeft dit te maken
met de verfijnde berekening die men heeft uitgevoerd. Zo is een aantal huishoudelijke taken, zoals
bijvoorbeeld stofzuigen, ook tot de beweegactiviteiten gerekend.
Uit figuur 6.7 blijkt dat ongeveer de helft van de bewegende cliënten dit 1 à 2 keer per week doet. Dat
is aanzienlijk minder als dagelijks of minimaal 5 dagen per week (zoals de beweegnorm voorschrijft).
27%
26%
Meer dan 3 keer per week
23%
21%
2 à 3 keer per week
51%
53%
1 à 2 keer per week
69 jaar
65 jaar
Figuur 6.7 Hoe vaak bewegen?
In figuur 6.8 worden de afzonderlijke activiteiten genoemd als percentage van de groep bewegende
ouderen. Fietsen, wandelen en tuinieren worden het meest genoemd als beweegactiviteit. De grote
lijn als het gaat om deelname aan afzonderlijke activiteiten, blijft ongeveer hetzelfde of men nu 65 jaar
of ouder is.
MBvO
Volksdansen
Yoga
Fitness
Tennis
Gymnastiek
6%
3%
5%
5%
6%
5%
10%
15%
11%
11%
16%
13%
Zwemmen
19%
27%
57%
59%
Tuinieren
69%
Wandelen
Fietsen
75%
73%
69 jaar
78%
65 jaar
Figuur 6.8 Beweegactiviteiten
6.5 Roken
Over een langere periode bezien is in Nederland sprake van een dalende trend als het gaat om het
aantal rokers. Heel veel ouderen, vooral mannen zijn gestopt met roken. Uit de gezondheidsmonitor is
naar voren gekomen, dat gemiddeld 24% van de Twentenaren rookt. Dit is iets hoger, dan het
Nederlandse gemiddelde. Het meest wordt er gerookt in de leeftijd van 19-35 jaar. 31% van deze
groep rookt. Bij de 65-75 jarigen ligt het percentage op 16% en zakt bij de groep 75-plussers naar 6%.
Roken is ongezond, maar dit was nog niet bekend toen veel ouderen er in hun jonge jaren aan
begonnen.
27
Bij het consult is gevraagd of men wel eens rookt, of men vroeger heeft gerookt en of men helemaal
nooit heeft gerookt. 13% van de 65-jarige cliënten rookt. Dit ligt onder het Twentse gemiddelde. Ruim
de helft van de cliënten heeft vroeger gerookt, maar nu niet meer.
Mannen roken vaker dan vrouwen, maar de verschillen worden steeds kleiner.
35%
33%
Heeft nooit gerookt
55%
54%
Heeft vroeger gerookt
10%
13%
Rookt (wel eens)
69 jaar
65 jaar
Figuur 6.9 Roken
6.6 Alcohol
Naast roken wordt ook het gebruik van alcohol als leefstijl onderwerp naar voren gebracht. Veel
mensen drinken alcohol. Ze vinden het lekker, het is gezellig. Ouderen wordt geadviseerd om matig te
zijn met alcohol. Door veranderingen in het lichaam, zoals een verminderde werking van lever en
nieren, verdragen ouderen veel minder goed alcohol, dan jongere leeftijdsgroepen. Het
standaardadvies van de Gezondheidsraad is om niet meer dan twee glazen alcohol per dag te drinken
voor mannen. Voor vrouwen is het advies om niet meer dan één glas alcohol per dag te gebruiken.
Uit de gezondheidsmonitor is naar voren gekomen, dat 84% in de groep 65-75 jaar wel eens alcohol
drinkt. Dit percentage ligt bij de cliënten van het CbO iets hoger. 87% drinkt wel eens alcohol. Het
percentage overmatige of zware drinkers is laag. Bijna de helft van de cliënten drinkt zo nu en dan.
15%
13%
Drinkt geen alcohol
3 of meer glazen
5%
4%
23%
1-2 glazen per dag
1 glas per dag
29%
11%
12%
Zo nu en dan
43%
69 jaar
46%
65 jaar
Figuur 6.10 Alcoholgebruik
28
7 Zorg en voorzieningen
7.1 Mantelzorg
Mantelzorg is zorg die gegeven wordt aan een bekende uit uw omgeving, zoals de partner, een kind,
buren of vrienden, als deze persoon voor langere tijd ziek, hulpbehoevend of gehandicapt is. De zorg
kan bestaan uit het huishouden doen, wassen en aankleden, gezelschap houden, vervoer, geldzaken
regelen, enzovoort. Bij oplopende zorgkosten wordt het geven van mantelzorg steeds belangrijker.
Van de CbO-cliënten geeft een kwart mantelzorg. Nog eens 9% van de cliënten heeft het afgelopen
jaar mantelzorg gegeven, maar doet dat nu niet meer. Jongere cliënten geven vaker mantelzorg, dan
oudere cliënten.
Mantelzorg geven 69 jaar
15%
Mantelzorg geven 65 jaar
25%
Figuur 7.1 Mantelzorg geven
De percentages liggen aanzienlijk hoger, dan die uit de gezondheidsmonitor. Uit de monitor komt naar
voren, dat 14% in de groep 65-75 jaar mantelzorg geeft. In de monitor is een iets strengere eis voor
mantelzorg geformuleerd: de zorg moet minimaal 8 uur per week en/of gedurende 3 maanden plaats
vinden. Incidenteel een boodschap doen, valt niet onder mantelzorg. Het is de vraag of het grote
verschil in percentages alleen door de formulering wordt veroorzaakt.
Het lijkt er eerder op, dat CbO cliënten wat vaker mantelzorg geven dan de Twentse ouderen
gemiddeld.
De meeste mantelzorg wordt aan de partner gegeven. Op de tweede plaats komen ouders en andere
familieleden. Bij 65-jarigen is inderdaad de kans groot dat (schoon) ouders nog leven en juist in een
levensfase zijn, die erg veel zorg en aandacht vragen.
7.2 Contact huisarts en andere zorgverleners
Ouderen hebben regelmatig contact met de huisarts. Dit geldt ook voor de cliënten van het CbO. Ruim
driekwart heeft het afgelopen jaar contact gehad met de huisarts. Voor een derde van de cliënten is dit
minder dan 2 maanden geleden. Het contact neemt toe met de leeftijd.
19%
Langer dan 1 jaar geleden
23%
41%
43%
Tussen 2 en 12 maanden geleden
40%
Minder dan 2 maanden geleden
34%
69 jaar
65 jaar
Figuur 7.2 Contact huisarts
Naast contacten met de huisarts kunnen er ook contacten met andere zorgverleners zijn, zoals een
specialist of de tandarts. 93% van de cliënten heeft in het afgelopen jaar contact met andere
zorgverleners gehad.
Contact andere zorgverleners 69 jaar
Contact andere zorgverleners 65 jaar
92%
93%
Figuur 7.3 Contact andere zorgverleners
29
Met welke andere zorgverleners men contact heeft gehad, is te zien in figuur 7.4.
Maatschappelijk werk
1%
4%
Homeopaat
3%
3%
Psycholoog
2%
2%
Diëtiste
Thuiszorg
5%
5%
8%
8%
Fysiotherapeut
25%
29%
Pedicure
30%
26%
Specialist
43%
55%
65%
Tandarts
69 jaar
77%
65 jaar
Figuur 7.4 Zorgverleners
Ruim driekwart van de cliënten heeft contact gehad met de tandarts. Dit is een hoog percentage en
duidt op de tendens om zo lang mogelijk het eigen gebit in stand te willen houden. Hoog scoort ook
het aantal cliënten, dat contact heeft met een specialist. Gezien het voorkomen van chronische
ziekten en beperkingen is dit niet verwonderlijk. Ook van de pedicure en de fysiotherapeut wordt
veelvuldig gebruik gemaakt.
Laag blijven de percentages voor maatschappelijk werk, de psycholoog en de diëtiste, terwijl wel
problemen op deze gebieden benoemd zijn.
7.3 Gebruik voorzieningen
Voor ouderen zijn tal van voorzieningen in het leven geroepen, die het leven vergemakkelijken, een
gezonde leefstijl bevorderen of het aanknopen van nieuwe contacten mogelijk maken. Wie zelf niet
meer kan koken, of geen zin heeft om elke dag te koken kan gebruik maken van een maaltijdvoorziening, zoals Apetito. Men kan ook naar een gezamenlijke eettafel, dat is niet alleen gemakkelijk,
maar ook gezellig.
Advies of informatie van een ouderenadviseur is mogelijk om ouderen in voorzieningenland op weg te
helpen. Een vrijwilliger kan ingeschakeld worden voor de tuin of kleine klusjes in huis.
In hoeverre maken de cliënten al gebruik van deze voorzieningen? Een overzicht wordt gegeven in
figuur 7.5.
Ruim de helft (57%) van de cliënten maakt geen gebruik van een van de genoemde voorzieningen.
Het meest genoemd is hulp bij het doen van de financiële administratie. Met het ouder worden,
schakelt men steeds vaker hulp op dit vlak in. Dit geldt vooral voor het invullen van de
belastingaangifte.
Op de tweede plaats komt huishoudelijke hulp. Ook de behoefte aan deze hulp neemt toe met de
leeftijd. Uit de ouderenmonitor van 2010 is bekend, dat voor het zwaardere huishoudelijke werk de
thuiszorg of een particuliere hulp wordt ingeschakeld; voor het lichtere huishoudelijke werk, zoals
boodschappen doen, wordt veelal een beroep op de kinderen gedaan (als die tenminste in de buurt
wonen).
Het gebruik van de overige voorzieningen is gering en blijft gering. De veronderstelling is, dat men pas
van deze voorzieningen gebruik gaat maken, wanneer het echt nodig is. Zo lang men nog fietst en zelf
auto rijdt, is een vervoersvoorziening niet nodig. Het is echter wel handig om te weten dat een
dergelijke voorziening er is (ook bijvoorbeeld in geval van ziekte).
30
Hulp bij administratie
Huishoudelijke hulp
Sport- of beweegactiviteiten
Recreatieve/culturele activiteiten
Vervoer
Zorgloket
Gezamenlijke eettafel
Vrijwilliger
Maaltijdverstrekking
Ouderenadviseur
Alarmering
Hulp bij uitbreiden sociale contacten
43%
31%
9%
7%
7%
5%
4%
4%
2%
8%
7%
1%
0%
2%
3%
1%
0%
1%
0%
1%
3%
0%
1%
69 jaar
15%
65 jaar
Figuur 7.5 Voorzieningen gebruik
7.4 Verhuisplannen
Bij het consult is een afsluitende vraag gesteld over eventuele plannen om te verhuizen. 90% van de
cliënten heeft geen verhuisplannen. Er is geen verschil tussen jongere en oudere cliënten.
Verhuizen 69 jaar
10%
Verhuizen 65 jaar
10%
Figuur 7.6 Verhuisplannen
Weinig verhuisplannen betekent dat een grote groep cliënten wil blijven wonen in het huis, waarin zij
nu wonen. Dat kan betekenen dat er in de toekomst toch enige aanpassingen nodig zijn. In dit kader
kan worden gewezen op het project ‘Lang zult u wonen’.
31
8 Testresultaten
8.1 Overgewicht
Overgewicht is bepaald op basis van de BMI (Body Mass Index). De BMI wordt berekend door het
lichaamsgewicht (in kilo’s) te delen door het kwadraat van de lengte (in meters). Op basis van de BMI
worden voor gewicht vier klassen onderscheiden:
- ondergewicht:
BMI < 18,5
- gezond gewicht:
BMI 18,5–25
- licht tot matig overgewicht:
BMI 25–30
- ernstig overgewicht (obesitas):
BMI > 30
Alle cliënten zijn tijdens het consult gemeten en gewogen, zodat onderschatting van gewicht of lengte
is uitgesloten.
Bij het bepalen van de BMI bij ouderen dient rekening te worden gehouden met krimp (afnemende
lengte) en een veranderende lichaamssamenstelling (meer vetweefsel en minder spieren). Naast de
BMI wordt daarom ook de buikomvang gemeten om een nauwkeuriger referentie te hebben voor
overgewicht.
In figuur 8.1 wordt het overgewicht van de 65-jarige en de oudere cliënten gegeven. Duidelijk is te
zien, dat het licht tot matig overgewicht toeneemt bij het ouder worden. De 65-jarigen hebben relatief
een wat gezonder gewicht. Dit neemt niet weg, dat veel cliënten ernstig overgewicht (obesitas)
hebben en direct het advies krijgen om af te vallen. Uit het ouderenonderzoek in Losser van 2010
komt voor de totale 65-plus groep een percentage van 18% ernstig overgewicht naar voren. Het lage
percentage heeft misschien deels te maken met een verkeerde inschatting van lengte en gewicht.
De conclusie is echter dat naar het CbO relatief wat meer mensen met overgewicht komen, dan er
gemiddeld in Losser zijn.
22%
Ernstig overgewicht
32%
50%
Licht tot matig overgewicht
28%
28%
Gezond gewicht
Ondergewicht
39%
0%
2%
69 jaar
65 jaar
Figuur 8.1 Overgewicht naar leeftijd
31%
33%
Ernstig overgewicht
27%
29%
Licht tot matig overgewicht
39%
39%
Gezond gewicht
Ondergewicht
3%
0%
Vrouw
Man
Figuur 8.2 Overgewicht naar geslacht
32
De verschillen in overgewicht tussen mannen en vrouwen zijn gering. Een even grote groep mannen,
als vrouwen heeft een gezond gewicht.
Naast lengte en gewicht wordt ter controle ook de buikomvang bij ouderen gemeten. Voor mannen en
vrouwen gelden daarbij verschillende normen:
Mannen:
geen verhoogd risico
< 94 cm
blijf op gewicht, de gevarenzone komt in beeld
94 – 102 cm
verhoogd risico
> 102 cm
Vrouwen:
geen verhoogd risico
blijf op gewicht, de gevarenzone komt in beeld
verhoogd risico
< 80cm
80 – 88 cm
> 88 cm
Figuur 8.3 geeft de buikomvang van de cliënten van het CbO weer.
59%
Verhoogd risico
50%
27%
27%
In gevaren zone
Normaal
14%
23%
69 jaar
65 jaar
Figuur 8.3 Buikomvang naar leeftijd
Evenals bij de BMI is zichtbaar, dat de oudere cliënten meer risico lopen, dan de 65-jarigen. De
omvang van de risicogroep is echter veel groter. Ruim de helft van de cliënten loopt risico. Bij de BMI
heeft een derde ernstig overgewicht en loopt daarmee risico. Dit betekent dat er in de groep licht tot
matig overgewicht ook al een flinke groep zit met risico op hart- en vaatziekten, diabetes en dergelijke.
Een uitsplitsing voor buikomvang bij mannen en vrouwen laat het volgende zien:
66%
Verhoogd risico
32%
21%
In gevaren zone
Normaal
34%
13%
34%
Vrouw
Man
Figuur 8.4 Buikomvang naar geslacht
Het is opmerkelijk hoe groot de groep vrouwen is, die risico loopt op basis van buikomvang. Twee
derde loopt risico; bij de BMI is dat een derde.
8.2 Bloedsuiker, cholesterol en bloeddruk
Bloedsuiker waarden worden gemeten in verband met het risico op diabetes. Met het ouder worden
neemt de kans op diabetes toe, zeker wanneer dit samengaat met overgewicht.
4% van de 65-jarige cliënten heeft een verhoogde bloedsuikerwaarde (9 of hoger). Bij de oudere
cliënten ligt dit percentage op 7%. Veel cliënten met een verhoogde bloedsuikerwaarde zijn al onder
33
controle van de huisarts. Het percentage cliënten met een verhoogde bloedsuikerwaarde is laag in
vergelijking tot het voorkomen van diabetes. Uit de gezondheidsmonitor komt naar voren, dat 20% van
de 65-plussers diabetes heeft. Het betekent wellicht dat diabetespatiënten minder gauw naar het CbO
gaan, omdat ze al onder controle van de huisarts staan.
De cholesterolwaarde wordt gemeten in verband met het risico op hoge bloeddruk. 27% van de
cliënten heeft een verhoogde cholesterolwaarde (>4,5). Bij de oudere cliënten is het percentage 28%.
Vrouwen hebben aanzienlijk vaker hoge cholesterolwaarden dan mannen. 36% van de vrouwen heeft
een verhoogde cholesterolwaarde, tegenover 16% van de mannen.
De helft van de cliënten heeft een goede onder- en bovendruk. Bij de andere helft is of de bovendruk
of de onderdruk of beiden te hoog. Het vermoeden van hoge bloeddruk is voor 31% van de cliënten
een reden om naar het CbO te gaan.
Tabel 8.1 Bloeddruk
Onderdruk goed
Onderdruk hoog
Bovendruk goed
50% (60%)
21% (12%)
Bovendruk hoog
10% (11%)
19% (17%)
Tussen haakjes de percentages bij de oudere cliënten.
Eerder bij het consult (bij chronische ziekten en aandoeningen) rapporteerde 29% van de cliënten last
te hebben van hoge bloeddruk. In werkelijkheid ligt dit percentage dus hoger.
34
9 Adviezen en verwijzingen
Op basis van de antwoorden op de vragenlijst, de testen en verdere informatie, die tijdens het consult
is verkregen, wordt een advies gegeven. In totaal zijn 259 adviezen gegeven aan 121 cliënten.
Gemiddeld twee adviezen per cliënt. Dit is hetzelfde aantal als in de voorgaande jaren.
Tabel 9.1 geeft een overzicht van de adviezen.
Tabel 9.1 Adviezen
Adviezen
Aantal
Alcohol
Bewegen
Bloeddruk
Bloedsuiker
Cholesterol
Depressie
Diarree
Eenzaamheid
Gewrichtsproblematiek
Gezonde leefstijl
Incontinentie
Obstipatie
Overgang
Overgewicht
Roken
Rouwverwerking
Seksualiteit
Slapen
Spanningen
Vallen
Vocht
Voeding
2
23
21
4
35
6
0
8
12
50
2
0
0
32
2
1
9
4
7
2
20
13
SWO
Wmo-loket
Mantelzorg
2
3
1
Totaal
259
De meeste adviezen worden gegeven over het handhaven of bevorderen van een gezonde ;leefstijl in
het algemeen. Veel adviezen hebben te maken met cholesterol, bloeddruk, overgewicht en bewegen.
Het gaat hier veelal om adviezen, die men zelf in de praktijk kan uitvoeren. Een flink aantal cliënten
krijgt het advies om dagelijks meer vocht te gebruiken.
Gering is het aantal verwijzingen naar het welzijnswerk, het Wmo-loket of het steunpunt mantelzorg.
Ook bij de wat oudere cliënten blijven verwijzingen op dit vlak aan de lage kant.
Het is ook mogelijk om een verwijzing te krijgen naar de huisarts, diëtiste of andere zorgverleners.
Deze verwijzingen zijn niet bindend, maar een advies om bijvoorbeeld de bloeddruk nog eens na te
laten kijken.
In tabel 9.2 wordt een overzicht van deze verwijzingen gegeven.
35
Tabel 9.2 Verwijzingen
Verwijzingen
Aantal
Huisarts
Diëtiste
Maatschappelijk werk
Psycholoog/ggz
Tandarts
Specialist
Opticien
Audiocentrum
22
3
1
0
0
0
0
0
Totaal
26
Ongeveer één op de vijf cliënten krijgt een verwijzing. Dit was in voorgaande jaren ook al zo. De
meeste verwijzingen worden gegeven voor de huisarts. Het gaat dan veelal om een extra controle in
verband met hoge bloeddruk, te hoog cholesterol of te hoge bloedsuiker waarden in combinatie met
andere risicofactoren. Slechts een enkele keer heeft een verwijzing naar de huisarts betrekking op het
bijstellen van de medicatie.
Gezien het voorkomen van overgewicht is het aantal verwijzingen naar een diëtiste gering. Zo lang
overgewicht niet als probleem wordt ervaren is de motivatie om naar een diëtiste te gaan gering. In
plaats daarvan worden veelal adviezen gegeven over gezonde voeding en bewegen.
Gering is ook het aantal verwijzingen naar het maatschappelijk werk of de psycholoog. Cliënten
noemen toch een flink aantal psychische klachten in de sfeer van somberheid (7%) en stress (16%);
40% van de cliënten heeft zorgen waar men dagelijks mee bezig is. Hoe ernstig deze problemen zijn,
is onduidelijk, maar er zal ook een hoge drempel zijn om van deze hulpverleners gebruik te maken.
36
10 Conclusies
Het CbO stelt zich ten doel het vroegtijdige signaleren van risico’s op het gebied van lichamelijk,
psychisch en sociaal functioneren en het stimuleren van een gezonde en actieve leefstijl. Deze
doelstelling wordt gehaald.
Uit de registratie blijkt, dat driekwart van de doelgroep een chronische ziekte of aandoening heeft. Eén
op de vijf cliënten heeft lichamelijke beperkingen. Desalniettemin beoordeelt 80% van de cliënten zijn
of haar gezondheid als (zeer) goed tot uitstekend.
Het zijn echter niet de ziektes en beperkingen, die centraal staan tijdens de consulten, maar het
algeheel functioneren. Hoe staat men in het leven en kan men er een zinvolle invulling aan geven? Er
is ruime aandacht voor psychische gezondheid, sociale contacten, tijdsbesteding, leefstijl en het
gebruik maken van zorg en voorzieningen. Door middel van een aantal testen wordt inzicht gegeven
in de eigen gezondheidssituatie.
Wat leefstijl betreft wordt erg veel overgewicht gesignaleerd en een flinke groep cliënten beweegt te
weinig. Ruim de helft van de cliënten beweegt maar 1 à 2 keer per week actief. Dit weerspiegelt zich
in de vele adviezen die op dit vlak worden gegeven. Adviezen die vrijwel altijd om een verandering in
het eigen gedrag vragen.
Al met al bereikt het CbO een doelgroep die geïnteresseerd is in de eigen gezondheid en ook
gemotiveerd om daar zelf wat aan te doen. Met dit preventieaanbod worden praktische handreikingen
gegeven voor een gezonde en actieve leefstijl en worden vroegtijdige risico’s gesignaleerd.
Meer gedetailleerd zijn uit de registratie door de GGD de volgende resultaten naar voren gekomen:
Algemeen
 Er zijn 121 consulten uitgevoerd.
 De respons is 17%.
 Vrouwen maken relatief wat meer gebruik van het CbO.
 Wat opleiding en inkomen betreft wordt een doorsnee van de Losserse bevolking bereikt.
 “Weten hoe het staat met mijn gezondheid” is de belangrijkste reden om naar het CbO te
gaan.
Lichamelijke gezondheid
 80% van de cliënten ervaart de eigen gezondheid als (zeer) goed tot uitstekend.
 74% van de cliënten heeft een chronische ziekte of aandoening. Het meest genoemd zijn
hoge bloeddruk, aandoeningen aan rug, nek of schouder en gewrichtsslijtage.
 17% van de cliënten heeft vragen op het gebied van seksualiteit en ouder worden.
 Een kwart van de cliënten gebruikt geen medicijnen.
 Een op de vijf cliënten heeft functionele beperkingen. Het meest genoemd zijn beperkingen in
mobiliteit (bukken, tillen, lopen). Vrouwen hebben vaker functionele beperkingen, dan
mannen.
 16% van de cliënten is de afgelopen 3 maanden gevallen. Vrouwen vallen vaker dan mannen.
81% van de cliënten heeft voorzieningen in huis getroffen om vallen te voorkomen.
Psychische gezondheid en sociaal functioneren
 Veel cliënten (40%) hebben zorgen waar men dagelijks mee bezig is. De meeste zorgen gaan
over de eigen gezondheid en de kinderen. Ook zijn er zorgen over de toekomst.
 Eén op de vijf cliënten benoemt psychische klachten. Het meest genoemd is gespannenheid
of stress. Depressiviteit of somberheid wordt slechts in beperkte mate genoemd. Vrouwen
geven vaker aan psychische klachten te hebben, dan mannen.
 18% van de cliënten heeft slaapproblemen.
 Een kwart van de cliënten is eenzaam. Dit percentage ligt veel lager dan het Twentse
gemiddelde (38% in de groep 65 – 75 jaar).
 Bijna alle cliënten hebben regelmatig contact met de kinderen, familie, buren, vrienden en
kennissen. Ze zijn ook bijna allemaal tevreden of zeer tevreden over de contacten die men
heeft.
 Bijna iedereen heeft een zinvolle tijdsbesteding. Veel genoemd zijn op bezoek gaan en
bezoek krijgen, passen op de kleinkinderen en computeren.
 8% van de cliënten heeft negatieve ervaringen in huiselijke kring gehad in het afgelopen jaar.
Het gaat voornamelijk om beledigen, treiteren, kleineren of schelden.
37
Leefstijl
 De meeste cliënten ontbijten dagelijks en eten elke dag warm.
 Driekwart van de cliënten eet voldoende groente; twee derde eet voldoende fruit. Iets meer
dan de helft (51%) voldoet aan de voedingsnorm (dagelijks voldoende groente èn voldoende
fruit).
 Een derde van de cliënten gebruikt ruim voldoende (=> 1½ liter) vocht per dag. De helft zit op
het randje en de overige cliënten drinken veel te weinig.
 13% van de cliënten volgt een bepaald dieet (niet altijd om af te vallen).
 80% van de cliënten doet aan sport- of beweegactiviteiten, maar de meesten doen dit niet
dagelijks. De helft van de cliënten beweegt 1 à 2 keer per week. Meest genoemde
beweegactiviteiten zijn wandelen, fietsen en tuinieren.
 13% van de cliënten rookt (wel eens). Ruim de helft is de afgelopen jaren gestopt.
 87% van de cliënten drinkt (wel eens) alcohol. In de meeste gevallen blijft het alcoholgebruik
matig. 43% van de cliënten drinkt zo nu en dan een glaasje.
Zorg en voorzieningen
 Een kwart van de cliënten geeft mantelzorg. De meeste mantelzorg wordt aan de partner en
aan de (schoon)ouders gegeven.
 Ruim driekwart van de cliënten heeft het afgelopen jaar contact gehad met de huisarts.
 Vrijwel alle cliënten hebben daarnaast nog contact gehad met andere zorgverleners. Het
meest genoemd is de tandarts (77%). Verder zijn er met name contacten met de specialist, de
fysiotherapeut en de pedicure. Er zijn opvallend weinig contacten met de diëtiste, de
psycholoog en het maatschappelijk werk.
 Het gebruik van voorzieningen speciaal voor ouderen ligt laag. Wel wordt veel gebruik
gemaakt van hulp bij de financiële administratie (31%).
 90% van de cliënten wil blijven wonen in het huis, waarin men nu woont.
Testresultaten
 60% van de cliënten heeft overgewicht; 32% heeft ernstig overgewicht (obesitas, BMI ≥30).
 Op basis van gemeten buikomvang behoort de helft van de cliënten tot een hoog risicogroep.
 4% van de cliënten heeft een verhoogde bloedsuiker waarde (>9).
 27% heeft een verhoogde cholesterol waarde (>4,5).
 De helft van de cliënten heeft een verhoogde bloeddruk.
Adviezen en verwijzingen
 Totaal zijn er 259 adviezen gegeven aan 121 cliënten. De meeste adviezen hebben
betrekking op een gezonde leefstijl, cholesterol, overgewicht, bewegen, hoge bloeddruk en
vochtgebruik.
 Ongeveer één op de vijf cliënten wordt doorverwezen naar een andere zorgverlener. De
meeste verwijzingen zijn naar de huisarts.
38
Download