UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2003 – 2004 HET GEBRUIK VAN REËLE OPTIES BIJ PROJECTSELECTIE Scriptie voorgedragen tot het bekomen van de graad van: licentiaat in de toegepaste economische wetenschappen optie technische bedrijfskunde. VALERIE ARICKX ONDER LEIDING VAN PROF. MARIO VANHOUCKE II PERMISSION III WOORD VOORAF Het schrijven van deze scriptie ter bekroning van vier jaar studie in de toegepaste economische wetenschappen optie technische bedrijfskunde was een boeiende en uitdagende aangelegenheid. Doch bleek dit niet altijd een even gemakkelijke opgave. Tijd dus om even stil te staan en de mensen te bedanken die mij gedurende de vorige jaren en specifiek bij deze scriptie hebben bijgestaan. In de eerste plaats wil ik mijn oprechte dank betuigen aan Prof. Dr. Mario Vanhoucke voor het continue vertrouwen dat hij in mij gesteld heeft. Dankzij zijn kritische opmerkingen en aansturing werd deze scriptie een volwaardig werkstuk. Wanneer zich moeilijkheden voordeden gedurende het schrijven van de scriptie, bracht hij me nieuwe inzichten bij en stuurde me terug in de goede richting. Ik hoop van harte dat deze scriptie een hulp kan zijn voor het verdere onderzoek dat hij betreffende deze materie van plan was te voeren. Mijn ouders bedank ik voor de kans die zij mij boden deze studies te volgen. Telkens opnieuw vormden zij mijn steun en toeverlaat. Ook David, Stefanie en in het bijzonder Christophe dank ik voor de warmte waarmee zij mij omringen. Zeker en vast wil ik mijn vrienden niet vergeten voor hun bijdrage. In het bijzonder bedank ik Beau voor zijn technische ondersteuning, Kenneth en Kim voor het lezen van de voorlopige versie van de scriptie. Ook Imke bedank ik voor haar jarenlange vriendschap die mij telkens opnieuw de nodige ontspanning bracht. Mijn vriend Alexander bedank ik voor de steun en het geduld dat hij dit jaar heeft opgebracht. Daarenboven waardeer ik enorm de technische kennis die hij me bijgebracht heeft. Tot slot wil ik eveneens de lezer bedanken voor de interesse voor deze scriptie. Ik hoop dat deze scriptie u een aantal nieuwe inzichten kan bijbrengen. Bedankt, Valerie Arickx IV INHOUDSOPGAVE ALGEMENE INLEIDING 1 HOOFDSTUK 1: NETTO ACTUELE WAARDE VERSUS REËLE-OPTIEANALYSE 6 1.1 DOELSTELLING 6 1.2 INLEIDING 6 1.3. NETTO ACTUELE WAARDE 8 1.4 REËLE-OPTIEANALYSE 10 1.4.1 UITGANGSPUNT 10 1.4.2 OVERZICHT VERSCHILLENDE REËLE OPTIES 15 1.4.3 PRIJSVORMING REËLE OPTIES 20 1.4.4 WAARDERINGSTECHNIEKEN 23 1.4.4.1 Netto Actuele Waarde 26 1.4.4.2 ‘Decision Tree’ analyse (binomiaal optiewaarderingsmodel) 28 1.4.4.3 Reële Optieanalyse 29 1.5 ALTERNATIEVE WAARDERINGSINSTRUMENTEN 35 1.6 IMPLICATIES VAN REËLE OPTIES VOOR HET STRATEGISCH MANAGEMENT 36 1.7 IMPACT VAN ONZEKERHEID 38 1.8 BESLUIT 40 HOOFDSTUK 2:VOORSTELLING PROJECTEN 44 2.1 INLEIDING 44 2.2 VOORSTELLING VAN DE PROJECTEN 46 2.2.1 PROJECT 1: EEN UITSTELOPTIE. 46 2.2.2 PROJECT 2: EEN ‘STAGING’ OPTIE. 52 2.2.3 PROJECT 3: COMBINATIE VAN DRIE OPTIES. 57 2.2.4 PROJECT 4: REËLE OPTIES VANUIT MANAGEMENTPERSPECTIEF. 64 2.2.5 PROJECT 5: EEN SEQUENTIËLE SAMENGESTELDE OPTIE. 69 2.2.6 PROJECT 6: SWITCHING OPTIE. 74 2.2.7 PROJECT 7: ZESFASIG PROJECT/EXPECTED NET PRESENT VALUE METHODE. 83 2.2.8 PROJECT 8: WERKWIJZE INGEVAL VERSCHEIDENE BRONNEN VAN ONZEKERHEID. 94 2.2.9 PROJECT 9: UITSTELOPTIE IN EEN BBT-CONTEXT. 101 2.2.10 PROJECT 10 107 V 2.3 CONCLUSIE 112 HOOFDSTUK 3: ANALYSE: PROJECTSELECTIE EN -PLANNING 114 3.1 INLEIDING 114 3.2 PROJECTSELECTIE 116 3.3 PROJECTPLANNING: SCHEDULING 121 3.3.1 KENNISMAKING 121 3.3.2 PROJECTPLANNING 123 3.3.2.1 Uiteenzetting 123 3.3.2.2 Praktische situatie 124 3.4 CONCLUSIE 131 ALGEMEEN BESLUIT 132 VI AFKORTINGEN BBT: Best Beschikbare Technieken CAPM: Capital Asset Pricing Model CCA: Contingent Claims Analysis DA: Decision Analysis DCF: Discounted Cashflow methode DTA: Decision Tree Analyse ENPV: Expected Net Present Value FDA: Food and Drug Administration FCF: Free Cashflow MAD: Marketed Asset Disclaimer NAW: Netto Actuele Waarde NCW: Netto Contante Waarde NPV: Net Present Value PV: Present Value RAR: Risk Adjusted Rate RO: Reële Optie ROA: Reële-optieanalyse R&D: Research and Development TV: Terminal Value VII LIJST VAN FIGUREN Hoofdstuk 1 Figuur 1.1. Uiteindelijke payoff van een Europese call optie.....................................................blz. 22 Figuur 1.2. Uiteindelijke payoff van een Europese put optie .....................................................blz. 22 Figuur 1.3. Waarderingsproces aan de hand van Reële Opties...................................................blz. 25 Tabel 1.1. Uitbetalingen van het project en de twin security......................................................blz. 27 Tabel 1.2. End-of-period payouts van de risicovrije hedge portfolio .........................................blz. 33 Tabel 1.3. De determinanten van optiewaarde............................................................................blz. 40 Hoofdstuk 2 Figuur 1.1. Present Value Event tree: Risico-aangepaste discontovoetbenadering ....................blz. 46 Figuur 1.2. Present Value Event tree: Risiconeutrale benadering ..............................................blz. 47 Figuur 1.3. Optiewaardering: objectieve waarschijnlijkheden ...................................................blz. 48 Figuur 2.1. Kapitaalkosten en verwachte cash inflows van het R&D project ............................blz. 51 Figuur 2.2. Event tree van het commerciële project ...................................................................blz. 53 Figuur 2.3. Decision tree van het commerciële project ..............................................................blz. 54 Figuur 3.1. Present Value Event tree ..........................................................................................blz. 56 Figuur 3.2. Projectwaarde inclusief stopzettingsoptie ................................................................blz. 58 Figuur 3.3. Projectwaarde inclusief inkrimpingsoptie ................................................................blz. 58 Figuur 3.4. Projectwaarde inclusief uitbreidingsoptie ................................................................blz. 59 Figuur 3.5. Beslissingsboom voor een combinatie van opties ....................................................blz. 60 Figuur 4.1. Waardeboom van het onderliggend actief................................................................blz. 65 Figuur 5.1. Event tree van de projectwaarde ..............................................................................blz. 69 Figuur 5.2. Decision tree inclusief twee sequentieel samengesteld opties..................................blz. 69 Figuur 5.3. Waardediagram van de tweede optie........................................................................blz. 71 Figuur 6.1. Free cashflows van technologie X............................................................................blz. 73 VIII Figuur 6.2. Free cashflows van technologie Y............................................................................blz. 74 Figuur 6.3. PV event tree met technologie X..............................................................................blz. 75 Figuur 6.4. PV event tree met technologie Y..............................................................................blz. 75 Figuur 6.5. Flexibele technologie Z met initiële technologie X: Reële-optiewaardering ...........blz. 77 Figuur 6.6. Flexibele technologie Z met initiële technologie Y: Reële-optiewaardering ...........blz. 78 Figuur 6.7. Optimale uitoefening van de switchoptie .................................................................blz. 80 Figuur 7.1. Structuur van de samengestelde optie ......................................................................blz. 84 Figuur 8.1. drie-stadia R&D project als samengestelde optie.....................................................blz. 93 Figuur 8.2. Event tree voor technologische onzekerheid............................................................blz. 94 Figuur 8.3. Event tree voor product/markt onzekerheid (uitstekend en middelmatig product) ..blz. 94 Figuur 8.4. R&D project als een samengestelde regenboogoptie ...............................................blz. 96 Figuur 9.1. Present Value Event tree ........................................................................................blz. 103 Figuur 9.2. Decision tree van de uitsteloptie ............................................................................blz. 104 Figuur 10.1. Payoffs van het contract (voor DataX en voor M-Systems).................................blz. 106 Figuur 10.2. Event tree van de waarde van SunMedia .............................................................blz. 107 Figuur 10.3. Optiewaarde van de waarborg ..............................................................................blz. 108 Tabel 3.1. Replicating Portfolio parameters ...............................................................................blz. 57 Tabel 3.2. De optimale beslissingen en hun corresponderende payoffs in de eindpunten..........blz. 59 Tabel 7.1. Tijdsschema en waarschijnlijkheid van succes van het project .................................blz. 82 Tabel 7.2. Berekening van de Verwachte Netto Actuele Waarde van het project......................blz. 82 Tabel 7.3. Berekening van de Bruto Actuele Waarde van het project ........................................blz. 86 Tabel 7.4. Event tree van de Bruto Actuele Projectwaarde ........................................................blz. 87 Tabel 7.5. Event tree van de variabele marketingkosten van het project....................................blz. 87 Tabel 7.6. Uitoefenprijzen van de samengestelde optiewaarde van het project .........................blz. 88 Tabel 7.7. Optiewaarde van het project ......................................................................................blz. 88 Tabel 9.1. Vereiste investeringen en installatiekosten ..............................................................blz. 101 Tabel 9.2. End-of-period payoffs van het onderliggend actief .................................................blz. 103 IX Hoofdstuk 3 Figuur 3.1. Samenvattende grafiek .................................................................................blz. 126 Tabel 2.1. Projectselectie ................................................................................................blz. 113 Tabel 2.2. Projectselectie inclusief investeringskosten ...................................................blz. 116 Tabel 3.1. Projectplanning: Praktische toepassing..........................................................blz. 122 Tabel 3.2. Projectplanning 1 ...........................................................................................blz. 124 Tabel 3.3. Projectplanning 2 ...........................................................................................blz. 125 Tabel 3.4. Projectplanning 3 ...........................................................................................blz. 126 ALGEMENE INLEIDING Het onderwerp van deze scriptie, “het gebruik van Reële Opties bij projectplanning en –selectie”, omsluit twee belangrijke deelgebieden. Enerzijds beslaat dit werk de problematiek van het investeringsbeleid en de investeringsanalyse van elke onderneming. Anderzijds hebben we getracht om naast deze theoretische studie eveneens de link te leggen met het vakgebied projectplanning. Dit laatste vormde een complexe aangelegenheid aangezien onderzoek hieromtrent nog in haar kinderschoenen staat. De scriptie beslaat drie hoofdstukken die een belangrijke opbouwende structuur bezitten. De eerste twee hoofdstukken zijn noodzakelijk zijn om te komen tot het derde, en eveneens belangrijkste, hoofdstuk. De indeling is de volgende: - Hoofdstuk 1: Netto Actuele Waarde versus Reële-optieanalyse - Hoofdstuk 2: Voorstelling projecten - Hoofdstuk 3: Analyse: Projectplanning en -selectie Hoofdstuk 1 start met een theoretische uiteenzetting over Reële Opties. Dit is noodzakelijk om de volgende twee hoofdstukken te kunnen vatten. De basis van Reële Opties wordt gelegd door de, nog steeds veelgebruikte, Netto Actuele Waarde. Spijtig genoeg blijkt deze eenvoudige waarderingsmethode een aantal belangrijke tekortkomingen te hebben. De NPV slaagt er namelijk niet in de flexibiliteit waarover elke onderneming beschikt in rekenschap te brengen. Hieraan komt de reële-optieanalyse (ROA) tegemoet. Toch mogen we niet voorbijgaan aan het belang van de NPV methodiek, aangezien deze de basis van de reële-optiebenadering vormt. De projectwaarde, beschouwd binnen het optiekader, kan aanzien worden als een uitgebreide NPV, waarbij de traditionele NPV vermeerderd wordt met de waarde van de opties die het project omvat. Het eerste deel van hoofdstuk 1 schetst dan ook een dergelijke gestructureerde vergelijking tussen NPV en ROA. De berekening van die optiewaarde maakt de waardering een stuk complexer. Dit blijkt duidelijk in hoofdstuk twee. Met praktijksituaties trachten we telkens de theoretische uiteenzettingen te verduidelijken. Het gros van de verschillende bestaande Reële Opties wordt eveneens samengevat in paragraaf 1.4.2. Reële-optieanalyse is afkomstig uit de financiële wereld. In plaats van het waarderen van opties op financiële activa wordt de methodiek ditmaal toegepast op reële activa. Net als hun financiële broertjes, hangt de waarde van Reële Opties af van zes basisvariabelen. Dit wordt uiteengezet in paragraaf 1.4.3. Algemene inleiding 2 Paragraaf 1.4.4 geeft het waarderingsproces van een project weer. Een uitgebreide toepassing zal deze procedure verduidelijken. In de eerste plaats wordt overgegaan van de NPV naar “Decision Tree Analysis” (DTA). Deze tweede methode is in staat flexibiliteit in het model op te nemen en de opties, inherent aan het project, in de berekeningen te verwerken. Toch biedt DTA niet de juiste oplossing. De “law of one price” wordt namelijk geschonden. De methode veronderstelt onterecht dat het risico van een project doorheen de tijd en ruimte hetzelfde blijft. ROA schiet hier te hulp. Twee methoden worden besproken die in staat zijn Reële Opties te waarderen: de “Replicating Portfolio” benadering en de “Risk-Neutral Probability” benadering. Beide methoden resulteren in dezelfde oplossing. De voorkeur gaat naar de ene, dan wel naar de andere methode, afhankelijk van de praktische situatie. Naast de alternatieve waarderingsinstrumenten, besproken in paragraaf 1.5, vestigen we eveneens de aandacht op de implicaties van een dergelijk nieuw kader van investeringsanalyse op het strategisch management (paragraaf 1.6). Aangezien strategie een vakgebied op zich vormt, beperken we dit onderdeel tot de basis. Omwille van de relevantie van het begrip onzekerheid in een dergelijk optiekader, nemen we deze materie nogmaals op in een aparte paragraaf. Op basis van de theoretische uiteenzetting van hoofdstuk één zou men kunnen besluiten dat investeringen in onzekere omgevingen alsmaar verder uitgesteld zouden worden omwille van hun inherente risico. De onderneming kan in die tussenliggende periode immers meer zekerheid verwerven over de opbrengsten. Dit besluit op basis van Reële Opties moet echter gerelativeerd worden. Vroegtijdige investering kan de onderneming namelijk significante pioniersvoordelen verschaffen. Het beleid van de onderneming zal trachten beide departementen, investeringsanalyse en strategie, te verzoenen. De uiteindelijke beslissing zal dus eveneens beïnvloed worden door de strategische noodzaak van het project. Aangezien de literatuur betreffende Reële Opties zeer uitgebreid is, hebben we dit eerste hoofdstuk beperkt tot de belangrijkste grondlijnen. Het is niet onze bedoeling een volledig literatuuroverzicht te bieden. Hierbij zouden wij namelijk slechts beperkte toegevoegde waarde kunnen leveren. Vaak zullen we verwijzen naar auteurs als Dixit & Pindyck, Trigeorgis, Lint, Kulatilaka, etc., die toch wel baanbrekend werk verricht hebben rond deze optiematerie. Naast deze, toch wel noodzakelijke, theoretische uiteenzetting hebben we vooral geprobeerd de praktische kant te belichten. Op die manier komen we tot hoofdstuk drie, het uiteindelijke doel van deze scriptie, waarin een volledig nieuwe materie aangeraakt wordt. In hoofdstuk 2 worden tien projecten gewaardeerd, zowel volgens de NPV als volgens ROA. Deze resulterende projectwaarden zullen verder geanalyseerd worden in hoofdstuk drie. Algemene inleiding 3 Voor beide waarderingsmethoden (NPV en ROA) geldt dat projecten die positief gewaardeerd worden, ondernomen zullen worden. Een negatieve projectwaarde resulteert zonder twijfel in een onmiddellijke verwerping. De literatuur biedt tal van praktische toepassingen. Doch is het moeilijk tien projectsituaties te vinden die passen binnen één investeringskader. Heel wat auteurs verduidelijken met uiterst eenvoudige voorbeelden de kenmerken van ROA. Deze stemmen echter totaal niet overeen met de complexe werkelijkheid. Om die reden hebben we deze dan ook buiten beschouwing gelaten. Dergelijke toepassingen zouden onterecht de indruk wekken dat de moeilijkheidsgraad van ROA vergelijkbaar is met deze van NPV, wat echter niet het geval is. ROA maakt de berekeningen een stuk complexer. Anderzijds worden in de literatuur tevens complexe real-life investeringsplannen beschreven die tientallen pagina’s in beslag nemen. De berekeningen zijn uiterst ingewikkeld en te omvangrijk om in deze scriptie opgenomen te worden. Dit werk laten we dan ook over aan specialisten. We hebben geprobeerd een middenweg te vinden tussen enerzijds duidelijkheid en anderzijds detail. Het is in hoofdzaak onze bedoeling de werkwijzen te schetsen die kunnen gevolgd worden bij de waardering van projecten met verschillende karakteristieken. We hebben wel degelijk vereenvoudigingen toegepast, maar deze kunnen gemakkelijk versoepeld worden, dit wel ten koste van de transparantie. Elk van de tien projecten levert bovendien een ander zicht op de reëleoptiematerie. De beschouwde opties zijn telkens verschillend. Op die manier kan de lezer vertrouwd geraken met verscheidene investeringssituaties. Achtereenvolgend beschouwden we: - Project 1: een eenvoudige uitsteloptie. - Project 2: een ‘staging option’ waarbij een opbrengst verkregen wordt nog voor alle kosten aangegaan zijn. Dit speelt een belangrijke rol in het kader van projectplanning en wordt eveneens besproken in hoofdstuk 3. - Project 3: een project met drie inherente opties, namelijk een stopzettingsoptie, een optie tot uitbreiden en een optie tot inkrimpen. De moeilijkheid van dit project vormt de waardering van een dergelijke optiecombinatie. - Project 4: dit betreft de beslissing tot het al dan niet ondernemen van een nieuwe, bijkomende, bedrijfsactiviteit. Dit project belicht het reële-optiekader vanuit oogpunt van het management. - Project 5: een sequentiële samengestelde optie. Opnieuw blijkt duidelijk het falen van NPV. - Project 6: een switchingoptie die de houder het recht verleent te switchen van de ene wijze van opereren naar de andere, dit tegen een vaste kost. Het bekomen van het resultaat wordt een stuk complexer aangezien de oplossing ‘path dependent’ wordt. Algemene inleiding - 4 Project 7: het project behandelt de ontwikkeling van een geneesmiddel in zes fasen. Dit hebben we veralgemeend tot de ontwikkeling in verschillende stadia van een nieuw product, waarvan de kans op slagen vanzelfsprekend een stuk hoger ligt. - Project 8: een multistadia project dat twee bronnen van onzekerheid ondervindt, namelijk product/markt onzekerheid en technologische onzekerheid. Hierin staat de verwerking ingeval verschillende bronnen van onzekerheid centraal. - Project 9: dit project bevat een uitsteloptie en is volledig fictief. De gemaakte veronderstellingen en uitgangspunten werden niet geput uit een bron van literatuur en het project werd volledig zelfstandig uitgewerkt. - Project 10: dit betreft een minder klassiek investeringsproject, namelijk de waardering van een overname waarbij een optie tot bescherming tegen koersverlies wordt ingebouwd. De basis van deze praktische toepassingen kan teruggevonden worden in de literatuur. Het is echter niet de bedoeling deze literatuurstudies zonder meer over te nemen. Elk van de projecten hebben we herwerkt tot een bruikbaar resultaat. We hebben de nodige aanpassingen verricht om te komen tot een coherent investeringskader. Dit vormt geen evidentie op zich, een kleine aanpassing kan de berekeningen sterk beïnvloeden en de moeilijkheidsgraad sterk doen toenemen. Bovendien hebben we telkens, na de uiteenzetting van elk van de projecten, een korte samenvatting gegeven waarin de voorkomende problemen en opmerkingen geformuleerd worden en tevens de motivatie van de keuze voor dat specifieke project. Hiermee willen we de lezer een helpende hand aanreiken bij de vaak complexe berekeningen. De verkregen resultaten vormen de basis van hoofdstuk 3, dat deze verder zal analyseren. Dit hoofdstuk, waarin de link Reële Opties – projectplanning gelegd wordt, vormt de kern van de scriptie en determineert in belangrijke mate haar toegevoegde waarde. Het eerste hoofdstuk betreffende de theoretische uiteenzetting NPV-ROA vormt een noodzakelijke inbreng om hiertoe te komen, maar vertegenwoordigt zeker en vast niet het hoofddoel van de scriptie. De berekeningen van hoofdstuk twee resulteren in twee projectselecties, afhankelijk van de gehanteerde waarderingsmaatstaf. Deze selecties geven aan welke projecten zullen ondernomen worden en in welke volgorde. Paragraaf 3.2 werkt dit verder uit. Onafhankelijk van de waarderingsmethode worden projecten met een negatieve projectwaarde zonder meer verworpen. Positieve projectwaarden weerspiegelen de verwachte winstgevendheid van de projecten en zullen in dit kader, waarin een ongelimiteerd of groot budget verondersteld word, ondernomen worden. We zullen zien dat de selectie op basis van NPV sterk verschilt van deze op basis van ROA. Opnieuw wijzen we op de ongeldigheid van het NPV-criterium. Enkel de selectie op basis van ROA wordt weerhouden. Algemene inleiding 5 Een volgende en laatste stap betreft het beperkte budget dat elke onderneming aanschouwt. Een onderneming beschikt over onvoldoende geldelijke middelen, arbeidskrachten, machines, etc. om alle potentieel winstgevende investeringsplannen uit te voeren. Er moet dus niet enkel de vraag gesteld worden naar de verwachte projectwaarde, eveneens moet de problematiek in rekenschap genomen worden die opduikt wanneer de onderneming haar beperkte budget moet toewijzen aan enkele van deze verwachte winstgevende projecten. Daarmee samenhangend vormt de bepaling van het ogenblik waarop elk van de gekozen projecten van start zal gaan een uiterst complexe aangelegenheid. Intuïtief lijkt deze vraagstelling echter eenvoudig: de projecten met de hoogste projectwaarden zullen verkozen worden en in volgorde van dalende projectwaarde uitgevoerd worden. In paragraaf 3.3 blijkt echter dat deze materie niet voor de hand ligt. Projecten met een hoge reële-optiewaarde gaan immers dikwijls gepaard met een hoog risico en dus met omvangrijke kosten. Dit betekent dat dit ene project gemakkelijk het volledige budget kan opslorpen waardoor de andere projecten onmiddellijk uitgesloten worden. Dit is voor elke onderneming, die denkt in termen van winst, niet altijd een even intelligente oplossing. Ook de literatuur is heel beperkt betreffende dit onderwerp. De paper “Scheduling a Project to Maximize its Present Value: A zeroone Programming Approach” van Doersch en Patterson (1977) vormde het enige bruikbare literatuurstuk. Tot op heden blijft het echter een tasten in het duister. De moeilijkheden betreffende deze materie worden beschreven in paragraaf 3.3. Tevens hebben we geprobeerd een aantal mogelijke oplossingen naar voren te schuiven. We hopen dat met deze scriptie verder onderzoek een stuk op weg geholpen wordt. HOOFDSTUK 1: NETTO ACTUELE WAARDE VERSUS REËLEOPTIEANALYSE 1.1 Doelstelling De bedoeling van dit hoofdstuk bestaat erin een gedetailleerde vergelijking voor te leggen tussen NPV en reële-optieanalyse (ROA). Wat zijn de basisveronderstellingen van NPV? Van ROA? Waarom beweren talrijke theoretici dat NPV een onjuist resultaat oplevert? Op welke manier komt ROA tegemoet aan deze beperkingen? Waarvoor staat het begrip ‘Reële Optie’? Is een ROA uitvoerbaar in de praktijk? Elk van deze vragen zal in dit hoofdstuk ondubbelzinnig beantwoord worden. Aan de hand van eenvoudige voorbeelden trachten we de problematiek en de werkwijze duidelijk te schetsen. Voor meer real-life gevallenstudies verwijzen we naar hoofdstuk twee, waarin tien projecten uitgebreid zullen besproken worden. Vanzelfsprekend zijn deze berekeningen een stuk complexer. In dit hoofdstuk zal tevens de procedure, te volgen bij de waardering van Reële Opties, uiteengezet worden. Aan de hand van een voorbeeld proberen we deze te verduidelijken. Ook worden in het kort alternatieve waarderingsinstrumenten besproken. De implicaties van dit nieuwe ROA-kader op het strategisch management wordt kort aangehaald, maar vormt een vakgebied dan buiten het bestek van onze doelstelling valt. We verwijzen hierbij dan ook naar de literatuur. Het concept onzekerheid wordt tevens afzonderlijk besproken aangezien deze materie toch wel een belangrijk keerpunt veroorzaakt heeft in het denken over projectwaardering. 1.2 Inleiding De huidige economische situatie is er één waarin ontwikkelingen, niet alleen op ICT-gebied, elkaar in hoog tempo opvolgen. In een dergelijke omgeving zijn de marktgrootte, de time to market, de ontwikkelingskosten, de acties van de concurrentie simpelweg niet gekend. Deze ontwikkelingen brengen voor de ondernemingen een toenemende mate van onzekerheid met zich mee. Om die reden worden de verwachte toekomstige kasstromen van de ondernemingen zeer moeilijk voorspelbaar. Om hun voorsprong te kunnen blijven handhaven, moeten managers snel en doordacht op deze turbulente ontwikkelingen inspelen. NPV versus ROA 7 Wil een onderneming een investering uitvoeren, dan moet de vraag gesteld worden naar het rendement van die investering. Wat brengt ze op en wat kost ze voor de onderneming? Met betrekking tot de kosten, worden alle kosten in rekenschap genomen, en niet enkel de directe investeringskost. Bij de aankoop en plaatsing van bijvoorbeeld een Mainframe computer worden soms speciale computervloeren geplaatst. Ook de kost van die vloer vormt dan een onderdeel van de investeringskost van de Mainframe. Demontagekosten verbonden aan de vervanging van een machine vormen een ander voorbeeld. De onderneming moet tevens bepalen wat de investering haar (meer) zal opbrengen. Wanneer een bepaald bedrag in een onderneming geïnvesteerd wordt, moet deze investering het geïnvesteerde bedrag kunnen terugverdienen, de interest op het geïnvesteerde bedrag kunnen betalen en bovendien nog een winstpercentage toelaten. Centraal in investerings- en financiële beslissingen is het opnemen van cashflows die zich uitstrekken over de tijd. Er is nood aan een methode die expliciet rekening houdt met de timing der cashflows (Farber, 2002b). Op basis daarvan zal er beslist worden of bijvoorbeeld een project ondernomen wordt of niet, of tegen welke prijs een obligatie uitgegeven wordt en dergelijke meer. De Actuele Waarde vormt hiertoe het standaardinstrument bij uitstek. Reeds decennia lang wordt het probleem van de waardering van investeringen onderzocht. Verschillende methoden tot het evalueren van een investering werden ontwikkeld. Zo bestond er initieel de pay-back methode. Deze methode levert de tijdsduur nodig om het geïnvesteerde bedrag terug te verdienen (Deloof, Manigart en Ooghe, 2002, blz. 192). Het is een heel eenvoudige manier om een eerste selectie te maken. De fout van deze methode schuilt echter in het feit dat ze geen rekening houdt met de tijdswaarde van geld, €1 nu wordt verondersteld gelijk te zijn aan €1 binnen t jaar. De investeringsopbrengsten die gedurende de looptijd van het project binnenstromen, zouden moeten geactualiseerd worden, dit betekent verdisconteerd naar het heden (Copeland, 2002). In de pay-back methode wordt tevens uitgegaan van de veronderstelling dat het bedrag van de jaarlijkse netto-inkomsten gelijk blijft gedurende de ganse levensloop van het project. In praktijk zal dit echter niet het geval zijn. De gemiddelde rendementsmethode is het omgekeerde van de pay-back methode en bezit dus dezelfde plus- en minpunten. Deze twee evaluatiemethoden worden gekenmerkt door hun simpliciteit, maar stemmen totaal niet overeen met de werkelijkheid. Om die reden zal het dan ook niet gerechtvaardigd zijn dat enkel deze methoden toegepast worden om een investeringsevaluatie te onderbouwen. Conclusies op basis van dergelijke evaluatiemethoden dienen hoogstens om conclusies op basis van andere, meer ontwikkelde, maatstaven te bevestigen. Wel bieden ze een beter inzicht in het bredere algemene investeringskader. NPV versus ROA 8 Wereldwijd wordt tot nog toe de regel van de ‘net present value’ (NPV) of de ‘netto actuele/constante waarde’(NAW/NCW) toegepast als criterium voor de evaluatie van projecten (Klammer, 1972). Deze methode wordt verder toegelicht in de volgende paragraaf 1.2. De NPV geeft het verschil tussen de Actuele Waarden van de toekomstige cash instromen en de toekomstige cash uitstromen van het project weer. Nu echter wordt de gebruikelijke vorm van de discounted cashflow analyse hevig bekritiseerd, omdat deze op bepaalde belangrijke punten beperkingen vertoont. De Reële optiebenadering schiet hierbij te hulp. Deze methode wordt toegelicht in paragraaf 1.3. 1.3. Netto Actuele Waarde De NPV regel is het enige wereldwijd gebruikte instrument voor de waardering van grote investeringen gemaakt door ondernemingen. Klammer (1972) voerde een onderzoek waaruit bleek dat in 1959 slechts 19% van de bedrijven de NPV techniek gebruikten, in 1970 was dit echter reeds 57%. Ongeveer een decennium later, namen Schall, Sundem, en Geijsbeek (1978) een steekproef uit 424 grote ondernemingen en kwamen tot de bevinding dat 86% van hen gebruik maken van de NPV regel. Het vergde dus slechts twee decennia voor het Netto Actuele Waarde criterium om wereldwijd geaccepteerd te worden. Ongetwijfeld werd deze hoge toepassingsgraad beïnvloed door de introductie van geavanceerde rekenmachines en desktop personal computers. De grondslag van de NPV methodiek wordt bepaald door de tijdswaarde van geld. De waarde van geld dat men nu bezit is niet dezelfde als de waarde dat datzelfde geld in de toekomst zal hebben en omgekeerd. Inflatie erodeert de koopkracht van toekomstig geld, terwijl geld dat vandaag beschikbaar is kan geïnvesteerd worden en kan toenemen. Immers, een euro die men nu bezit, kan tegen rente worden uitgezet op de financiële markt, waardoor deze na t jaar meer oplevert (Deloof, Manigart en Ooghe, 2002, blz. 101-117). Om precies te zijn, levert één euro na t jaar beleggen aan een rente r een bedrag op van (1 + r)t. Om de huidige waarde van toekomstige baten en kosten te bepalen, moeten zij daarom verdisconteerd worden tegen de relevante discontovoet (Deloof, Manigart en Ooghe, 2002, blz. 101-117). Deze discontovoet is een vastgestelde correctiefactor waarmee alle toekomstige geldstromen contant worden gemaakt, en weerspiegelt de tijdswaarde van geld. Het geeft de opportuniteitskost van het opgeven van het beste alternatief weer. Dit alternatief kan namelijk niet meer uitgevoerd worden doordat het geld voor de gekozen investering gebruikt wordt. NPV versus ROA 9 Een dergelijke procedure geldt dus tevens voor de waardering van de kosten en baten van een investering. Alle baten en kosten worden actueel gemaakt en vervolgens samengevat in één getal: de Netto Actuele Waarde. Netto wijst op het feit dat zowel de kosten als de opbrengsten van de investering worden opgenomen. Voor het berekenen van de NPV worden in de eerste plaats alle verwachte kasstromen van de investering geïnventariseerd. Dit zijn zowel uitgaven als inkomsten. Daarna berekenen we wat deze toekomstige opbrengsten en kosten ‘nu’ waard zijn door de toekomstige cashflows aan te passen. Ze worden geactualiseerd naar het referentietijdstip, hiervoor gebruik makend van een discontovoet. De actuele stroom van toekomstige cashflows weerspiegelt eenvoudigweg de prijs van een dergelijke cashflowstroom op de financiële markten. Vervolgens worden de kosten afgetrokken van de opbrengsten. (Deloof, Manigart en Ooghe, 2002, blz. 194-195) Is de NPV negatief, dan betekent dit dat de investering niet gerechtvaardigd wordt door de verwachte returns. Als de NPV positief is, wordt verwacht dat het project winstgevend zal zijn. De investering zal uitgevoerd worden (Copeland en Keenan, 1998a; Quaden, 2002). De formule kan dus weergegeven wordt door: T NPV = ∑ t =0 (C j −Ij) (1 + r )t waarvan t de lopende index voor de jaarlijkse kosten- en batenposten (uitgedrukt in constante prijzen), T de levensduur van het project, en r de gehanteerde discontovoet is. Cj duidt op de cash inflows en Ij op de cash outflows. Achter de NPV regel schuilt het separatieprincipe. Dit principe houdt in dat aandeelhouders van een onderneming willen dat het management investeringen onderneemt zolang de marginale return van de laatst geïnvesteerde euro groter of gelijk is aan de marktgedetermineerde opportuniteitskost van kapitaal. Als dit geldt, zullen de aandeelhouders unaniem akkoord gaan over het ondernemen van de investering, en hoeft er geen stemming gehouden te worden. Dit is fundamenteel in de theorie van het nemen van beslissingen, aangezien de managers op deze manier geen rekening moet houden met de preferenties van elke individuele aandeelhouder. De optimale beslissingsregel met betrekking tot het aangaan van investeringen kan dus gescheiden worden van de individuele tijdspreferenties van de eigenaars van de onderneming. Er is dus een éénduidige regel die de rijkdom van alle aandeelhouders maximaliseert: ‘onderneem alle investeringen waarvan verwacht wordt dat het verkregen rendement hoger is dan de opportuniteitskost van kapitaal’ (Narayanaswamy, Schirm, en Shukla, 2001). Door op een dergelijke manier te handelen, zal de rijkdom van alle aandeelhouders gemaximaliseerd worden, en wordt de regel unaniem ondersteund. NPV versus ROA 10 De moeilijkheid van deze methode is de onduidelijkheid met betrekking tot de te gebruiken discontovoet. Gegevens met betrekking tot verdiscontering zijn niet altijd beschikbaar. Aangezien de discontovoet de toekomstige waarde van geld weergeeft, bestaat deze typisch uit twee componenten: een aanpassing voor inflatie en een risico-aangepaste return op het gebruik van het geld (Deloof, Manigart en Ooghe, 2002, blz. 201-204). Marktpartijen nemen inflatieaanpassingen op in hun investeringsrendementen en leningskosten, waardoor de discontovoet dikwijls afgestemd is op een standaard referentierente. In principe zou de discontovoet telkens moeten gewijzigd worden als de financiële omstandigheden van de onderneming wijzigen. Dit is echter moeilijk te modelleren. Dikwijls zijn de toekomstige cashflows niet met zekerheid gekend en moeten ze geschat worden. Vele formules voor het berekenen van Actuele Waarden gebruiken een gelijke discontovoet voor alle vervaltijden. Deze vereenvoudiging leidt tot simpele en elegante formules. Elegantie en simpliciteit kunnen echter slechts verkregen worden tegen een bepaalde kost, namelijk de kost dat de Actuele Waarden systematisch verschillen van de geobserveerde marktprijzen. 1.4 Reële-optieanalyse 1.4.1 Uitgangspunt Het uiteenzetten van de NPV evaluatiemethode is noodzakelijk. Deze methode vormt immers de fundering van de reële-optieanalyse. De traditionele NPV berekeningen kunnen gezien worden als een cruciale en noodzakelijke, maar niet voldoende input voor een uitgebreide, optiegebaseerde analyse (Arojärvi, 2001, blz. 34-35). Twee specifieke praktijkkenmerken zorgen voor problemen bij de waardering van investeringsplannen. Het eerste probleem is dat de meeste waarderingsinstrumenten een voorspelling vereisen van de toekomstige cashflows. Aangezien er slechts één enkele voorspelling gehanteerd wordt in de analyse, moet deze een nauwkeurig toezicht ondergaan. Te vaak behandelen de managers de voorspelling als realiteit en creëren ze een illusie van zekerheid met betrekking tot de cijfers. Ter compensatie proberen sommige analisten de analyse uit te breiden tot een range van voorspellingen of scenario’s. Of we nu één enkel scenario beschouwen of een set van scenario’s, de cashflowvoorspelling blijft een subjectieve input. Het tweede probleem van de meest gebruikelijke waarderingsinstrumenten is dat de toekomstige investeringsbeslissingen van bij het begin vastgelegd moeten worden. Managers herzien wel degelijk hun investeringsplannen, maar de analyse bevat enkel het initiële plan. De omgeving evolueert, maar het model niet. Eens de kloof tussen instrument en realiteit wijder wordt, worden dikwijls de instrumenten afgedankt, en worden NPV versus ROA 11 de belangrijke beslissingen gemaakt steunend op ‘strategische consideraties’ en ‘managerial charisma’. Het hoeft niet vermeld te worden dat een dergelijk proces allesbehalve werkt voor investeringsbeslissingen in bepaalde industrieën, zoals high tech, farmacie, en olie-exploitatie, of voor bepaalde grote investeringsbeslissingen, zoals informatietechnologie, R&D, en zware capaciteitsuitbreiding. De gebruikelijke vorm van discounted cashflowanalyse heeft goede diensten bewezen, maar de methodiek begint tekort te schieten omdat nu geweten is hoe de waarde van flexibiliteit kan bepaald worden (cfr. infra). De NPV regel onderwaardeert significant investeringsopportuniteiten. Hoe komt dit? Wel, de NPV is gebaseerd op een verwacht scenario van de toekomstige cashflows en houdt hierbij geen rekening met de waarde van flexibiliteit (Trigeorgis, 1993). Ter verduidelijking een voorbeeldje. Een onderneming beschouwt een achtjarig project dat vijf miljoen euro zal kosten voor het ontwerp en 30 miljoen euro voor de constructie. De NPV methode zegt dus dat het project zal aanvaard worden als de verwachte opbrengsten gedurende het leven van het project, verdisconteert tegen de gewogen gemiddelde kapitaalkost, hoger zijn dan de Actuele Waarde van de vereiste investeringen. Is de resulterende Netto Actuele Waarde negatief, dan accepteren we het project niet. De NPV regel faalt in het beschouwen en het opnemen in het model van flexibiliteit (Leslie en Michaels, 1997). Het management wordt beschouwd als passief. Men gaat ervan uit dat alle beslissingen met betrekking tot de investering van bij het begin moeten gemaakt worden en vastliggen, alvorens het project op te starten (Trigeorgis, 1995, blz. 1-4 ). Nochtans, op de huidige markt, die gekarakteriseerd wordt door verandering, onzekerheid en competitieve interactie, zal de realisatie van de cashflows hoogst waarschijnlijk verschillen van wat het management oorspronkelijk verwachtte (Trigeorgis, 1993). In een dergelijke turbulente omgeving is het managementteam echter in staat de operationele strategie van de onderneming te herzien als er nieuwe informatie opduikt en als de onzekerheid met betrekking tot marktvoorwaarden en toekomstige cashflows geleidelijk aan opgelost is (Dixit en Pindyck, 1994). Door de aanwezigheid van deze flexibiliteit kunnen gunstige toekomstige opportuniteiten benut worden of verliezen gematigd worden. Managers zijn dus in staat een antwoord te geven op de onverwachtse marktontwikkelingen door hun strategie aan te passen, afhankelijk van wat er gebeurd is in de vorige stadia. In bovenstaand voorbeeldje zal het management beschikken over verschillende opties1. Zo kan het project stopgezet worden na de ontwerpfase als blijkt dat het verlieslatend is, het kan uitgebreid worden als de marktontwikkelingen gunstiger verlopen dan verwacht, en het kan uitgesteld worden 1 Een optie is een afgeleide (derivative) van het aandeel en daarom complex (denk aan een wiskundige functie en zijn afgeleide, of in de mechanica aan het eerste en tweede moment) (Baken, 2001). NPV versus ROA 12 als de onderneming op dit ogenblik over onvoldoende middelen beschikt. Deze opties verschaffen flexibiliteit, en die flexibiliteit voegt waarde toe aan het project. De NPV is niet in staat deze waarde van bestuursflexibiliteit in rekening te brengen, en ziet daarbij strategische belangen over het hoofd (Copeland en Keenan, 1998a). Het NPV criterium blijft echter geldig wanneer de beslissing die moet gemaakt worden weinig onzekerheid inhoudt, of als er geen ruimte voor koersverandering is eens er nieuwe informatie verkregen wordt die afwijkt van het verwachte (Amram en Kulatilaka, 1999a, blz. 24). Geldt dit niet, dan brengt de NPV regel je echter op het verkeerde pad. De reële-optiebenadering is gebaseerd op de observatie dat investeringsprojecten over het algemeen drie karakteristieken delen (Guillerminet, 2003). Deze worden genegeerd door de traditionele theorieën (Quaden, 2002). Ten eerste zijn investeringen gedeeltelijk of volledig onomkeerbaar. Dit betekent dat de onderneming bij stopzetting van de investering de initiële som niet of slechts gedeeltelijk kan recupereren. Een markt voor tweedehands kapitaalgoederen is nagenoeg onbestaande door de asymmetrische informatie tussen kopers en verkopers2. Om die reden zullen de kosten waartegen het goed verkregen werd de herverkoopwaarde overschrijden. Dit prijsverschil kan gezien worden als ‘sunk costs’. Ten tweede zijn de opbrengsten van de investering onzeker, aangezien deze pas in de toekomst verkregen worden. Deze onzekerheid hangt samen met de ontwikkeling van de ganse economische, politieke, sociale omgeving van de onderneming, die constant aan veranderingen onderhevig is. Het derde kenmerk van een investering vormt de uitstelbaarheid. Een onderneming kan zelf beslissen over de timing van haar investering. Ze detecteert verschillende investeringsopportuniteiten en beslist zelf wanneer ze deze zal benutten. Zo kan de onderneming de investering bijvoorbeeld uitstellen teneinde meer informatie te verkrijgen met betrekking tot de onzekere toekomst. De interactie tussen deze drie karakteristieken resulteert in een investeringsproject dat analoog is aan een financiële call3 optie. Gezien de opties in dit geval gerelateerd zijn aan een opportuniteit tot investeren in reële activa, worden deze opties reële opties (real options) genoemd. Reële Opties zijn echter geen contracten , maar verwijzen naar keuzes of mogelijkheden om in te spelen op een onzekere omgeving (Smit, 2002). De overgang van financiële opties naar Reële Opties vereist een ‘new way of thinking’ (Amram en Kulatilaka, 1999a, blz. 6-8) 2 Dit vormt het Lemons probleem (Pennings, 1998). Een call optie is een optie die de houder het recht verleend, maar niet de verplichting, een actief te kopen op een toekomstig tijdstip, tegen een vooraf bepaalde prijs (Boute et al., 2003). 3 NPV versus ROA 13 Weliswaar blijft het NPV criterium gelden wanneer de investering omkeerbaar en niet uitstelbaar is (Pennings, 1998, blz. 41). Daar dit intrinsieke kenmerken van een investering zijn, wordt het aantal gegronde toepassingen van het NPV criterium hierdoor sterk beperkt. Het NPV criterium is en blijft echter belangrijk. Het levert namelijk het startpunt voor een reëleoptieanalyse. Bij reële-optieanalyse (ROA) maken we gebruik van een uitgebreide NPV. ROA laat DCF4 dus niet varen, maar vormt een aanvulling op deze methode die het mogelijk maakt de waarde van flexibiliteit te kwantificeren. Deze uitgebreide NPV bestaat uit twee componenten (Trigeorgis, 1993). Enerzijds hebben we de Actuele Waarde van een project zonder flexibiliteit, dit is de tot nu toe beschouwde passieve Netto Actuele Waarde van het project. Anderzijds beschouwen we de optiewaarde van operationele en strategische flexibiliteit. (Smit en Trigeorgis, 2003, blz.17) Uitgebreide NPV = passieve NPV van verwachte cashflows + optiewaarde van actief management Deze NPV houdt dus wel degelijk rekening met de waarde van de opties van een actief management. We kunnen zien dat, gebaseerd op dit uitgebreide criterium, het nu gerechtvaardigd kan zijn projecten te aanvaarden met een negatieve passieve NPV (Copeland en Keenan, 1998a). Dit gebeurt wanneer de negatieve passieve NPV gecompenseerd wordt door een grotere optiepremie, of reële optiewaarde. Deze optiewaarde resulteert uit de additionele flexibiliteit en strategische waarde. Omgekeerd kunnen nu ook projecten met een positieve passieve NPV verworpen of uitgesteld worden. Het verschil tussen de twee benaderingen geeft de waarde van de flexibiliteit van het management weer en kan vrij groot worden. Dit kan verduidelijkt worden aan de hand van een simpel voorbeeld (Fleten, Jørgensen, en Wallace, 1998). Veronderstel een project met een zeker risico dat bestaat uit twee stadia. Met de reële-optiebenadering kan het tweede stadium opgeschort worden als blijkt dat het eerste stadium een mislukking was. Dit betekent dat de bestuurders de flexibiliteit bezitten om te beslissen of het tweede stadium uitgevoerd zal worden of niet, afhankelijk van de verworven ervaring in het eerste stadium. Gegeven is de winst (netto cashflow) van het uitoefenen van de eerste fase c = -5 en de winst verbonden met de tweede fase a = 20 als de eerste fase een succes was en b = -40 als de eerste fase een mislukking was. Wordt de tweede fase niet verwezenlijkt, dan is de winst geassocieerd aan deze fase nul. Het is evident dat de optimale investeringsstrategie in dit simpele geval erin bestaat te investeren in de tweede fase als de eerste fase een succes was en het project op te schorten als de eerste fase een mislukking blijkt. Als er 50% kans is dat de eerste fase een succes wordt, dan is de verwachte totale opbrengst 4 Discounted Cashflow Analysis, hiermee wordt de NPV methode bedoeld. NPV versus ROA 14 (a + 0)/2 + c = 10 – 5 = 5. Dit project heeft dus een positieve verwachte opbrengst en het eerste stadium zal dus van start gaan. Dit was de reële-optiebenadering, waarbij flexibiliteit opgenomen wordt in het model. Anderzijds, bij afwezigheid van flexibiliteit (NPV), moeten al van bij het begin beslist worden of ofwel beide stadia uitgevoerd zullen worden, ofwel geen enkel. De verwachte totale opbrengst van het project wordt nu: (a + b)/2 + c = -10 – 5 = -15. Dit betekent dat het volledige project niet gestart zal worden en we dus een totale opbrengst van 0 hebben. Het verschil tussen deze twee benaderingen geeft de waarde van flexibiliteit weer en deze is gelijk aan (a + 0)/2 + c – 0 = 5. We zien dus dat de volledige waarde van het project toekomt aan de intrinsieke flexibiliteit! Dit geldt voor alle a kleiner dan –b. Het voorbeeld toont duidelijk aan dat de waarde van flexibiliteit in rekenschap moet gebracht worden om tot de juiste beslissingen te komen. In dit eenvoudige voorbeeld lijkt dit logisch, maar in meer complexe situaties wordt de waarde van flexibiliteit gemakkelijk over het hoofd gezien. Het klassieke NPV criterium is dus incorrect voor projecten in een flexibele omgeving! We kunnen dit ook op een andere manier zeggen, namelijk dat het NPV criterium enkel geldig is bij “nu of nooit” investeringsbeslissingen, dit zijn investeringen waarvoor alle beslissingen moeten gemaakt worden voordat het project van start gaat (Leslie en Michaels, 1997). In het kader van reële opties, dus in de aanwezigheid van een actief, flexibel management, wordt onzekerheid niet noodzakelijk beschouwd als een kwaad. De waarde van een optie neemt namelijk toe met het niveau van de onzekerheid van de onderliggende variabele (Soenen, 2003). Dit is logisch. Als er geen onzekerheid bestaat met betrekking tot de onderliggende variabele hebben we een situatie die als normaal kan beschouwd worden en is de optie dus waardeloos. Een grote onzekerheid duidt op een grote variabiliteit van de potentiële resultaten rond het verwachte resultaat. Dit kan winstgevend zijn in de aanwezigheid van opties. De managementflexibiliteit om beslissingen te herzien wanneer deze afwijken van het verwachte patroon introduceert namelijk een voordelige asymmetrie in de distributie van de projectwaarde (Trigeorgis, 2002). Door de grote onzekerheid is de kans op grote afwijkingen van het verwachte resultaat, zowel opwaarts als neerwaarts, waarschijnlijker. Door de aanwezigheid van reële opties wordt de onderneming in staat gesteld opwaartse, waardecreërende opportuniteiten ten volle te benutten, terwijl ze neerwaartse verliezen kan beperken door de optie uit te oefenen (Copeland en Keenan, 1998b). In praktijk gebeurt dit bijvoorbeeld door de productieschaal in te krimpen, of door het project tijdelijk stop te zetten. Bij grotere volatiliteit is er dus een grotere kans dat de optie ‘in the money’ eindigt. Één van de belangrijkste verschuivingen in de denkwijze van beslissingsnemers is dus dat in de aanwezigheid van reële opties onzekerheid opportuniteiten creëert. Managers zouden onzekerheid moeten verwelkomen, niet vrezen (Soenen, 2003). NPV versus ROA 15 Vele reële opties zijn van nature uit aanwezig, zoals het uitstellen, het inkrimpen, het stopzetten of het afgelasten van een project (Trigeorgis, 1995). Andere worden gepland en ingebouwd in het project tegen extra kosten. Het management kan bijvoorbeeld een duurdere technologie bevoorrechten, omdat deze technologie een ingebouwde flexibiliteit bezit om de productieschaal te wijzigingen als dit nodig blijkt. Ook groeiopties en switching opties worden ingebouwd. 1.4.2 Overzicht verschillende Reële Opties “Een financiële call optie is een titel die het recht verleent, maar niet de verplichting, een actief te kopen tegen een vooraf vastgelegde prijs, op een toekomstig tijdstip” (Fleten, Jørgensen, en Wallace, 1998, blz.161). Dat actief wordt het onderliggend actief genoemd. Wanneer de houder van de optie ervoor kiest het actief te kopen, zeggen we dat hij zijn optie uitoefent. Voor deze uitoefening betaalt de houder de uitoefenprijs. Deze prijs is de hoeveelheid geld die hij betaalt voor het verwerven van het actief in het geval van een call optie, of de hoeveelheid geld die hij ontvangt voor de verkoop van het actief in het geval van een put optie ( Vergauwen en Vandemaele, 2001). De houder van een call zal zijn optie echter pas uitoefenen als de marktprijs van het onderliggend actief op het vervaltijdstip boven de uitoefenprijs is gestegen. Dan kan de houder van de optie namelijk het actief kopen tegen een prijs die lager is dan de geldende marktprijs. Gelijkaardig kunnen we een put optie definiëren. Deze optie verschaft het recht een specifiek actief te verkopen op een ogenblik in de toekomst, tegen een vooraf bepaalde prijs. Vanzelfsprekend zal de houder van een put optie deze slechts uitoefenen als de uitoefenprijs hoger is dan de marktprijs van het onderliggend actief. Als dit geldt, kan hij immers aan een hogere prijs verkopen dan de prijs die hij zou krijgen op de markt. Een reële optie, wordt gelijkaardig gedefinieerd, maar meer algemeen. Het gaat niet noodzakelijk over de aankoop van een actief, maar het kan elke beslissing zijn die de natuur van de cashflows van de houder van de investeringsopportuniteit, in ons geval de onderneming, wijzigt. De onomkeerbare investeringskost aangegaan bij het begin van het investeringsproject speelt dikwijls de rol van uitoefenprijs en het onderliggende actief is vaak het reële project eenmaal gestart. Dikwijls bestaat er geen specifieke datum waarop deze investeringsopportuniteit vervalt, dus de manager zal trachten de optimale uitvoeringsdatum te vinden. Bij het nemen van beslissingen op basis van reële opties zal men niet simpelweg gebruik maken van formules en modellen. Het management moet zich telkens de vraag stellen welke opties zich voordoen in de onderneming en wat hun waarde is voor de onderneming. NPV versus ROA 16 De eerste stap vormt dus het identificeren van de opties die zich voordoen in het investeringsvraagstuk. Daarop volgt dan in een tweede stap de waardering van de gevonden opties. De verschillende soorten Reële Opties worden in wat volgt beperkt beschreven (Fleten, Jørgensen, en Wallace, 1998; Trigeorgis, 1993; Trigeorgis, 2002; Aronärvi, 2001, blz. 38-41). Voor meer gedetailleerde informatie verwijzen we naar de literatuur. Uitsteloptie (option to defer/postpone) Hierbij beschikt het management over de mogelijkheid de uitvoering van de investering in de tijd uit te stellen tot ze meer zekerheid heeft met betrekking tot de toekomstige marktontwikkelingen, bijvoorbeeld met betrekking tot de in- en outputprijzen, de omvang van de vraag, etc. Dus hoe onzekerder ze is over de toekomst, hoe meer reden om het project uit te stellen. Deze optie is in feite analoog aan een Amerikaanse5 call optie op de Actuele Waarde van de verwachte cashflows van het voltooide project. De uitoefenprijs wordt bepaald door de vereiste uitgaven. Daarenboven is investering slechts gerechtvaardigd als de waarde van cashwinsten de initiële uitgave met een substantiële premie overschrijdt. Deze premie komt overeen met de optiewaarde. Een dergelijke optie is vooral waardevol voor ondernemingen die opereren in een sterk onzekere omgeving waarbij beslissingen zich strekken over een lange tijdshorizon. In realiteit zal dit dikwijls het geval zijn. Stopzettingoptie (option to abandon) De stopzettingoptie is gelijkaardig aan de uitsteloptie, aangezien stopzetting kan beschouwd worden als een desinvestering. Wanneer de marktcondities ernstig verzwakken, kan het managementteam de lopende werkzaamheden permanent stopzetten en de restwaarde van de uitrusting en andere activa realiseren op de tweedehandsmarkt. Natuurlijk hebben kapitaalgoederen met een meer algemene functionaliteit een hogere restwaarde en dus ook een hogere optiewaarde van stopzetting dan activa met meer specifieke doeleinden. Door de stopzetting moet het bedrijf naast de variabele kosten, gebonden aan de productie, eveneens geen vaste kosten meer betalen, noodzakelijk voor het onderhoud en dergelijke van de infrastructuur. 5 Een Amerikaanse optie is een permanente optie (Lint, 2002). Deze optie heeft geen vaste uitoefendatum en kan dus op elk ogenblik uitgeoefend worden voor de vervaldag. NPV versus ROA 17 Deze optie kan gewaardeerd worden als een Amerikaanse put6 optie op de huidige projectwaarde met als uitoefenprijs de restwaarde of de waarde van het beste alternatieve gebruik. ‘Time to build’ optie (staging options) In situaties van onzekerheid, is het verstandig een investering of het beslissingspatroon te organiseren in verschillende stadia. Voor de meeste real-life projecten wordt de vereiste investering niet aangegaan als één enkele onmiddellijke kost. Het investeringsplan vormt een serie van uitgaven doorheen de tijd. Het project wordt ingedeeld in verschillende stadia en het management maakt een “go/nogo” beslissing voor elk volgend stadium, afhankelijk van de resultaten behaald in het huidig stadium. Elk stadium kan gezien worden als een optie op de waarde van het volgende aansluitende stadium met als uitoefenprijs de installatiekost vereist om verder te gaan naar het volgende stadium (Smit, 2002). Dit brengt waardevolle flexibiliteit in het project en kan de projectwaarde aanzienlijk verhogen. Het project kan namelijk na één of enkele fasen stopgezet worden als nieuwe informatie ongunstig blijkt. Opties tot het wijzigen van de productieschaal (uitbreiding, inkrimping, stopzetting/ heropstarten) (Scaling Options) De hierboven opgesomde reële opties zijn zo goed als vrij van additionele kosten. Ze zijn als het ware inherent aan de projecten. Geen bijkomende investering is nodig opdat deze opties zouden aanwezig zijn7. Soms kan het echter winstgevend zijn te investeren in additionele reële opties. Deze opties worden dus door de onderneming gecreëerd en zijn niet van nature aanwezig in het project. Zo wordt bijvoorbeeld de optie tot het wijzigen van de productieschaal van het project door de onderneming ingebouwd. Op die manier bezit de onderneming later meer flexibiliteit om antwoorden op een nogal variabele vraag. Als de marktvoorwaarden gunstiger zijn dan verwacht, kan het bedrijf de productieschaal uitbreiden of het grondstoffenverbruik versnellen. Omgekeerd, als de omstandigheden minder gunstig evolueren dan verwacht, kan de productieschaal ingekrompen worden. In extreme gevallen kan de productie tijdelijk stopgezet worden en dan opnieuw opgestart worden. We bespreken de drie situaties afzonderlijk. 6 Een put optie geeft de houder het recht, niet de verplichting, een actief te verkopen op een bepaald ogenblik in de toekomst, tegen een vooraf bepaalde prijs (Boute et al., 2003). 7 Hoewel over het algemeen kosten verbonden zijn met het uitoefenen van de opties NPV versus ROA 18 Uitbreidingsoptie (option to expand) Blijken marktvoorwaarden gunstiger dan verwacht, dan kan het management de productieschaal met x procent verhogen. Daarvoor zal ze een “follow-up” kost IE betalen. Dit is gelijkaardig aan een call optie op een bijkomend deel (x procent) van de basisschaal, met uitoefenprijs IE. Deze optie, die marktontwikkelingen enkel zal gunstig uitgeoefend uitdraaien, worden kan een als de toekomstige ogenschijnlijke niet winstgevende basisinvestering (gebaseerd op de passieve NPV regel) het ondernemen waard maken. Inkrimpingsoptie (option to contract) Als de marktvoorwaarden zwakker zijn dan oorspronkelijk verwacht, kan het management opereren beneden capaciteit en kan het zelfs de productieschaal reduceren (met c procent). Daarbij bespaart de onderneming dan een deel van de geplande investeringskosten (IC). Deze flexibiliteit tot het matigen van verliezen, is analoog aan een put optie op een deel van de basisschaal (c procent), met een uitoefenprijs gelijk aan de potentiële besparing van kosten (IC). Optie tot stopzetting en heropstarting In realiteit moet de installatie niet automatisch gedurende elke periode in werking zijn. Zijn de inputprijzen zodanig dat de cashinkomsten niet voldoende zijn om de variabele productiekosten te dekken, dan kan het beter zijn tijdelijk niet te opereren. Dit is vooral handig als de kosten van het omschakelen tussen actieve en inactieve installaties relatief klein zijn. Als de prijzen voldoende stijgen, kan er opnieuw tot productie overgegaan worden. Die prijsstijging moet niet alleen de variabele kosten dekken, maar ook de (opstart)kosten om over te gaan van een inactieve naar een actieve installatie. Opties tot het wijzigen van de productieschaal (dit is uitbreiden, inkrimpen, of stopzetten) komen we vooral tegen in de industrie van de natuurlijke rijkdommen, zoals mijnbouw, in de kledingsector, verbruiksgoederen, en commercieel onroerend goed. Switchoptie (input - output) Een klasse reële opties die heel gelijkaardig is aan de scaling options, is de klasse van de switchopties. NPV versus ROA 19 Wanneer de prijs en/of de vraag wijzigt, kan het management de outputmix wijzigen. Dit duidt op een productflexibiliteit. Deze flexibiliteit is vooral nuttig in industrieën als de automobielsector, consumentenelektronica, speelgoed en farmacie, waar productdifferentiatie en –verscheidenheid belangrijk zijn of waar de vraag naar het product wispelturig is. Gelijkaardig kunnen dezelfde outputs met verschillende types van inputs geproduceerd worden, wat wijst op een procesflexibiliteit. Als de relatieve prijzen van de inputs/outputs fluctueren doorheen de tijd, kan waardevolle flexibiliteit verkregen worden door te switchen van de huidige inputmix naar de in de toekomst goedkoopste mix of van de huidige output naar de in de toekomst meest winstgevende productmix. Hoe lager de correlatie tussen beide mixen, hoe geslaagder de substitutie (Pennings, 1998, blz. 33-49). In feite zou de onderneming dus bereid moeten zijn een zekere positieve premie te betalen om een dergelijke flexibele technologie in te bouwen. Inderdaad, als het onderneming op deze manier extra gebruik van haar activa kan maken, vergeleken met de concurrenten, kan dit een veelbetekenend concurrentievoordeel opleveren. Groeioptie In de klassieke capital budgeting theorie is er dikwijls een tegenstrijdigheid tussen enerzijds investeringsbeslissingen en anderzijds de ondernemingsstrategie. Soms kan een project een negatieve NPV hebben en toch aanbevolen worden omwille van haar strategisch belang. Deze paradox verdwijnt wanneer men uitgaat van een reëleoptiebenadering. Deze benadering erkent dat een project niet enkel een cashflow oplevert, maar ook nieuwe reële opties creëert. Er wordt dikwijls verwezen naar deze opties als groeiopties en deze laten de houder toe volgprojecten uit te voeren. Vele vroege investeringen, bijvoorbeeld R&D, kunnen gezien worden als noodzakelijke voorwaarden of schakels in een keten van met elkaar gerelateerde projecten. Deze initiële investeringen kunnen op zichzelf onaantrekkelijk lijken, maar vormen slechts één klein deeltje van een groot geheel. Hun uitvoering is noodzakelijk voor het verderzetten van het project. De waarde van dergelijke projecten komt niet zozeer voort uit hun direct meetbare cashflows, maar eerder uit hun vermogen toekomstige groei-opportuniteiten tot leven te brengen (Loch en Bode-Greuel, 2001). In realiteit komen bovenstaande opties dikwijls voor in combinatie met elkaar (Amram en Kulatilaka, 1999a). Hiervoor verwijzen we naar hoofdstuk twee waar we pogen duidelijk te maken NPV versus ROA 20 hoe dergelijke opties in praktijk moeten incorporeert worden en hoe de projectwaarde in dergelijk geval berekend wordt. Wanneer verscheidene opties vervat zitten in een project zullen ze op elkaar inwerken. Dit betekent dat de additiviteit van de optiewaarden niet meer opgaat (Trigeorgis, 2002). De waarde van een portefeuille of van een combinatie van in een project ingesloten opties is typisch kleiner dan de som van de afzonderlijke of onafhankelijke optiewaarden. Om die reden is het gebruik van een analytische formule als Black-Scholes voor het bepalen van de waarde van de afzonderlijke opties en dan het optellen ervan misleidend. Éénmaal de reële opties van de investeringsbeslissing bepaald zijn, bestaat de volgende stap in de waardering van die opties. Hiervoor richt men zich tot de financiële markten. Daar kan men de informatie verzamelen die nodig is voor het beoordelen van de opties. De bruikbaarheid van deze financiële informatie wordt bepaald door de mate waarin de markt ‘dicht’ bij de strategische beslissing staat (Amram en Kulatilaka, 1999b). Voor sommige beslissingen is dit het geval: er is dan een duidelijke link tussen de reële optie en het bestaande financiële effect. Soms zijn de beslissingen echter ‘ver’ verwijderd van de markt: er is slechts een beperkte analogie tussen het financiële effect en de reële optie. Processen die zeer dicht bij de financiële markt staan en relatief eenvoudig zijn, kunnen via de Black and Scholes formule correct gewaardeerd worden. Deze formule is echter gebaseerd op veronderstellingen die de realiteit sterk relativeren. Voor de uiteenzetting en de opbouw van deze formule verwijzen we naar de literatuur. 1.4.3 Prijsvorming Reële Opties De Reële-optieanalyse is een nieuwe, meer dynamische methodiek om projecten te waarderen. Deze methode is afkomstig uit de financiële wereld, maar in plaats van het waarderen van opties op financiële activa wordt de methodiek nu toegepast op reële activa. De basis van deze methode vormt het Black & Scholes model, waarvoor Merton en Scholes in 1997 de Nobelprijs kregen. Een belangrijk nadeel van het Black & Scholes model is dat de formule waarmee de optiewaarde wordt berekend mathematisch complexe en intuïtief moeilijk grijpbaar is (Copeland en Keenan, 1998a). We erkennen tevens dat reële activa een stuk ingewikkelder zijn dan financiële activa en dat reële opties moeilijker te identificeren en te beschrijven zijn8 (Lint, 2002). Net als hun financiële 8 Financiële opties zijn, in tegenstelling tot Reële Opties, doorgaans kortlopend, wat de onzekerheid sterk beperkt. Voor het waarderen van Reële Opties is de analist in een veel minder comfortabele positie: alle parameters moeten door de analist zelf aangebracht worden. Ook is bij een financiële optie, naast de grotere hoeveelheid informatie beschikbaar, het verband tussen de optiewaarde en de onderliggende variabele(n) goed gedefinieerd. (Sercu en Van Hulle, 1999) NPV versus ROA 21 broertjes, hangt de waarde van Europese9 reële opties af van vijf basisvariabelen, en nog een belangrijke zesde variabele (Leslie en Michaels, 1997; Bastin, Hübner, en Michel, 2000). Als de marktprijs van een call optie hoger is dan de uitoefenprijs, wordt de optie ‘in de money’ genoemd, en zal de optie dus uitgeoefend worden (Copeland en Keenan, 1998a). Aangezien een call optie een aankoopoptie is, zal in dit geval het actief aangekocht kunnen worden aan een lagere prijs dan de geldende marktprijs. De marktprijs moet de uitoefenprijs met een zekere premie overschrijden. Deze premie is de kost die moet betaald worden voor het verkrijgen van de optie (Baken, 2001). Is de marktprijs echter lager dan de uitoefenprijs, dan is de optie ‘out the money’ en zal ze niet uitgeoefend worden. Het actief zal gekocht worden op de markt tegen de daar geldende marktprijs. Op een gelijkaardige manier kan geredeneerd worden voor een put optie. Een put is een verkoopoptie, dus deze zal uitgeoefend worden als de uitoefenprijs de marktprijs overschrijdt. Is de marktprijs hoger dan de uitoefenprijs, dan is de optie ‘out the money’ en zal het actief verkocht worden op de markt tegen een hogere prijs. De uiteindelijke payoffs van een Europese call, respectievelijk put optie worden weergegeven in figuren 1.1 en 1.2. Figuur 1.1. Uiteindelijke payoff: Europese call optie. Winst op vervaldag - Uitoefenen van de optie als, op vervaldatum: Aandeelprijs > Uitoefenprijs ST > K - Call waarde op vervaldatum CT = ST – K als ST > K In ander geval CT = 0 - CT = MAX(0 , ST – K) - premie K Uitoefenprijs Bron: Damodaran. 9 Een Europese optie kan niet uitgeoefend worden voor haar vervaldag. Voor Amerikaanse Opties geldt dit niet. ST Aandeelprijs NPV versus ROA 22 Figuur 1.2. Uiteindelijke payoff: Europese put optie. - Uitoefenen van de optie als, op vervaldatum: Aandeelprijs < Uitoefenprijs ST < K - Put waarde op vervaldatum PT = K - ST als ST < K In ander geval PT = 0 - PT = MAX(0 , K - ST) Waarde/Winst op vervaldag K Premie - premie Uitoefenprijs Bron: Damodaran. Voor een call (put) optie zal de waarde dus afnemen (toenemen) met de uitoefenprijs. De uitoefenprijs is bijvoorbeeld het investeringsbedrag dat nodig is om het project uit te breiden. De waarde van de uitbreidingsoptie stijgt als de kosten van uitbreiding dalen. Dit is de eerste variabele die de waarde van een optie beïnvloed, namelijk de uitoefenenprijs. De optiewaarde zal toenemen met de waarde van het onderliggend risicovol actief. In het geval van reële opties zal dit een project, een investering of een overname zijn. Een toename in de Actuele Waarde van het project zal de NPV (exclusief flexibiliteit) doen toenemen, en zo dus ook de reële-optiewaarde. Één van de belangrijke verschillen tussen financiële en reële opties is het feit dat de houder van een financiële optie de waarde van het onderliggende, bijvoorbeeld een aandeel, niet kan beïnvloeden. Het management kan echter de waarde van een reëel actief waarop het opereert doen toenemen en zo tevens de waarde van alle reële opties die van dat actief afhangen. Zoals reeds vermeld, neemt de waarde van de optie ook toe met het niveau van onzekerheid van de onderliggende variabele. Intuïtief is dit eenvoudig te begrijpen, namelijk hoe groter de onzekerheid (dit wil zeggen hoe groter de standaarddeviatie van de waarde van het onderliggende actief), hoe groter de waarschijnlijkheid dat de optie ‘in the money’ zal eindigen, en dus hoe waardevoller de optie. De vierde variabele is de tijd tot de vervaldag van de optie. Hoe langer deze periode is, hoe waardevoller de optie wordt, aangezien onzekerheid toeneemt met de tijd. Hoe kleiner deze periode, hoe minder kans er bestaat dat de uitoefenprijs zal verschillen van de marktprijs. Ten vijfde, zal de optiewaarde stijgen met de tijdswaarde van geld, dit is de risicovrije interestvoet. De Actuele Waarde van de uitoefenkost daalt als naarmate de interestvoet stijgt. Deze kost wordt ST Aandeelprijs NPV versus ROA 23 namelijk in de toekomst betaald en wordt nu verdisconteerd tegen een hogere rentevoet10. Op die manier stijgt de Actuele Waarde van de optie in het geval van een stijging van de risicovrije rente. De zesde variabele vormt het dividend dat uitbetaald wordt door het onderliggend actief, of meer algemeen de cash outflows over haar leven. Telkens een dividend betaald wordt, daalt de waarde van het onderliggend actief met hetzelfde bedrag en daarmee de waarde van de optie. Hebben we een Europese optie in handen, die geen dividenden betaalt, dan kan de Black & Scholes formule gebruikt worden voor de waardering. Voor Amerikaanse opties ligt dit echter wat moeilijker. Terwijl voor de Europese opties de vaste Black & Scholes formule bestaat, is er voor de waardering van Amerikaanse opties geen standaard toe te passen formule. We komen tot het algemene resultaat dat het nooit optimaal is een Amerikaanse call op een aandeel dat geen dividend11 betaald, uit te oefenen voor de vervaldatum (Kemna, 1987, blz. 23-24). De onderneming kan altijd een hogere waarde verkrijgen door het langer uitstellen van de investering. Twee redenen staven dit besluit, namelijk dat het altijd beter is later te betalen dan nu en dat men op die manier spijt vermijdt (de optie blijft namelijk in leven). Nu stelt zich de vraag waarom we dan investeren. Wel, tot nog toe zijn we voorbijgegaan aan het feit dat we door het uitstellen van de investering geen cashflows ontvangen die het project zou kunnen voortbrengen. In realiteit hebben we ook meestal dividend betalende aandelen. De opbrengsten van deze dividenden komen de houder van het investeringsproject toe en niet de houder van de optie op dat investeringsproject (Perlitz, Peske, en Schrank, 1999). Dus, als de uitoefenprijs van de optie niet aangepast is voor het dividend, dan is het vaak lonend de optie vroegtijdig uit te oefenen. Doet men dit niet, dan daalt de optiewaarde doordat de waarde van het onderliggende actief afneemt als gevolg van dividendbetalingen. Om die reden kunnen die dividendopbrengsten bekeken worden als een opportuniteitskost van het houden van de optie. 1.4.4 Waarderingstechnieken De toepassingen beschreven in deze scriptie, vooral dan in hoofdstuk twee, zijn vereenvoudigde illustraties van de praktijk. Voortdurend wordt een trade-off gemaakt tussen enerzijds detail/volledigheid en anderzijds duidelijkheid. We hebben dan ook gepoogd een evenwicht te 10 De investeringskosten worden verdisconteerd tegen de risicovrije rentevoet, aangezien deze kosten meestal met zekerheid gekend zijn. De opbrengsten echter zijn onzeker en worden daarom verdisconteerd tegen een risico-aangepaste rentevoet. 11 Het betalen van dividenden is een bron van ‘leakage’ (Amram en Kulatilaka, 1999a, blz. 127). Het is een lek in de return van het onderliggend actief voor de houders van een contract op dat onderliggend actief. Er is een wijziging van cashflows tussen verschillende beslissingspunten. NPV versus ROA 24 vinden en een oplossing naar voor te brengen die alle, maar ook enkel, de relevante elementen opneemt. Tot nu toe veronderstelden we dat de parameters, nodig voor de waardering, onmiddellijk beschikbaar waren. Er zijn echter vaak moeilijkheden bij het schatten van deze parameters. Hoe pakken we bijvoorbeeld het schatten van de volatiliteit van een project aan uitgaande van real-life data? Hoe bouwen we beslissingsbomen? Hoe stellen we spreadsheet modellen op die de complexiteit van de beslissing weerspiegelen zonder het probleem te overcompliceren of te oversimplificeren? Het is niet evident, of zelfs onmogelijk, een project te analyseren dat gedreven wordt door twee of meerdere bronnen van onzekerheid. Gelukkig kunnen we aan de hand van een theoretisch hulpmiddel het toepassingsproces van reële opties vereenvoudigen door de verscheidene bronnen van onzekerheid te reduceren tot één enkele bron (Copeland en Antikarov, 2001, blz. 94-95). Om een dergelijke complexiteit van verscheidene bronnen van onzekerheid te vermijden, gaan we uit van twee veronderstellingen. De eerste veronderstelling is de MAD (Marketed Asset Disclaimer). MAD maakt gebruik van de Actuele Waarde van het onderliggend risicovol actief exclusief flexibiliteit, alsof het een effect is dat verhandeld wordt. Dit zal later duidelijk worden wanneer we verschillende toepassingen beschouwen. De tweede veronderstelling stelt dat correct geanticipeerde prijzen (of cashflows) willekeurig fluctueren. De implicatie hiervan is dat, ongeacht het cashflowpatroon dat een project verwacht wordt te hebben, de wijzigingen in haar Actuele Waarde een random walk zullen volgen. Dit theorema, toe te schrijven aan Paul Samuelson (1965), laat toe de verscheidene onzekerheden te combineren in een spreadsheet door gebruik te maken van Monte Carlo technieken. Eveneens kan op basis van dit theorema een schatting van de Actuele Waarde van het project gegenereerd worden, afhankelijk van een set van random variabelen, elk met hun onderliggende distributies. Dit valt echter buiten het bestek van deze scriptie. Hiervoor verwijzen we dan ook naar de literatuur. De volgende figuur, figuur 1.3, toont het vier-stappenproces dat gehanteerd wordt bij het waarderen van projecten aan de hand van Reële Opties (Copeland en Antikarov, 2001, blz. 219-222). NPV versus ROA 25 Figuur 1.3. Waarderingsproces aan de hand van reële opties. Stap 1 Berekenen Actuele Waarde zonder flexibiliteit, gebruikmakend van het DCF waarderingsmodel Objectieven Berekenen van de Actuele Waarde zonder flexibiliteit op ogenblik t0. Opmerkingen Traditionele Actuele Waarde exclusief flexibiliteit (Passieve NVP) Stap 2 Modelleren van de onzekerheid gebruik makend van event trees Stap 3 Stap 4 Identificeren en opnemen van managementsflexibiliteit door een beslissingsboom te creëren Uitvoeren van een Reëleoptieanalyse (ROA) Begrijpen hoe de Actuele Analyseren van de event Waarderen van het totale Waarde evolueert tree teneinde management- project. doorheen de tijd. flexibiliteit te identificeren en op te nemen. Nog steeds geen flexibiliteit; deze waarde moet gelijk zijn aan de waarde uit stap 1. Schatten van onzekerheid gebruik makend van ofwel historische data, ofwel schattingen van het management als input. Flexibiliteit wordt opgenomen in de event trees, wat hen omvormt tot decision trees. De flexibiliteit heeft de risicokarakteristieken van het project gewijzigd. Daardoor is de kapitaalkost veranderd. ROA omvat de Actuele Waarde exclusief flexibiliteit plus de optie/flexibiliteitswaarde. Bij hoge onzekerheid en managementflexibiliteit kan de optiewaarde aanzienlijk zijn. Bron: Copeland en Antikarov, 2001, blz. 220. De berekening van de standaard NPV projectwaarde vormt de eerste stap. We voorspellen de free cashflows12 over het leven van het project, of, als de investering een overname is, waarderen we de doelonderneming waarvan de cashflows worden verondersteld oneindig te blijven bestaan. De tweede stap is het opzetten van een ‘event tree’. Een event tree heeft geen enkele ingebouwde beslissing in zich. In plaats daarvan is het de bedoeling de onzekerheid te modelleren die de waarde van het onderliggend risicovol actief drijft doorheen de tijd. We nemen aan dat in de meeste gevallen de verscheidene bronnen van onzekerheid die de projectwaarde beïnvloeden via de Monte Carlo analyse gecombineerd kunnen worden tot één enkele onzekerheid. Dergelijke berekeningen vallen buiten het bestek van deze scriptie. Deze unieke schatting van de volatiliteit is het enige dat we nodig hebben om een event tree te construeren. Als we alle bronnen van projectonzekerheid combineren tot één enkele bron, dan benaderen we de onzekerheid op een geconsolideerde manier. In sommige gevallen zal het echter niet verdienstelijk zijn onzekerheden te combineren, bijvoorbeeld, wanneer beslissingen verbonden worden aan één afzonderlijke onzekerheid. In plaats daarvan moeten we een afzonderlijke benadering hanteren, waarin twee of meerdere bronnen van onzekerheid afzonderlijk geschat moeten worden. Opties met verscheidene expliciete bronnen van onzekerheid, worden regenboogopties genoemd. 12 free cashflows = EBIT*(1 – belastingsvoet) + afschrijvingen – jaarlijkse kapitaalkosten (bv. vervangingsinvestering) – toename in ‘working capital’. NPV versus ROA 26 De derde stap in het schattingsproces van de projectwaarde is het omzetten van de event tree naar een decision tree. Dit gebeurt door de beslissingen die het management kan maken te plaatsen in de knooppunten van de event tree. Zo wordt de boom omgezet naar een beslissingsboom. De event tree modelleert de set van waarden die het onderliggend risicovol actief kan aannemen in de tijd. De beslissingsboom laat de payoffs van de optimale beslissingen zien, afhankelijk van de toestandsstaat (de node) waarin men zich bevindt. De vierde en finale stap is de waardering van de payoffs in de beslissingsboom door ofwel de methode van de replicating portfolio te gebruiken, ofwel de methode van de risk-neutral probabilities. Beide methoden worden hieronder gedetailleerd bestudeerd (zie paragraaf 1.3.4.1 en 1.3.4.2). Om de waarderingsmethoden beter te begrijpen, wordt de theorie ondersteund door een eenvoudig voorbeeld. Het vier-stappenproces wordt in wat volgt toegepast op dit voorbeeld. We beschikken over een eenvoudige uitsteloptie. Copeland en Antikarov (2001, blz. 87-98) beschrijven een situatie waarin de onderneming over de mogelijkheid beschikt te investeren in een project dat volgend jaar 115 miljoen euro zal kosten met absolute zekerheid, maar onzekere cashflows voortbrengt van ofwel 170 miljoen euro of 65 miljoen euro, elk met een waarschijnlijkheid van 50%. De risicovrije rente in dit voorbeeld bedraagt 8%. Ofwel gaan we over tot een onmiddellijke uitvoering van het project, ofwel wachten we tot het einde van het jaar om te beslissen. In het geval van dat laatste zullen we vanzelfsprekend een kost moeten betalen, dit is de kost voor de verkregen flexibiliteit. 1.4.4.1 Netto Actuele Waarde In de eerste plaats schatten we de Netto Actuele Waarde van het project. Hierbij wordt flexibiliteit nog niet in rekening gebracht. Hiervoor wordt enkel gebruik gemaakt van informatie die vandaag beschikbaar is. De kosten van het project zijn gekend en de verwachte cashflows kunnen berekend worden, maar we hebben nog een risicoaangepaste discontovoet nodig. Deze discontovoet geeft de specifieke kapitaalkosten van het project weer, dit is de return die de investeerders gemiddeld zouden eisen om het project te ondernemen (Jagannathan en Meier, 2001). Om die kapitaalkost correct in te schatten, moeten de managers begrijpen hoe investeerders projectrisico beoordelen. Vervolgens moeten ze de risicopremie determineren die geëist wordt voor het investeren in het project. Gewoonlijk gebruikt men het Capital Asset Pricing Model (CAPM) hiervoor. De CAPM stelt dat de enige relevante risicometing van een project haar bèta is (Jagannathan en Meier, 2001). Kennen we de bèta van het project, dan kan bepaald worden wat de verwachte return is die de investeerders eisen. Een voorwaarde is echter dat we de risicopremie van de markt als geheel kennen. Dit model NPV versus ROA 27 werd oorspronkelijk ontwikkeld door Sharpe (1964) en Lintner (1965). Voor verdere informatie verwijzen we dan ook naar hun werk. Ook de berekeningen zijn hier niet gegeven omwille van de hun beperkte relevantie voor deze scriptie. Na berekening vinden we een risicoaangepaste discontovoet van 17,5%. Met betrekking tot het voorbeeld verschaft de NPV methode het volgende antwoord: De projectwaarde wordt verkregen door het verdisconteren van de verwachte eindcashflows tegen de gepaste discontovoet. Voor de berekening moet gewerkt worden met een ‘twin security’. Dit is een onderliggend actief waarvan de cashflows perfect gecorreleerd zijn met die van het project. Veronderstel dat we na het voeren van een extensief onderzoek een dergelijke security vinden. De marktprijs van het gevonden effect is €20 per aandeel. In het volgende tabelletje zien we de uitbetalingen van ons project en de twin security. Merk op dat de resultaten van de twin security exact één vijfde zijn van de resultaten van ons project. Om die reden zijn beide projecten perfect gecorreleerd. Tabel 1.1. Te waarderen Project €170 €65 Cash up Cash down Twin Security €34 €13 Aangezien ons project en de twin security hetzelfde risico hebben, kan het project gewaardeerd worden door te verdisconteren tegen de net berekende risicoaangepaste discontovoet. PV = (0.50 * €170 + 0.50 * €65) = €100 1.175 Na het aftrekken van de investeringskosten krijgen we de Netto Actuele Waarde van het project. Aangezien de investeringskosten met zekerheid gekend zijn, worden deze verdisconteerd tegen de risicovrije rente. NPV = €100 − €115 = −6.48 1.08 In afwezigheid van managementflexibiliteit, zal er, gebaseerd op de NPV, beslist worden niet te investeren in het project. NPV levert een gemakkelijke en leerzame manier om te beslissen of we al dan niet resources aan een nieuwe investering zullen toekennen. Deze methode veronderstelt impliciet dat het project nu onmiddellijk zal ondernomen worden en dat het continu zal opereren tot het einde van haar verwachte levensduur, ook al is de toekomst onzeker (Moel en Tufano, 1998). Hierboven werden de tekortkomingen van de NPV methode reeds aangehaald. NPV versus ROA 28 1.4.4.2 ‘Decision Tree’ analyse (binomiaal optiewaarderingsmodel) Bij de NPV rekenen we met een gemiddelde of verwachtingswaarde. Daardoor gaat het model voorbij aan de mogelijkheden die bij een minimum/maximum scenario in beeld komen. Mogelijkheden zoals tijdelijk stilleggen, faseren of versnellen van een project worden over het hoofd gezien. Door deze mogelijkheden niet mee te nemen in de waardeberekening kan de verwachtingswaarde in werkelijkheid te positief of te negatief zijn. Bij projecten met grote onzekerheden en/of een lange looptijd kan de NPV-analyse tot een verkeerde voorstelling van zaken en dus tot onjuiste beslissingen leiden. Het binomiaalmodel gaat uit van een boomstructuur. De verschillende mogelijke marktontwikkelingen voor de opeenvolgende perioden vormen het uitgangspunt van deze structuur (Arojärvi, 2001, blz. 42-45). Dergelijke benadering wordt veelvuldig toegepast in hoofdstuk twee. Het is zinloos hier een abstracte theoretische uiteenzetting te geven. In wat volgt wordt hieraan voldoende aandacht besteed en zal duidelijk worden dat dit een eenvoudige werkwijze is. We hernemen het voorbeeld en veronderstellen nu dat er flexibiliteit toegelaten wordt in het model. In plaats van een ‘nu-of-nooit’ investering, beschikken we over de, nogal onrealistische, optie te wachten tot het einde van de periode en dan te kiezen of we de €115 miljoen uitgeven of niet, dit op basis van de huidige kennis van de omstandigheden. Er zal enkel in het geval van een cashflow van €170 beslist worden te investeren. Wanneer de cashflow slechts €65 miljoen blijkt te zijn, zal de onderneming eerder beslissen niet te investeren, dan een verlies van €50 miljoen op te lopen. Aangezien we, door hiermee rekening te houden, de onzekerheid en dus het risico van onze investering elimineren of toch beperken, moet een zekere prijs betaald worden om dit recht tot uitstellen van de beslissing te verkrijgen. De ‘decision tree’ analyse (DTA) is een frequent gebruikte methode die de waarde van flexibiliteit opneemt. Deze flexibiliteit laat toe dat de toekomstige managementbeslissingen kunnen genomen en gewijzigd worden nadat een deel van de onzekerheid opgelost is en meer informatie verkregen is. Met deze methode kan dus het alternatief van onmiddellijke investering gewaardeerd worden. €170 - €115 = €55 → INVESTEREN €65 - €115 = - €50 → NIET INVESTEREN Aangezien het project in het tweede geval verlieslatend zal zijn, zal er niet geïnvesteerd worden. Dit betekend dat de verwachte cashflow nul is. De NPV wordt geschat door de verwachte cashflows te verdisconteren tegen de gewogen gemiddelde kapitaalkost. We bedoelen hier weliswaar de NPV inclusief flexibiliteit. NPV versus ROA NPV = 29 0.5 * €55 + 0.5 * €0 €27.5 = = 23.40 1 + 0.175 1.175 De NPV van het project is toegenomen van - €6,48 miljoen voor de inflexibele, onmiddellijke investering tot €23,4 miljoen in de aanwezigheid van uitstelvermogen. Gebruik makend van de decision treebenadering, vinden we de waarde van de uitsteloptie, namelijk €23,4 – (- €6,48) = €29,88 miljoen. Op het eerste zicht lijkt dit een goede benadering, maar bij nader onderzoek blijkt de DTA methode verkeerd. Waarom? Wel, omdat de DTA benadering de ‘law of one price’ schendt. Deze wet stelt eenvoudigweg dat, om arbitragewinsten te voorkomen, twee activa die exact dezelfde in/uitstromen kennen, perfecte substituten moeten zijn, en dus exact dezelfde prijs (of waarde) moeten hebben (Amram en Kulatilaka, 1999a, blz. 32-35). Als dit niet zo zou zijn, zou men de ondergewaardeerde investering kopen en de overgewaardeerde investering verkopen, om zo een risicovrije winst te maken (Grinblatt en Titman 2001). De risicoaangepaste discontovoet van 17,5 procent is geschikt voor een 50-50 kans van het cashflowpatroon van €170 of €65, en voor elk patroon dat er perfect mee gecorreleerd is (dit betekent een constant veelvoud). De cashflows van de uitstelopie zijn echter zeer verschillend, namelijk €55 en €0. De aanwezigheid van flexibiliteit wijzigt de structuur van de resultaten en de risicokarakteristieken zodanig dat het gebruik van éénzelfde constante discontovoet ongeldig is (Sercu en Van Hulle, 1999). De cashflows (55 of 0) zijn namelijk niet perfect gecorreleerd met de Netto Actuele Waarde van het project (55, -50). Hier doet de reële-optieanalyse haar intrede. 1.4.4.3 Reële Optieanalyse De verdiensten van beslissingsbomen (DTA) zijn onmiskenbaar! Het boomdiagram blijft nog steeds een geldig uitgangspunt, met dien verstande dat de discontovoet in elk beslissingspunt moet aangepast worden voor het risico van het project (Copeland en Keenan, 1998a). Op die manier wordt het actuele risico van de cashflows weergegeven. De discontofactor is een subjectief vastgestelde correctiefactor waarmee alle toekomstige geldstromen contant worden gemaakt. Om op de juiste manier te waarderen moet de correctiefactor het werkelijke risico van een project weerspiegelen. Wanneer geldstromen mogelijk een grote volatiliteit hebben is er sprake van een hoog risico. Dergelijke geldstromen worden op een andere wijze contant gemaakt dan inkomsten of uitgaven die met meer zekerheid gekend zijn. Reële opties bepalen dus de correctiefactor aan de hand van de verwachte spreiding van de resultaten en houden zo rekening met verschillen in risico’s (Kulatilaka, 1993). Bovendien beschouwen Reële Opties de totale mogelijke draagwijdte, door voor alle mogelijke scenario’s te bepalen wat de meest optimale NPV versus ROA 30 actie van het management is. De methode houdt rekening met bijsturing tijdens de looptijd van het project als een positiever of negatiever scenario zich ontwikkelt. Een optiemodel dwingt de analist tot beredeneerde voorspellingen in plaats van oppervlakkig nattevinger-werk als bij DCF. Bovendien vereist een optiemodel een grondig nadenken over risico en risicoveranderingen over de tijd. Om de cashflows, voortgebracht door de uitsteloptie, te waarderen kan gebruik gemaakt worden van de ‘replicating portfolio’ benadering. Deze methode wordt besproken in de volgende paragraaf (paragraaf 1.3.4.1). Paragraaf 1.3.4.2 biedt een alternatieve benadering, de risk-neutral probability benadering, die dikwijls nog een stuk eenvoudiger is. Beide worden toegepast op het voorbeeld. 1.4.4.3.1 Replicating Portfolio benadering De reële-optiemethode neemt impliciet de correcte kapitaalkost op aangezien de cash in-/outflows van de optie uitgedrukt zijn als een lineaire combinatie van stromen waarvan de kapitaalkost verondersteld word correct gekend te zijn. Om te zien hoe dit werkt wordt gebruik gemaakt van een ‘replicating portfolio’ (een tracking portefeuille), samengesteld uit m aandelen van een twin security (cfr. supra) en gedeeltelijk gefinancierd door een lening van een bedrag B tegen de risicovrije interestvoet (Cox, Ross en Rubenstein, 1979). De portefeuille moet zodanig gekozen worden dat ze de cashflows weerspiegeld van de uitsteloptie (Damodaran, blz. 10-20). Omdat de replicating portfolio dezelfde kasstromen heeft als het project inclusief de uitsteloptie, moet het dezelfde Actuele Waarde hebben, dit in overeenstemming met het ‘no arbitrage’ principe, of de ‘law of one price’. In ons voorbeeld hebben we een twin security gevonden waarvan de cashflows perfect gecorreleerd zijn met die van het project (cfr. supra). Conform met de ‘law of one price’, wordt een replicating portfolio geconstrueerd die samengesteld is uit m aandelen13 van de twin security, met een prijs van €20 per aandeel, en B euro van de risicovrije obligatie. De payouts van de portefeuille moeten dezelfde zijn als de payouts van de uitsteloptie14. Voor de getallen verwijzen we naar bovenstaand tabelletje bij NPV, blz. 20. Op het einde van de periode heeft de replicating portfolio de volgende payouts: Replicating portfolio up: m(€34) + B(1 + rf) = €55 Replicating portfolio down: m(€13) + B(1 + rf) = €0 13 m geeft de wijziging in de optiepremie weer wanneer het onderliggend actief met een factor ‘1’ wijzigt. Dit geldt zowel absoluut als procentueel. 14 Dit betekent MAX[€55, 0] bij een gunstige marktontwikkeling en MAX[- €50, 0] bij een ongunstige ontwikkeling. NPV versus ROA 31 In de up toestand, krijgen we voor elk van de m aandelen €34 en het bezit van een risicovrije obligatie met bedrag B betaalt acht procent interest. In de down toestand, betalen de m aandelen van de twin security elk €13. De risicovrije obligatie betaalt nog steeds acht procent. Lossen we beide vergelijkingen op naar de twee onbekenden, m en B, dan vinden we m = 2.62 aandelen van de twin security en B = - €31.53, wat betekent dat we €31.53 ontlenen. Aangezien we weten dat de replicating portfolio dezelfde cashflows heeft als het project met de uitsteloptie, moeten beide, volgens de ‘law of one price’, dezelfde Actuele Waarde hebben. De Actuele Waarde van de replicating portfolio is: m(€20/aandeel) – B = 2.62(€20) - €31.53 = €20.87 De waarde van de flexibiliteit tot uitstellen is gelijk aan het verschil tussen de waarde van het project bij onmiddellijke uitvoering, -€6.48 miljoen, en de waarde van het project inclusief flexibiliteit tot uitstellen, €20.87 miljoen, namelijk €27.35 miljoen. Hadden we de juiste risicoaangepaste discontovoet toegepast op de verwachte cashflows van het project, dan had de DTA benadering hetzelfde antwoord geleverd. Die risicoaangepaste discontovoet wordt als volgt berekend: PV = €20.87 = 0.5(€55) + 0.5(€0) 1 + RAR RAR = 31.8% Dit bevestigt dat de decision tree benadering niet de gepaste discontovoet gebruikt in het geval van het project met flexibiliteit. De DTA methode gebruikte een discontovoet van 17.5% in plaats van de enige juiste discontovoet van 31.8%. Algemeen zal de DTA benadering het verkeerde antwoord geven omdat het een constante discontovoet verondersteld doorheen het boomdiagram, dit terwijl het risico van de cashflows verandert doorheen de beslissingsboom, bijvoorbeeld hoe verder in de tijd, hoe meer onzekerheid, dus hoe meer risico. Het frustrerende van deze twin security benadering is dat het praktisch onmogelijk is een geprijsd effect te vinden waarvan de cashflows in elke toestandsstaat over het leven van het project perfect gecorreleerd zijn met die van het project (Perlitz, Peske, en Schrank, 1999). Het is dus haast onmogelijk een perfect gecorreleerd, op de markt geprijsd, onderliggend risicovol actief te vinden. In plaats van te zoeken op de financiële markten, raden Copeland en Antikarov (2001) aan de Actuele Waarde van het project exclusief flexibiliteit te gebruiken als onderliggend risicovol actief. Deze ‘Marketed Asset Disclaimer’ (MAD) veronderstelling (cfr. supra) houdt in dat de Actuele Waarde van de cashflows van het project zonder flexibiliteit de beste onvertekende schatting van NPV versus ROA 32 de marktwaarde van het project zijn. Wat is beter gecorreleerd met het project dan het project zelf (Copeland en Antikarov, 2001)? Met betrekking tot ons voorbeeld kunnen de volgende vergelijkingen van de payoffs, in up en down toestand, neergeschreven worden. De payoffs van de twin security zijn dezelfde als deze van het project zelf, €170 in de up toestand en €65 in de down toestand, en de Actuele Waarde van het project is €100. m*(€170) + B(1.08) = €55 m*(€65) + B(1.08) = €0 Dit eenvoudige stelsel is gemakkelijk op te lossen. We vinden: m = 55/105 = 0.5238 aandelen en een lening van B = (0.5238*65)/1.08 = -€31.53. De Actuele Waarde van de portefeuille, en dus van het flexibele project, is de volgende: m*(€100) + B = 0.52381*(€100) - €31.5256 = €20.85 Daaruit volgt dat de waarde van flexibiliteit €27.337 miljoen is, wat het verschil is tussen €20.856, projectwaarde inclusief flexibiliteit, en - €6.481, projectwaarde exclusief flexibiliteit. Dit is exact hetzelfde antwoord als hierboven verkregen, gebruik makend van de twin security benadering. Het is echter veel praktischer aangezien de MAD veronderstelling kan gebruikt worden als basis voor de waardering van reële opties op elk reëel actief waarvan we in staat zijn de traditionele Netto Actuele Waarde zonder flexibiliteit te berekenen. Ter informatie kan nog vermeld worden dat m, het aantal aandelen van het onderliggend actief, klein zal zijn als de optie ‘out of the money is. Is de optiewaarde ongeveer gelijk aan de uitoefenprijs (‘at the money’), dan zal m ≈ 0.5. Voor opties die ‘in the money’ zijn, zal m ongeveer gelijk zijn aan één. 1.4.4.3.2 Risk-Neutral Probability benadering Een tweede, intuïtieve en gebruiksvriendelijke methode om reële opties te waarderen, gelijkaardig aan de replicating portfolio benadering, is gebaseerd op het risico-neutraliteitsargument en wordt de risk-neutral probability benadering genoemd, ingevoerd door Cox, Ross en Rubinstein in 1979. Het resultaat van deze methode is dat de huidige waarde van de optie kan worden geschreven als de toekomstige verwachte waarde van de optie, gedisconteerd tegen de risicovrije rentevoet (Kemna, 1987, blz. 200). De methode vertrekt van een hedge portefeuille15 die samengesteld is uit één aandeel van het onderliggend risicovol actief en een korte positie (dit betekent een schuld) op ‘m’ 15 Een hedge portfolio is een portefeuille die indekt tegen verliezen. NPV versus ROA 33 aandelen van de optie die geprijsd is. In ons voorbeeld is dit een call optie, namelijk het recht tot uitstellen. De hedge ratio, m, is zodanig gekozen dat de portefeuille risicovrij is over het volgend korte tijdsinterval (Farber, 2002a). De portefeuille wordt samengesteld, onafhankelijk van de risicopreferenties, of ze nu risk-averse, risk-loving of risk-neutral (indifferent voor risico) zijn (Kemna, 1987, blz 18). Wanneer de waarde van het onderliggende risicovol actief daalt, zal ook de waarde van de call optie, genomen op dat actief, dalen. Aangezien we echter een korte positie hebben op de call optie, neemt de rijkdom toe. Is de hedge ratio exact juist, dan zal het verlies op het onderliggend actief exact gecompenseerd worden door de winst van de korte positie op de call optie. Het resultaat is dus risicovrij. We werken verder met hetzelfde voorbeeld, en we maken de MAD veronderstelling. In het volgende tabelletje zien we de end-of-period payouts van de risicovrije hedge portfolio. Tabel 1.2. End-of-period toestand Hedge Portfolio Payouts Payoff van onderliggende Up toestand 170 - mMAX[170 – 115, 0] 170 Down toestand 65 - mMAX[65 – 115, 0] 65 We gaan verder door de end-of-period payoffs van de hedge portfolio gelijk te stellen. Vinden we een waarde voor de hedge ratio, m, die de twee gelijkstelt, dan zal de portefeuille exact dezelfde cashflows opleveren in elke toestandsstaat, en zal dus risicovrij zijn. uV0 – mCu = dV0 – mCd 170 – m*55 = 65 – m*0 Ö m = (u − d )V0 = (1.7 − 0.65)100 = 1.9091 Cu − C d Met: 55 − 0 (1) u = Up beweging = 1.7 d = Down beweging = 0.65 V0 = Startwaarde = 100 Cu = Call waarde in up toestand = 55 Cd = Call waarde in down toestand = 0 Om dit resultaat te controleren, kijken we wat de payoffs van de hedge portfolio zijn, gegeven een lange positie op één eenheid van het onderliggende en een korte positie op 1.91 eenheden van de call: Payoff van de hedge portfolio in de up toestand: 170 – 1. 91*55 = 65.00 NPV versus ROA 34 Payoff van de hedge portfolio in de down toestand: 65 – 1. 91*0 = 65.00 We zien dat de portefeuille dezelfde return heeft bij een opwaartse marktontwikkeling als bij een neerwaartse ontwikkeling. De portefeuille is dus risicovrij. Ons resultaat klopt. Het feit dat we weten dat de hedge portfolio risicovrij is, laat ons toe de algebraïsche waarde van de hedge ratio, m, te vervangen in de Actuele Waarde van de hedge portfolio. Vervolgens lossen we de resulterende vergelijking op naar de Actuele Waarde van de call optie. Ten eerste is de Actuele Waarde van de hedge portfolio: V0 – mC0 = 100 – 1.91C0 De hedge portfolio zal de risicovrije interestvoet opbrengen en de resulterende payoff zal identiek zijn voor zowel de opwaartse als neerwaartse toestand. Dit tonen we aan voor de up toestand (idem voor down). (V0 – mC0)(1 + rf) = uV0 – mCu (2) (100 – 1.91C0)*1.08 = 1.7*100 – 1.91*55 Ö C0 = 20.86 Dit levert hetzelfde numerieke resultaat op als verkregen met de replicating portfolio benadering. Bij het vervangen van de vergelijking voor de hedge ratio, m, vergelijking (1), in vergelijking (2) en het oplossen naar de call waarde, C0, verkrijgen we: ⎡ ⎛ (1 + r f ) − d ⎞ ⎛ u − (1 + r f ⎟⎟ + C d ⎜⎜ C 0 = ⎢C u ⎜⎜ ⎢⎣ ⎝ u − d ⎠ ⎝ u−d ) ⎞⎟⎤ ⎟⎥ / (1 + r f ⎠⎥⎦ ) De uitdrukkingen tussen de grote ronde haakjes definiëren we al de ‘risk-neutral’ probabilities, de risiconeutrale waarschijnlijkheden p en (1 – p). Deze risico-neutrale waarschijnlijkheden zijn de gewichten die ervoor zorgen dat de verwachte toekomstige waarde van de onderliggende vermogenstitel, verdisconteerd tegen de risicovrije rente, gelijk wordt aan de huidige waarde van het onderliggende (hier het project exclusief flexibiliteit). Merk ook op dat de som van de risiconeutrale waarschijnlijkheden gelijk is aan één. ⎡ (1 + r f ) − d ⎤ ⎡ u − (1 + r f )⎤ ⎛ u − d ⎞ ⎟ =1 ⎢ ⎥+⎢ ⎥=⎜ ⎣ u −d ⎦ ⎣ u −d ⎦ ⎝u −d ⎠ Belangrijk is dat deze risico-neutrale waarschijnlijkheden niet afhangen van de toestandsstaat, dus van de beslissingsknoop waarin men zich bevindt. Ze zijn enkel functie van de risicovrije rente, en van de up en down bewegingen, u en d. NPV versus ROA 35 De risiconeutrale waarschijnlijkheden zijn niet hetzelfde als de objectieve waarschijnlijkheden, waaraan we gewoonlijk denken als we de waarschijnlijkheid schatten dat een gebeurtenis zal optreden. Ze zijn gewoonweg een mathematische overeenkomst om de cashflows aan te passen zodanig dat ze mogen verdisconteerd worden tegen de risicovrije rente. Het voordeel van de risk-neutral probability benadering is dat de risiconeutrale waarschijnlijkheden constant blijven van beslissingsknoop tot knoop. Hieruit volgt logisch dat deze benadering gemakkelijker te implementeren is in een computerprogramma dan de replicating portfolio methode. De risk-neutral probabilities worden ook wel risk-adjusted probabilities en hedging probabilities genoemd. 1.5 Alternatieve Waarderingsinstrumenten Om de waarde van de aandeelhouders te maximaliseren, dienen de investeringsprojecten met de hoogste waarde geselecteerd worden. Alle beslissingen, zowel bij het selecteren als bij het uitvoeren van de projecten, zouden dit criterium moeten weerspiegelen (Brennan en Trigeorgis, 2000, blz.1). Aldus moet het investerings- en projectmanagement optimale beslissingen nemen in een onzekere omgeving. In deze situaties van onzekerheid is het handig gebruik te maken van stochastische programmering, een gebied dat zich toelegt op de optimalisatie en mathematische modellering van problemen met onzekere parameters (Fleten, Jørgensen, en Wallace, 1998). Het feit dat er geen aanwijzing gegeven wordt met betrekking tot de gebruikte discontovoet is een nadeel. Dikwijls wordt een vaste voet gebruikt. Het gebruik van een constante kapitaalkost, of discontovoet, is ook gebruikelijk in de discounted cashflow (DCF) methode. Bij deze methode zoekt men de verwachte cashflows over het leven van het project, verdisconteert deze tot actuele waarden en telt ze op. Capital budgetingmodellen kunnen ingedeeld worden in drie groepen, afhankelijk van de onderliggende veronderstellingen (Trigeorgis, 1995, blz. 31-45). 1. Dynamic discounted cashflow (DCF) modellen (DCF met scenarioanalyse), 2. Decision analysis (DA) modellen, 3. Contingent Claims Analysis (CCA) modellen. Elk van deze modellen kan, als ze correct gebruikt worden, de waarde van flexibiliteit in rekenschap brengen. Geen enkel ervan stemt overeen met de traditionele benadering van het schatten van één enkele cashflow en vervolgens het toepassen van de NPV regel. NPV versus ROA 36 In wat volgt wordt een beperkte uiteenzetting van deze modellen gegeven. Voor verdere informatie verwijzen we naar de literatuur. De DCF gebaseerde modellen veronderstellen het bestaan van meerdere verschillende cashflowscenario’s, bijvoorbeeld voorgesteld in een boomdiagram. Er zijn echter twee problemen verbonden met de DCF modellen. Ten eerste, de waarschijnlijkheid dat een bepaald scenario zal optreden moet expliciet gespecificeerd worden, dit voor alle scenario’s. Het schatten van deze waarschijnlijkheden is gewoonlijk moeilijk. Ten tweede hangen de DCF modellen af van geschatte, risicoaangepaste discontovoeten. Onder bepaalde veronderstellingen, kunnen deze discontovoeten gevonden worden door gebruik te maken van het Capital Asset Pricing Model (CAPM), maar dit is heel ingewikkeld voor praktische situaties bestaande uit talrijke verschillende scenario’s (Jagannathan en Meier, 2001). Vereenvoudiging door het gebruik van slechts één discontovoet kan tot ernstige fouten leiden. DA modellen zijn gelijkaardig aan DCF modellen voor zover beide modellen gebruik kunnen maken van boomdiagrammen voor het specificeren van cashflowscenario’s. Het verschil tussen DCF modellen en DA modellen schuilt in de manier waarop ze ‘risico’ benaderen. DA modellen maken gebruik van de risicovrije rente als discontovoet. Deze omvat de tijdswaarde van geld, maar niet de onzekerheid. Om toch het effect van onzekerheid te modelleren, introduceren DA modellen de zogenoemde nutsfuncties en tonen hoe één enkele rationele beslissingsnemer zou moeten handelen om het verwachte nut van de winst te maximaliseren. Deze aanpak is gebaseerd op enkele axioma’s betreffende het rationele gedrag van één enkele beslissingsnemer. Een probleem van deze benadering is echter dat ze niet gebaseerd is op de markt, maar eerder op de subjectieve nutsfunctie van een specifieke beslissingsnemer. Situaties waarin één enkele beslissingsnemer niet kan geïdentificeerd worden, of waar we de marktwaarde van een volledig bedrijf willen maximaliseren, vallen buiten het bestek van het DA model. CCA modellen vormen in feite de reële optiewaarderingsmodellen. Zij overwinnen het probleem van de enkele subjectieve beslissingsnemer, zoals verondersteld in DA modellen. In deze modellen veronderstelt men dat er onderliggende verhandelbare activa bestaan. Verder verwijzen we naar reële-optieanalyses die in deze scriptie meermaals voorkomen (cfr. hoofdstuk 2). Voor alledrie de modellen, DCF, DA en CCA, verschaffen de stochastische programmeringtechnieken de instrumenten nodig om tot optimale beslissingen onder onzekerheid te komen. 1.6 Implicaties van Reële Opties voor het Strategisch Management NPV versus ROA 37 Vanuit strategisch oogpunt bestaan er twee fundamenteel verschillende benaderingen naast elkaar: de position-based benadering voor competitieve dominantie (Porter, 1985) en de resource-based benadering voor strategisch denken (Collis en Montgomery, 1995). De positiegebaseerde benadering vertrekt van het standpunt dat de omgeving van een bedrijf (zowel macro als micro) meer impact heeft op een ondernemingsstrategie dan omgekeerd (Lint, 2002). Bijgevolg wordt door het creëren van een optimale positie in de omgeving een succesvolle strategie nagestreefd. Een succesvolle strategie is een strategie die een surplus aan opbrengsten voortbrengt, waarbij daarbovenop een substantieel concurrentievoordeel wordt gewonnen. Deze denkwijze komt vrij goed overeen met een benadering gebaseerd op financiële optiewaardering, aangezien onzekerheid exogeen benaderd wordt op de financiële marken. De houder van een financiële optie kan namelijk situatieafhankelijke factoren die de onderliggende waarde beïnvloeden, bijvoorbeeld de aandeelprijs, niet controleren. De resource-based benadering benadrukt de impact die een onderneming met haar eigen bedrijfsmiddelen heeft op de omgeving (Lint, 2002). Deze benadering neemt aan dat de onderneming unieke en superieure bekwaamheden kan ontwikkelen waarmee substantiële concurrentievoordelen kunnen gewonnen worden en die de micro-omgeving kunnen wijzigen. Daar de omgeving als endogeen behandeld wordt, zal onze studie van Reële Opties passen binnen het resource-based kader. De resource-based benadering beschouwt een optimale allocatie van de bedrijfsmiddelen, en vandaar dus, impliciet, de reductie van micro-onzekerheid, als meest belangrijke taak van het strategisch management. De reële-optiebenadering zal dus helpen bij het vormen van een strategische visie. Bij het waarderen en nemen van beslissingen in een omgeving van onzekerheid, behandelt de reële optiebenadering veel vragen die tevens centraal staan in de ‘corporate strategy’. Een kader wordt gecreëerd die toelaat te leren van de voorbije geleverde performantie. De reële-optiebenadering breidt de set van mogelijke strategische alternatieven die de managers kunnen aanschouwen uit (Amram en Kulatilaka, 1999a, blz.7-8). In een top-down perspectief van de onderneming hamert de reële-optiebenadering op de volgende vragen: welke waardecreërende opportuniteiten zijn uniek voor deze onderneming? Welke hoeveelheid en welk soort risico moet gedragen worden om deze waarde te creëren? Welk risico kan vermeden worden? In een bottom-up perspectief geeft de reële-optiebenadering het kader weer waarin projectwaarde en risico samengebracht worden. Ook de structuur waarin de uiteindelijke nettoblootstelling van de onderneming aan risico moet worden gemanaged, wordt ontwikkeld. Hierdoor krijgt het management een beter inzicht in de mate waarin onzekerheid de waarde van het project treft. NPV versus ROA 38 In België en Nederland wordt de reële-optiebenadering nog niet zo vaak gebruikt, maar bedrijven in kapitaalsintensieve industrieën in het buitenland hebben de voordelen reeds onderkend. Zo gebruiken bedrijven als Exxon, Texaco en Mobil de methode bij de exploitatie en productie van olie- en gasvelden. Binnen dit kader kunnen zij opties benutten, zoals proefboringen, of de productie uitstellen tot de olieprijs gestegen is. Op die manier genereren zij gemiddeld een hoger resultaat. Daar investeringen strategische belangen hebben voor bedrijven, zullen de bedrijven die in staat zijn flexibiliteit wijselijk te verwerven en te benutten grotere kansen op overleving hebben op lange termijn. 1.7 Impact van Onzekerheid Hogere onzekerheid heeft de neiging de waarde van de uitsteloptie van de investering te verhogen, dit op voorwaarde dat er geen dividenden of andere ‘early-exercise’ voordelen uitgekeerd worden, en geen strategische interacties of andere ingebouwde opties zijn. De flexibiliteit tot het uitstellen of ‘wait and see’ laat toe meer of betere informatie te verkrijgen en een meer geïnformeerde beslissing te nemen die van toepassing op de toekomst is. Door te wachten zal de onzekerheid gedeeltelijk opgelost worden. Hoe groter de onzekerheid, des te aannemelijker het is dat de investering zal uitgesteld worden (Perotti en Haanappel, 1999). Flexibiliteit beperkt de fout overhaast te investeren en uiteindelijk spijt te hebben in het geval de dingen ongunstig verlopen. Deze hogere waarde, door ‘wait and see’, noodzaakt een hogere kritische investeringsdrempel. De projectwaarde moet significant hoger zijn dan de vereiste investeringskost opdat de investering en het opgeven van de waardevolle uitsteloptie gerechtvaardigd zou zijn. Het verschil tussen de projectwaarde en de investeringskost geeft de optiepremie weer (Mello en Pyo, 2003), deze vormt de flexibiliteitskost die moet betaald worden. Het gevolg hiervan is dat hogere onzekerheid vermoedelijk zal leiden tot minder of latere investering. Dit gaat gepaard met mogelijke significante macro-economische implicaties (Trigeorgis, 2002). Echter, bij dit inzicht wordt in een tweetal artikelen van Kulatilaka en Perotti een kritische kanttekening geplaatst (‘Strategic Growth Options’ en ‘Time-to-Market Advantage as a Stackelberg Growth Option’). De hierop volgende uiteenzetting is gebaseerd op een Artikel uit de Economische Statische Berichten, “Strategische groeiopties in oligopolistische markten: investeren in onzekerheid: reele optietheorie en speltheorie” door Perotti en Haanappel (1999). Volgens Kulatilaka en Perotti zijn er ook kosten verbonden aan het uitstellen van een investering. Voor strategische investeringen op oligopolistische markten, kunnen de kosten van het uitstellen van een investering hoog zijn. De voordelen van strategische investeringen zullen zich in een NPV versus ROA 39 dergelijke omgeving vertalen in een ‘time-to-market’-voordeel, lagere toekomstige productie- en/of expansiekosten. Immers, indien de onderneming overgaat tot strategisch investeren, bijvoorbeeld onder de vorm van een R&D project, is zij in staat, op basis van de opgebouwde concurrentiepositie, een groter deel van de totale markt naar zich toe te trekken. Kulatilaka en Perotti tonen aan dat een grotere onzekerheid niet per definitie leidt tot het uitstellen van investeringen, maar juist een incentive kan zijn om zo snel mogelijk in een dergelijk concurrentievoordeel te investeren. Dit staat in contrast met wat tot op heden in de reële-optietheorie veelal werd verondersteld: grotere onzekerheid leidt per definitie tot het uitstellen van een investering omdat impliciet een perfecte of monopolistische markt wordt verondersteld16. Algemeen kan gezegd worden dat dergelijke investeringen dikwijls binnen het project andere opties creëren, bijvoorbeeld, de mogelijkheid later de productieschaal uit te breiden, het project stop te zetten, of te switchen naar een alternatieve input/outputmix. In dat geval zal meer onzekerheid ook de flexibiliteitswaarde van deze andere ingebouwde opties verhogen. Dit betekent dus dat de waarde van vroege investering verhoogd wordt. Voor die reden zal hogere onzekerheid niet noodzakelijk investeringen uitstellen of beteugelen (Trigeorgis, 2002). Door de afweging te maken tussen de potentiële winstgevendheid van het wel, respectievelijk niet investeren in de productietechnologie, kan een oordeel worden geveld over de waarde van deze investering. De mate waarin onzekerheid een invloed heeft op de waarde van de strategische optie, hangt af van de mate waarin een concurrentievoordeel kan worden opgebouwd17. • bij een klein concurrentievoordeel zal toename in onzekerheid leiden tot een voorkeur voor niet investeren in de strategische optie. • bij een groot concurrentievoordeel zal toename in onzekerheid leiden tot een voorkeur voor het investeren in de strategische optie. Indien de onderneming investeert in dergelijke strategische groeiopties, kan zij haar producten eerder dan haar concurrent op de markt brengen. Technisch gesproken verkrijgt zij een ‘Stackleberg time-to-market’ voordeel. Indien de onderneming niet investeert in de optie zal een Cournot-evenwicht ontstaan (Lukach, Kort, en Plasmans, 2002). Er bestaat dus een trade off tussen de optiewaarde van het wachten en de strategische waarde van vroege investering (Trigeorgis, 2002). De impact van hogere onzekerheid op een investering is niet duidelijk. Uit praktijkervaring blijkt dat traditionele investeringsselectiemethoden, zoals de NPV, het management hierin onvoldoende ondersteunt. Nieuwe waarderingstechnieken worden ontwikkeld die wel op een juiste wijze omgaan met strategie, onzekerheid en flexibiliteit en 16 Enige nuancering is hierbij op zijn plaats. Smit (1996) modelleert R&D-investeringen als strategische opties in een oligopolistische markt en integreert hierbij tevens de reële-optietheorie met speltheorie. 17 Dit als gevolg van de discontinuïteit in de marginale winstgevendheid van de strategische optie. NPV versus ROA 40 derhalve tot een betere fundering van beslissingen leiden. De reële-optiemethode voldoet aan deze eisen. De waarde van de strategische investering en de optimale competitieve strategie (dit is investeren of wachten), hangt af van het feit of de resulterende winsten van de investering exclusief of gedeeld zijn (proprietary or shared), of ze dus de concurrentie schade of baat toebrengen (Smit, 2002). De acties van de verschillende spelers kunnen met elkaar conflicteren. De winst van de één is dan het verlies van de ander. Anderzijds bestaat er de mogelijkheid om gezamenlijk de waarde van de economische taart te vergroten. Een belangrijke factor bij de waardebepaling van de beslissing tussen de verschillende alternatieven vormt dus het oordeel of de strategie een ‘harde’ (in de betekenis van een uitbreiding van het marktaandeel ten koste van concurrenten) of een ‘accommoderende’ houding ten opzichte van concurrentie stelt (als de resulterende waardecreatie wordt gedeeld met concurrenten en deze zelfs tot voordeel zijn) (Smit, 2002). Een tweede factor van belang is de mate waarin de concurrentie reageert op die ‘harde’ of ‘accommoderende’ houding. Die reactie van de concurrentie is afhankelijk van de bedrijfskarakteristieken. De specifieke reactie van afzonderlijke concurrenten kan wederkerig (speel rechtvaardig als je rechtvaardig behandeld wordt) of contrair zijn (behaal voordeel uit de accommoderende houding van de ander) (Smit, 2002). Verschillende concurrerende investeringsstrategieën kunnen dus onderscheiden worden al naar gelang de houding ten opzichte van de concurrentie (hard of accommoderend) en de aard van de reactie van de concurrentie (wederkerig of contrair). Verdere uitwerking valt buiten het bestek van deze scriptie. Tevens kunnen ondernemingen natuurlijk ook akkoorden sluiten en zo hun beslissingen coördineren en gezamenlijk optimaliseren, ter indekking tegen vraagonzekerheid (Smit en Trigeorgis, 2003, blz.19). Door een dergelijke samenwerking kunnen ook dikwijls investeringskosten gedeeld en gespaard worden. Een beperking is natuurlijk dat een bedrijf bij samenwerking de mogelijkheid opgeeft zijn rivaal te slim af te zijn en een concurrentievoordeel of strategische waarde te winnen. Voor verdere informatie verwijzen we naar de literatuur met betrekking tot strategisch management. 1.8 Besluit Om te besluiten kunnen we stellen dat reële-optiewaardering het meest waardevol is in situaties van hoge onzekerheid waarin het management flexibel kan antwoorden op nieuwe informatie, en waar NPV versus ROA 41 de projectwaarde exclusief flexibiliteit nabij breakeven, dit betekent nabij nul, gelegen is (Copeland en Keenan, 1998a). Is de NPV heel hoog, dan zal het project zonder twijfel gestart worden, en is het onwaarschijnlijk dat de flexibiliteit zal uitgeoefend worden. Is de NPV sterk negatief, dan zal geen enkele hoeveelheid flexibiliteit, hoe groot ook, helpen. Optionaliteit is dus van de grootste waarde voor de moeilijke beslissingen, waar de traditionele NPV dicht bij nul gelegen is. Dit wordt weergegeven in onderstaande tabel (Tabel 1.3. De determinanten van de optiewaarde). Onzekerheid Waarschijnlijkheid van het ontvangen van nieuwe informatie Ruimte voor managementsflexibiliteit Vermogen tot antwoord Hoog Laag Laag Gemiddelde flexibiliteitswaarde Lage flexibiliteitswaarde Hoog Hoge flexibiliteitswaarde Gematigde flexibiliteitswaarde Bron: Copeland en Keenan, 1998a. Voor managers die opereren in een dynamische omgeving, zoals de huidige, speelt flexibiliteit een belangrijke, maar tot nu toe steeds onderschatte rol. De optieberekeningen zijn in ieder geval een stuk ingewikkelder dan die van de NPV analyse waardoor de aantrekkelijkheid van de aanpak enigszins verloren gaat. Tevens zullen in dit kader de schattingsproblemen nog groter zijn dan bij financiële opties (Kemna, 1987, blz. 205). Zeker bij omvangrijke, risicovolle trajecten is een betere financiële onderbouw heel waardevol. Anderzijds levert juist dat proces, om tot de berekening te komen, een extra toegevoegde waarde. Voorafgaand aan de daadwerkelijke optieberekening worden namelijk de onzekerheden, hun spreiding en de verschillende managementopties bepaald, en moeten de grenzen zoals de maximale financieringsruimte en het risicobeleid vastgesteld worden. Vooraleer een reële-optieanalyse te kunnen uitvoeren, wordt een diep inzicht vereist in het algemene projectkader. Op die manier wordt het management geconfronteerd met de maximale risico’s verbonden aan een zekere keuze, het denken in alternatieven. Tevens wordt de onderneming gedwongen een uitspraak te doen over het risicobeleid: wedt ze op één mogelijk scenario of zal ze kiezen voor een strategie met verschillende opties, tot meer zekerheid bestaat? Door deze waarderingsprocedure wordt de mate van onzekerheid van een investering dieper geanalyseerd dan voorheen en worden beslissingen minder risicovol. NPV versus ROA 42 Een belangrijk pluspunt vormt het feit dat het reële-optieconcept niet enkel de waarde van flexibiliteit opneemt, maar tevens aangeeft op welk optimaal ogenblik de onderneming de optie moet uitoefenen. Met deze scriptie willen we aantonen waarom deze flexibiliteit zo belangrijk is en hoe investeringen, waarbij flexibiliteit een rol speelt, kunnen worden gewaardeerd. Aan de hand van eenvoudige voorbeelden, die uiteraard geen recht doen aan de doorgaans opmerkelijk complexere praktijksituaties, trachten we de basis van de reële optietheorie beschrijven. In hoofdstuk twee worden meer real-life situaties behandeld. De berekeningen worden tevens een stuk gecompliceerder. De waarde van deze optietheorie ligt hem niet zozeer in de ogenschijnlijk complexe berekening van de flexibiliteitswaarde, maar in de wijze waarop de investeringsanalisten zich bij de toepassing van de theorie bewust wordt van de factoren die de waarde van investeringen bepalen (Shockley, Curtis, Jafari, en Tibbs, 2003). Door deze factoren te betrekken bij de besluitvorming, kunnen de zaken beter afgewogen worden en zullen strategische kansen in de toekomst benut worden die in het verleden over het hoofd werden gezien. Het hoeft geen betoog dat het benutten van deze kansen de waarde van de onderneming aanzienlijk kan verhogen. Het is evenwel vanzelfsprekend dat de optimaliseringsregel, telkens er nieuwe informatie binnenkomt, moet herbeschouwd worden. Wanneer er nieuwe informatie binnenkomt, kan de optimale investeringsstrategie namelijk een andere richting uitgaan (Carlsson en Fullér, 2002). Nog een belangrijke opmerking terzijde. Kijken we terug in de tijd en evalueren we de gemaakte beslissingen, dan lijkt het vanzelfsprekend dat significante kosten van de aankoop van opties uitgespaard konden worden, hadden we geweten dat de opties nooit uitgeoefend zouden worden. Door dit argument is het verleidelijk te concluderen dat de onderneming eigenlijk nooit die opties had mogen kopen. Deze conclusie zou echter irrationeel zijn! Op het ogenblik de beslissing genomen werd, wisten de beslissingsnemers niet of ze de optie zouden uitoefenen of niet, dit te wijten aan de aanwezigheid van onzekerheid (Fleten, Jørgensen, en Wallace, 1998, blz. 169). Achteraf bekeken is de enige manier om te weten te komen of een beslissing al dan niet optimaal was, door de situatie te analyseren en hiervoor enkel de informatie te gebruiken waarover de beslissingsnemer beschikte op het ogenblik van de beslissing. Het scenario dat zich voorgedaan heeft, was één van de vele scenario’s die mogelijk was op het ogenblik dat de beslissing gemaakt werd. Het is natuurlijk wel de beslissingsnemer die de zeggenschap heeft over het te kiezen scenario! Is de informatie die beschikbaar was op het ogenblik van de beslissing dit niet meer op het ogenblik van de latere evaluatie van de beslissing, dan kunnen we niet weten of de beslissing optimaal was of niet, zelfs niet als we weten wat later gebeurde. Dus, leren van het verleden is zeker niet onbeduidend. NPV versus ROA 43 HOOFDSTUK 2: VOORSTELLING PROJECTEN 2.1 Inleiding In voorgaand hoofdstuk stond de volgende vraag centraal: Wanneer zal een onderneming een project aanvaarden? Achter deze vraagstelling schuilt in feite de wijze waarop een onderneming een project kan waarderen en daaruit kan concluderen of ze het project al dan niet zal ondernemen. Blijkt de resulterende projectwaarde positief, dan zal de onderneming het project aanvaarden aangezien dit besluit de onderneming positieve netto-opbrengsten oplevert en de waarde van de onderneming doet toenemen. Dit vormt de eerste moeilijkheid waarmee een willekeurige onderneming te kampen heeft. Daarbovenop is de onderneming vaak niet in staat alle projecten te ondernemen die de waarde van de onderneming doen toenemen, dit betekent de projecten waarvan de projectwaarde positief is. Elke onderneming kent een resource constraint. De onderneming beschikt namelijk slechts over een beperkte hoeveelheid geld, uitrusting, personeel, tijd, en dergelijke meer. Om die reden moet elk project wedijveren voor het verkrijgen van resources. Het financieren van één van die potentiële projecten vermindert de totale omvang van beschikbare resources. Om die reden wordt het financieren van andere projecten uitgesteld of definitief verworpen. De allocatie van resources wordt verder beïnvloed door het feit dat dikwijls projecten opgedoekt worden tijdens één van de R&D fases, dit te wijten aan technologische faling (zo kunnen tests bijvoorbeeld aantonen dat een potentieel geneesmiddel ongewenste nevenwerkingen heeft), of door een ongunstige evolutie van de markt. Als gevolg daarvan kunnen die initieel toegewezen resources toegekend worden aan andere projecten. Effectieve budgettering laat de onderneming toe de beschikbare resources op een optimale manier toe te wijzen aan een hele reeks van projecten. Dit kan de onderneming een significant concurrentievoordeel opleveren, door bijvoorbeeld de marktintroductie van nieuw ontwikkelde producten. De financiering van uitgestelde projecten zal versneld worden door de cashflows gegenereerd door de nieuwe producten. Het uiteindelijke doel van deze scriptie is de band te leggen tussen enerzijds het gebruik van Reële Opties bij projectwaardering en anderzijds projectselectie. Dit trachten we dan ook aan de hand van een fictieve situatie te achterhalen. We zullen in het volgende hoofdstuk analyseren in welke mate de gebruikte waarderingsmaatstaf een invloed heeft op het al dan niet selecteren van projecten, en Voorstelling projecten 45 de volgorde waarin de projecten zullen ondernomen worden. Beide resultaten, volgens de NPV en ROA, zullen we vergelijken en daaruit een aantal conclusies trekken. Het uitgangspunt van dit hoofdstuk betreft een hele reeks van potentiële projecten, die een fictieve onderneming DataX kan ondernemen. DataX ondervindt hierbij echter beperkingen. Niet alle projecten kunnen namelijk ondernomen worden aangezien de onderneming over een beperkte hoeveelheid resources beschikt. Dit wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 3. In de veelheid van investeringssituaties, beschreven in de literatuur, hebben we geprobeerd een selectie te maken. Hierbij hebben we de projecten weerhouden die duidelijk weergeven wat de moeilijkheden zijn waarmee ondernemingen te kampen hebben. De weerhouden projecten geven tevens duidelijk weer dat er op basis van de NPV methode fouten kunnen gemaakt worden die een grote impact op het bedrijf hebben. Paddock, Siegel, en Smith (1988), Bailey (1991), Quigg (1993), en Moel en Tufano (2000) maakten reeds een vergelijking tussen NPV en Reële Opties. Zij bestudeerden echter enkel individuele investeringsplannen en hebben de selectieproblematiek van projecten nog niet beschouwd. Dit vormt nu net het gebied waarop wij trachten wat meer duidelijkheid te scheppen. Praktijkvoorbeelden uit de literatuur vormen de basis van het onderzoek. Dikwijls zijn de parameters echter aangepast om de doelstelling van deze scriptie beter tot uiting te laten komen, namelijk wat de impact van de waarderingsmethode18 op de resulterende selectie is. Zo hebben we bijvoorbeeld project 9, met betrekking tot de BBT vergunningsregels, volledig herwerkt omdat de gebruikte paper een licht op de zaak werpt dat irrelevant is voor deze scriptie. Elk weerhouden project gaat uit van andere doelstellingen en bezit andere Reële Opties. Door op een dergelijke manier te werk te gaan, trachten we oplossingen te bieden voor verschillende investeringssituaties, uitgaande van verschillende initiële situaties. Op die manier werpt elk project een ander licht op de zaak en komt elk project tegemoet aan een andere probleemstelling. Complexe real-life investeringsproblemen vereisen dikwijls vereenvoudigingen tot hun basiscomponenten om op die manier de analyse meer handelbaar te maken. Voor het berekenen van de projectwaarde op basis van Reële Opties, worden beide methodes, namelijk de replicating portfolio methode en de risk-neutral probability methode, afwisselend gebruikt. Beide methoden werden reeds voorgesteld in hoofdstuk 1 en leiden tot hetzelfde resultaat19. Afhankelijk van de praktische situatie, gaat de voorkeur naar de ene, dan wel naar de andere methode uit. 18 In dit geval NPV of ROA. Ter controle hebben we telkens beide methodes toegepast. Dit is niet opgenomen in dit hoofdstuk om redundantie te vermijden. 19 Voorstelling projecten 46 2.2 Voorstelling van de projecten Onze onderneming DataX, is een fictieve ICT-onderneming die blootgesteld is aan hevige concurrentie. Net als voor haar concurrenten bestaat er een uitgebreid gamma aan investeringen die kunnen ondernomen worden. Er zijn echter niet voldoende resources20 om al deze projecten uit te voeren. Om die reden moet DataX een keuze maken betreffende de projecten die zullen ondernomen worden. In wat volgt worden de verschillende projecten, waartoe DataX de keuze tot al dan niet ondernemen heeft, voorgesteld. De waarde van elk project wordt berekend volgens de NPV methode en de reële-optiebenadering. De nadruk wordt vooral gelegd op de ROA, aangezien deze het onderwerp van onze scriptie vormt. De NPV berekeningen zijn tevens een stuk eenvoudiger dan reële-optiecalculaties en worden daarom vluchtig weergegeven. Op basis van deze vergelijking kunnen conclusies getrokken worden met betrekking tot de relevantie van de gebruikte techniek. Zijn de projecten die de onderneming beslist uit te voeren afhankelijk van de gehanteerde waarderingsmethode? Waarin zitten hem de verschillen? En waardoor worden deze verschillen bepaald? Op het einde van elk aangehaald project hebben we nogmaals in het kort onze opmerkingen, moeilijkheden en de motivatie van de keuze voor dat project vermeld. In hoofdstuk 3 wordt een overzichtelijke tabel weergegeven die de waardering van de verschillende projecten volgens de beide methoden (NPV en ROA) samenvat. Daarmee zal de analyse dan verder werken, tot het formuleren van een aantal conclusies. We beschouwen 10 projecten. Voor de duidelijkheid zijn de duizendtallen weggelaten, dit betekent dat als er €1 staat, we €1000 bedoelen. 2.2.1 Project 1: Een uitsteloptie. Het eerste project dat DataX kan uitvoeren is een project dat loopt over twee perioden. Dit project staat beschreven in hoofdstuk 4 van “Real Options: A practitioner’s guide” geschreven door Copeland en Antikarov (2001, blz. 98-106). De auteurs spreken echter niet over de kost van de investering. Voor ons is dit echter van direct belang voor de berekening van de NPV en ROA van het project en indirect voor de analyse uitgewerkt in hoofdstuk 3. We veronderstellen een investeringskost van €95. Het project heeft een huidige waarde van €100 miljoen. Deze waarde heeft een (objectieve) waarschijnlijkheid van q = 0.6 om opwaarts te bewegen met 20 procent (u = 1.2), en een 20 Het begrip resources wordt ruim geïnterpreteerd. Ondernemingen kennen dus niet alleen een beperking met betrekking tot geldelijke middelen, maar ook met betrekking tot arbeidskrachten, kapitaalvoorraad, tijd, en dergelijke meer. Voorstelling projecten 47 waarschijnlijkheid van (1 – q) = 0.4 om neerwaarts te bewegen met 16.67 procent (d = 1/u = 0.8333). De gewogen gemiddelde kapitaalkost is 5.33%. De risicovrije rente wordt verondersteld drie procent te zijn. Terzijde vermelden we dat de Actuele Waarde, de objectieve waarschijnlijkheden vermenigvuldigd met de payoffs, en de risicoaangepaste discontovoet, drie begrippen zijn die onderling consistent moeten zijn. Als twee van hen gegeven zijn, dan kunnen ze altijd opgelost worden naar de derde. Merk op dat de verwachte Actuele Waarde de streepjeslijn volgt in figuur 1.1, deze waarde is: voor tijdstip t0: V0 = €100, voor tijdstip t1: V1 = quV0 + (1 – q)dV0 = 0.6(120) + 0.4(83.33) = €105.33, voor tijdstip t2: V2 = q²u²V0 + 2q(1 – q)udV0 + (1 –q)²d²V0 = 0.36(144) + 0.48(100) + 0.16(69.44) = €110.95. De verwachte Actuele Waarde heeft dus een groeivoet gelijk aan de kapitaalkost, namelijk 5.33% per jaar. PV = € 110 . 95 (1 + 0 . 0533 )2 = €100 Figuur 1.1 Present Value Event tree voor een onderliggend risicovol actief: Risico-aangepaste discontovoetbenadering. D u²V0= €144 q = 0.6 B uV0 = €120 q = 0.6 V0= €100 €105.33 A €110.95 1 – q =0.4 E udV0 = €100 F d²V0 = €69.44 q = 0.6 1 – q =0.4 C dV0 = €83.33 1 – q =0.4 Bron: Copeland & Antikarov, 2001, blz. 99. Men kan de risiconeutrale waarschijnlijkheden berekenen, en daarmee de verwachte cashflows aanpassen. De Actuele Waarde van het project wordt bekomen door deze verwachte cashflows te actualiseren tegen de risicovrije discontovoet. Dit is de risk-neutral probability benadering. Voorstelling projecten 48 Een equivalent alternatief vormt de replicating portfolio benadering, waarbij gewerkt wordt met de marktprijs21 van een, op de markt verhandelde, twin security. Dit actief heeft verwachte cashflows die perfect gecorreleerd zijn met die van het project22. De risk-neutral probabilities worden als volgt afgeleid: p= (1 + r ) − d (1.03 ) − 0.833 = = 0 .53636 f u−d 1 .2 − 0 .833 1 – p = (1 – 0.53636) = 0.46363 Het boomdiagram afgebeeld op figuur 1.2, toont de herformulering van de actuele waardeberekeningen in een wereld waarin alle investeerders risiconeutraal zijn. Merk op dat de waarschijnlijkheid van een gunstige evolutie van de cashflows in een risiconeutrale omgeving lager is dan deze in een objectieve omgeving. In het geval van een ongunstige evolutie geldt het omgekeerde. De verwachte certainty-equivalent payoffs zijn dus lager dan de objectieve payoffs. Ze worden echter verdisconteerd tegen een lagere rentevoet, namelijk de risicovrije rente, 3% ten opzichte van een gewogen gemiddelde kapitaalkost van 5.33%. Op deze manier compenseren beide factoren elkaar en is de Actuele Waarde van het project gelijk voor beide benaderingen. Figuur 1.2 Present Value Event tree voor een onderliggend risicovol actief: Risiconeutrale benadering. D u²V0= €144 p = 0.536 B uV0 = €120 p = 0.536 V0= €100 €103 A €106.105 1 – p = 0.464 E udV0 = €100 F d²V0 = €69.44 p = 0.536 1 – p = 0.464 C dV0 = €83.33 1 – p = 0.464 Bron: Copeland & Antikarov, 2001, blz. 100. 21 De marktprijs verwijst naar de PV, de Present Value. In praktijk is een dergelijke twin security moeilijk te vinden. Een goede benadering vormt het project exclusief opties (dit is dan de NPV). 22 Voorstelling projecten 49 De verwachte Actuele Waarde, die de streepjeslijn volgt, wordt berekend zoals weergegeven boven figuur 1.1 en we vinden €103.08 in periode één en €106.10 in periode twee. Verdisconteerd tegen de risicovrije rente geeft dit eenzelfde Actuele Waarde van €100. Bedraagt de investeringskost23 van het project €95, dan kan de NPV eenvoudig berekend worden, namelijk: NPV = €100 - €95 = €5. In het bovenstaande werden nog geen opties beschouwd. Deze berekeningen hebben we dan ook enkel ter illustratie weergegeven. Bij de volgende projecten wordt de uiteenzetting van de NPV minder uitgebreid onder de loep genomen. We beschikken over een Amerikaanse call optie over twee periodes, met een uitoefenprijs van €95, die het recht tot uitstellen verschaft. De start van het project kan uitgesteld worden over twee perioden omdat er bijvoorbeeld in de toekomst meer zekerheid is met betrekking tot de verwachte opbrengsten, of omdat de onderneming dan meer middelen ter beschikking heeft. De volgende figuur, figuur 1.3, toont de objectieve waarschijnlijkheden en de payoffs van het project. We gebruiken de replicating portfolio methode om de call optie te waarderen. Als de waarde van de levende call, Cu, dit is de niet uitgeoefende call, groter is dan de waarde van de uitgeoefende call, zullen we beslissen de optie open te houden en dus niet uit te oefenen. Figuur 1.3 Optiewaardering: objectieve waarschijnlijkheden. D B MAX[uV0 – X, Cu] = MAX[120 – 95, 27.77] = MAX[25, 27.77] = 27.77 HOLD q = 0.6 C0= €15.7 A RAR = 12.75% 1 – q = 0.4 C MAX[dV0 – X, Cd] = MAX[83.33 – 95, 2.60] = 2.60 HOLD Bron: Copeland & Antikarov, 2001, blz. 101. 23 Cuu = MAX[u²V0 – X, 0] = MAX[144 – 95, 0] = 49 OPTIE UITOEFENEN RAR = 13.07% E Cud = Cdu = MAX[udV0 – X, 0] = MAX[100 – 95, 0] = 5 OPTIE UITOEFENEN RAR = 15.38% F CddV = MAX[d²V0 – X, 0] = MAX[69.44 – 95, 0] = 0 NIET UITOEFENEN Copeland en Antikarov pogen enkel de Actuele Waarde van dit project te vinden. In het kader van de analyse (hoofdstuk 3) is voor ons de Netto Actuele Waarde relevant. Om die reden veronderstellen we een investeringskost van €95. Voorstelling projecten 50 De end-of-period payoffs van de replicating portfolio in de up en down toestand voor beslissingspunt B zijn: m u²V0 + (1 + rf)B = 49 m udV0 + (1 + rf)B = 5 144m + 1.03B = 49 100m + 1.03B = 5 Het oplossen van de twee vergelijkingen naar de twee onbekenden, resulteert in: m = 1 en B = 92.23. De Actuele Waarde van de replicating portfolio in het beslissingspunt B is de volgende: Cu = muV0 + B = 120 – 92.23 = 27.77 Dit is groter dan de €25 payoff die we ontvangen als we de optie uitoefenen. Om die reden zal de optie niet uitgeoefend worden en open blijven voor de volgende periode. Gelijkaardige berekeningen voor beslissingspunten C en A, het finale punt, leveren de volgende resultaten: Voor C: 100m + 1.03B = 5 69.44m + 1.03B = 0 Ö m = 0.1636 en B = - 11.03 Ö Cd = mdV0 + B = 2.60 Voor A: 120m + 1.03B = 27.77 83.33m + 1.03B = 2.60 Ö m = 0.6864 en B = - 53.01 Ö C0 = mV0 + B = 15.63 In bovenstaande figuur hebben we tevens de berekende “risk-adjusted rates of return” voor elke beslissingsknoop weergegeven. Deze rendementsvoeten worden gevonden door de Actuele Waarde van de optie gelijk te stellen aan haar cashflows, verdisconteerd tegen de risk-adjusted rate (RAR). In de replicating portfoliobenadering vormen deze dus de relevante discontovoeten die op een gepaste wijze het inherente risico van het project weerspiegelen. Bijvoorbeeld voor punt B: Cu = qC + (1 + q )C ud 1 + RAR uu Voorstelling projecten 51 27 . 77 = 0 . 6 (49 ) + 0 . 4 (5 ) 1 + RAR RAR = 13 .07 % De risico-aangepaste rentementsvoet wijzigt van knooppunt tot knooppunt. Dit weerspiegelt de wijziging in het risico/onzekerheid van de payoffs doorheen de tijd/ruimte. Hierbij herhalen we nogmaals dat dit de hoofdreden is waarom ‘Decision Tree Analysis’ niet werkt. DTA veronderstelt namelijk misplaatst een constante discontovoet doorheen het volledige boomdiagram. Hierbij verondersteld deze methode impliciet dat het risico gelijk blijft, hoe de markt zich ook ontwikkeld, en hoe verder men ook gaat in de tijd. Voor knooppunten A en C zijn de berekeningen van de RAR equivalent. Ze worden weergegeven in figuur 1.3. Hetzelfde resultaat wordt bekomen aan de hand van de risk-neutral probability methode. Deze methode wordt hier achterwege gelaten, maar zal voor verdere projecten meermaals gebruikt worden. Hierboven werden reeds de risico-neutrale waarschijnlijkheden berekend. Deze vormen het uitgangspunt van de deze methode. Uiteindelijke projectwaarde: Volgens NPV: €5 Volgens RO: €15.7 In realiteit is het inderdaad dikwijls het geval dat een investering niet onmiddellijk uitgevoerd hoeft te worden. De cashflows en winsten van ondernemingen zijn sterk gecorreleerd met de conjunctuurcycli, wat betekent dat in tijden van laagconjunctuur minder investeringen zullen uitgevoerd worden. Dit betekent echter niet dat deze niet opnieuw overwogen kunnen worden bij conjunctuurverbetering. Aangezien in de huidige bewogen technologische wereld voortdurend nieuwe technologieën, productieprocessen, en producten worden ontwikkeld, is de uitstelperiode niet oneindig in de tijd. Bijvoorbeeld, éénmaal een farmaceutisch bedrijf een patent op een geneesmiddel verworven heeft, is het zinloos voor de andere concurrerende bedrijven zich toe te leggen op de ontwikkeling van datzelfde drug. Het verschil tussen de beide projectwaarderingen vormt de waarde van de opties die het project met zich meebrengt. Uit dit eerste project blijkt dus duidelijk dat deze wel degelijk in rekening moeten worden gebracht, de netto opbrengst is namelijk driemaal zo hoog. Voorstelling projecten 52 2.2.2 Project 2: Een ‘staging’ optie. De grote lijnen van deze tweede toepassing zijn te vinden in “Real Options: Examples and principles of valuation and strategy” van Smit en Trigeorgis (2003 blz. 12-16). De cijfers en basisveronderstellingen hebben we echter grondig aangepast. De belangrijkste wijziging veronderstelt de ontvangst van een opbrengst nog vóór alle investeringsstadia bekostigd zijn. Deze aanpassing wordt ingevoerd met het oog op hoofdstuk 3. In werkelijkheid komt het dikwijls voor dat een onderneming al inkomsten ontvangt, nog voor ze alle kosten aangegaan heeft. Met deze vroege inkomsten kan een volgend project of stadium gefinancierd worden. In paragraaf 3.3. (Projectplanning – Scheduling) wordt dit verder uitgewerkt. Het project betreft het analyseren van een R&D programma beschikbaar voor DataX. Zoals reeds vermeld, omvatten R&D programma’s verscheidene voorwaardelijke stadia. Deze mogen niet behandeld worden als geïsoleerde projecten. De voltooiing van een voorgaand stadium vormt namelijk een noodzakelijke voorwaarde om over te gaan tot het volgende stadium. Figuur 2.1. geeft de geschatte toekomstige cashflows van het R&D project weer. Het project kent een R&D fase van drie jaar, gevolgd door een periode van drie jaar van commercialisering die de uiteindelijk verwachte cash inflows oplevert. De R&D fase vereist een onmiddellijke kapitaalkost van €15, en een kost van €50 in jaar 1. Tevens levert deze fase een kleine opbrengst op. Het product wordt nog niet op de markt gebracht, maar DataX kan het wel al aanbieden aan haar dochterondernemingen en toeleveranciers. Zij kunnen het product aan een voordelige prijs verwerven. Hiermee verdient DataX een éénmalige cashflow van €100 op het einde van jaar 224. De verwachte cash inflows van het follow-on commerciële project spreiden zich over drie perioden. De verwachte waarden zijn: CF4 = €500, CF5 = €700, en CF6 = €200. Het project vereist tevens een investeringskost van I3 = €1200 in jaar 3. 24 Smit en Trigeorgis (2003) gaan uit van het eenvoudige geval waarin de opbrengsten binnenstromen na het aangaan van alle investeringen, dus na de commercialisering van het product. Het vroegtijdig binnenstromen van een return kan ervoor zorgen dat een project verkozen wordt boven een ander, ook al is de projectwaarde misschien lager, dit omdat het project vroegtijdig een return oplevert die een volgende fase/project kan financieren. Hierbij verwijzen we naar hoofdstuk 3. Voorstelling projecten 53 Figuur 2.1. Kapitaalkosten (↓) en verwachte cash inflows (↑) van het R&D project. 700 500 200 100 0 15 1 2 3 4 5 6 50 R&D Commercial Project 1200 Bron: eigen werk. Op het eerste zicht lijkt het programma een lage ‘return on investment’ te hebben. Toch kan het winstgevend zijn voor DataX het nieuwe product te ontwikkelen tot het versterken van de toekomstige marktpositie. Wat is de waarde van het R&D programma als de bestuurders van DataX beide stadia onmiddellijk moeten ondernemen? Dit verwijst naar de NPV. De berekening van de Actuele Waarde van de cash inflows, gebruik makend van een opportuniteitskost van 15%, is de volgende: 100 500 700 200 + + + = €795.98 2 4 5 1.15 1.15 1.15 1.15 6 De Actuele Waarde van de investeringskosten voor het volledige programma wordt gevonden door de kosten te verdisconteren. Aangezien deze kosten met zekerheid gekend zijn en niet geschat hoeven te worden, geldt de risicovrije rente als discontovoet. Dit resulteert in €1066.80 ( = 1200/(1.043)) voor het commerciële stadium en €63.08 (= 15 + (50/1.04)) voor het R&D stadium. Dus, als DataX verplicht zou zijn nu te moeten beslissen over het al dan niet aangaan van beide stadia, dan zou het verwachte netto verlies een bedrag zijn ten bedrage van: Voorstelling projecten 54 NPV = €795.98 – (€1066.80 + €63.08) = -€333.9 DataX moet echter niet onmiddellijk beide stadia aangaan. Investeren in R&D verleent de opportuniteit tot later commercialiseren, maar impliceert geen verplichting. R&D kan dus beschouwd worden als een optie, in de betekenis dat het een waardevolle toekomstige opportuniteit creëert zonder de onderneming te verbinden tot het uitvoeren van de volledige investering. We bekijken nu of in deze betekenis het product het ontwikkelen waard is. Om hierop een optimaal antwoord te kunnen geven, moeten twee beslissingen beschouwd worden: Zal de R&D fase ondernomen worden, en als dit zo is, zal het uiteindelijke product op de markt gebracht worden nadat de R&D resultaten gekend zijn? Blijkt de commercialisering van het product niet winstgevend, dan kan DataX nog altijd verkiezen het project na de R&D fase stop te zetten en de eenmalige geschatte winst van €100 te innen. DataX heeft dus drie keuzemogelijkheden: (1) Het uitvoeren van beide fasen, (2) enkel de R&D fase starten, en (3) het onmiddellijk verwerpen van het volledige project. De opportuniteit tot investeren in de commercialisering, kan beschouwd worden als een call optie met een vervaltijd van 2 jaar, en een uitoefenprijs van €1200. Het onderliggend actief is de huidige ( t = 0) waarde van een claim op de verwachte toekomstige cash inflows van het commerciële project, namelijk €796. Veronderstel dat de onzekerheid gedurende de R&D fase resulteert in een jaarlijkse toename of afname met multiplicatieve up en down factoren, u = 1.5 of d = 0.67. Deze dynamiek wordt weergegeven in figuur 2.2. Figuur 2.2. Event tree van het commerciële project. B 720 Bron: eigen werk. 1620 E 720 F 320 1080 A C D 480 Net zoals bij DTA (cfr. supra), zal de optie op het einde van het boomdiagram, in periode 2, gewaardeerd worden. We starten in jaar 2 en werken achterwaarts terug25, zo tot ogenblik t0. 25 Deze gedachtegang is equivalent aan het backward induction-principe (Smit, 2002). Voorstelling projecten 55 Op het einde van de R&D fase, moet het management beslissen het product op de markt te brengen of niet. De slechtst mogelijke uitkomst van de uitvoerfase zal nul zijn, namelijk als het nieuwe product niet gelanceerd wordt. Voor periode twee resulteert dit in een netto waarde van commercialisering van €420 (= €1620 – €1200) in het geval de ontwikkelingen beter dan verwacht zijn, of in een netto waarde van nul in het geval van stopzetting van het programma (zie de eindpunten van de optiewaarderingsboom in figuur 2.3). Voor het berekenen van de projectwaarde maken we deze keer gebruik van de risk-neutral probability benadering. In de eerste plaats worden de risiconeutrale waarschijnlijkheden berekend, p, respectievelijk 1 – p: 1080 p + 480(1 − p) = 720 1.04 p = 0.45 1 − p = 0.55 De Actuele Waarde in punt B wordt als volgt berekend: 0.45 * 420 + 0.55 * 0 = 181.73 1.04 En voor het finale punt A: 0.45 *181.83 + 0.55 * 0 = 78.63 1.04 Het voordeel van de risiconeutrale waarschijnlijkheidsbenadering is dat de risiconeutrale waarschijnlijkheden constant blijven van knooppunt tot knooppunt en enkel afhangen van de risicovrije rente en de up en down bewegingen, u en d. De discontovoet is de risicovrije rente en blijft constant doorheen de ganse beslissingsboom. Bij de replicating portfolio is dit niet het geval, de RAR varieert doorheen de beslissingsboom. Voorstelling projecten 56 Figuur 2.3. Decision tree van het commerciële project. B 78.63 Periode 0 MAX[1620 E MAX[720 F MAX[320 – 1200, 0] = 420 INVESTEREN 181.73 A C D – 1200, 0] = 0 STOPZETTEN 0 Periode 1 – 1200, 0] = 0 STOPZETTEN Periode 2 Bron: eigen werk. Na de optie tot investeren in de commercialisering te hebben gewaardeerd, kan nu opnieuw de eerste vraag beschouwd worden: zal het R&D programma zelf in de eerste plaats ondernomen worden? De uitoefenprijs van de samengestelde optie is de Actuele Waarde van de R&D uitgaven, die gelijk zijn aan €63, verminderd met de Actuele Waarde van de verwachte opbrengsten in periode 2, namelijk €76. Het slechtst mogelijke resultaat zal nul zijn, wanneer het management onmiddellijk beslist niet van start te gaan met het project. De nettowaarde van het R&D programma zal gelijk zijn aan MAX[0, €79 + 76 – €63] = €92. De investering is dus gerechtvaardigd op grond van deze uitgebreide NPV. Het verschil tussen beide benaderingen, namelijk de uitgebreide NPV en de passieve NPV, vormt de optiewaarde, namelijk €92 – (-€334) = €426. Deze grote optiewaarde komt voort uit het feit dan de initiële optie toekomstige groeiopties genereert. Ondanks de negatieve traditionele NPV van de verwachte cashflows, zal DataX dus toch investeren26. Evolueert de markt twee opeenvolgende jaren gunstig, dan zal het product ook op de markt gelanceerd worden. In de andere gevallen zal DataX slechts een éénmalige return van €100 ontvangen op het einde van jaar 2. Zelfs dan zal het project niet verlieslatend zijn, aangezien de R&D kosten deze éénmalige opbrengst niet overtreffen. 26 Hier maken we de veronderstelling dat DataX slechts één project beschouwt of genoeg resources ter beschikking heeft om potentieel winstgevende projecten te financieren. Dit is echter niet het geval. Voorstelling projecten 57 Uiteindelijke projectwaarde: Volgens NPV: - €334 Volgens RO: €92 Het verschil tussen de NPV en de reële-optiewaardering is significant, dit doordat de initiële optie groeiopties creëert. Verder geldt ook dat meer onzekerheid met betrekking tot de mogelijke uitkomsten de optiewaarde van marktintroductie verhoogt. Deze hoge onzekerheid kan afgeleid worden uit de diffuse range van uitkomsten (zie figuur 2.2), wat zich weerspiegelt in de grootte van de op- en neergaande factoren u en d. Samengestelde opties zijn vooral relevant in oligopolistische en innoverende industrieën, in een technologisch onzekere en competitieve omgeving, die met hoge R&D kosten geconfronteerd worden. Deze ondernemingen zullen zich haasten investeringen in R&D aan te gaan om zo hun concurrentiepositie te verstevigen. Het is echter niet altijd verstandig zo agressief op te treden. Dit werd reeds beschreven in hoofdstuk 1, paragraaf 3.7. De impact van onzekerheid. Dit beschouwde project is eenvoudig, maar vestigt opnieuw de aandacht op het belang van het incorporeren van Reële Opties bij de waardering van een project. Gebaseerd op de NPV waardering, zou DataX resoluut beslissen het project niet te starten. ROA daarentegen raadt de onderneming aan dit potentieel winstgevend project aan te gaan. Vanzelfsprekend spelen nog andere zaken een rol in het besluitvormingsproces, zoals de beperkte middelen waarover de onderneming beschikt, politieke en juridische verplichtingen, milieuaspecten, etc. Dit project hebben we vooral gekozen en aangepast met het oog op hoofdstuk 3, in het bijzonder paragraaf 3.3 projectplanning. Voor dit beschouwde project zal het feit dat ze een opbrengst oplevert, nog voor alle investeringskosten aangegaan zijn, in haar voordeel spelen. Met deze opbrengst kan namelijk onmiddellijk een andere investeringskost aangegaan worden. Het beschikbare budget neemt toe. Een nieuw project en/of projectstadium kan van start gaan. 2.2.3 Project 3: Combinatie van drie opties. De basis van dit derde investeringsproject staat beschreven in Copeland en Antikarov, 2001, “Real Options: A practitioner’s guide”, blz. 139-142. De parameters hebben we echter gewijzigd om de relevantie ten aanzien van het doel van deze scriptie, namelijk het naast elkaar plaatsen van NPV/ROA projectwaardering, beter tot uiting te laten komen. Tevens veronderstellen we een investeringskost van €750. Dit een noodzakelijke input voor de NPV en RO projectwaardering. Dit project biedt DataX de mogelijkheid elk van de volgende drie eenvoudige opties uit te oefenen in elke beslissingsnode: Voorstelling projecten - 58 Een Amerikaanse Put, een optie tot het stopzetten van het project tegen een restwaarde van €750. - Een contractieoptie, eveneens een Amerikaanse Put, tot het inkrimpen van de productieschaal met 50% door een deel van de activa te verkopen tegen €375. - Een optie tot uitbreiden van de projectschaal met 10 procent tegen een kost van €95. Dit is een Amerikaanse Call. Het project heeft een Actuele Waarde van €850. Deze projectwaarde kan gunstig evolueren met een factor u = 1.1, of een ongunstige evolutie kennen met een factor d = 1/u = 0.90909. Deze ontwikkeling wordt weergegeven in figuur 3.1. De investeringskost bedraagt €750. Met deze gegevens kan de NPV eenvoudig berekend worden, namelijk NPV = €850 - €750 = €100. Twee tijdsperiodes worden beschouwd. De kapitaalkost per periode is 3.75%. Figuur 3.1. Present Value Event tree. D u²V0= €1028.5 E udV0 = €850 F d²V0 = €702.48 p = 0.6726 B uV0 = €935 p = 0.6726 V0= €850 1 – p = 0.3274 A p = 0.6726 1 – p = 0.3274 C dV0 = €772.73 1 – p = 0.3274 Bron: eigen werk. De objectieve waarschijnlijkheden van een opwaartse en neerwaartse beweging, p respectievelijk (1 – p), kunnen berekend worden aan de hand van beslissingspunt A: 850 = 935 p + 772.73(1 − p ) (1 + 0.0375) p = 0.6726 1 – p = 0.3274 In elke node moet een beslissing genomen worden met betrekking tot elk van de drie opties, namelijk de optie tot uitbreiden, tot inkrimpen, en tot stopzetting. De opties zijn drie onderling exclusieve alternatieven, wat betekent dat als de ene optie uitgevoerd word, de uitoefening van de andere opties niet meer mogelijk is. Deze veronderstelling maakt de Voorstelling projecten 59 opties bij het uitoefenen niet padafhankelijk (path dependent). Dit beperkt de toename in de moeilijkheidsgraad van de berekeningen, ondanks het beschouwen van een combinatie van opties. In eerste instantie is het noodzakelijk de drie opties afzonderlijk te bekijken, zie figuren 3.2, 3.3, en 3.4. Aangezien de risicovrije rente hier niet gegeven is, wordt er gewerkt met een replicating portfolio. De bewerkingen zijn niet volledig weergegeven aangezien deze gelijkaardig zijn aan voorgaande berekeningen. Wel geven we ter controle een samenvattende tabel, tabel 3.1, met de waarden voor m en B, en de waarde van de put/call voor de drie opties. De uiteindelijke beslissing wordt weergegeven in de drie onderstaande figuren. Tabel 3.1. Replicating Portfolio parameters. Optie Punt m B Waarde Stopzettingsoptie A B C A B C A B C 0.908 1.000 0.678 0.954 1.000 0.839 1.031 1.044 1.000 83.25 0.000 263.91 41.65 0.000 131.96 -23.72 -36.03 0.000 854.73 935.00 787.72 852.36 935.00 780.23 853.30 940.09 772.73 Inkrimpingsoptie Uitbreidingsoptie Bron: eigen werk Figuur 3.2 Projectwaarde inclusief stopzettingsoptie. D MAX[1028.5, 750] = 1028.5 GO E MAX[850, 750] = 850 GO F MAX[702.48, 750] = 750 ABANDON B = MAX[935, 750] = 935 GO p = 0.6726 = MAX[854.73, 750] A = 854.73 GO 1 – p = 0.3274 C Bron: eigen werk. = MAX[787.72, 750] = 787.72 GO Voorstelling projecten 60 Figuur 3.3 Projectwaarde inclusief inkrimpingsoptie. D MAX[1028.50, 1028.50/2 + 375] = 1028.50 GO E MAX[850, 850/2 + 375] = 850 GO F MAX[702.48, 702.48/2 + 375] = 726.24 INKRIMPEN B = MAX[935, 935/2 + 375] = 935 GO p = 0.6726 = MAX[852.36, A 852.36/2 + 375] = 852.36 1 – p = 0.3274 GO C = MAX[780.23, 780.23/2 + 375] = 780.23 GO Bron: eigen werk. Figuur 3.4 Projectwaarde inclusief uitbreidingsoptie. D MAX[1028.50, 1.1(1028.50) – 95] = 1036.35 UITBREIDEN E MAX[850, 1.1(850) – 95] = 850 GO F MAX[702.48, 1.1(702.48) – 95] = 702.48 GO B = MAX[940.09, 1.1(940.09) – 95] = 940.09 GO p = 0.6726 = MAX[853.30, A 1.1(853.30) – 95] = 853.13 1 – p = 0.3274 GO C = MAX[772.73, 1.1(772.73) – 95] = 772.73 GO Bron: eigen werk. Deze drie opties komen echter gecombineerd voor in één project. In elk knooppunt moet tezelfdertijd een beslissing genomen worden over elke individuele opties. Aangezien ze onderling exclusief zijn, blijft dit nog betrekkelijk eenvoudig. Zoals gewoonlijk, begint de oplossing van het waarderingsprobleem bij het bepalen van de optimale beslissingen en hun corresponderende payoffs in de eindpunten (D, E, en F) (tabel 3.2). Tabel 3.2. Voorstelling projecten 61 Punt Payoff Beslissing D MAX[1028.50; 1.1(1028.50) – 95; 1028.50/2 + 375; 750] = 1036.35 MAX[1028.50; 1036.35; 889.25; 750] = 1036.35 Onuitgeoefend, uitbreiden, inkrimpen, stopzetten UITBREIDEN E MAX[850; 1.1(850) – 95; 850/2 + 375; 750] = 850 MAX[850; 840; 800; 750 ] = 850 Onuitgeoefend, uitbreiden, inkrimpen, stopzetten GO F MAX[702.48; 1.1(702.48) – 95; 702.48/2 + 375; 750] = 750 MAX[702.48; 677.73; 726.24; 750] Onuitgeoefend, uitbreiden, inkrimpen, stopzetten STOPZETTEN Bron: eigen werk. De volgende figuur, figuur 3.5, geeft de beslissingsboom van de optiecombinatie weer. Figuur 3.5 Beslissingsboom voor een combinatie van opties. B 858.03 1036.35 UITBREIDEN E 850 NIET UITOEFENEN F 750 STOPZETTEN 940.09 A C D 787.72 Bron: eigen werk. De payoffs van de vier onderling exclusieve beslissingen27 worden voor elke eindnode geëvalueerd. De beslissing die resulteert in de hoogste payoff wordt gekozen. Vervolgens werken we achterwaarts naar de punten B en C. Éénmaal de optimale beslissingen op het einde van de eerste periode gedetermineerd zijn, wordt nogmaals achterwaarts bewogen naar het finale punt A. We werken verder met de replicating portfolio. Het aantal eenheden van het onderliggend actief, m, en het aantal risicovrije obligaties, B, wordt geschat. Dit resulteert in de replicating portfolio wiens waarde gekend is aangezien het samengesteld is uit twee activa (m en B)waarvan de waarden reeds geschat werden. Ter illustratie worden de berekeningen voor punt B weergegeven: 27 Of stopzetten, of inkrimpen, of uitbreiden, of niets doen. Voorstelling projecten Toestand D28: 1028.50m + 1.0375B = 1036.35 Toestand E29: 850m + 1.0375B = 850 62 Ö m = 1.044 en B = -36.03 Ö Cu = muV0 + B = 940.09 Vervolgens wordt de projectwaarde inclusief flexibiliteit vergeleken met de payoffs van de onderling uitsluitende opties, teneinde een waardemaximaliserende beslissing te nemen in punt B: MAX[940.09; 1.1(935) – 95; 935/2 + 375; 750] = 940.09 MAX[940.09; 933.50; 842.5; 750] = 940.09 Onuitgeoefend, uitbreiden, inkrimpen, stopzetten Aangezien de projectwaarde het hoogst is als geen enkel van de opties uitgeoefend wordt, beslist DataX dat dan ook te doen. Een gelijkaardige analyse volgt voor beslissingspunt C, waarbij in punt E geen optie zal uitgeoefend worden, en in F tot stopzetting overgegaan zal worden. We vinden m = 0.678 en B = 263.91. De projectwaarde in punt C is 787.72. De optimale beslissing in punt C: MAX[787.72; 1.1(772.73) – 95; 772.73/2 + 375; 750] = 787.72 MAX[787.72; 755.00; 761.37; 750] = 787.72 Onuitgeoefend, uitbreiden, inkrimpen, stopzetten We komen tot dezelfde conclusie als voor beslissingspunt B. Het onuitgeoefend laten van de opties op het einde van de eerste periode bepaalt de optimale beslissing. De waarde van de flexibiliteit is namelijk groter dan de toegevoegde waarde van het uitoefenen van eender welke van de drie opties. De finale stap vormt het oplossen naar punt A. De end-of-period optimale payoffs zijn €940.09 in punt B, en €787.72 in punt C. Ook hier zal DataX beslissen alle opties open te laten. 935m + 1.0375B = 940.09 772.73m + 1.0375B = 787.72 Ö m = 0.939 en B = 59.89 Ö C = mV0 + B = 858.03 De Actuele Waarde van het flexibele project - dit betekent de projectwaarde inclusief opties - is €858.03, de Netto Actuele Waarde €108.03. 28 29 Voor beslissingspunt D wordt in periode twee beslist uit te breiden. Voor beslissingspunt E wordt in periode twee beslist geen optie uit te oefenen. Voorstelling projecten 63 Ter informatie bekijken we nogmaals de waarden van de afzonderlijke opties en van de gecombineerde simultane opties: Waarde van de stopzettingsoptie €4.73 Waarde van de inkrimpingsoptie €2.36 Waarde van de uitbreidingsoptie €3.13 Waarde van de combinatie van opties €8.03 Hieruit kan een specifieke conclusie getrokken worden, namelijk dat optiewaarden niet eenvoudigweg opgeteld kunnen worden, ze zijn niet additief (Copeland & Antikarov, 2001). De eenvoudige som van de waarden van de drie afzonderlijke opties is inderdaad niet gelijk aan de waarde van de combinatie. Wordt het resultaat nauwkeuriger bekeken, dan zien we dat de inkrimpingsoptie in combinatie nooit gebruikt wordt. Deze optie is met andere woorden waardeloos in dit project aangezien ze gedomineerd wordt door de twee andere opties. Om die reden is de optiewaarde van de combinatie, namelijk €8.03, gelijk aan de simpele som van de waarden van de ongedomineerde opties, namelijk de stopzettingsoptie en de uitbreidingsoptie. Door afrondingsfouten is er een lichte afwijking. Uiteindelijke projectwaarde: Volgens NPV: €100 Volgens RO: €108.03 Het is vanzelfsprekend dat een onderneming niet één, maar meerdere Reële Opties tegelijkertijd ondervindt. Dit maakt de berekeningen echter een stuk complexer. Dikwijls is het noodzakelijk complexe real-life investeringsproblemen te vereenvoudigen tot hun basiscomponenten om met de beperkte middelen, tijd en specialiteit toch nog een geldig resultaat te bekomen. Voor dit derde project, wordt een vereenvoudiging verkregen door te onderstellen dat de verschillende opties onderling exclusief zijn, wat betekent dat als de ene optie uitgeoefend wordt, de uitoefening van de andere onmogelijk gemaakt wordt. Er bestaan veel praktische toepassingen in de literatuur die een project met één afzonderlijke optie benaderen. In eerste instantie vormt dit dus niet de moeilijkheid. Het samenbrengen van de verschillende opties tot één geheel, is een logische stap verder, maar kan de werkingsprocedures sterk bemoeilijken. Het is niet altijd even vanzelfsprekend tussen die vele verschillende deelaspecten de betekenis van het omvattende geheel in gedachten te houden. Dit project hebben we dus gekozen omwille van de aanwezigheid van drie Reële Opties. Vooraleer de globale berekening te starten, is het noodzakelijk de drie opties eerst afzonderlijk te bestuderen. Voorstelling projecten 64 Hierbij vestigen we de aandacht op het feit dat de uiteindelijke optiewaarde(in dit geval een combinatie van drie opties) niet kan gevonden worden door de som van de drie afzonderlijke optiewaarden. Er moet rekening gehouden worden met het feit dat opties onderling interageren. 2.2.4 Project 4: Reële Opties vanuit Managementperspectief. DataX beschouwt ditmaal een eenvoudige toepassing van projectmanagement in een flexibele omgeving, waar opnieuw een reële-optiebenadering noodzakelijk is om een correcte beslissing te maken. Het project staat beschreven in Research Report 0320: “A real options approach to project management” door Boute, Demeulemeester, en Herroelen, (2003, blz. 6) en verder. De prefab huisjes hebben we vervangen door machines. De laatste jaren lijkt het plaatsen van sleutel-op-de-deur huizen en prefab machines een gat in de markt. DataX wil haar kans wagen en besluit dit nieuwe project op een wetenschappelijke manier te analyseren. De bestellingen van de prefab machines zijn Poisson verdeeld met een gemiddelde van één project per maand30. Om aan de vraag te kunnen voldoen, moet de ondernemer een prefab machine in stock nemen en dus een investering van €10 maken bij het begin van de maand. Arriveert een bestelling binnen de maand, dan verdient de onderneming €20 voor het plaatsen van de machine. Er is echter ook een kans dat er geen bestelling binnenkomt binnen de maand, wat dan ook geen inkomsten oplevert. In elk geval moeten de vaste kosten betaald worden, die oplopen tot €5. Derhalve, als geen bestelling opgenomen wordt binnen de maand, dan wordt de onderliggende waarde gereduceerd van €10 tot €5 (de prefab machine van €10 blijft in stock). Arriveert er wel een bestelling binnen de maand, dan stijgt de onderliggende waarde tot €15 (de opbrengst van €20 min de vaste kosten van €5). Met andere woorden wordt er een investering van €10 gemaakt bij het begin van de maand teneinde een onzekere payoff te verkrijgen van €15 of €5 op het einde van de maand. De waarschijnlijkheden van deze payoffs kunnen gemakkelijk afgeleid worden. Aangezien de bestellingen verondersteld worden Poisson verdeeld te zijn, is de waarschijnlijkheid dat geen project binnenkomt binnen de vier volgende weken: P0(1) = 10e -1 /0! = 0.3679. De waarschijnlijkheid dat minstens één project binnenkomt tegen het einde van de maand is dus de volgende: P1+ = 1 – P0(1) = 0.6321 Voor het verkrijgen van de Actuele Waarde moeten de cashflows van €15 en €5 verdisconteerd worden tegen de kapitaalkost van de onderneming of een discontovoet die het waargenomen investeringsrisico passend weerspiegeld. Deze discontovoet wordt ook wel de opportuniteitskost 30 Dit is equivalent aan 0.25 projecten per week in een 4-weken maand. Voorstelling projecten 65 van kapitaal genoemd. De opportuniteitskost van kapitaal is de return die een onderneming (of zijn eigenaars) verwachten te verdienen op een alternatieve investering die hetzelfde risico inhoudt (Luehrman, 1997). Het risico van de investering in het boven vermelde voorbeeld hangt af van de onzekere vraag naar prefab machines, die een functie is van hun verkoopprijs. Deze vraag weerspiegelt zich in de bestellingen van de projecten. De huidige prijs van de investering is €10 en brengt een onzekere payoff voort van €15 of €5 met respectievelijke waarschijnlijkheden van 0.632 en 0.368. De verwachte return bedraagt: 0 . 632 * (€ 15 ) + 0 . 368 * (€ 5 ) − 1 = 13 . 2 % € 10 Dit vormt eveneens de opportuniteitskost van kapitaal voor investeringen met dezelfde risicograad als de investering in een prefab machine. Om die reden is het de correcte rente waartegen de verwachte cashflows moeten verdisconteerd worden tot het verkrijgen van hun Actuele Waarde. Veronderstel nu dat DataX potentiële klanten heeft die een prefab machine willen kopen tegen een gereduceerde prijs van €15. Na het aftrekken van de vaste kosten van €5 geeft dit een payoff van €10. Intuïtief lijkt dit offer waardeloos, aangezien DataX, door het risico dat ze neemt, een hogere return op de investering eist. Dit voorstel kan echter erkend worden als een reële put optie op het onderliggende project met een uitoefenprijs van €10. Bij afwezigheid van flexibiliteit, investeert de DataX €10 met het oog op een return van ofwel €15, of €5. Hoe verder zij echter het einde van de maand nadert, hoe onzekerder (en dus meer risicovol) het wordt dat er nog een bestelling zal binnenkomen tegen het einde van de maand. Het is dus waarschijnlijker dat de DataX haar optie zal uitoefenen. DataX wacht dus kortom op additionele informatie om zo haar onzekerheid te reduceren. DataX zal bereid zijn additionele kosten te betalen om deze optie te verwerven, aangezien ze op die manier haar verliezen kan beperken. In extreme gevallen wacht DataX tot het einde van de maand en als er geen bestelling binnengekomen is, oefent zij de optie uit (namelijk de levering van de machine voor €15). Doet ze dit niet, dan heeft ze geen inkomsten, en moet ze toch nog de vaste kosten van €5 betalen. Veronderstel dat DataX wekelijks haar optie tot plaatsen van de prefab machine aan de gereduceerde prijs van €15 herziet. Het ogenblik dat de optie uitgeoefend wordt, doet de kans teniet een inkomst van €20 te realiseren. Elke week bestaat er een niet-negatieve waarschijnlijkheid dat er reeds een project binnengekomen is. Week 1: bij het begin van de maand, is er 63.2% kans dat een project zal binnenkomen in de volgende maand, equivalent aan een payoff van €15, en 36.8% kans dat geen project zal binnenkomen, wat overeenstemt met een payoff van €5. Daaruit volgt dat de projectwaarde tegen Voorstelling projecten 66 het einde van de maand 0.632*(€15) + 0.368*(€5) = €11.32 is. Aangezien deze verwachte waarde slechts beschikbaar is op het einde van de maand, moet ze verdisconteerd worden tegen de opportuniteitskost van kapitaal. Dit leidt tot een verdisconteerde verwachte waarde in week 1 van €10, wat vanzelfsprekend overeenstemt met de initiële investeringskost: 0 . 632 * (€ 15 ) + 0 . 368 * (€ 5 ) = € 10 1 + 0 . 1321 Week 2: de kans dat er gedurende de eerste week een bestelling binnenkwam is 22.1%: P1 + ( 0 . 25 ) = 1 − P0 ( 0 . 25 ) = 1 − ( 0 . 25 ) 0 e − ( O . 25 ) = 0 . 2212 0! Is er nog geen bestelling binnengekomen, wat een waarschijnlijkheid van 77.88% heeft, dan is er nog steeds een 52.76% kans dat een project zal arriveren tegen het einde van de maand: P1 + ( 0 . 75 ) = 1 − P0 ( 0 . 75 ) = 1 − ( 0 . 75 ) 0 e − ( O . 75 ) = 0 . 5276 0! De verwachte waarde voorzien voor het einde van de maand moet verdisconteerd worden tegen de kapitaalkost over drie weken: 0 . 528 * (€ 15 ) + 0 . 472 * (€ 5 ) = 9 . 3632 (1 + 0 . 1321 ) 3 / 4 Dezelfde benadering kan toegepast worden om de verdisconteerde verwachte waarde te bepalen in de derde en vierde week. De kans dat er nog een project zal arriveren tegen het einde van de maand na twee weken is: P1 + ( 0 . 50 ) = 1 − P0 ( 0 . 50 ) = 1 − ( 0 . 50 ) 0 e − ( O . 50 ) = 0 . 3935 0! en na drie weken: P1 + ( 0 . 25 ) = 1 − P0 ( 0 . 25 ) = 1 − ( 0 . 25 ) 0 e − ( O . 25 ) = 0 . 2212 0! Aan de hand van deze kansen kunnen de verwachte waarden berekend worden voor week drie 0 . 3935 * (€ 15 ) + 0 . 6065 * (€ 5 ) = 8 . 3975 ; (1 + 0 . 1321 ) 2 / 4 en voor week vier: 0 . 2212 * (€ 15 ) + 0 . 7788 * (€ 5 ) = 6 . 9917 (1 + 0 . 1321 ) 1 / 4 Voorstelling projecten 67 Het stochastische proces van het onderliggend actief kan gemodelleerd worden als een boomdiagram, zie figuur 4.1. Figuur 4.1. Waardeboom van het onderliggend actief. €15 €10 €15 €9.37 €15 €8.40 €15 €6.99 €5 Bron: Boute, Demeulemeester, en Herroelen, Research Report 0320, blz. 9. Elke opwaartse tak representeert een waarschijnlijkheid van 22.12% en elke neerwaartse tak een 77.88% waarschijnlijkheid. Op het einde van de maand, weet DataX met zekerheid of een bestelling is binnengekomen of niet. Op dat ogenblik is alle onzekerheid opgelost. Éénmaal het risicovol project gemodelleerd is, kan berekend worden hoeveel de put optie waard is, of anders gezegd, hoeveel DataX bereid is te betalen voor deze optie. Intuïtief is het duidelijk dat DataX haar optie niet zal uitoefenen in het begin van de week. Dit zou immers nutteloos zijn, aangezien nog niets van de onzekerheid opgelost is en de optie dus geen waarde heeft. Vanaf de tweede week beschikt ze reeds over meer informatie met betrekking tot het onzekere proces van het actief. De verwachte return daalt onder de uitoefenprijs van de optie van €10. De optie heeft een positieve waarde. Veronderstel dat er geen project binnenkomt tijdens de eerste week. DataX moet dan beslissen of ze haar optie zal uitoefenen in het begin van week twee of niet. De onzekere payoff van het onderliggend actief is €15 of €9.37 en de payoff corresponderend met de optie zijn €15 en €10. Laten we ditmaal de optie waarderen aan de hand van de replicating portfolio benadering. De risicovrije rente wordt geschat op basis van de 3-month Treasury Bill, die zo goed als risicovrije is. Deze schommelt rond de 1.20% per jaar. Bij de start van de tweede week heeft de replicating portfolio de volgende payouts in de up en de down toestand: m*(€15) + B*(1.012)1/52 = €15 m*(€9.37) + B*(1.012)1/52 = €10 Het aantal aandelen van het onderliggende project, m, is 0.8876, en het aantal risicovrije obligaties, B, is 1.6868. De Actuele Waarde van deze replicating portfolio resulteert in de Actuele Waarde van het project inclusief de optie (door de law of one price): Voorstelling projecten 68 Pu = m*(€10) + B = 10.56 Daaruit volgt dat de waarde van de optie zelf €0.56 is. DataX is dus bereid additionele kosten ten belope van €0.56 te dragen om deze optie in de tweede week te verwerven. Intuïtief is het duidelijk dat hoe langer DataX wacht, hoe meer additionele informatie ze verkrijgt en hoe waardevoller de optie dus zal zijn. Veronderstel dat ze beslist te wachten. In de derde week zal ze opnieuw beslissen over het al dan niet uitoefenen van de optie. In dat geval, is de kans dat er nog een bestelling zal arriveren tegen het einde van de maand slechts 39.35% en haar (verdisconteerde) verwachte waarde zakt tot slechts €8.40. De replicating portfolio levert de volgende payouts na twee weken: m*(€15) + B*(1.012)2/52 = €15 m*(€8.40) + B*(1.012)2/52 = €10 We vinden de parameters m en B, en de Netto Actuele Waarde van het project inclusief de optie: Ö m = 0.7575 en B = 3.6364 Ö Pu = m*(€10) + B = 11.21 De waarde van de optie zelf is €1.21 en is inderdaad groter dan de vorige optie. Veronderstel dat DataX haar beslissing kan uitstellen tot het einde van de maand. Op dat ogenblik is alle onzekerheid opgelost. In het geval geen bestelling binnengekomen is in die maand, zou zij tevreden zijn de woning te plaatsen voor €10. De resultaten van de replicating portfolio na vier weken zijn de volgende: m*(€15) + B*(1.012)4/52 = €15 m*(€5) + B*(1.012)4/52 = €10 Ö m = 0.5 en B = 7.4931 Ö de optiewaarde = [m*(€10) + B] - €10 = 2.49 Uiteindelijke projectwaarde: Volgens NPV: €10 Volgens RO: €12.49 Dit project houdt betrekkelijk weinig risico in, zowel de NPV en ROA waardering leveren een relatief sterk positief resultaat. De waarderingsmethode is voor deze toepassing niet doorslaggevend wat betreft het al dan niet doorvoeren van het project. Voorstelling projecten 69 De optiewaarde weerspiegelt de onzekerheid betreffende de toekomstige vraag. Om onmiddellijk tegemoet te kunnen komen aan deze vraag, moet DataX een machine in de stock opnemen. Daarvoor moeten vaste kosten ten belope van €5 betaald worden. Dit project verschilt enigszins van het merendeel van de beschouwde projecten in dit hoofdstuk. Er kan hier namelijk geen symmetrische beslissingsboom opgebouwd worden. Dit heeft in dit geval geen verstrekkende gevolgen met betrekking tot de moeilijkheid van de berekeningen, aangezien het een eenvoudige toepassing vormt. Asymmetrie van de beslissingsboom kan de waardeberekening voor meer real-life situaties echter sterk compliceren. Dit komt doordat de asymmetrie dikwijls tot gevolg heeft dat de optimale beslissingen ‘path dependent’ worden, waardoor het vereist is meerdere beslissingsbomen op te stellen voor één enkele toepassing. 2.2.5 Project 5: Een sequentiële samengestelde optie. DataX toont tevens interesse voor een project dat een samengestelde optie bevat, meer specifiek een sequentiële samengestelde optie. De basis van dit project wordt beschreven door Copeland en Antikarov in “Real Options: A practitioner’s guide” (2001), blz. 163-179. Copeland en Antikarov vertrekken echter van de waarde van de onderneming als risicovol actief. Zij vermelden geen verwachte opbrengsten van het project. Op die manier is het niet mogelijk de NPV en RO projectwaardering te bepalen. Om die reden hebben we dan ook niet de Actuele Waarde van de onderneming als uitgangspunt genomen, maar vertrokken van door ons geschatte opbrengsten van het project. Samengestelde opties zijn opties waarvan de waarde voorwaardelijk is. De optiewaarde hangt af van de waarde van andere opties. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen simultane en sequentiële samengestelde opties. Bij simultane samengestelde opties zijn de verschillende opties gelijktijdig in leven. Dergelijke samengestelde opties vinden we terug in het aandelenkapitaal van een onderneming. Samengestelde opties kunnen ook sequentieel zijn. Elk type investering dat in verschillende stadia verloopt, past in deze categorie. Zo worden bijvoorbeeld de meeste productieafdelingen geconstrueerd in verschillende stadia: een designfase, een engineeringfase, en een constructiefase. Voor meer toelichting verwijzen we naar de literatuur. Deze toepassing incorporeert een sequentiële samengestelde optie. De verwachte opbrengsten van het 31 project31 bedragen €1000. Deze kunnen met 12.75% toenemen bij gunstige Dit hebben we gewijzigd om tot een toepassing te komen die past binnen de scope van dit hoofdstuk. Copeland en Antikarov vertrekken van de waarde van de onderneming als risicovol actief. Voor ons is een Voorstelling projecten 70 marktontwikkelingen of afnemen met 11.31% bij ongunstige ontwikkelingen, met andere woorden u =1.1275 en d =1/u = 0.8869. Dit betekent een standaarddeviatie van 12% per jaar. Voor de tweede en derde periode gelden dezelfde procentuele wijzigingen. De waardeontwikkeling van het project wordt weergegeven in figuur 5.1. De kost van het project bedraagt €1200, uitgegeven in twee schijven, namelijk van €400 en €800. De risicovrije rente is 8%, de kapitaalkost 10%. Figuur 5.1. Event tree van de projectwaarde. u²V0 = 1271.26 uV0 = 1127.5 V0=1000 udV0 = 1000 dV0 = 886.92 u²V0 = 1127.5 B u²V0 = 886.92 C u²V0 = 697.67 D F I d²V0 = 786.62 A E H J u²V0 = 1433.34 G Bron: Copeland en Antikarov, 2001, blz. 165. De NPV wordt bekomen door de verwachte opbrengsten te verminderen met de kosten, namelijk €1000 – €1200 = -€200. Op basis van de NPV zal DataX beslissen het project niet te starten. Er zijn echter twee call opties in sequentie. De eerste optie heeft een uitoefenprijs van €400 en vervalt na één jaar. Deze eerste investering is vereist om over te gaan naar de volgende fase op het einde van jaar 1. Na de eerste periode kan beslist worden het project stop te zetten of verder te gaan. Wordt de eerste optie niet uitgeoefend, dan wordt het project opgeschort. De tweede optie heeft een uitoefenprijs van €800 en verstrijkt op het einde van jaar 3. Deze additionele investering van €800 is noodzakelijk om het project te voltooien en in gebruik te kunnen nemen. In figuur 5.2 wordt de event tree van het project getransformeerd in een decision tree. dergelijke benadering zinloos. Aanpassingen zijn noodzakelijk. Het uitgangspunt van dit project vormt dan ook de evolutie van de verwachte opbrengsten. Voorstelling projecten 71 Figuur 5.2. Decision tree van de projectwaarde inclusief twee sequentieel samengestelde opties. MAX[441.64 – 400, 0 ] = 41.64 400 INVESTEREN MAX[365.57– 400, 30.94 ] = 30.94 OPTIE OPEN HOUDEN E H MAX[1271.26 – 800, 530.52 ] = 530.52 NIET UITOEFENEN F I MAX[1000 – 800, 259.26 ] = 259.26 NIET UITOEFENEN MAX[786.62 – 800, 64.59 ] = 64.59 NIET UITOEFENEN G J MAX[204.47 – 400, 0 ] =0 NIET INVESTEREN Optie 1 A MAX[1433.34 – 800, 0] = 633.34 800 INVESTEREN B MAX[1127.5 – 800, 0] = 327.50 800 INVESTEREN C MAX[886.92 – 800, 0] = 86.92 800 INVESTEREN D MAX[697.68 – 800, 0] = 0 NIET INVESTEREN Optie 2 Bron: Copeland en Antikarov, 2001, blz. 173. In alle eindpunten, behalve in punt D, zal DataX het uitoefenen van de tweede optie verkiezen boven het stopzetten van het project. De projectwaarden in punten E, F, en G kunnen berekend worden volgens de replicating portfolio benadering of volgens de certainty-equivalent benadering32. Voor dit project zullen de certainty-equivalent methode hanteren. Hierbij worden de certainty-equivalent cashflows (free cashflows) van het project verdisconteerd tegen de risicovrije rente. De risico-neutrale waarschijnlijkheden, p respectievelijk 1 – p, worden als volgt berekend: p= (1 + r ) − d f u−d = 1.08 − 0.8869 = 0.8026 1.1275 − 0.8869 1 – p = 1 – 0.8026 = 0.1974 De projectwaarde in node E wordt als volgt gevonden: 633.33 p + 327.50(1 − p ) = 530.52 1.08 idem voor F en G: 327.5 p + 86.92(1 − p ) = 259.26 1.08 86.92 p + 0(1 − p ) = 64.59 1.08 32 Dit is een andere benaming voor risk-neutral probability benadering. Voorstelling projecten 72 Op het einde van de tweede periode is voor elke marktontwikkeling (gunstig of ongunstig) de waarde van de onuitgeoefende optie groter dan de waarde van de uitgeoefende optie. Op het einde van de eerste periode, vervalt de eerste optie. Om die reden moet dan definitief beslist worden of de optie ofwel uitgeoefend zal worden tegen een kost van €400, ofwel onaangeroerd zal blijven. In het laatste geval wordt er geen kost betaald en het project wordt stopgezet. Het aangaan van de eerste investering van €400 is noodzakelijk om de tweede faseoptie te verkrijgen. Wordt de eerste investering niet uitgevoerd, dan wordt de beslissingsboom afgekapt na periode 1 en gaat het project niet door. Op het einde van de eerste periode verwacht DataX dat ze bij een gunstige ontwikkeling van de opbrengsten zal investeren, namelijk: 0.8026(530.64) + 0.1974(259.26) = 441.64 1.08 Deze waarde is groter dan de uitoefenprijs van de optie, namelijk €400. DataX zal dus investeren. In het geval van ongunstige marktontwikkelingen verwachten we het volgende: 0.8026(259.26 ) + 0.1974(64.59 ) = 204.47 1.08 Aangezien €204.47 kleiner is dan de investeringskost, zal DataX niet investeren in punt I. Op ogenblik t0, kan de Actuele Waarde van de samengestelde optie op dezelfde manier geschat worden: 0.80258(41.63) + 0.19742(0) = 30.94 1.08 Ofwel wordt de optie opengehouden in t0, ofwel wordt de optie uitgeoefend tegen een kost van €400. Wordt de optie uitgeoefend op ogenblik t0, dan komt de tweede optie onmiddellijk tot leven. Om die reden wordt dan ook de tweede optie op ogenblik t0 gewaardeerd. Om verwarring te vermijden, toont de volgende figuur 5.3 het waardediagram van de tweede optie over de vier tijdsperioden, ook al is deze optie pas ‘ in leven’ vanaf de uitoefening van de eerste optie. De figuur verduidelijkt de bekomen cijfers in de vorige figuur. Voorstelling projecten 73 Figuur 5.3. Waardediagram van de tweede optie. MAX[1127.5 – 800, 441.64 ] = 441.64 H MAX[1000 – 800, J 365.57 ] = 365.57 MAX[886.92 – 800, 204.47 ] I = 204.47 MAX[1127.5 – 800, 530.52 ] = 530.52 MAX[1000 – 800, 259.26 ] = 259.26 MAX[786.62 – 800, 64.59 ] = 64.59 Optie 1 A MAX[1433.34 – 800, 0] = 633.34 B MAX[1127.5 – 800, 0] = 327.50 C MAX[886.92 – 800, 0] = 86.92 D MAX[697.68 – 800, 0] =0 E F G Optie 2 Bron: Copeland en Antikarov, 2001, blz. 174. De waarde van de tweede optie op ogenblik t0 (punt J in figuur 5.3) wordt opnieuw bepaald via de risk-neutral probability methode. 0.8026(441.63) + 0.1974(204.47 ) = 365.57 1.08 Deze input is noodzakelijk voor de beslissing op ogenblik t0. De optiewaarde is 30.94, dus de eerste investering zal pas in het volgende jaar ondernomen worden. Is de opstartkost hoger is dan €30.93, dan wordt het project verworpen; in het andere geval wordt ze aanvaard. Uiteindelijke projectwaarde: Volgens NPV: -€200 Volgens RO: €30.94 De belangrijkste fout van de NPV methode is dat deze er vanuit gaat dat op ogenblik t0 (de start van het investeringsplan), de uitvoerder, in dit geval DataX, definitief beslist moet hebben over het al dan niet uitvoeren van het volledige project. In realiteit hoeft dit echter niet het geval te zijn. Lijkt het project niet meer rendabel, of beschikt ze over onvoldoende middelen, dan kan DataX na drie jaar beslissen het project op te schorten. Op die manier kan ze de bijkomende €800 besparen, ook al heeft zij reeds een voorgaande investering van €400 gedaan. Beslist DataX toch de tweede schijf van €800 te investeren, dan is daaraan wel de voorwaarde verbonden dat de eerste investering voltooid moet zijn, namelijk de investering van €400. Voorstelling projecten 74 Een dergelijke optie wordt een sequentieel samengestelde optie genoemd aangezien de tweede optie pas het levenslicht ziet wanneer de eerste optie uitgeoefend wordt en dus niet meer bestaat. In zekere zin is de chronologisch eerste optie het recht op het kopen van de tweede optie. De chronologisch eerste optie, namelijk de ontwerpfase had een levensduur van één jaar en een uitoefenprijs van €400. De payoffs voortgebracht door de tweede fase vormen het onderliggend risicovol actief van de eerste optie. Het onderliggend risicovol actief van de tweede optie zijn de payoffs van het project zelf. Vanuit economisch oogpunt vormt de chronologisch tweede optie dus de eerste optie. Deze optie heeft een uitoefenprijs van €800 en haar onderliggend risicovol actief is de waarde van het project. Daaruit volgt dan dat de chronologisch eerste optie de tweede optie is vanuit economisch oogpunt, aangezien ze afhankelijk van de waarde van de tweede optie zal uitgeoefend worden. Met sequentiële samengestelde opties is de volgorde van economische prioriteit dus het omgekeerde van die van de tijdreeks. Tevens willen we de aandacht vestigen op het resultaat. In het geval van een NPV waardering is het resultaat sterk negatief en zal DataX zonder twijfel beslissen niet van start te gaan met het project. De RO waardering is echter positief. Het verschil tussen beide benadering is hier heel groot en wijst nogmaals op de noodzaak Reële Opties in rekenschap te brengen. Afhankelijk van de beschikbare resources en de andere potentiële projecten, zal de uitvoering van dit project in het optiekader wel degelijk overwogen worden. Dit project wordt beschreven door Copeland en Antikarov. De auteurs vertrokken echter van de waarde van de onderneming, en niet van de verwachte opbrengsten van het project. Zij wilden enkel de te voeren berekeningen illustreren in het geval van een project met inherente samengestelde opties. Dit is echter niet onze bedoeling. Copeland en Antikarov hebben ons de basis van deze toepassing verschaft, maar wij hebben dit geheel in een potentieel te ondernemen project gegoten. Op deze manier past het in het globale kader van dit hoofdstuk. 2.2.6 Project 6: Switching optie. De switching options aanwezig in dit project geven de houder het recht te switchen van de ene wijze van opereren naar de andere, dit tegen een vaste kost. De grote lijnen van dit project worden beschreven door Copeland en Antikarov33. Dit is een vrij complexe toepassing en om die reden hebben we een aantal vereenvoudigingen toegepast. De aanwezigheid van switching opties maakt de optieproblematiek een stuk ingewikkelder omdat de oplossing daardoor “path dependent” wordt (Imai en Nakajima, 2000). Zijn er twee wijzen van opereren, dan zal bijvoorbeeld de optimale actie in de toekomst afhangen van de prijs van het 33 Copeland, T. en Antikarov, V., 2001, “Real Options: A practitioner’s guide”, blz. 179-189. Een aantal vereenvoudigingen in de berekeningen worden aangebracht. Voorstelling projecten 75 product enerzijds, maar eveneens van de wijze van opereren waarin de onderneming zich bevond vóór dit ogenblik in de toekomst. Was de onderneming open of gesloten, gebruikte ze technologie X of Y? Onze onderneming DataX beschikt reeds over een productieafdeling die opereert met een technologie X. Te wijten aan de toenemende vraag, wil DataX een nieuwe afdeling operatief stellen. DataX moet een keuze maken tussen de volgende mogelijkheden: opnieuw gebruik maken van technologie X, een alternatieve technologie Y toepassen, of het investeren in een flexibele technologie Z die de onderneming toelaat te switchen van X naar Y tegen een kost van €15 en van Y naar X tegen een kost van €10. Deze switchingkosten worden aangegeven door CXY en CYX . De event trees van de twee technologieën in de volgende figuren 6.1 en 6.2, weerspiegelen de vrije cashflows34 van de twee operatiewijzen, elk gedefinieerd voor dezelfde toestandsstaat. Ook de parameters van beide technologieën worden weergegeven35. In tegenstelling tot de value event trees die ontwikkeld werden voor voorgaande projecten, representeert hier elke node van de boom niet de projectwaarde, maar de vrije cashflows die het zal genereren gegeven de operatiewijze in die toestandsstaat. De initiële investering, vereist voor het bouwen van een productieafdeling met technologie X of Y, is €100. De flexibele technologie Z vereist een hogere investering van €105. Figuur 6.1. Technologie X. D 196 140 100 B A E 100 71.43 Parameters Up beweging = u = 1.4 Down beweging = d = 1/u = 0.71429 Kapitaalkost = k= 9%/jaar Risk free rate = rf = 5%/jaar Objectieve waarschijnlijkheid = p = 0.5 C F 51.02 Bron: Copeland en Antikarov, 2001, blz. 179. 34 free cashflows = EBIT*(1 – belastingsvoet) + afschrijvingen – jaarlijkse kapitaalkosten (bv. vervangingsinvestering) – toename in ‘working capital’. 35 Voor technologie Y hebben we de parameters enigszins aangepast om de complexiteit van de NPV berekeningen binnen de perken te houden. Voorstelling projecten 76 Figuur 6.2. Technologie Y. Parameters D 121 110 100 B A E 100 90.91 Up beweging = u = 1.1 Down beweging = d = 1/u = 0.9091 Kapitaalkost = k= 9%/jaar Risk free rate = rf = 5%/jaar Objectieve waarschijnlijkheid = p = 0.5 C F 82.65 Bron: Copeland en Antikarov, 2001, blz. 179. De eerste vraag die moet beantwoord worden, veronderstellend dat er enkel keuze is tussen de twee niet-flexibele technologieën X en Y, is welke DataX zou kiezen? Zoals altijd, wordt een keuze gemaakt op basis van de NPV die elke technologie oplevert. Gegeven de informatie met betrekking tot de parameters, kunnen de verwachte cashflows in de event tree van X verdisconteerd worden. Op die manier kan een corresponderende boom bekomen worden met de Actuele Waarden (PVXt), zie figuur 6.3. Ter illustratie berekenen we de Actuele Waarden voor punten B en A als volgt: p × PVXD + (1 − p) PV XE + FCFXB (1 + WACC X ) PVXB = = PV XA = 0.5 × 196 + (1 − 0.5)100 + 140 = 135.78 + 140 = 275.78 (1 + 0.09) (0.25 × 196) + (2 × 0.25 × 100) + (0.25 × 51.02) (0.5 × 135.78) + (0.5 × 69.28) + + 100 (1 + 0.09) (1 + 0.09) 2 = 288.13 Op dezelfde manier kan Actuele Waarde in node C berekend worden. Voorstelling projecten 77 Figuur 6.3. PV event tree met technologie X. D 196 275.78 288.12 B A E 100 140.71 C F 51.02 196 135.78 188.12 100 69.28 51.02 Bron: Copeland en Antikarov, 2001, blz. 183. Zoals we kunnen zien, is de Actuele Waarde van de technologie in elke mogelijk toestand gelijk aan de verwachte toekomstige waarde van de technologie verdisconteerd tegen de risicoaangepaste discontovoet plus de vrije cashflow (FCFXB) van de technologie in de huidige periode. De Actuele Waarde van de nieuwe productieafdeling met technologie X (PVX) is gelijk aan 288.12. Dit verminderen met de vereiste investering (IX) levert een Netto Actuele Waarde (NPVX) van 188.12: NPVX = PVX - IX = 288.12 – 100 = 188.12 Op dezelfde manier kan het actuele waardediagram van technologie Y ontwikkeld worden. Figuur 6.4. PV event tree met technologie Y. D 121 211.38 269.87 B E 100 A 174.69 C F 82.64 101.38 169.87 Bron: eigen werk. 83.78 121 100 82.65 Voorstelling projecten 78 De Netto Actuele Waarde van de nieuwe afdeling met technologie Y (NPVY): NPVY = PVY - IY = 269.87 – 100 = 169.87 Moet er een keuze gemaakt worden tussen technologie X en Y zonder flexibiliteit, dan verkiest DataX technologie X, aangezien deze een hogere Netto Actuele Waarde verschaft36: NPVX = 188.12 > NPVY = 169.87 Vervolgens onderzoekt DataX de keuze tussen enerzijds de vaste technologie X versus een investering in de flexibele technologie Z. Om de Actuele Waarde van Z te vinden, wordt het optimale switchinggedrag vastgelegd dat gevolgd moet worden voor elke mogelijke opeenvolging van martkontwikkelingen. Zoals reeds vermeld, hangt de optimale operatiewijze in een gegeven toestand af van de technologie die gebruikt werd in de voorgaande toestand en van de optimale operatiewijzen voor de mogelijk volgende (toekomstige) situaties. Dit is het gevolg van de kosten geassocieerd aan het switchen tussen de technologieën. Bij het begin van het project kan zowel gestart worden met technologie X als met technologie Y. Om die reden moeten twee sets van optimale switchstrategieën ontwikkeld worden en hun daarmee corresponderende boomdiagrammen. Het bezitten van flexibiliteit tot switchen, betekent dat, als DataX momenteel met technologie X werkt, ze een Europese call optie heeft tot het verwerven van de Actuele Waarde voortgebracht door technologie Y. De uitoefenprijs van deze call optie is de switchingkost om over te schakelen van X op Y en vice versa. Net als bij de analyse van andere opties, starten we op het einde van de beslissingsboom. Ditmaal moet echter in elk beslissingspunt een dubbele vraag gesteld worden: • Veronderstellend dat DataX in het vorige stadium werkte met wijze X, zal ze in X blijven of zal ze switchen naar Y en de switchingskosten betalen? • Veronderstellend dat DataX in het vorige stadium werkte met wijze Y, zal ze in Y blijven of zal ze switchen naar X en de switchingskosten betalen? Passen we deze vragen toe op toestand D, dan krijgen we de volgende optimale beslissingen: In X: SXD = MAX( PVXD, PVYD – CXY) = MAX( 196, 121 – 15) = 196 => In X bijven 36 De berekende waarden volgens de NPV methode gevonden door Copeland en Antikarov verschillen van de door ons berekende waarden. Dit is te wijten aan de vereenvoudigingen die we aangebracht hebben op de parameters van figuur 6.2. de berekeningen van de NPV door Copeland en Antikarov zijn een stuk complexer en vallen buiten de grenzen van deze scriptie. Voorstelling projecten 79 In Y: SYD = MAX( PVYD, PVXD – CYX) = MAX( 121, 196 – 10) = 186 => Switchen naar X Hetzelfde wordt gedaan voor punten E en F: In X: SXE = MAX( PVXE, PVYE – CXY) = MAX( 100, 100 – 15) = 100 => In X bijven In Y: SYE= MAX( PVYE, PVXD – CYX) = MAX( 100, 100 – 10) = 100 => In Y blijven In X: SXF = MAX( PVXF, PVYD – CXY) = MAX( 51.02, 82.65 – 15) = 67.65 => Switchen naar Y In Y: SYF = MAX( PVYF, PVXD – CYX) = MAX( 82.65, 51.02 – 10) = 82.65 => In Y blijven Na de optimale switching te hebben bepaald voor de eindpunten van beide decision trees, bewegen we achterwaarts doorheen het diagram om de toestand in de voorgaande periode te analyseren. Beide decision trees worden afgebeeld in figuren 6.5 en 6.6. Figuur 6.5. Reële-optiewaardering van de flexibele technologie Z met initiële technologie X. B 299.85 D ROAXD = 196 In X blijven E ROAXE = 100 In X blijven F ROAXF = 67.65 Switchen naar Y 275.78 In X blijven A C 161.95 Switchen naar Y Bron: Copeland en Antikarov, 2001, blz. 186. Voorstelling projecten 80 Figuur 6.6. Reële-optiewaardering van de flexibele technologie Z met initiële technologie Y. B D ROAYD = 186 Switchen naar X E ROAYE = 100 In Y blijven F ROAYF = 82.65 In Y blijven 265.78 Switchen naar X 305.29 A C 174.95 In Y blijven Bron: Copeland en Antikarov, 2001, blz. 186. In punt B, op ogenblik t0 werkend met technologie X, zien we dat als er met X gestart wordt er niet zal geswitcht worden in de volgende periode, noch in punt D, noch in punt E. De Actuele Waarde is dezelfde als deze in het corresponderende punt van de inflexibele X value tree, namelijk 275.78 (zie figuur 6.3). Voor punt B, actueel werkend met technologie Y, zal in de volgende periode geswitcht worden naar X in punt D. We vinden de flexibele Actuele Waarde PVfYB gebruikmakend van de value tree van technologie X (eveneens de value tree van technologie Y kan gebruikt worden): mPVXD + (1 + rf)B = SYD mPVXE + (1 + rf)B = SYE 196m + 1.05B = 186 100m + 1.05B = 100 We lossen op naar m en B, en vinden zo de Actuele Waarde in punt B Ö m = 0.8958 en B = 9.92 Ö PVfYB = mPVXB + B + FCFYB = 0.8958(135.78) + 9.92 + 110 = 241.56 Vervolgens moet voor beide decision trees gecheckt worden of het optimaal is te blijven in hun corresponderende technologie, of te switchen. Voor punt B, huidige wijze X, bestaat keuze tussen blijven opereren met X en het verkrijgen van de Actuele Waarde van 275.78 of te switchen naar Y tegen een kost van €15 en de corresponderende Actuele Waarde te ontvangen van wijze Y die de PVfYB = 241.56 is. Voor de decision tree van Y keren we het criterium om. Voorstelling projecten 81 SXB = MAX( PV fXB, PV fYB – CXY) = MAX( 275.78, 241.56 – 15) = 275.27 => In X bijven SYB = MAX( PV f YB,, PV f XB – CYX) = MAX( 241.56, 275.78 – 10) = 265.78 => Switchen naar X Voor punt C zal, als de huidige technologie X is, in de volgende periode beslist worden te switchen naar Y in punt F. De berekeningen zijn gelijkaardig aan deze voor node B. We vinden de flexibele Actuele Waarde, PVfXC = 145.30 door ditmaal gebruik te maken van de waardeboom van technologie Y. Start DataX met technologie Y, dan zal niet geswitcht worden in de volgende periode, noch in node E, noch in node F. De Actuele Waarde is dezelfde als deze van het corresponderende punt van de inflexibele Y value tree, namelijk 174.69 (zie figuur 6.4). De flexibele waarde, PVfXC, vinden we op dezelfde manier als hierboven, door gebruik te maken van de waardeboom van technologie X of Y. We bekomen PVfXC = 145.30. Vervolgens bekijken we voor beide decision trees of het optimaal is in de huidige technologie te blijven, of te switchen: SXC = MAX( PV fXC, PV fYC – CXY) = MAX( 145.30, 174.69– 15) = 159.69 => Switchen naar Y SYC = MAX( PV fYC,, PV fXC – CYX) = MAX( 174.69, 145.30– 10) = 174.69 => In Y blijven De Actuele Waarde in punt A kan op dezelfde manier berekend worden. Voor technologie Y vinden we: 211.38m + 1.05B = 265.78 174.69m + 1.05B = 174.95 Ö m = 2.4756 en B = -245.25 Ö PVfXA = 2.48(169.87) – 245.25 + 100 = 275.28 Na het voeren van equivalente berekeningen voor technologie X vinden we PVfXA = 299.84. Uiteindelijk resulteert dit in twee reële optiewaarderingen van de flexibele technologie Z (ROAXA = 300, ROAYA = 275), afhankelijk van de starttechnologie. Op basis van de reële optiewaardering zal DataX de voorkeur geven aan de flexibele technologie Z, startend met technologie X (PVfX = 300). Baseert ze zich op de NPV methode, dan zal de nieuwe productieafdeling werken met technologie X (PVX = 288). Dit betekent dat, indien mogelijk en optimaal gebruikt, de flexibiliteit voortgebracht door technologie Z waardevol is. De vraag is echter Voorstelling projecten 82 of deze additionele waarde voldoende is om de additionele vereiste investering te kunnen dekken. Het bouwen van de nieuwe productieafdeling met technologie Z vergt immers een kost van €105. ROAZX = ROAXA – IZ = 300 – 105 = 195 ROAZY = ROAYA – IZ = 275 – 105 = 170 Het bouwen van de nieuwe productieafdeling met de flexibele technologie Z, vertrekkende van technologie X, vormt de superieure keuze. DataX zal werken volgens het patroon weergegeven in figuur 6.7. Figuur 6.7. Optimale uitoefening van de switchoptie. In X blijven Switchen naar X In X blijven Start met Y In Y blijven In Y blijven In Y blijven Bron: Copeland en Antikarov, 2001, blz. 188. Uiteindelijke projectwaarde: Volgens NPV: NPVX = 188 Volgens RO: ROAZY = 195 Switching opties maken de situatie heel wat complexer. We hebben dit project dan ook gekozen om te verhinderen dat de lezer onterecht een verkeerd beeld krijgt van de moeilijkheidsgraad van reële optieberekeningen. Hij zou er misschien verkeerdelijk vanuit kunnen gaan dat de moeilijkheid equivalent is met deze van NPV berekeningen. De aangeboden antwoorden door ROA benaderen echter veel beter real-life situaties en zijn veel ruimer toepasbaar. Ze zijn niet alleen veel nauwkeuriger dan Black en Scholes, maar ze geven eveneens aan wanneer de actie te ondernemen. De prijs (hiermee wordt de switchingkost bedoeld) bepaald de optimale switch tussen verscheidene operatiewijzen. Nogmaals herhalen we dat het finale resultaat niet alleen de correcte waardering van het project inclusief flexibiliteit omvat, maar ook een optimaal voorwaardelijk plan voor het uitvoeren van de beschikbare opties. Dit project levert een interessant inzicht in het waarom van het dikwijls niet Voorstelling projecten 83 optimaal lijken van gedrag. Waarom blijven bijvoorbeeld ondernemingen actief op buitenlandse markten, zelfs als ze geld verliezen, of waarom switchen ze niet naar alternatieve aanbieders als deze over een betere kwaliteit en/of prijzen beschikken. De verklaring vormt de aanwezigheid van hoge switching kosten. Wanneer het management geconfronteerd wordt met verliezen van het voortzetten van de operaties versus de kost van sluiting, wordt de beslissing tot sluiting typisch te lang uitgesteld. Sluiting bezit namelijk een sterke negatieve bijklank. 2.2.7 Project 7: zesfasig project/Expected Net Present Value methode. Farmaceutische en biotechnologische bedrijven introduceren geregeld nieuwe producten. Dit is noodzakelijk aangezien er harde concurrentie heerst met betrekking tot hun huidige producten. Door de introductie van nieuwe producten, kunnen de ondernemingen munt slaan uit een nieuwe groeiopportuniteit en tijdelijk over een concurrentievoordeel beschikken. De uiteenzetting van dit project is gebaseerd op een Master Thesis: “Real Options approach to R&D project valuation”, 2002, geschreven door Borissiouk en Peli. Zij hebben een gevallenstudie bij Serono International S.A. volledig uitgewerkt. Deze gevallenstudie omvat echter 90 pagina’s en de berekeningen zijn zeer complex. We hebben de projectparameters dan ook aangepast om op die manier een bruikbare toepassing te verkrijgen. Dit project behandelt de ontwikkeling van een geneesmiddel in zes fasen. Het aantal fasen kan gemakkelijk uitgebreid/beperkt worden. DataX is weliswaar geen farmaceutisch bedrijf, maar volgt hetzelfde proces bij de ontwikkeling van een nieuw product. De kansen op slagen in de verschillende fasen zijn echter dikwijls een stuk groter; de winsten, omwille van het beperkter risico, veelal beperkter. Het project baseert zich op de Expected (verwachte) Net Present Value (ENPV), wat een soort van decision tree model is. De technologische onzekerheid wordt weerspiegeld onder de vorm van de waarschijnlijkheden van slagen/falen in elke R&D fase De parameters van dit fictieve project zijn gebaseerd op een project van de biotechnologische onderneming Serono International S.A. Deze parameterwaarden hebben we enigszins aangepast om te passen binnen het projectkader van DataX. Vóór de berekeningen te starten, is het noodzakelijk de structuur van de productontwikkeling en het marketingproces in detail te bekijken en te begrijpen. Vervolgens kunnen de types Reële Opties, ingebouwd in het project, gedetermineerd worden. De ontwikkeling van het geneesmiddel in deze toepassing kent 6 opeenvolgende stadia (Kellogg en Charnes, 2000): Voorstelling projecten 84 1. De ontdekking en preklinisch onderzoek: Begrijpen van het moleculaire mechanisme en dierenproeven. 2. Fase I klinische studie (2 jaar): Een test op 20 tot 80 gezonde vrijwilligers. 3. Fase II klinische studie (2 jaar): Een test op 100 tot 300 zieke patiënten. 4. Fase III klinische studie (2 jaar): Een test op 1000 tot 3000 zieke patiënten. Dit is het belangrijkste en duurste deel van het proces. 5. Regulering(1 jaar): Goedkeuring van de FDA37 krijgen. 6. Commercialisering: Marktintroductie. Het project is drie jaar geleden van start gegaan. Het heeft de preklinische fase en fase I van het R&D proces reeds doorlopen en is nu aan het wachten op de beslissing om verder te gaan met de klinische fase II of stopgezet te worden. De verdere ontwikkeling van het project wordt gepland in overeenstemming met het tijdsschema weergegeven in de volgende tabel 7.1: Tabel 7.1. Tijdsschema en waarschijnlijkheid van succes van het project. Fase Startdatum Duur (jaren) Kans op succes38 II 2004 2 66% III 2006 2 50% Goedkeuring 2008 1 90% Launch 2009 Bron: Borissiouk en Peli, 2002, blz. 11. Zoals gebruikelijk wordt ook ditmaal eerst de Netto Actuele Waarde van het project berekend. Tabel 7.2 bevat de inkomensstaten en vrije cashflowberekeningen die de NPV en de ENPV van het project opleveren. De jaarlijkse schattingen strekken zich uit over een periode van 15 jaar. Tabel 7.2. Berekening van de Verwachte Netto Actuele Waarde van het project. period 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 End of year 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 Income Statement 37 In Amerika wordt de goedkeuring verkregen door de ‘Food and Drug Administration’ (FDA). In Europa vervult de ‘European Medical Evaluation Agency’ deze functionaliteit. 38 De waarschijnlijkheden van technologisch succes van het project zijn gedetermineerd op basis van de gemiddelde cijfers in de biotechnologie industrie en aangepast door klinische experten. Voorstelling projecten 85 Revenue 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 35.7 97.9 160.1 186.5 189.2 189.2 163.6 138.0 112.5 86.9 Direct Cost 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.8 2.3 3.7 4.3 4.4 4.4 3.8 3.2 2.6 2.0 Gross Margin 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 34.9 95.6 156.3 182.2 184.8 184.8 159.8 134.8 109.8 84.8 Operating Expenses 2.6 2.6 16.5 16.5 2.3 4.0 4.0 34.5 56.0 56.8 56.8 49.1 41.4 33.7 26.1 Marketing Launch costs 0.0 0.0 0.0 0.0 7.1 12.6 12.6 5.5 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 Sale force costs 0.0 0.0 0.0 0.0 33.3 33.3 33.3 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 Depreciation 0.0 0.0 0.2 0.4 0.6 0.6 0.6 0.4 0.2 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 20% 20% 20% 20% 20% Depreciation Schedule (reversed) Net Income Before Taxes -2.6 -2.6 -16.7 -16.9 -43.3 -15.6 45.1 116.0 126.0 128.0 128.0 110.7 93.4 76.1 58.8 Provisions for Taxes -0.6 -0.6 -3.8 -3.9 -0.7 7.0 20.9 27.9 29.0 29.4 29.4 25.5 21.5 17.5 13.5 New Provisions for Taxes -0.6 -0.6 -3.8 -3.9 -10.0 -3.6 10.4 26.7 29.0 29.4 29.4 25.5 21.5 17.5 13.5 Net Income After Taxes -2.0 -2.0 -12.8 -13.0 -33.3 -12.0 34.7 89.3 97.1 98.6 98.6 85.3 71.9 58.6 45.3 Cash Flow Net Income After Tax -2.0 -2.0 -12.8 -13.0 -33.3 -12.0 34.7 89.3 97.1 98.6 98.6 85.3 71.9 58.6 45.3 Depreciation 0.0 0.0 0.2 0.4 0.6 0.6 0.6 0.4 0.2 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 -3.8 Increases in Working Capital 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 5.4 9.3 9.3 4.0 0.4 0.0 -3.8 -3.8 -3.8 Working Capital 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 5.4 14.7 24.0 28.0 28.4 28.4 24.5 20.7 16.9 13.0 Capital Investment 0.0 0.0 0.9 0.9 0.9 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 Net Cash Flow -2.0 -2.0 -13.6 -13.6 -33.7 -16.8 26.0 80.4 93.3 98.2 98.6 89.1 75.8 62.4 49.1 Incremental NPV 168.1 188.6 211.4 248.2 289.1 354.6 410.4 429.6 396.5 346.8 286.8 219.8 154.8 96.1 44.2 Net Cash Flow -2.0 -2.0 -13.6 -13.6 -33.7 -16.8 26.0 80.4 93.3 98.2 98.6 89.1 75.8 62.4 49.1 Terminal value 233.8 Discount factor 0.901 0.812 0.731 0.659 0.593 0.535 0.482 0.434 0.391 0.352 0.317 0.286 0.258 0.232 0.209 0.188 NPVs yearly -1.79 -1.62 -9.94 -8.93 -20 -9 12.5 34.88 36.46 34.58 31.28 25.47 19.51 14.48 10.26 44.03 Total NPV 212.2 Technical Probabilities 100% 100% 66% 100% 50% 90% Cumulative 100% 100% 66% 66% 33% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% 30% ENPVs yearly -1.8 -1.6 -6.6 -5.9 -6.6 -2.7 3.7 10.4 10.8 10.3 9.3 7.6 5.8 4.3 3.0 13.1 Total ENPV 53.1 Technical Probability Bron: Borissiouk en Peli, 2002, blz. 12. De opbrengsten worden berekend op basis van de verwachte prijs en volume voorspellingen voor alle markten. De kosten van verkochte producten worden afgetrokken, wat resulteert in de brutomarges (gross margins). Vervolgens wordt het netto inkomen vóór belastingen verkregen door van de brutomarge de afschrijving en een aantal voorname kosten af te trekken. Passen we een belastingsvoet van 23% toe, dan resulteert dit in het netto inkomen na belastingen. Uiteindelijk worden de netto cashflows berekend door de afschrijving, die geen kaskost vormen, terug op te tellen, de jaarlijkse kapitaalkosten af te trekken en aanpassing voor de veranderingen in ‘working capital’ in rekening te brengen. Om rekening te houden met de cashflows voortgebracht na 2016 tot het einde van het leven van het project, wordt de Terminal Value (TV) berekend. Deze komt op €233.8. Voor de berekening verwijzen we naar de literatuur. De gewogen gemiddelde kapitaalkost bedraagt 11%. Na het verdisconteren van de vrije cashflows verkrijgen we een totale Actuele Waarde van €212.2 miljoen. Dit is de NPV van het project bij het begin van 2002. Voorstelling projecten 86 Het project kan deze €212.2 opbrengen, maar enkel als alle klinische studies met een waarschijnlijkheid van 100% succesvol zouden zijn. De geschatte technologische waarschijnlijkheden van succes zijn echter 66% voor fase II, 50% voor fase III, en 90% voor de goedkeuringsfase (zie tabel 6.1). De NPV moet dus gecorrigeerd worden voor deze corresponderende technologische waarschijnlijkheden geassocieerd aan de verschillende R&D fases. Dit resulteert in een waarde van €53.1 miljoen, die de verwachte NPV (ENPV) van het project is bij het begin van 2002. De ENPV analyse vormt op zich een goede verfijning van de traditionele NPV analyse, maar heeft nog steeds een tweetal zwakheden, namelijk dat de methode gebruik maakt van een constante risicoaangepaste discontovoet, weergegeven door de kapitaalkost, en dat het wel rekening houdt met de gevolgen van technologische onzekerheid, maar de impact van economische onzekerheid negeert. Het project kan gemodelleerd worden als een reeks van samengestelde opties weergegeven door een reeks van ‘learning investments’ en stopzettingsopties. Om het project tot een goed einde te brengen, moet DataX vier investeringsbeslissingen overwegen (figuur 7.1): 1. Investering om de klinische fase II te starten (begin 2004) - Eerste optie. 2. Investering om de klinische fase III te starten (begin 2006) - Tweede optie. 3. Investering om de goedkeuring aan te vragen (begin 2008) – Derde optie. 4. Uitgaven om het goedgekeurde geneesmiddel op de markt te brengen (begin 2009) – vierde optie. Voorstelling projecten 87 Figuur 7.1. Structuur van de samengestelde optie. GO S GO S S GO GO Stop Stop Stop Project Stop F F F Fase II Fase III Goedkeuring Lancering Begin van het jaar 2004 2006 2008 Uitoefenprijs Ifase II = €3.77 Ifase III = €25.80 Igoedkeuring = €1.34 Ilancering = €278 PV2006 PV2008 Onderliggend Actief PV2004 2009 PV2009 Bron: Borissiouk en Peli, 2002, blz. 24. DataX zal telkens wanneer een fase van het project voltooid is en de resultaten bekend zijn, beslissen te investeren in de volgende fase (Go) of het project stop te zetten (Stop). De ENPV past de cashflows aan voor de corresponderende technologische waarschijnlijkheden. Het houdt echter geen rekening met de mogelijkheid dat de projectwaarde niet alleen naar nul kan gaan door technologisch risico, maar evenzeer door marktrisico. Om die reden kan het project nog altijd stopgezet worden na de klinische fasen, dit omdat de markt ongunstig evolueert. De reëleoptiebenadering houdt hier expliciet rekening mee. De vier discrete beslissingen die DataX aanschouwt gedurende de ontwikkeling van het geneesmiddel worden voorgesteld als vier discrete opties in de reële-optieanalyse. Deze vier opties vormen samen het samengestelde optiemodel. Het project heeft reeds de preklinische fase en fase I doorlopen en wacht voor het ogenblik op de start van fase II. Dit betekent dat DataX vandaag het recht, de optie, heeft te investeren in fase II (Go) of het project stop te zetten (Stop) na fase I. DataX verkreeg deze optie op het ogenblik dat ze investeerde in de klinische fase I. De optie vervalt vanaf DataX de investeringsbeslissing uitoefent met betrekking tot fase II. Een start van fase II vereist echter een investeringskost (Ifase II) die in feite de uitoefenprijs van de eerste optie is. Als DataX beslist te investeren in fase II, verwerft het automatisch een volgende optie, namelijk de optie tot het starten van fase III. Dezelfde redenering kan gevolgd worden voor de andere opties. DataX zal beslissen het geneesmiddel op de markt te brengen wanneer het enerzijds een goedkeuring verkregen heeft door de FDA, en wanneer anderzijds de oplossing van de Voorstelling projecten 88 economische onzekerheid voordelig is39. Het geneesmiddel zal enkel op de markt gebracht worden als de waarde van de cashflows van het project in 2009 de investeringskosten van deze fase (Ilancering) overschrijdt. Wordt er overgegaan tot marktintroductie, dan zal DataX significante marketingkosten moeten ondergaan. De uitoefenprijs Ilancering van de lanceringsoptie wordt dus benaderd door de Actuele Waarde van alle marketingkosten in 2009. Belangrijk is dat, wanneer deze laatste optie uitgeoefend is, alle cashflows voortgebracht door de verkoop van het geneesmiddel verkregen worden. Vandaar dat het onderliggend actief van de vierde optie overeenkomt met de waarde die voortgebracht kan worden door de commercialisering van het geneesmiddel. We zien dat door te investeren in elke fase, DataX in ruil een optie verkrijgt op de volgende fase. Dit is de reden waarom het ontwikkelings- en marketingproces van het geneesmiddel moet gemodelleerd worden als een samengestelde optie. Elk investeringsstadium vormt de uitoefenprijs van één van de vier opties. Bovendien is het de prijs van de ‘volgende’ optie. In overeenstemming met deze opbouw wordt de ‘volgende’ optie automatisch verworven wanneer de ‘vorige’ optie uitgeoefend is. Voor de berekening van de reële optiewaarde, zullen we ditmaal het risiconeutrale concept toepassen. De fundamentele veronderstelling van dit concept is dat een niet-verhandeld project dezelfde waarde moet hebben als wanneer het wel verhandeld zou worden. Mocht dit niet het geval zijn, dan zou er een arbitragewinst kunnen gemaakt worden zonder het lopen van enig risico. Op basis van sectorgegevens wordt de jaarlijkse standaarddeviatie van de returns van het project σ = 49.17% verondersteld. Om de op- en neerwaartste factoren, u en d, te berekenen, wordt gebruik gemaakt van σ: u = e +σ T n = 1.6351 d = 1 / u = e −σ T n = 0.6116 T: leven van de samengestelde optie (vijf jaren) n: aantal perioden (vijf jaren) Er wordt verondersteld dat de jaarlijkse standaarddeviatie van de return van het project constant blijft over het leven van de samengestelde opties. Deze veronderstelling laat toe dezelfde ‘up’ en ‘down’ factoren te gebruiken over de verschillende perioden. In de volgende tabel, tabel 7.3, wordt de Bruto Actuele Waarde van het project berekend. Om deze waarde te verkrijgen worden de investeringskosten van elk stadia opnieuw toegevoegd aangezien ze later opnieuw zullen afgetrokken worden als de uitoefenprijzen in de reële optieberekening. We vinden een totale Actuele Waarde in 2002 van €400.4 miljoen. 39 Hiermee wordt een positieve NPV van het project bedoeld op het ogenblik van de lancering. Voorstelling projecten 89 Tabel 7.3. Berekening van de Bruto Actuele Waarde van het project. period 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 End of year 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 Income Statement Revenue 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 35.7 97.9 160.1 186.5 189.2 189.2 163.6 138.0 112.5 86.9 Direct Cost 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.8 2.3 3.7 4.3 4.4 4.4 3.8 3.2 2.6 2.0 Gross Margin 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 34.9 95.6 156.3 182.2 184.8 184.8 159.8 134.8 109.8 84.8 Operating Expenses 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 Marketing Launch costs 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 Sale force costs 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 Depreciation 0.0 0.0 0.2 0.4 0.6 0.6 0.6 0.4 0.2 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 20% 20% 20% 20% 20% Depreciation Schedule Net Income Before Taxes 0.0 0.0 -0.2 -0.4 -0.6 34.3 95.0 156.0 182.0 184.8 184.8 159.8 134.8 109.8 84.8 Provisions for Taxes -0.6 -0.6 -3.8 -3.9 -0.7 7.0 20.9 27.9 29.0 29.4 29.4 25.5 21.5 17.5 13.5 New Provisions for Taxes 0.0 0.0 0.0 -0.1 -0.1 7.9 21.9 35.9 41.9 42.5 42.5 36.8 31.0 25.3 19.5 Net Income After Taxes 0.0 0.0 -0.1 -0.3 -0.4 26.4 73.2 120.1 140.1 142.3 142.3 123.1 103.8 84.6 65.3 Cash flow Net Income After Tax 0.0 0.0 -0.1 -0.3 -0.4 26.4 73.2 120.1 140.1 142.3 142.3 123.1 103.8 84.6 65.3 Depreciation 0.0 0.0 0.2 0.4 0.6 0.6 0.6 0.4 0.2 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 -3.8 Increases in Working Capital 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 5.4 9.3 9.3 4.0 0.4 0.0 -3.8 -3.8 -3.8 Working Capital 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 5.4 14.7 24.0 28.0 28.4 28.4 24.5 20.7 16.9 13.0 Capital Investment 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 Net Cash Flow 0.0 0.0 0.0 0.1 0.1 21.6 64.4 111.1 136.4 141.9 142.3 126.9 107.7 88.4 69.2 Incremental GPV 338.4 375.6 416.9 462.7 513.5 569.9 610.9 613.7 570.1 496.5 409.2 311.9 219.3 135.8 62.3 Free Cash Flow 0.0 0.0 0.0 0.1 0.1 21.6 64.4 111.1 136.4 141.9 142.3 126.9 107.7 88.4 69.2 Terminal value 329.4 Discount factor WACC 0.901 0.812 0.731 0.659 0.593 0.535 0.482 0.434 0.391 0.352 0.317 0.286 0.258 0.232 0.209 0.188 PV2002 yearly 0 0 0.031 0.057 0.076 11.56 31.03 48.22 53.31 49.97 45.15 36.27 27.72 20.51 14.46 62.02 Total PV 2002 400.4 Bron: Borissiouk en Peli, 2002, blz. 41. In tabel 7.4 wordt de event tree van de Bruto Actuele Waarde van het project weergegeven. Tabel 7.4. Event tree van de Bruto Actuele Projectwaarde. R&D fase II II III III Goedkeuring Lancering Begin van jaar 2002 2003 2004 2005 2006 2007 400.4 654.7 1070.5 1750.3 2862.0 4679.7 244.9 400.4 654.7 1070.5 1750.3 149.8 244.9 400.4 654.7 91.6 149.8 244.9 56.0 91.6 34.3 Bron: Borissiouk &Peli, 2002, blz. 57. De event tree wordt door een rotatie van 45° weergegeven in een diagonale matrix. Deze voorstellingsvorm is equivalent aan een boomdiagram. We hebben deze vorm echter verkozen Voorstelling projecten 90 omwille van de zes verschillende stadia. Het gebruik van een boomdiagram zou een te brede waaier vormen. In 2009 zijn er zes mogelijke uitkomsten voor de projectwaarde. Deze dienen vervolgens als inputdata voor de decision tree. Er wordt verondersteld dat een deel van de lanceringskosten, die 80% van de totale marketingkosten uitmaken, stochastisch zijn, dit in tegenstelling tot de andere investeringen. Op basis van een volatiliteitswaarde van 47.33% worden de ‘up’ en ‘down’ factoren berekend, namelijk u = 1.6053 en d = 0.6229; vervolgens wordt een event tree van het variabele deel van de marketingkosten opgebouwd (zie tabel 7.5). Tabel 7.5. Event tree van de variabele marketingkosten van het project. R&D fase II II III III Goedkeuring Lancering Begin van jaar 2004 2005 2006 2007 2008 2009 69.4 111.4 178.8 287.0 460.7 739.6 43.2 69.4 111.4 178.8 287.0 26.9 43.2 69.4 111.4 16.8 26.9 43.2 10.4 16.8 6.5 Bron: Borissiouk en Peli, 2002, blz. 58. Waarden van alle uitoefenprijzen (dit betekent deterministisch en stochastisch) worden afgebeeld in tabel 7.6. Om de waarden van de laatste kolom te vinden, wordt aan het stochastische deel van de lanceringskosten het deterministische deel toegevoegd, namelijk €115.2. De overige waarden vinden we terug in figuur 7.1. Tabel 7.6. Uitoefenprijzen van de samengestelde optiewaarde van het project. ‘Gefaseerde’ Investering Begin van jaar Fase II Fase III Goedkeuring Lancering 2004 2005 2006 2007 2008 2009 3.77 0 25.80 0 1.34 854.84 402.25 226.62 158.47 132.02 121.76 Bron: Borissiouk en Peli, 2002, blz. 58. Voorstelling projecten 91 De beslissingsboom van het project wordt weergegeven in tabel 7.7. Deze beslissingsboom integreert de optimale beslissingen die DataX zal maken voor elke periode en in elk punt. De waarde in elk punt is afhankelijk van: 1. De toestandsstaat (waarbij up en down gedreven wordt door economische onzekerheid). 2. De ‘gefaseerde’ investering. 3. De waarschijnlijkheid van het R&D succes (technologische waarschijnlijkheid) Tabel 7.7. Optiewaarde van het project. Optie Fase II Fase III Goedkeuring Lancering Begin van jaar 2004 2005 2006 2007 2008 2009 55.1 117.0 329.8 611.2 2062.03 3824.86 21.2 79.9 196.3 702.1 1348.05 0.0 47.9 197.0 428.08 6.0 29.9 86.43 0.00 0.00 0.00 Bron: Borissiouk en Peli, 2002, blz. 59. De berekening start op het einde van het boomdiagram met de berekening van de payoffs (MAX2009) die de laatste kolom van tabel 7.7 uitmaken. Deze payoffs worden verkregen door van de bruto actuele projectwaarde in 2009 (V2009) (laatste kolom van tabel 7.4) de Actuele Waarde in 2009 van de lanceringskosten (laatste kolom van tabel 7.6) af te trekken. De reden van deze vermindering is dat de Netto Actuele Waarde van de toekomstige cash inflows enkel kan verkregen worden door deze lanceringskosten te betalen. De laatste kolom van tabel 7.7 wordt dus gegeven door: V2009 – Ilancering = NV2009 Blijken deze netto waarden voor sommige punten echter negatief te zijn dan heeft DataX het recht de lanceringsoptie onuitgeoefend te laten. Dit kan het geval zijn wanneer bijvoorbeeld de markt ongunstig evolueert. De stopzetting van het project bespaart DataX de latere kosten tot marktintroductie. In bovenstaande tabel zijn de payoffs gedefinieerd als MAX(NV2009; 0). Deze MAX2009 waarden dienen vervolgens als onderliggende waarden van de derde optie, die de optie tot het aanvragen van de goedkeuring is. We maken gebruik van de risk-neutral probability benadering om de optiewaarden van de andere opties te berekenen. Voor elke node in de beslissingsboom berekenen we de volgende vier stappen. Zo komen we tot het eindresultaat. Voorstelling projecten 1. 92 Eerst berekenen we de risico-neutrale waarschijnlijkheden van de op- en neerwaartse beweging. De risicovrije rente is 3.8% en de op- en neerwaartse bewegingen werden hierboven berekend. p= (1 + r ) − d f u−d = 1.038 − 0.6116 = 0.4166 1.6351 1 – p = 0.5834 Door deze waarschijnlijkheden toe te passen op de MAX2009 waarden, en te verdisconteren tegen de risicovrije rente, verkrijgen we de verwachte optiewaarden voor 2008 ( EV2008): EV 2008 = p * MAX 2009 ,up + (1 − p ) * MAX 2009 , down 1 + rf Ter illustratie levert dit, toegepast op de meest gunstige node van 2008 (voorlaatste kolom bovenaan): EV2008 = 2. 0.42 * 3824.86 + 0.58 *1348.05 1 + 0.038 Er is echter slechts een waarschijnlijkheid van 90% (zie tabel 7.1) dat het project zal goedgekeurd worden. De EV2008 waarden moeten dus aangepast worden voor deze technologische waarschijnlijkheid: techn EV2008 = EV2008 * probgoedkeuring 3. techn Om deze aangepaste verwachte waarden ( EV2008 ) na de goedkeuringsprocedure te verkrijgen, is het nodig dat DataX Igoedkeuring = €1.34 spendeert (zie tabel 7.6). Dus om de verwachte netto waarden te vinden, wordt de resulterende waarde verminderd met de investering vereist voor de goedkeuring: techn techn ENV 2008 = EV2008 − I goedkeurin g 4. Uiteindelijk passen we de optimalisatievoorwaarde toe: ( techn techn MAX 2008 = ENV2008 ;0 ) Voor het meest gunstige punt van 2008: techn MAX 2008 = (2062.15;0 ) = 2062.15 Voorstelling projecten 93 Ö De voorgaande vier stapjes plaatsen we vervolgens voor alle duidelijkheid in één compacte vergelijking: ⎧⎛ p * MAX 2009up + (1 − p ) * MAX 2009 down ⎞ ⎫⎪ techn ⎪⎜ * probgoedkeuring − I goedkeuring ⎟;0⎬ MAX 2008 ⎨⎜ ⎟ ⎪ 1 + rf ⎪⎩⎝ ⎠ ⎭ Passen we deze vier-stappen methode toe op elk beslissingspunt, dan komen we uiteindelijk in het techn finale punt in 2004 terecht en we bekomen een waarde van MAX 2004 = €55.1 . Vergeet echter niet voor elk knooppunt de kans op slagen en de vereiste investering aan te passen. Deze waarde €55.1 bepaalt de Actuele Waarde van het project inclusief de waarde van de opties. De waarde van de flexibiliteit die de managers bezitten is €55.1 – €53.1 = €2. Uiteindelijke projectwaarde: Volgens NPV: €53.1 Volgens RO: €55.1 Dit uitgewerkte project behandelt de ontwikkeling van een geneesmiddel. Onze onderneming DataX is echter een ICT bedrijf, dus voor haar vormt dit niet onmiddellijk een potentieel project. Toch hebben we een dergelijke toepassing verwerkt in deze scriptie omwille van twee redenen. Enerzijds is het gevolgde pad bij de ontwikkeling en marktintroductie van een product gelijkaardig aan de bovenvermelde uiteenzetting van een geneesmiddel. In het geval van DataX betreft dit de productie van informatica-apparatuur. De kans op slagen is dikwijls hoger dan deze voor de farmaceuticasector, de winsten kunnen echter een stuk beperkter zijn, door bijvoorbeeld het bestaan van patenten op geneesmiddelen. Bovenstaand project omvat zes verschillende fasen. Dit kan eenvoudig uitgebreid/beperkt worden. Anderzijds is het zo dat Reële Opties sterk aan belang winnen in de farmaceutica. Het zou een misstap zijn dit niet te verwerken in onze scriptie. Belangrijk is ook de aandacht dat dit project vestigt op het verschil tussen enerzijds technologische onzekerheid, weerspiegeld in de waarschijnlijkheden van succes/faling, en anderzijds marktonzekerheid, weerspiegeld in de variatie van prijs/omzet. Bij de start van het project zullen beide bronnen aanwezig zijn. Na verloop van tijd zal echter de technologische onzekerheid gereduceerd worden tot nul; marktonzekerheid blijft op hetzelfde niveau. De hier gehanteerde ENPV methode vormt op zich een positieve verfijning van de NPV doordat ze rekening houdt met die eerste bron van onzekerheid. Marktonzekerheid blijft echter buiten beschouwing. Ook veronderstelt de methode onterecht een constante discontovoet. Het risico van het project wijzigt echter doorheen de tijd. Voorstelling projecten 94 Ter informatie vermelden we nog dat de samengestelde optie, eigen aan bovenstaand project, van het Europese type is en eveneens een regenboogoptie is. Haar waarde wordt immers gedreven door twee bronnen van onzekerheid (Copeland en Keenan, 1998). Het betreft dus een Europese samengestelde regenboogoptie. 2.2.8 Project 8: Werkwijze ingeval verscheidene bronnen van onzekerheid. DataX beschouwt een multistadia project met reële opties dat twee bronnen van onzekerheid ondervindt, namelijk product/markt onzekerheid en technologische onzekerheid. Het project wordt beschreven door Copeland en Antikarov40. De eerste bron van onzekerheid is gebaseerd op prijzen die vandaag gekend zijn, maar waarvan de verwachtingen meer diffuus worden doorheen de tijd41. Technologische onzekerheid wordt verondersteld onafhankelijk te zijn van marktvoorwaarden (en van tijdafhankelijkheden). Deze onzekerheid is nog steeds diffuus, maar wordt gereduceerd doorheen de tijd, naarmate verder onderzoek gedaan wordt (Pennings, 1998, blz. 13). Het is een “event-driven” proces, niet “timedriven” (Dias, 2002, blz. 15). De waarde van het project wordt berekend in twee stappen. Bij het vertrekpunt wordt enkel technologische onzekerheid beschouwd. Daarna wordt de optie uitgebreid tot een samengestelde regenboogoptie. Samengestelde optie met technologische onzekerheid DataX overweegt een investering in een R&D project dat bestaat uit een basisonderzoeksfase met een kost van €3 en, gebaseerd op ervaring, een kans van 20 procent op slagen heeft in de ontwikkelingsfase. De tweede fase kost €60 en zal in slechts 15 procent van de gevallen een uitstekend product voortbrengen waarvan de Actuele Waarde €600 zal zijn. In die tweede fase is er 25 procent kans dat er een middelmatig product ontwikkeld wordt met een Actuele Waarde van €40. Dit betekent dat er dus 60 procent kans is dat een product zal voortgebracht worden dat niet verhandelbaar is. Om het product op de markt te brengen, is een finale investering van €40 nodig, vereist om de fabriek te bouwen. De permanente cashflows stromen binnen vanaf het einde van de constructiefase van de fabriek (jaar 3) en worden verdisconteerd tegen de gewogen gemiddelde kapitaalkost van 10 %. De risicovrije rente bedraagt 5 %. 40 “Real Options: A practitioner’s guide”, 2001, Texere (New York), blz. 270-286. Hoe verder in de tijd, hoe meer onzekerheid met betrekking tot de variabelen, waaronder ondermeer de prijs. 41 Voorstelling projecten 95 Het NPV model eist dat er vooraf beslist moet worden of het project al dan niet volledig zal aangegaan worden. De NPV wordt als volgt berekend: ⎤ ⎡ ⎡ ⎛ 600 ⎞ ⎤ ⎡ ⎛ 40 ⎞ ⎤ ⎟ − 40 ⎥ + 0 . 25 ⎢ ⎜ ⎟ − 40 ⎥ + 0 . 60 ( − 40 ) ⎥ ⎢ 0 . 15 ⎢ ⎜ 1 . 05 1 . 05 ⎠ ⎠ ⎡ 0 ⎤ ⎣⎝ ⎦ ⎣⎝ ⎦ − 60 ⎥ ÷ 1 . 05 NPV = − 3 + 0 . 2 ⎢ − 60 ⎥ ÷ (1 . 05 ) + 0 . 8 ⎢ ⎥ ⎢ 1 . 05 ⎣ 1 . 05 ⎦ ⎥ ⎢ ⎦ ⎣ 0 . 8 ( − 60 ) ⎡ 55 . 24 ⎤ = − 3 + 0 .2 ⎢ − 60 ⎥ ÷ (1 . 05 ) + 1 . 05 ⎣ 1 . 05 ⎦ = − 3 − 1 . 408 − 45 . 71 = − 50 . 12 Het resultaat van de NPV analyse is alles behalve bevredigend en op basis van deze analyse zal er niet geïnvesteerd worden. Door de aanwezigheid van opties kan DataX echter haar voordeel halen uit het feit dat de investering van €60 op het einde van de eerste tijdsperiode en de investering van €40 op het einde van de tweede tijdsperiode kunnen vermeden worden als de resultaten van het basisonderzoek of de ontwikkelingsfase ongunstig zijn. Dit wordt geïllustreerd in de volgende figuur 8.1. Figuur 8.1. drie-stadia R&D project als samengestelde optie. D Uitstekend product €600 (€60/jaar cash) JA €40 investeren? 600 PV = − 40 = 531.43 1.05 €40 investeren? PV = 0.15 0.25 B 0.2 €3 investeren? Middelmatig product €40 (€4/jaar cash) ABANDON 40 − 40 = −1.90 1.05 0.60 A 0.8 C F €0 ABANDON Onderzoek €3 investeren? E €60 investeren? Geen product €0 Ontwikkeling €60 investeren? Bron: Copeland en Antikarov, 2001, blz. 271. . €0 ABANDON Constructie productieafdeling €40 investeren? Eerste cashflows Voorstelling projecten 96 Wanneer DataX de onderzoeks- en ontwikkelingsfase succesvol beëindigd heeft, moet ze beslissen of ze de €40 zal investeren om een nieuwe productieafdeling op te zetten. Dit is enkel een gerechtvaardigde investering als een uitstekend product wordt afgeleverd. In de andere gevallen moet het project stopgezet worden. Samengestelde regenboogoptie met twee gecorreleerde onzekerheden Tot nu toe beschouwden we enkel technologische onzekerheid. Het project gaat echter ook gepaard met product/marktonzekerheid. Dit compliceert de berekening van de projectwaarde. Deze bron van onzekerheid is gecorreleerd met de markt, wat betekent dat de cashflows niet kunnen verdisconteerd worden tegen de risicovrije rente. Hoewel de marketingdepartementen van de onderneming geloven dat een uitstekend product €600 zal waard zijn, en een middelmatig product €40, weten ze dat hun schattingen beïnvloedt worden door product/markt onzekerheid. Is het product uitstekend, dan zullen de permanente cashflows jaarlijks €60 bedragen42. Een middelmatig product genereert jaarlijks permanente cashflows van €4. Deze schattingen, gemaakt op ogenblik t0, kunnen op en neer fluctueren met 20 procent per jaar. De volgende twee figuren tonen de afzonderlijke event trees voor elk type van onzekerheid. Figuur 8.2. Event tree voor technologische onzekerheid. Uitstekend product (600) 0.15 0.25 Middelmatig product (40) succes 0.2 0.60 Geen product (0) 0.8 faling Onderzoek €3 investeren? Ontwikkeling €60 investeren? €40 investeren? Bron: Copeland en Antikarov, 2001, blz. 275. 42 Wat globaal een Actuele Waarde van €600 voortbrengt. Voorstelling projecten 97 Figuur 8.3. Event tree voor product/markt onzekerheid. Uitstekend product (1.2)²600 = 864 1.2(600) = 720 600 (1.2)(0.833)600 =600 0.833(600) = 500 (0.833)²600 = 417 Middelmatig product (1.2)²40 = 57.6 1.2(40) = 48 40 (1.2)(0.833)40 = 40 0.833(40) = 33.33 (0.833)²40 = 27.8 Bron: eigen werk. In figuur 8.2 wordt de technologische onzekerheid afgebeeld. De onderzoeksfase wordt verwacht te eindigen met succes in 20 procent van de gevallen en met faling in 80 procent van de gevallen. Gegeven een succes in de onderzoeksfase, is er een kans van15 procent dat de ontwikkelingsfase een uitstekend product zal voortbrengen dat €600 waard is, een kans van 25 procent dat het resultaat een middelmatig product zal zijn van €40, en een kans van 60 procent dat geen product zal voortgebracht worden. Aangezien technologische onzekerheid onafhankelijk is van de markt, kunnen de verwachte waarden verdisconteerd worden tegen de risicovrije rente. De tweede onzekerheid vormt de product/markt onzekerheid. De verwachte waarde van de cashflows kan elk jaar met 20 procent omhoog of omlaag gaan. Dit wordt geïllustreerd in figuur 8.3. Hierbij merken we op dat de resultaten afhankelijk zijn van het feit of het project een uitstekend of middelmatig product voortbrengt. Daar de product/marktonzekerheid gecorreleerd is met de markt, worden de onzekere resultaten gewaardeerd met behulp van een replicating portfolio (de risiconeutrale benadering levert hetzelfde resultaat). Blijkt het product uitstekend, en zijn de wijzigingen in de waarde van het product gunstig voor twee opeenvolgende jaren, dan zal de waarde van het product €864 zijn. Is het een middelmatig product, dan zal de waarde onder dezelfde voorwaarden €57.6 zijn. Voorstelling projecten 98 Het project inclusief flexibiliteit wordt gewaardeerd in de volgende figuur. Met een minimaal verlies aan nauwkeurigheid, wordt de onzekerheid gemodelleerd door product/markt onzekerheid te laten afwisselen met technologische onzekerheid. De quadranominale benadering vormt een meer precieze oplossingsmethodologie. Omwille van de complexiteit hebben we deze achterwege gelaten. Figuur 8.4. R&D project als een samengestelde regenboogoptie (ongecorreleerde onzekerheden). Uitstekend PV = 864 Invest €40 .15 PV = €864 als uitstekend = €48 als middelmatig = €0 als geen product .25 A NPV = €125 Middelmatig PV = 58 Invest €40 .60 Geen product PV = €720 als uitstekend = €48 als middelmatig = €0 als geen product .2 G .8 NPV = €8.18 €3 investern? Succes E €60 investeren? JA, NPV = €41.92 PV = €600 als uitstekend = €40 als middelmatig = €0 als geen product Faling ABANDON B/C I .15 Uitstekend PV = 600 Invest €40 .25 Middelmatig .60 Geen product NPV = €82 JA, NPV = €1.86 PV = €500 als uitstekend = €33 als middelmatig = €0 als geen product Succes F €60 investeren? JA, NPV = €7.44 .2 H .8 NPV = €1.45 PV = €417 als uitstekend = €28 als middelmatig = €0 als geen product Faling ABANDON D NPV = €55 .15 Uitstekend PV = 417 Invest €40 .25 Middelmatig .60 Geen product Methode Produkt/markt Technologisch Produkt/markt Technologische Replicating Portfolio Verdisconteren tegen rf Replicating Portfolio Verdisconteren tegen rf Onzekerheid Research fase €3 investeren? Jaar 0 Verdisconteren tegen WACC Development fase €60 investeren? Jaar 1 Productie €40 investeren? Jaar 2 Bron: Copeland en Antikarov, 2001, blz. 277. . In de punten A, B, C, en D, op het einde van het tweede jaar, is de technologische onzekerheid opgelost. Op dat ogenblik, moet de beslissingsnemer nogmaals de volgende keuze maken: zal hij een additionele €40 investeren om tot productie over te gaan, of zal hij het project stopzetten? De technologische onzekerheid is onafhankelijk van de markt. Om die reden wordt de Netto Actuele Waarde gevonden door de verwachte waarde te verdisconteren tegen de halfjaarlijkse risicovrije rente, vermindert met de investeringskost (de uitoefenprijs van de reële optie). In punt D heeft een negatieve ontwikkeling van de markt de waarde van het project tweemaal naar omlaag getrokken. Blijkt de ontwikkelingsfase een succes te zijn en brengt ze een uitstekend Voorstelling projecten 99 product voort, dan zal haar waarde €417 zijn. Een middelmatig product resulteert in een €27.78 waarde. Deze kennis beïnvloedt de investeringsbeslissing. DataX zal onder die omstandigheden enkel de €40 investeren als het technologische resultaat een uitstekend product blijkt te zijn. De Netto Actuele Waarde in punt D wordt berekend door het verdisconteren van de verwachte cashflows, gegeven de optimale investeringsbeslissing, tegen de halfjaarlijkse risicovrije rente: NPV ( puntD ) = 0 . 15 ( 417 − 40 ) + 0 .25 ( 0 ) + 0 . 60 ( 0 ) = 55 .17 1 .025 Voor beslissingspunten A, B, en C geldt dezelfde logica. Werken we achterwaarts doorheen het diagram, dan focussen we ons vervolgens op de punten E en F. Aangezien product/markt onzekerheid gecorreleerd is met de markt, kunnen de verwachte cashflows niet eenvoudigweg verdisconteerd worden tegen de risicovrije rente. We gebruiken de replicating portfolio benadering (hetzelfde resultaat wordt bekomen met de risk-neutral probability benadering). Ter illustratie wordt de projectwaarde voor punt F berekend. De end-of-period payoffs zijn €82 in de up toestand en €55 in de down toestand. De beginwaarde van het onderliggende actief vormt simpelweg het verwachte technologische resultaat van de onderzoeksfase (dit is 0.15(€500) + 0.25(€33) = €83.33. De end-of-period waarde van het onderliggende in de up (down) state, uV (dV), is het verwachte resultaat, gegeven een (on)gunstige ontwikkeling van de product/marktomgeving: uV = 0.15(€600) + 0.25(€40) + 0.60(€0) = €100 dV = 0.15(€417) + 0.25(€28) + 0.60(0) = €69.55 Gebruik makend van deze resultaten, kan als volgt een replicating portfolio gevormd worden voor de up en down toestanden (herinner dat de risicovrije rente 1.025 is op zes maanden): 100m + 1.025B = 81.95 69.55m + 1.025B = 55.17 Ö m = 0.8795 en B = - 5.8512 Ö Waarde = mV +B = 0.8795(€83.33) – 5.8512 = 67.44 Voorstelling projecten 100 De berekende projectwaarde in punt F, €67.4, rechtvaardigt de investering van €60. De ontwikkelingsfase wordt verdergezet. De NPV in punt F is dus €7.4 miljoen. Idem vinden we voor punt E een NPV van €41.9243. Door deze procedure van het disconteren van verwachte waarden tegen de risicovrije rente (technologische onzekerheid), te herhalen, afwisselend met de replicating portfolio benadering ( voor product/marktonzekerheid), werken we achterwaarts doorheen de boom. Voor punt G vinden we: 41.92 * 0.2 + 0 * 0.8 = €8.18 1.025 Dezelfde berekening geldt voor punt H. We vinden een NPV van €1.45. Uiteindelijk vinden we, opnieuw via de replicating portfolio, dat, na het uitgeven van €3 om de onderzoeksfase te starten, de finale geschatte Netto Actuele Waarde €1.85 is. Deze benadering is betrekkelijk duidelijk en eenvoudig, toch ietwat ruw. De quadranominale methode laat toe de onzekerheden simultaan op te lossen. Uiteindelijke projectwaarde: Volgens NPV: - €50.12 Volgens RO: €1.85 De voornaamste bronnen van onzekerheid voor een ondernemer zijn gerelateerd aan technologie, wijzigingen van wettelijke voorschriften, stappen van de concurrentie, marktontwikkelingen, consumentenvertrouwen, etc. Deze toepassing gaat uit van twee bronnen van onzekerheid, namelijk technologische en marktonzekerheid. Beide bronnen mogen ruim geïnterpreteerd worden zodat elke onzekerheid vervat zit in een bepaalde bron. De eerst vermelde bron van onzekerheid, namelijk technologische, wijst op het feit dat een fase/investering een bepaalde kans op slagen/faling heeft. Het is niet 100% zeker dat het gewenste resultaat zal bereikt worden. Deze onzekerheid wordt opgelost naarmate er nieuwe informatie vrijgegeven wordt. Om die reden kan de huidige event tree van het project asymmetrisch zijn. Een voorbeeld hiervan vormt de onzekerheid betreffende een FDA goedkeuring van een geneesmiddel. Wanneer het resultaat aangekondigd wordt, beweegt de projectwaarde hevig; opwaarts als het drug goedgekeurd wordt, volledig naar nul als de goedkeuring geweigerd wordt. Marktonzekerheid daarentegen betreft de meer economische omgeving. Producenten zijn 43 Beide waarden zijn licht verschillend van de resultaten van Copeland & Antikarov. We veronderstellen dat dit te wijten is aan afronding. Voorstelling projecten 101 niet zeker van de uiteindelijke prijs/omzet die verkregen zal worden. De verwachte opbrengsten worden geschat op ogeblik t0. De marktonzekerheid wordt geïncorporeerd door te veronderstellen dat de geschatte opbrengsten in elke periode kunnen toenemen of afnemen met een bepaalde factor. In deze reële optiesituatie is het wenselijk één bron van onzekerheid af te zonderen van de andere bron. Beslissingsmakers kunnen dit verkiezen aangezien technologische onzekerheid discontinu in de tijd opgelost wordt. De eerste stap in het bepalen van de projectwaarde bestaat dus uit het beschouwen van één enkele bron van onzekerheid, de technologische onzekerheid. Deze is onafhankelijk van de economische toestand. Om die reden is de bepaling vrij gemakkelijk aangezien de verwachte opbrengsten kunnen verdisconteerd worden tegen de risicovrije rente. In de tweede stap wordt de tweede bron van onzekerheid, de product/markt onzekerheid, geïntroduceerd. Deze is gecorreleerd met de markt en onafhankelijk van de technologische onzekerheid. Voor het bepalen van de globale impact van de twee bronnen van onzekerheid hebben we een ad hoc oplossing toegepast. Deze bestond erin elk subinterval te delen in twee, en dan afwisselend de onzekerheden in rekenschap te brengen. De cashflows worden gedurende de technologische onzekerheidsregimes tegen de risicovrije rente verdisconteerd; gedurende de product/marktregimes wordt gebruik gemaakt van replicating portfolio’s. De quadranominale benadering slaagt erin de verscheidene bronnen van onzekerheid simultaan te incorporeren en is dus een stuk preciezer. Deze methode is echter veel complexer en om die reden hebben we deze dan ook buiten beschouwing gelaten. Wat we vooral willen aantonen is het verschil tussen beide bronnen van onzekerheid44 en hoe deze kunnen verwerkt worden bij het berekenen van de waarde van een project. 2.2.9 Project 9: Uitsteloptie in een BBT-context. DataX beschouwt een project dat in overeenstemming is met de BBT vergunningsregels. BBT verwijst naar ‘Best Beschikbare Technieken’. Dit zijn technische en organisatorische hulpmiddelen die ondernemingen aanzetten zo milieuvriendelijk mogelijk te werken (Jacobs, De Bock, en Dijkmans, 2001). De overheid eist niet dat een specifieke techniek of technologie wordt toegepast en laat de vrijheid aan de bedrijven, wel verleent ze steun aan de ondernemingen die een dergelijk programma toepassen als tegenprestatie voor de gemaakte inspanningen. Deze overheidssteun dekt weliswaar niet alle kosten. Dit is echter een volledig fictief project. We hebben de realiteit grondig aangepast om het onderscheid tussen NPV en ROA beter tot uiting te laten komen. We vertrekken van de verplichte 44 Bij aanvang is er zowel technologische als marktonzekerheid. Later lost de technologische onzekerheid volledig op. Marktonzekerheid blijft bestaan zolang de berekeningen betrekking hebben op de toekomst. Voorstelling projecten 102 naleving van de BBT vergunningsvoorwaarden, en hebben hierbij een optie ingebouwd, namelijk een uitsteloptie. Het is onze bedoeling het verschil tussen NPV en ROA aan te tonen. De door ons gebruikte cijfers en omschrijvingen zijn totaal niet in overeenstemming met deze die in de praktijk gehanteerd worden. De Beste Beschikbare Technieken vormen al een gespecialiseerd kennisdomein op zich, dus we willen hier niet verder over uitweiden. Het is onze bedoeling het licht te werpen op het belang van Reële Opties in een dergelijke praktijksituatie. De theoretische achtergrond van BBT is in dit kader van secundair belang. Een ‘gemiddeld bedrijf’ in de sector moet een viertal investeringen tegelijkertijd uitvoeren teneinde te voldoen aan de BBT-aanbevelingen. De eerste investering bestaat uit het plaatsten van de gesloten mengtanks. Daarop volgt de installatie van de afzuiging voor het afvoeren van VOS (vluchtige organische stoffen) en stof. De derde investering vormt de constructie van een parelmolen voor het malen, en de vierde een gesloten tankreinigingsinstallatie. Door dergelijke BBT-investeringen te ondernemen wordt milieuverontreiniging voorkomen en de afvalproductie wordt tot een minimum beperkt. Het project levert een besparing van grondstoffen op en een belastingsvoordeel op de afschrijvingen. Het management is niet verplicht om van bij het begin definitief te beslissen over het al dan niet uitvoeren van het volledige project. Neen, ze kan kiezen nu te investeren, op het einde van jaar 1 of op het einde van jaar 2. Aangezien dit project een optie tot uitstellen bevat, geeft de NPV geen juist beeld van de projectwaarde. Heeft DataX op het einde van jaar 2 nog niet beslist te investeren, dan ziet ze af van het project, aangezien na jaar 2 de overheidssteun en het belastingsvoordeel verdwijnt . Vooreerst moet een inschatting gemaakt worden van de inspanningen die het bedrijf moet leveren om over te gaan tot de volledige toepassing van de BBT. We berekenen het investeringspakket, noodzakelijk om conform BBT te werken45. De investering wordt verondersteld vrijwillig46 en uitstelbaar te zijn. We bekijken in de eerste plaats de investeringssom en de wijziging in de operationele kost. De eerste investering bestaat uit de investering en installatie van gesloten mengtanks. DataX werkte tot noch toe met bestaande open systemen. De kostprijs van een dergelijke investering bedraagt €3.42. 45 46 Dit beschouwde investeringspakket is volledig fictief en staat los van de realiteit. In realiteit kan het zijn dat de overheid een dergelijke investering als dwingende maatregel oplegt, bijvoorbeeld omwille van milieuvriendelijkheid. Voorstelling projecten 103 Tevens wordt geschat dat de installatie één mandag van acht werkuren in beslag neemt, wat aan een prijs van €0.02625/uur47 overeenkomt met een €0.21 installatiekost. De investerings- en installatiekost per mengtank bedraagt dan €3.63. Een gemiddeld bedrijf uit de sector installeert drie mengtanks, wat neerkomt op een totale kost van €10.89. De investering vereist geen bijkomende inzet van personeel. Ook de additionele energie- en onderhoudskosten zijn verwaarloosbaar klein. Er moet dus geen wijziging van werkingskosten in rekening gebracht worden. Het tweede onderdeel van het investeringsplan bestaat uit een afzuigingsysteem voor de afvoer van VOS en stof. Dit is vanuit het standpunt van gezondheid en arbeidsveiligheid een noodzaak en gebeurt reeds in ruime mate binnen de bedrijven. Bijkomende afzuigsystemen (= bijkomende leidingen op het bestaande net) kunnen derhalve tegen relatief lage kosten geplaatst worden. Een investerings- en installatiebedrag van €1.25 wordt als bovengrens beschouwd. De aanschaf van een parelmolen wordt beschouwd als een vervangingsinvestering van de ‘traditionele’ driewals- of kogelmoleninstallaties. De kostprijs van een parelmolen bedraagt ongeveer €42.50, inclusief de installatie. De afbraakkost van de oude installatie wordt benaderd door haar restwaarde. De operationele kosten (personeel, onderhoud, energie) nemen niet in belangrijke mate toe en worden om die reden als ongewijzigd tegenover de referentiesituatie beschouwd. De tankreinigingsinstallatie maakt het mogelijk binnen- en buitenkant van de tanks te reinigen met een krachtige spuitstraal en/of borstels. Tevens wordt efficiënte binnenafzuiging en naspoeling voorzien. De richtprijs voor de beschreven installatie bedraagt ca. €50. Daaraan kan nog een investering in de installatie voor solventregeneratie gekoppeld worden, waarvan de richtprijs op ca. €37.50 gesteld wordt. De totale investering voor de gesloten tankreinigingsinstallatie wordt dus geraamd op €87.50. De veranderingen in de operationele kosten zijn verwaarloosbaar klein. In de onderstaande samenvattende tabel, tabel 9.1, worden de gegevens in verband met de investeringskost en de veranderingen in operationele kost weergegeven voor investeringsmaatregel. Tevens worden deze getotaliseerd tot een totaal investeringspakket. Tabel 9.1. Vereiste investeringen en installatiekosten. Investering Investerings- en Wijziging installatiekost operationele kost 1. Gesloten mengtanks €10.89 Ongewijzigd 2. Afzuiging €1.25 Ongewijzigd 3. Parelmolen €42.50 Ongewijzigd 4. Gesloten tankreiniging €87.50 Ongewijzigd Totaal €142.14 Ongewijzigd 47 Vergeet niet dat er nog steeds gewerkt wordt met duizendtallen. elke Voorstelling projecten 104 Bron: eigen werk. Het totale investeringspakket voor een gemiddeld bedrijf bedraagt €142.14. De operationele kosten wijzigen niet. Bedrijven die bereid zijn dergelijke inspanningen te leveren, kunnen in het kader van de BBTaanbevelingen genieten van Vlaamse/Waalse investeringssteun. Meer concreet komen de gesloten mengtank en de gesloten tankreiniging in aanmerking voor dergelijke steun. Deze steun bedraagt gemiddeld 15% op de investering48. De steun waarop een gemiddeld bedrijf in de sector aanspraak kan maken in het kader van het ecologiecriterium, bedraagt dus ca. (€10.89 + €87.50)*0.15 = €14.76. De netto-investering vergt met andere woorden een inspanning van €127.38. Indien dit volledige BBT-investeringspakket wordt verwezenlijkt, betekent dit niet alleen een voordeel voor het milieu, ook de onderneming zelf vindt hier in zekere mate baat bij omwille van de grondstoffenbesparing die zij kan realiseren. Voor de berekening wordt als uitgangspunt genomen dat de hoeveelheid oplosmiddelen die bespaard wordt gelijk is aan de verminderde emissie dankzij de BBT-investeringen. Die afname wordt geschat op 32%49. Voor een gemiddeld bedrijf (46 ton emissie per jaar) komt dit neer op een jaarlijkse besparing van 14.7 ton oplosmiddelen. Gegeven dat een kilogram solvent €0.00075 kost, kan de gemiddelde onderneming jaarlijks €11.04 besparen, dit 10 jaar lang. Verdisconteerd over 10 jaar (reële discontovoet van 10%) betekent dit een besparing van €74.62. Hoewel afschrijvingen geen kasstromen veroorzaken, zijn ze wel van belang omwille van hun effect op de omvang van de belastingen. Het investeringspakket betekent voor de DataX immers een belastingsvoordeel, vermits het jaarlijkse afschrijvingsbedrag als kost in de resultatenrekening mag opgenomen worden. Op die manier wordt de belastbare winst kleiner en dienen minder vennootschapsbelastingen betaald te worden. Belastingsvoordeel door afschrijvingen = afschrijvingen * belastingpercentage Indien uitgegaan wordt van een vennootschapsbelasting van 40% op de winst en een lineaire afschrijving van de netto-investering over 10 jaar (dus €12.74/jaar), bekomt DataX een jaarlijks belastingsvoordeel van €5.10, dit gedurende 10 jaar. Verdisconteerd over 10 jaar (reële discontovoet 10%) betekent dit ongeveer €34.47. 48 In werkelijkheid is een dergelijke overheidssteun afhankelijk van het ondernomen investeringspakket en de omstandigheden waarin de onderneming zich bevindt. Voor de eenvoud hanteren we hier een vast percentage. 49 Deze grondstoffenbesparing verschilt echter sterk van onderneming tot onderneming en van de gerealiseerde investeringen. Om de eenvoud enigszins te behouden, veronderstellen we hier eveneens een vast percentage. Voorstelling projecten 105 Dit voordeel moet echter afgezwakt worden doordat de grondstofbesparing het resultaat van de onderneming positief beïnvloedt. Concreet betekent dit voor de totale grondstofbesparing (gedurende 10 jaar) een belastingsnadeel van: €74.62 * 0.4 = €29.85. DataX zal dus door de BBT-investeringen een netto-belastingsvoordeel verwerven met een Actuele Waarde €4.62. Samenvattend betekent dit: Netto-investering = -142.14 + 14.76 + 74.62 + 4.62 = - 48.14 De huidige sectorvraag bedraagt 8000 eenheden50 per jaar. Het product is tevens van een betere kwaliteit en kan aan een hogere prijs verkocht worden, namelijk tegen €0.005 het stuk. Vergeet niet dat we nog steeds met duizendtallen werken. Doordat de kwaliteit van het product toeneemt, maar eveneens de prijs, kan de omvang van de vraag verwacht worden gelijk te blijven, dus 8000 eenheden per jaar met een standaarddeviatie van 20%. De vraag heeft een kans van 60% om te stijgen met een factor u = 1.2 en een kans van 40% om te dalen met d = 1/u = 0.8333. De prijzen en lonen in de sector worden gekenmerkt door een zekere starheid, wat inhoudt dat DataX niet verwacht dat de prijs zal wijzigen. De risicovrije rente bedraagt 3%. Figuur 9.1 geeft de event tree van het onderliggende weer. Figuur 9.1. Present Value Event tree. B D u²V0= €57.60 E udV0 = €40 F d²V0 = €27.78 uV0 = €48 0.6 V0= €40 A 0.4 C Bron: eigen werk. dV0 = €33.33 Opnieuw berekenen we in de eerste plaats de NPV, namelijk €40 – €48.14= - €8.14. Aangezien deze waarde negatief is, betekent dit dat de Actuele Waarde van de kosten, de Actuele Waarde van de opbrengsten overtreft. Het project blijkt dus volgens de NPV regel niet rendabel. Het management van DataX beschikt echter over de flexibiliteit het project maximum twee jaar uit te stellen. Ze hoeft op het ogenblik t0 dus nog geen determinerende beslissing te nemen. 50 Dit cijfer introduceren we om een reële-optieanalyse te kunnen uitvoeren. Hiervoor vormen de verwachte opbrengsten namelijk een noodzakelijke input. De cijfers hebben we echter volledig arbitrair gekozen en komen totaal niet overeen met de werkelijkheid. Voorstelling projecten 106 De end-of-period payoffs van het onderliggend actief worden in de volgende tabel 9.2 weergegeven. Tabel 9.2. End-of-period payoffs van het onderliggend actief. Punt Payoff Beslissing D MAX[u²V, X] = MAX[57.60 – 48.14, 0] = 9.46 GO E MAX[udV, X] = MAX[40 – 48.14, 0] = 0 ABANDON F MAX[d²V, X] = MAX[27.78 – 48.14, 0] = 0 ABANDON Bron: eigen werk. Gebruik makend van de risk-neutral probability benadering kunnen we de projectwaarde bepalen. Deze wordt weergegeven in figuur 9.2. p= 1.03 − 0.833 = 0.5364 1.2 − 0.833 1 − p = 1 − 0.5363 = 0.4636 Figuur 9.2. Decision tree van de uitsteloptie. B D €9.46 UITOEFENEN E €0 NIET INVESTEREN F €0 NIET INVESTEREN €4.93 0.6 V0= €2.57 A 0.4 C €0 Bron: eigen werk. Ter illustratie vinden we voor node B: 0.54 * 9.46 + 0.46 * 0 = 4.93 1.03 De projectwaarde in node C is vanzelfsprekend nul. Finaal vinden we voor node A een projectwaarde van 2.57. Voorstelling projecten 107 Houden we dus rekening met de flexibiliteit die het management bezit, dan komt DataX tot de conclusie dat het project zal uitgevoerd worden in geval van een opwaartse beweging van de vraag in twee opeenvolgende jaren. In de andere gevallen zal het project in de prullenbak verdwijnen. De optiewaarde wordt gegeven door het verschil tussen de twee benaderingen, namelijk €2.57 – (€8.14) = 10.71. Uiteindelijke projectwaarde: Volgens NPV: -€8.14 Volgens RO: €2.57 Het uiteengezette project laat toe een inzicht te krijgen in de economische gevolgen van de toepassing van BBT-gerelateerde vergunningsregels. BBT verwijst naar de ‘Best Beschikbare Technieken’ die een zo milieuvriendelijke werkwijze mogelijk maken. In werkelijkheid is het niet altijd zo dat de onderneming een keuze bezit met betrekking tot het al dan niet uitvoeren van een dergelijk investeringsproject. Soms worden BBT-investeringen als dwingende maatregel opgelegd door de overheid. Wel laat de overheid de vrijheid aan de bedrijven met betrekking tot de gebruikte techniek en technologie. De gebruikte cijfers en uiteenzettingen zijn totaal niet gelijklopend met de realiteit. We hebben deze aangepast teneinde te passen binnen het investeringskader dat DataX beschouwt. Tevens hebben we een uitsteloptie ingebouwd teneinde een ROA te kunnen voeren. Deze optie is echter in realiteit niet relevant. We hebben daarenboven niet veel aandacht besteed aan de theoretische achtergrond van BBT vergunningsmaatregelen teneinde zo veel mogelijk de duidelijkheid te bewaren. Voor meer informatie hieromtrent verwijzen we naar de literatuur. 2.2.10 Project 10 Dit laatste project betreft een overname. Het is gebaseerd op een toepassing opgenomen in “Real Options: Managing Strategic Investment in an Uncertain World”, beschreven door Amram en Kulatilaka (1999, blz. 113-121). Een aantal gegevens zijn sterk gewijzigd, teneinde te passen binnen het algemene kader, zoals de prijs van de overname en het bedrag van de bescherming tegen koersverlies. Veronderstel dat Walt Inc. akkoord gaat om SunMedia te kopen, een beursgenoteerde dochtermaatschappij van DataX, tegen een prijs van €550. SunMedia’s bedrijfslijn is altijd erg volatiel geweest, gepaard gaande met snelle technologische veranderingen en frequente competitieve acties. Om die reden wil Walt Inc. zich toch ietwat Voorstelling projecten 108 indekken tegen een daling in SunMedia’s aandeelprijs gedurende de zes maanden voorafgaand aan de formele overname51. DataX en Walt Inc. komen overeen dat als SunMedia’s aandeelwaarde over zes maanden kleiner is dan €500, DataX Walt Inc. zal compenseren door het verschil te betalen tussen €500 en de heersende marktwaarde. Dit kan Walt Inc.’s verliezen limiteren over de volgende zes maanden. De payoffs van dit contract worden weergegeven in de volgende figuur 10.1 en bestaan uit twee delen: (a) Het contract geeft Walt Inc. een call optie met een uitoefenprijs van €500. (b) DataX levert de waarborg door middel van een put optie, met een uitoefenprijs van €500. Figuur 10.1. Payoffs van het contract Waarde van de overname voor Walt Inc. (a) Payoff voor DataX Call optie €550 €500 Waarde van SunMedia binnen zes maanden Waarde ontvangen door DataX (b) Payoff voor M-Systems Overnameprijs €550 Put Optie MIN €500 €500 Waarde van SunMedia binnen zes maanden Bron: Amram en Kulatilaka, 1999; blz. 116. Evolueert in de volgende zes maanden SunMedia’s aandeelwaarde boven €500, dan ontvangt Walt 51 Deze eis tot bescherming kan gemotiveerd worden door de verscheidene recente overnames waarbij de doelonderneming een significante daling ervoer in de aandeelprijs tussen de datum van de mondelinge overeenkomst en de formele sluiting van de overname. Om dit probleem te vermijden, kan een contractclausule toegevoegd worden aan de overnameovereenkomst die een minimumprijs garandeert. De reële-optiebenadering is in staat de waarde van een dergelijke waarborg te bepalen. Voorstelling projecten 109 Inc. enkel de originele deal en is de waarborg waardeloos. Is over zes maanden SunMedia minder waard dan €500, dan wordt de waarde van de overname gehandhaafd door nieuwe aandelen uit te geven aan Walt Inc. Op die manier wordt de duik in de waarde van haar aankoop hersteld. De aandeelhouders van DataX zullen €50 of meer verliezen van de €550 aankoopprijs. Figuur 11.1(b) toont dat de contractpayoffs voor DataX samengesteld zijn uit de €550 overnameprijs verminderd met de put optie, de waarborg die mogelijke verliezen van Walt Inc. dekt. De vraag die moet beantwoord worden is wat de waarde van de overname voor de aandeelhouders van DataX is, inclusief de waarborg die ze verkocht hebben? Het onderliggend actief is SunMedia’s aandelenkapitaal, wat een huidige waarde van €450 heeft. De maandelijkse volatiliteit52 van SunMedia bedraagt 13% en de waarborg bezit een vervaltijd van zes maanden. De risicovrije rentevoet is jaarlijks 5%, of 0.42% maandelijks. De volgende figuur, figuur 10.2, toont de ontwikkelingsmogelijkheden van de waarde van SunMedia. Voor de eenvoud wordt één wijziging van de aandeelkoers per maand verondersteld. Opwaartse bewegingen van de koers worden volgens de rij gegeven, neerwaartse bewegingen volgens de diagonaal. Figuur 10.2. event tree van de waarde van SunMedia. Data inputs Berekende inputs u = eσ = 1.14 d = 1/u = 0.88 T = 6 maanden σ = 13% per maand A = €450 miljoen aandeelkoers Tijd in maanden 1 2 3 4 5 6 A uA u²A 450.00 513.00 584.82 666.69 760.03 866.44 987.74 394.74 450.00 513.00 584.82 666.69 760.03 dA 346.26 394.74 450.00 513.00 584.82 d²A 303.74 346.26 394.74 450.00 266.44 303.74 346.26 233.72 266.44 205.02 Bron: Eigen werk. 52 Berekend aan de hand van historische aandeelkoersdata. Voorstelling projecten 110 Dit diagram toont aan dat, na zes maanden, de waarde van SunMedia kan variëren tussen €205.02 en €987.74. Beide extreme waarden zijn weinig waarschijnlijk, maar toch kan het resultaat sterk afwijken van de huidige waarde van €450. De NPV van deze overname voor DataX kan op basis van deze gegevens gemakkelijk berekend worden, namelijk NPV = €550 - €450 = €100. Op het einde van de zes maanden, zal Walt Inc. SunMedia kopen voor €550. De waarde van wat Walt Inc. ontvangt zal MAX[S6, €500] zijn, waarbij S6 de waarde van SunMedia voorstelt binnen zes maanden. De waarde van de waarborg voor Walt Inc. bedraagt MAX[€500 - S6, 0]. Dit wordt afgebeeld in figuur 10.3. De waarborg wordt op één enkele dag aangewend, op het einde van de zes maanden, waardoor de beslissingsregel enkel toegepast wordt op de laatste kolom van de tabel. De finale stap in de optiewaardering is het terugbrengen van de toekomstige waarden naar het heden. Hiervoor hanteren we de risk-neutral probability benadering. De waarschijnlijkheden worden als volgt berekend: p = ((1 + r ) − d ) = 1 . 0042 f (u − d ) − 0 . 88 = 0 . 48 1 . 14 − 0 . 88 1 – p = 1 – 0.48 = 0.52 Figuur 10.3. optiewaarde van de waarborg. Data inputs Berekende inputs p = 0.48 = (er – d) / (u – d) (1 – p) = 0.52 r = 5% per jaar of 0.42% per maand X = €50 miljoen Tijd in maanden aandeelkoers 83.73 1 2 3 4 5 6 51.06 24.42 6.94 0.00 0.00 0.00 114.57 76.07 40.75 13.41 0.00 0.00 151.04 109.29 65.98 25.89 0.00 190.79 150.16 103.51 50.00 229.84 194.43 153.74 264.39 233.56 294.98 Bron: eigen werk. Voorstelling projecten 111 In de bovenstaande figuur worden de waarden in de laatste tabel van de kolom gegeven door MAX[€50 – S6, 0]. We beginnen onderaan rechts, op tijdstip 5. De waarde op ogenblik 5 van de optimale beslissingen in maand 6 wordt als volgt berekend: 233.56 p + 294.98(1 − p) = 264.39 1.0042 De andere waarden worden op dezelfde manier gevonden volgens de risk-neutral probability methode. Dit resulteert in een huidige waarde van SunMedia’s waarborg van €83.73. Deze waarborg wordt betaald door de DataX aandeelhouders, dus de waarde van de verkoop voor hen is €550 verminderd met €83.73, of €466.27. Er bestaat ook de mogelijkheid dat Walt Inc. haar waarborg mag gebruiken op het einde van elke maand tussen het mondelinge en de formele overeenkomst. In dat geval wordt dezelfde berekeningswijze toegepast, waarbij de beslissingsregel wordt toegepast op elke node. Elke maand zal Walt Inc. evalueren of ze de waarborg onmiddellijk zal uitoefenen of nog opzij zal houden. Walt’s nieuwe waarborg vormt een Amerikaanse optie. Het resultaat is dat de waarde van de waarborg iets hoger zal zijn, aangezien het contract het aantal beslissingsmakende opportuniteiten van Walt Inc. doet toenemen. Uiteindelijke projectwaarde: Volgens NPV: €100 Volgens RO: €14.52 Met deze toepassing willen we de aandacht vestigen op het feit dat reële-optiewaardering niet alleen gebruikt wordt bij het waarderen van fysieke investeringsprojecten. Ook bij de beslissing al dan niet een bedrijf(safdeling) over te nemen of over te laten, is het noodzakelijk de inherente opties te beschouwen. Hier betreft dit een waarborg die DataX verschaft aan de potentiële overnemer. Aangezien er een kans bestaat dat DataX netto niet de totale afgesproken som zal ontvangen, is de waarde van de overname dus lager dan wanneer berekend aan de hand van de NPV. We wijzen er hier dus uitdrukkelijk op dat de NPV hoger blijkt dan de ROA. Om die reden hebben we dan ook deze toepassing gekozen. Moraal van het verhaal: Neem niet aan dat reëleoptiewaardering de waarde voor de onderneming altijd doet toenemen! Voor Walt Inc. anderzijds neemt de contractwaarde wel toe, zij heeft namelijk voordeel bij een dergelijke overeenkomst. Zijn er dus twee partijen, en is er een overeenkomst tussen beide, dan is er altijd één die erbij wint en één die erbij verliest. Voorstelling projecten 112 2.3 Conclusie Hierboven werden tien potentiële projecten voorgesteld die de virtuele onderneming DataX kan ondernemen. We hebben deze projecten geselecteerd op basis van de onderlinge verschillen. Elk van de projecten vestigt immers de aandacht op een andere problematiek en bevat één of meerdere verschillende Reële Opties. In de literatuur zijn er heel wat praktijktoepassingen te vinden. Enerzijds beschrijven sommige auteurs toepassingen die heel eenvoudig zijn. Hierbij willen zij enkel de hoofdkenmerken van Reële Opties aantonen, waaronder de incorporatie van flexibiliteit. Anderzijds werken theoretici heel gespecialiseerde real-life situaties uit, die tientallen pagina’s in beslag nemen en bijzonder complex uitwerkingen omvatten. Wij hebben geprobeerd een representatieve selectie te maken die een compromis vormt tussen beide. De heel simpele voorbeelden hebben we vermeden, dit om te voorkomen dat de lezer een verkeerd beeld krijgt van de toch wel hoge moeilijkheidsgraad van reële-optieberekeningen. Anderzijds houden we eveneens de complexiteit van de geselecteerde projecten binnen de perken teneinde alles begrijpbaar te houden. De berekening van real-life projectwaarden zal dikwijls heel ingewikkeld zijn, vooral omdat deze projecten verschillende inherente opties omvatten die daar bovenop nog eens onderling interageren. In werkelijkheid zullen de opties zich tevens uitstreken over een relatief lange periode waardoor de onzekerheid sterk toeneemt en het boomdiagram een zeer diffuse waaier vormt. Wij hebben echter dikwijls het aantal perioden waarover de investering zich uitstrekt beperkt waardoor het boomdiagram eenvoudig en relatief beperkt blijft. Op die manier is het mogelijk op een duidelijke manier de te volgen werkwijze weer te geven en toch de complexiteit ietwat te beperken. Hou echter rekening met het feit dat projecten zich zelden over een korte tijd van één of twee perioden uitstrekken. De noodzaak stelde zich dus dat multipele vereenvoudigingen doorgevoerd moesten worden om de zaken duidelijk naar voor te brengen, vooral voor de lezers die niet gespecialiseerd zijn in deze materie. Voor ons primeert dus de uiteenzetting van de te volgen basiswerkwijze boven het aanbrengen van een complexe real-life gevallenstudie, die heel veel tijd en ruimte in beslag zou nemen. Verder hebben we voor elke toepassing een aantal zaken constant verondersteld, bijvoorbeeld de vraag, de prijs, de risicovrije rente, etc. In realiteit kunnen deze variabelen echter sterke schommelingen vertonen. De in dit hoofdstuk bekomen resultaten voor de verschillende projecten zullen verder verwerkt worden in hoofdstuk 3. De bedoeling van de bovenstaande presentatie van projecten bestaat erin te Voorstelling projecten 113 komen tot een selectie van projecten die de onderneming zal weerhouden. Dit zijn de projecten die op basis van de waarderingsmethode – NPV of ROA – als rendabel beschouwd werden. Aangezien DataX, net als elke onderneming, een budgetbeperking ervaart, is tevens de volgorde waarin ze de projecten zal ondernemen van belang. Met het beperkte budget waarover DataX beschikt, is ze niet in staat alle potentieel rendabele projecten uit te voeren. Normaliter zal het project met de hoogste NPV/RO waarde eerst ondernomen worden, daarna het project met de tweede hoogste waarde, en zo verder, tot het budget volledig benut is. In het kader van projectplanning blijkt deze materie echter niet zo vanzelfsprekend. Vergeet bovendien niet dat projecten met een negatieve NPV/RO waarde onmiddellijk verworpen worden, zelfs als een deel ôof het ganse budget nog beschikbaar is. HOOFDSTUK 3: ANALYSE PROJECTSELECTIE EN -PLANNING 3.1 Inleiding In voorgaand hoofdstuk werden de verschillende projecten gewaardeerd. De projecten met een positieve projectwaarde – wat afhankelijk is van de waarderingsmethode – worden door de onderneming als rendabel beschouwd en zullen, wanneer een context zonder beperkingen geldt, ondernomen worden. Elke onderneming wordt echter geconfronteerd met ‘constraints’. Een onderneming beschikt namelijk niet over onbeperkte geldelijke middelen. Aanwerving van nieuw personeel en uitrusting vormt een belangrijke kost53. Tevens kan de overheid een limiterende factor creëren door de wetten die ze uitvaardigt. Vooral milieunormen moeten meer en meer in acht genomen worden en zullen de onderneming beperken in de willekeurigheid van haar productie. Algemeen zal de ganse sociale, economische, politieke, etc. omgeving van de onderneming de grenzen uitstippelen waarbinnen deze zich moet houden. Deze grenzen, samen met de investeringskosten, staan vast en vormen dus een zekerheid doorheen de tijd. Elk project zal wedijveren voor een deel van het beperkte vaste budget. Met het beschikbare initiële budget zal de onderneming, op basis van de kost, een selectie maken uit de verwachte rendabele projecten. Deze zullen vervolgens uitgevoerd worden. De projecten met een negatieve waarde worden zonder meer verworpen en maken geen deel uit van het selectieproces. In de volgende paragraaf 3.2 hernemen we de gevonden resultaten uit hoofdstuk twee en bepalen we welke projecten DataX zou kunnen ondernemen. Hierbij beschouwen we nog geen budgetbeperking. We lossen dus specifiek het ongelimiteerde NPV/ROA project scheduling probleem op. De selectie die resulteert uit de reële-optiewaardering plaatsen we naast de selectie op basis van de NPV. Deze vergelijking laat ons toe een aantal objectieve vaststellingen te doen. Opnieuw wijzen we op de ongeldigheid van het NPV criterium. Aangezien geen strikt budget nageleefd moet worden, zullen alle projecten met een positieve projectwaarde ondernomen worden, en dit in volgorde van dalende waarde. Paragraaf 3.3 houdt rekening met de beperkte middelen waarover DataX, en over het algemeen elk onderneming, beschikt. Hierbij zal de onderneming niet in staat zijn alle potentieel winstgevende 53 Hiernaar verwijzen we als ‘workforce constraints’ and ‘capital constraints’. Analyse 115 projecten te ondernemen. Intuïtief lijkt het evident dat ook in deze context het project met de hoogst resulterende waarde het eerst zal uitgevoerd worden, dit tot het budget uitgeput is. In dezelfde paragraaf bekijken we opnieuw een praktijksituatie. Daaruit zal blijken dat het niet altijd optimaal is de projecten in volgorde van dalende projectwaarde te ondernemen. Het kan namelijk winstgevend zijn een project met een lagere projectwaarde te verkiezen omwille van de vroegtijdige voltooiing van het project. Is de levensduur van het project kort, dan kunnen de returns van het project gebruikt worden tot financiering van andere projecten/projectstadia, die eveneens een positieve projectwaarde opleverden. Het beschikbare budget neemt dus toe. Tevens zal het om dezelfde reden voordeling zijn projecten met tussentijdse opbrengsten vroegtijdig uit te oefenen. Met dergelijke tussentijdse opbrengsten bedoelen we de cash inflows die verkregen worden nog vóór alle investeringskosten van dat project aangegaan zijn. Vergeet echter niet dat de projectwaarde positief moet zijn! Projecten met een negatieve waarde worden onvoorwaardelijk afgedankt. Wel kan een dergelijk project later opnieuw overwogen worden, maar dit enkel wanneer bepaalde projectparameters een wijziging ondervonden hebben. We spreken in dergelijk geval echter niet meer over hetzelfde project. Het wordt dus beschouwd als een nieuw project. De keuze voor de uiteindelijk te ondernemen projecten, rekening houdend met een budgetbeperking, is moeilijk en wij zijn niet in staat een éénduidige optimale set van projecten te selecteren. In paragraaf 3.3 zal duidelijk worden dat verschillende wegen kunnen ingeslagen worden, waarbij de huidige keuze afhankelijk zal zijn van voorgaande beslissingen. Deze probleemstelling met betrekking tot projectselectie en –planning is voor de onderneming heel belangrijk vanuit strategisch oogpunt. Het investeringsbeleid van een onderneming bepaalt namelijk haar toekomst. Wil de onderneming als innovator de markt betreden, dan zal ze meer risicovolle projecten uitvoeren. Voor een dergelijke onderneming zal het eveneens noodzakelijk zijn projecten te waarderen vanuit een optiekader. Dergelijke investeringsprojecten zullen namelijk vrij snel verworpen worden door de NPV omwille van het grote risico dat erin vervat zit. Risico wordt namelijk als negatief ervaren (cfr. supra). ROA daarentegen zal rekening houden met het feit dat een dergelijk investeringsplan groeiopportuniteiten creëert die de onderneming tot marktleider kunnen opwaarderen. “Een optimaal selectieproces vormt een significante strategische ‘resource allocation’ beslissing die een organisatie kan engageren tot substantiële lange termijn verbintenissen” (Badri, Davis, Davis, 1999). Theoretisch onderzoek met betrekking tot deze materie (Reële Opties – projectplanning) staat nog in haar kinderschoenen. Het is onze bedoeling te wijzen op de grote lijnen van de problematiek. Tevens trachten we een aantal mogelijke oplossingen aan te bieden. Vergeet echter niet dat deze uiteenzetting niet ondersteund wordt door de literatuur, meer zelfs, het wordt er niet in behandeld! Analyse 116 3.2 Projectselectie De eerste vraag die onderneming DataX zich moet stellen is welke projecten winstgevend zijn en dus zouden leiden tot een positief resultaat. Deze vraag werd beantwoord in hoofdstuk twee en vatten we samen in tabel 2.1. Theoretisch vertaalt dit zich in een positieve NPV of reëleoptiewaarde van het project. Een positieve waardering betekent dat de kosten kleiner zijn dan de opbrengsten, beiden geïnterpreteerd als verdisconteerd naar het heden. Op die manier wordt er rekening gehouden met de tijdswaarde van geld. Dit werd reeds uitgewerkt in het eerste hoofdstuk (cfr. infra). Voor de berekening van de NPV/RO projectwaarden verwijzen we naar hoofdstuk twee. De resulterende projectwaarde is afhankelijk van de gehanteerde waarderingsmethode. De projecten met een negatieve waardering worden onmiddellijk verworpen, daartoe bestaat geen discussie. Deze regel geldt voor beide methoden, wat niet betekent dat de verschillende methoden, hier de NPV en RO benaderingen, dezelfde projecten weerhouden en verwerpen. Een project kan bijvoorbeeld een negatieve NPV aannemen, terwijl de RO-projectwaarde toch beduidend positief is. Dit verschil duidt op de incorporatie van de waarde van de inherente opties van het project. Bekijken we tabel 2.1, dan zien we duidelijk dat beide selecties, gebaseerd op de NPV respectievelijk ROA, sterk verschillen. Volgens ROA worden alle projecten positief gewaardeerd, terwijl de NPV voor een viertal projecten negatief is. Hanteert men de NPV waardering, dan zullen deze projecten dan ook resoluut verworpen worden en geen deel meer uitmaken van het beslissingsproces. Dit wordt hieronder verder uitgewerkt. Tabel 2.1. Projectselectie. Projectselectie volgens NPV projectnummer projectwaarde Projectselectie volgens ROA Projectnummer projectwaarde Nr. 6 €188 Nr. 6 €195 Nr. 10 €100 Nr. 3 €108 Nr. 3 €100 Nr. 2 €92 Nr. 7 €53 Nr. 7 €55 Nr. 4 €10 Nr. 5 €31 Nr. 1 €5 Nr. 1 €16 Nr. 9 -€8 Nr. 10 €15 Nr. 8 -€50 Nr. 4 €12 Nr. 5 -€200 Nr. 9 €3 Nr. 2 -€334 Nr. 8 €2 Bron: eigen werk. Analyse 117 Het projectnummer, gebruikt in bovenstaande tabel, verwijst naar het nummer van het project in de opsomming van vorige hoofdstuk. Zo verwijst bijvoorbeeld nr. 3 naar paragraaf 2.2.3 Project 3. Voor het gemak zijn de projectwaarden afgerond tot op de eenheid. Het belangrijkste punt van dit hoofdstuk, naast het verschil tussen NPV en RO selectie, vormt het feit dat onze onderneming DataX, net als elke andere onderneming, een budgetbeperking ervaart. DataX is niet in staat alle potentieel rendabele investeringsplannen uit te voeren. Daarvoor beschikt ze over onvoldoende geldelijke middelen, mankrachten, kapitaalvoorraad, etc. DataX moet een keuze maken tussen de veelheid aan projecten die ze voorgeschoteld krijgt. In deze paragraaf laten we dit echter nog even terzijde. Volgende paragraaf 3.3 gaat dieper in op deze problematiek. Tabel 2.1 toont de twee resulterende projectselecties, steunend op de NPV respectievelijk ROA. Beide selecties zijn duidelijk verschillend, niet enkel wat de volgorde van de projecten betreft, maar tevens de waarden van de overeenstemmende projecten. Dit verschil is te wijten aan de optiewaarden die in rekenschap genomen worden bij ROA (cfr. hoofdstuk 1 en 2). Opnieuw herhalen we dat de NPV selectie onvoldoende de werkelijkheid benadert. Voert DataX deze selectie uit, dan zal ze haar beschikbare middelen niet optimaal benutten. Een aantal opmerkingen zijn hier op hun plaats: - In het geval van de reële-optiewaardering worden alle projecten als rendabel beschouwd. Mocht DataX geen resource constraint ervaren, dan zou het gerechtvaardigd zijn alle projecten te ondernemen. Het positief zijn van alle projectwaarden volgens de ROA is zeker geen algemene regel. Ook met ROA kan een project als niet winstgevend bestempeld worden. In dat geval zal de door de Reële Opties verschafte meerwaarde niet voldoende zijn om het project terecht als rendabel te beschouwen. Toch worden minder snel investeringsprojecten verworpen als men zich baseert op de RO benadering aangezien de opties de projectwaarde doen toenemen, doch niet altijd voldoende. Risico wordt in het reële optiekader als positief ervaren en mag daarom niet gemeden worden. Groeiopportuniteiten moet men grijpen! De NPV fixeert zich eerder op de ‘moderate range’. Minder projecten zullen, eenmaal ze uitgevoerd werden op basis van een positieve projectwaarde, toch verlieslatend blijken. Anderzijds zullen tevens de winstgevende projecten gematigder zijn. Verscheidene opportuniteiten blijven namelijk onbenut. Gebaseerd op RO berekeningen komt het vaker voor dat een project toch verlieslatend blijkt ondanks de positieve projectwaarde waarin ze resulteerde. Deze verliezen zullen anderzijds dikwijls beperkt blijven tot een bepaald of een aantal stadia van het project. Bij de NPV bedraagt het verlies onmiddellijk de volledige Analyse 118 investeringskost van het project. Kortom: verliezen komen vaker voor wanneer men zich baseert op ROA, maar zijn beperkter. Winsten zijn omvangrijker. Dit lijkt misschien nogal paradoxaal, maar we mogen niet uit het oog verliezen dat reële-optieanalyse een verbetering vormt op NPV omwille van de betere benadering van de realiteit, en niet omwille van de hogere waardering van projecten. Een nieuwe methode is waardevoller dan een voorgaande methode als ze in staat is de realiteit beter te benaderen. Vanzelfsprekend spelen eveneens de gebruiksvriendelijkheid van de methode en andere aspecten een belangrijke rol. - Met de NPV benadering verschilt het resultaat dus significant: vier projecten worden als niet winstgevend beschouwd. Vooral voor project twee en vijf is het verschil met de RO waardering heel groot, beide projecten worden resoluut verworpen in het kader van de NPV, terwijl ze volgens ROA een mooie winst zouden kunnen opleveren. Dit grote verschil is voor project twee te wijten aan het feit dat de onderneming niet verplicht is de tweede fase van het project te ondernemen eenmaal het project begonnen is. Als blijkt dat de verwachte opbrengsten van het project ongunstig evolueren, zal DataX het project stopzetten waardoor het verlies beperkt blijft tot het investeringsbedrag van de eerste fase. Is de evolutie gunstig, dan wordt het project verder gezet en verwacht DataX dat de winsten groot zullen zijn. Vandaar de hoge optiewaarde van het project. Voor project vijf geldt hetzelfde. Dit project bezit twee sequentieel samengestelde opties, waarvan de onderneming niet van te voren moet beslissen of ze beide al dan niet zal uitoefenen. Na de eerste fase kan nog steeds beslist worden het project stop te zetten. De beslissingen met betrekking tot de twee opties worden afzonderlijk genomen. - Projecten acht en negen worden eveneens positief gewaardeerd wanneer men de Reële Opties in rekenschap brengt. Hun projectwaarde is echter niet significant boven nul. Om die reden zal er, in het geval van resource constraints, weinig kans bestaan dat ze ondernomen zullen worden. Vooral project acht gaat met heel wat onzekerheid gepaard, zowel met technologische als met marktonzekerheid. Er is weinig kans dat een uitstekend product afgeleverd zal worden. Om die reden is de NPV waarde dan ook sterk negatief. Aangezien de kans op hoge winsten beperkt is, zal eveneens de waardering in het optiekader niet significant zijn. Voor project negen, met betrekking tot BBT vergunningsmaatregelen, liggen beide waarderingen vrij dicht bij elkaar. De NPV is relatief weinig negatief en de RO waarde weinig positief. Dit project is weinig interessant voor een onderneming. Het gaat weliswaar gepaard met weinig risico, maar zal ook minimale winsten opleveren. Het is heel waarschijnlijk dat in de toekomst dergelijke BBT investeringen verplicht zullen worden. Hierbij zal elke onderneming verplicht worden de milieunormen na te leven en deze investeringen aan te gaan. De voordelen van een dergelijke investering komen dus vooral Analyse 119 ten goede aan de kwaliteit van onze leefomgeving en zullen zelden deel uitmaken van een strategisch investeringsplan. - Bij de NPV selectie staan de projecten die gepaard gaan met de hoogste kosten het laagst in de rangschikking, hiermee vooral verwijzend naar project 2 en 5. Ter verduidelijking herhalen we vorige tabel 2.1. Ditmaal nemen we eveneens de kosten in rekenschap die elk project vergt. Dit wordt weergegeven in tabel 2.2. Opnieuw ronden we af tot op de eenheid. Deze kosten moeten geïnterpreteerd worden als de kosten over de verschillende perioden verdisconteerd naar vandaag. Project zes vraagt een investeringskost van €100 voor het bouwen van technologie X of Y. De flexibele technologie Z vereist een hogere investering van €105. De kost van project zeven wordt berekend aan de hand van de gegevens in figuur 7.1. De verschillende fasekosten worden verdisconteerd tegen de risicovrije rente aangezien deze kosten met zekerheid gekend zijn. Voor project acht doen we hetzelfde. De investeringskost van project negen wordt geïnterpreteerd als de netto-investering, dus verminderd met de overheidssteun. In het geval van de overname in project tien betreft het niet zozeer een investeringskost, maar eerder een verlies aan eigen vermogen. Voor de andere kosten verwijzen we naar de projectbesprekingen in hoofdstuk twee. Tabel 2.2. Projectselectie inclusief investeringskosten. Projectselectie volgens NPV Projectselectie volgens ROA Nr. projectwaarde Investeringskost Nr. projectwaarde Investeringskost 6 €188 €100 6 €195 €105 10 €100 €450 3 €108 €750 3 €100 €750 2 €59 €1130 7 €53 €260 7 €55 €260 4 €10 €10 5 €31 €1200 1 €5 €95 1 €16 €95 9 -€8 €127 10 €15 €450 8 -€50 €96 4 €12 €10 5 -€200 €1200 9 €3 €127 2 -€412 €1130 8 €2 €96 Bron: eigen werk. De hoge kost, van bijvoorbeeld project twee en vijf, gaat voor de onderneming vanzelfsprekend gepaard met een hoger risico. Aangezien NPV risico als negatief ervaart, staan deze projecten dan ook laag genoteerd. Bij reële-optiewaardering wordt risico daarentegen aanzien als een te grijpen opportuniteit. Door het nemen van grotere risico’s Analyse 120 kunnen omvangrijkere winsten gerealiseerd worden. Verliezen worden beperkt tot de uitoefenprijs van de optie (cfr. supra). Vanzelfsprekend speelt niet enkel de kost een bepalende rol, ook de verwachte opbrengsten, de geschatte volatiliteit, etc. zullen een grote invloed uitoefenen. Projecten met hoge kosten worden echter sneller opzij geschoven, vooral in tijden van economische neergang waarin de risicoaversie van de bedrijfsleiders sterk toeneemt. - project tien is het enige project dat lager gewaardeerd staat met ROA dan volgens de NPV. Dit project beschouwt de overname van een dochteronderneming van DataX door Walt Inc. Hierbij biedt DataX Walt Inc. een bescherming tegen toekomstig koersverlies in de periode tussen de mondelinge overeenkomst en de feitelijke overname. Het recht op het uitoefenen van de optie, en dus het voordeel van de optie, is in handen van de onderneming Walt Inc. Om die reden neemt de potentiële winst voor DataX dus af. Zij verstrekt namelijk deze optie en ziet daardoor in bepaalde gevallen af van een deel van de winst. We kunnen hieruit besluiten dat een (reële) optie telkens de houder een voordeel biedt. Dit wil echter niet zeggen dat de optie altijd uitgeoefend zal worden en dus gepaard zal gaan met hogere winsten. De tegenpartij, de verstrekker van de optie, in dit geval DataX, vormt de benadeelde partij als de optie uitgeoefend wordt. Ervaart dochteronderneming SunMedia echter geen significante koersdaling, dan zal de optie niet uitgeoefend worden, en worden de afspraken nageleefd zoals oorspronkelijk afgehandeld. In dat geval zal DataX Walt Inc. niet bijkomend moeten vergoeden en zal ze dus niets van haar winst verliezen. Wel is zeker dat DataX, eens de overeenkomst tot stand gekomen is, niets te winnen heeft met het verstrekken van de optie. Echter, zonder de aangeboden bescherming zou Walt Inc. misschien niet bereidt zijn het grote risico van koersverlies te lopen en zouden de onderhandelingen afspringen. In dergelijke gevallen is het dus noodzakelijk een soortgelijke overeenkomst te sluiten. In deze paragraaf hebben we de bekomen resultaten uit hoofdstuk twee samengevat weergegeven en daaruit een aantal zaken op de voorgrond geplaatst die duidelijk observeerbaar zijn. Op basis van NPV/ROA waardering weet DataX in welke volgorde ze de projecten zal ondernemen in het geval van onbeperkte resources. De volgorde van de selectie is afhankelijk van het gehanteerde waarderingsmodel. Nogmaals vermelden we dat de selectie aangeboden door de NPV een fout beeld geeft van de rendabiliteit van de projecten. We hebben deze NPV berekeningen enkel opgenomen omwille van hun vergelijkend vermogen met ROA. Projecten met een hoog risico worden automatisch laag gewaardeerd omwille van de hogere kans op faling. Dergelijke projecten kunnen echter in gunstige omstandigheden immense winsten opleveren. Voor elke onderneming is Analyse 121 het bovendien noodzakelijk van tijd tot tijd een aantal, weliswaar afgewogen, risico’s te nemen teneinde haar concurrentiepositie te verstevigen. Een onderneming beschikt tevens over de mogelijkheid het project na elk stadium stop te zetten als blijkt dat de markt/technologie ongunstig geëvolueerd is. Hiermee houdt reële-optieanalyse rekening. Is er een afwezigheid van resource constraints, dan vormt de selectie aangeboden door ROA (het rechtse deel van de tabellen) het optimale investeringsplan voor DataX. Alle projecten zullen uitgevoerd worden en deze met de hoogste reële-optiewaarde in de eerste plaats. In werkelijkheid is het echter zo dat elke onderneming geconfronteerd wordt met beperkingen op verschillende vlakken. De onderneming beschikt slechts over beperkte geldelijke middelen, verkregen door het uitgeven van aandelenkapitaal of obligaties. Arbeiders en bedienden moeten vergoed worden voor overuren en machines kunnen maar een beperkt aantal uren draaien (maximum 24 uren op een dag). Eveneens moeten de machines soms stilgelegd worden voor onderhoud. De volgende paragraaf 3.3 gaat hier dieper op in en tracht de moeilijkheid van het selecteren van een optimale set projecten naar voren te brengen. Het is namelijk dikwijls het geval dat de onderneming de voorgestelde volgorde van de selectie, weergegeven in tabel 2.1 en 2.2, niet zal respecteren. De oorzaak daarvan is de budgetbeperking die ze aanschouwt. 3.3 Projectplanning: Scheduling 3.3.1 Kennismaking Hedendaagse turbulente projectomgevingen dagen de projectmanagers uit om niet alleen de conflicterende prioriteiten veroorzaakt door tijd, resources, kapitaal en budget, te balanceren, maar tevens rekening te houden met de impact van de cashflows op het projectplan en de performantie (Padman, Smith-Daniels, 1996). In hun paper definiëren Doersch en Patterson (1977) het “Capital-constrained project scheduling problem” als een schedulingprobleem waarbij zowel positieve als negatieve cashflows plaatsvinden doorheen de levensduur van het project en waarbij de investeringen in projectactiviteiten gelimiteerd worden door een ‘capital constraint’. Deze constraint mag ruim geïnterpreteerd worden. Een onderneming moet de verscheidene conflicterende doelstellingen van de belanghebbenden integreren in de beslissingsmodellen. De verscheidene factoren die een impact hebben op de selectiebeslissing, omvatten de preferenties en prioriteiten van de beslissingsnemer, opbrengsten, kosten (hardware, software, vereiste mankracht en andere kosten), projectrisico, vereiste tijd voor het voltooien en voor de training, en de beschikbaarheid van andere schaarse resources (Badri, Davis, en Davis, 1999). Niet-monetaire aspecten, zoals sociale, omgevings-, Analyse 122 politieke en legale factoren zijn eveneens belangrijk en mag men niet uit het oog verliezen (Mohamed en McCowan, 1999). Dikwijls veronderstelt men echter dat ze buiten het normale waarderingsproces liggen. Dergelijke aspecten noodzaken namelijk een zorgvuldige analyse en begrip opdat ze zouden kunnen gemanaged worden. In het ergste geval kan het negeren van deze aspecten, ondanks zeer veelbelovende financiële componenten, de faling van een project veroorzaken. Om die reden raden we aan de uitvoerbaarheid van een project niet enkel te determineren op basis van monetaire consideraties. Wij gaan hier niet verder op in en verwijzen betreffende deze materie naar de literatuur. De projectcashflows omvatten enerzijds cash outflows voor personeel, uitrusting en materiaal, etc. en anderzijds de cash inflows ontvangen op het einde van het project. Tevens kan een project reeds een opbrengst opleveren na het voltooien van één enkel deel van dat project. Deze voorafbetaling wordt ontvangen nog voor alle investeringskosten aangegaan zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval voor project 2, voorgesteld in hoofdstuk 2. Beschikt een onderneming over een gelimiteerd budget dat moet verdeeld worden over nieuwe en/of reeds begonnen projecten, dan kunnen deze voorafbetalingen geherinvesteerd worden. Een volgende fase van datzelfde project kan daarmee geheel of gedeeltelijk gefinancierd worden, of een ander project kan opgestart worden. Bij het aangaan van een project bestaat er een trade-off tussen (a) het uitstellen van activiteiten die grote kapitaalvereisten en/of cash outflows stellen, (b) de vroege ontvangst van cash inflows door de vroegtijdige voltooiing van activiteiten, en (c) een reductie of het vermijden van “delay penalties” of een vermindering in de kosten geassocieerd met een te late voltooiing van de projectactiviteiten (Smith-Daniels et al., 1996, blz 242). Het beschikbare budget voor ‘schedule’ activiteiten gedurende de planning neemt toe door deze voorafbetalingen en neemt af door het aangaan van investeringen. Het budget gedraagt zich dus als een functie van de voorheen geselecteerde en geplande activiteiten. Elke voorafbetalingen en winst van een project kan opnieuw geherinvesteerd worden. Het kan dus voordelig zijn in de planning voorrang te geven aan projecten die het beschikbare budget doen toenemen door het vroegtijdig vrijkomen van returns. In de vorige paragraaf werd in de planning voorrang verleend aan de activiteiten die de hoogste netto cashflows van opeenvolgende stadia opleverden. Deze oplossing is optimaal als de onderneming geen beperkingen aanschouwt. In realiteit is dit zelden of nooit het geval. De globale NPV/RO waarde van het volledige investeringspakket kan toenemen door het uitstellen van grote cash outflows en kapitaalvereisten naar latere perioden, behalve wanneer deze aanleiding geven tot vroegtijdige returns. Analyse 123 Een veralgemening van bovenstaande uiteenzetting vormt het feit dat de verschillende projecten die aanschouwd worden een verschillende levensduur hebben. De opbrengsten gegenereerd door projecten met een kortere levensduur kunnen gebruikt worden om langer lopende projecten te financieren. Op die manier zal de initiële budgetbeperking enigszins minder limiterend werken. Dit scheduling probleem trachten we te verduidelijken aan de hand van een fictieve situatie. In paragraaf 3.2 werd de nadruk gelegd op het verschil tussen de selectie op basis van de NPV methode en deze gebaseerd op ROA. Een groot deel van deze scriptie werd reeds gewijd aan het feit dat de NPV projectwaardering onvolledig de realiteit benadert. Het berekenen van de NPV is noodzakelijk, maar niet voldoende om te resulteren in de meest representatieve projectwaarde. ROA komt voor een belangrijk deel tegemoet aan de tekortkomingen van NPV. Om die reden hechten we in dit deel enkel aandacht aan de reële-optiewaardering, aangezien deze een correcter beeld van de werkelijkheid geeft. Slechts een beperkt aantal van de uitgewerkte projecten van hoofdstuk twee zijn bruikbaar voor het illustreren van projectplanning. Hierop komen we terug in de volgende paragraaf. 3.3.2 Projectplanning 3.3.2.1 Uiteenzetting In deze paragraaf zullen we trachten de grote lijnen van projectplanning, en daarmee samenhangend de moeilijkheden, uiteenzetten. Voor een onderneming is het betrekkelijk moeilijk te bepalen welke investeringen ze uiteindelijk zullen ondernemen uit het grote pakket aan mogelijkheden. Een dergelijke beslissing omvat belangrijke strategische implicaties en verdient daarom de nodige aandacht. De projecten die resulteren in een negatieve projectwaarde, worden onmiddellijk verworpen. Daar knelt het schoentje dus niet. De grote moeilijkheid betreft echter welke van de projecten, die resulteren in een positieve waarde, zullen verkozen worden. Eveneens vormt het bepalen van het ogenblik van het starten van deze gekozen projecten geen eenvoudige kwestie. Hierboven, in paragraaf 3.2, is de situatie vrij eenvoudig aangezien geen budgetbeperking vooropgesteld wordt. In dat geval zal de onderneming alle ogenschijnlijk rendabele projecten, in ons geval gebaseerd op ROA, ondernemen en dit in volgorde van dalende projectwaarde. De moeilijkheid begint echter wanneer een onderneming gelimiteerd wordt in haar uitgaven. In dergelijke omstandigheden is het niet voldoende enkel de vraag te stellen naar de verwachte rendabiliteit van het project. De onderneming wil tevens het optimale ogenblik van uitvoering bepalen. Dit is een heel moeilijke materie, om niet te zeggen dat het haast onmogelijk is een Analyse 124 optimale set van te ondernemen investeringen voor te schotelen. Aangezien weinig theoretici deze materie reeds behandelden, vormen onze uiteenzettingen dan ook de eerste stappen in een studiegebied dat nog heel wat toekomstig onderzoek vergt. Het uitgangspunt van de projectplanning vormt nog steeds de in paragraaf 3.2 vooropgestelde selectie volgens de ROA (zie tabel 2.2). Bekijkt men deze tabel echter meer gedetailleerd, dan zien we dat bijvoorbeeld project 2 met grote kosten gepaard gaat. Beschikt DataX over een budget van bijvoorbeeld €1000, dan kan ze dit project niet uitvoeren ook al resulteert het in de grootste projectwaarde. Het budget blijkt onttoereikend. Het zou tevens erg risicovol zijn het volledige budget aan dit ene project te besteden. Dezelfde redenering geldt voor project 5. Anderzijds kan het voordelig zijn bijvoorbeeld project 4 te ondernemen, wat gepaard gaat met relatief beperkte kosten, maar waarvan men eveneens verwacht dat het weinig omvangrijke opbrengsten zal opleveren. Eveneens moet de periode waarover de kosten en opbrengsten gespreid zijn de beslissing beïnvloeden. Projecten die zich uitstrekken over een lange periode, of die pas op het einde van hun levensduur een return opleveren zullen, in het geval van een beperkt budget, eerder gemeden worden. Dit wordt reeds gedeeltelijk ingecalculeerd bij de projectwaardering (NPV/ROA). De opbrengsten worden namelijk verdisconteerd naar het heden. Daardoor zullen de opbrengsten, ver in de tijd gelegen, lager gewaardeerd worden. Dit zit dus impliciet verwerkt in de geleverde projectselectie van tabel 2.2. De vooropgestelde projectselectie in tabel 2.2 vormt nog steeds de basis van de redenering, maar moet verder verfijnd ondernemingsstandpunt worden. De geoptimaliseerd allocatie worden. van De de bedrijfsmiddelen optimale oplossing, moet vanuit gegeven een budgetbeperking, wordt bekomen wanneer de globale ROA-projectwaarde van de volledige set van projecten die zullen ondernemen worden, gemaximaliseerd wordt. Om dit te bereiken, moeten alle mogelijke projectcombinaties bestudeerd worden. Dit is in de huidige dynamische omgeving, waarin tijd en geld belangrijke parameters vormen, betrekkelijk moeilijk. Een onderneming beschouwt dikwijls tientallen projecten tegelijk, wat de berekeningen een stuk complexer maakt. 3.3.2.2 Praktische situatie De hierboven geschetste problematiek trachten we nu in grote lijnen uiteen te zetten aan de hand van een denkbeeldige situatie. Hierbij vertrekken we van tien investeringssituaties, weergegeven in tabel 3.1. Het is moeilijk alle, in hoofdstuk twee, voorstelde projecten hiervoor te gebruiken. Een tweetal projecten kunnen wel weerhouden worden, namelijk project twee en zeven. De andere zijn moeilijk bruikbaar. Deze gaan namelijk uit van verwachte opbrengsten die gerelateerd zijn aan Analyse 125 marktonzekerheid. Dit wordt weerspiegeld in de boomdiagrammen, waarin de mogelijke opbrengsten zich uitstrekken over een wijde range. Om die reden is het moeilijk dergelijke waarden in de planning op te nemen. Een aantal andere projecten van hoofdstuk twee gaan daarenboven uit van een éénmalige kost die gepaard gaat met een onmiddellijke opbrengst, waardoor er in feite geen sprake is van planning. Naast die twee bruikbare projecten hebben we dus nog acht andere fictieve projecten gecreëerd. Deze werken we niet verder uit en beschouwen we als gegeven. Tevens veronderstellen we dat de tien projecten in tabel 3.1 gerangschikt zijn volgens dalende projectwaarde, deze geïnterpreteerd inclusief flexibiliteit. Dit betekent dat project A een grotere projectwaarde heeft dan B, B dan C, etc. Ook dit beschouwen we als gegeven. De NPV laten we verder buiten beschouwing. In wat volgt verwijzen we naar project 2 met de letter A, en naar project 7 met de letter B. De acht nieuwe projecten volgen verder het alfabet (C, D, E, F, G, H, I, en J). De bovenste rij van tabel 3.1, en tevens van de volgende tabellen, geeft de tijdsas van de projecten weer. De eerste kolom duidt het beschouwde project aan en in de rijen zien we de cash in- of outflow per periode. Kosten worden weergegeven met een minteken, opbrengsten met een plusteken. De cashflows van project zeven verkrijgen we door de net cashflows in tabel 7.2 van hoofdstuk twee te vermenigvuldigen met hun respectievelijke technische waarschijnlijkheden. We veronderstellen eveneens dat dit project over acht jaar loopt in plaats van over zestien jaar, anders is het onmogelijk de planning op één blad weer te geven. Voor project twee verwijzen we naar figuur 2.1 van hoofdstuk twee. Tabel 3.1. Projectplanning: Praktische toepassing. Jaar 1 2 3 4 5 6 7 A - 15 -50 +100 -1200 +500 +700 +200 B -4 -18 -16 +32 +57 +56 +41 C -250 -100 +150 -60 +250 +200 D -300 +100 +200 -500 +400 +200 E -100 / -240 +300 -200 +330 F -200 +100 +75 -100 +200 G -150 -130 -250 +200 +200 H -800 +600 -400 +650 I -700 +600 -300 +100 J -70 +20 -80 +150 +200 +340 Bron: eigen werk. We veronderstellen dat DataX over een budget van €500 beschikt. 8 +85 9 10 Analyse 126 In de in deze paragraaf geschetste uiteenzetting staat de volgende vraag centraal: “Welke projecten zullen voltooid worden in de volgende twaalf jaar?”, en daarmee samenhangend: “Wanneer zullen ze van start gaan?”. DataX wordt dus geconfronteerd met een deadline van twaalf jaar. Alle projecten die niet voltooid zijn binnen die twaalf jaar zullen niet van start gaan. DataX wenst op het einde van die twaalf jaar haar return gemaximaliseerd te hebben. In voorgaande paragraaf 3.2 (zie tabel 2.2) werd uitgegaan van de totale investeringskosten verdisconteerd naar vandaag. Denkt men even na, dan is het logisch dat DataX niet onmiddellijk alle kosten in rekenschap moet brengen. Een project kan sneller verlopen dan een ander, of kan tussentijdse opbrengsten opleveren, waardoor de vrijgekomen returns een ander project en/of projectstadium kunnen financieren. Om die reden wordt elke beslissing genomen op basis van één enkele kost. Wel is het noodzakelijk dat we bij het beschouwen van de beslissingssituatie rekening houden met het toekomstige kosten/opbrengsten verloop. Dit vormt de moeilijkheid van de zaak. Het budget mag namelijk niet onder nul gaan. Dit zou betekenen dat onze onderneming niet in staat is de aangegane kost terug te betalen. De volgorde van het uitvoeren van de projecten, in het geval van ongelimiteerd budget, werd reeds weergegeven in bovenstaande tabel 2.1. Houden we echter rekening met het beperkte budget van €500, dan zien we vrij vlug dat het meest rendabele project A met dit beperkte budget niet als eerste project kan ondernomen worden. De grote investeringskost van €1200 in jaar vier kan hiermee niet gefinancierd worden. In een dergelijk geval is het dus niet mogelijk deze vooropgestelde volgorde te respecteren. In de volgende tabel 3.2 wordt een eerste planning gegeven van de projecten die DataX beslist te ondernemen met het beperkte budget. Opnieuw vermelden we dat elk van deze 10 projecten een positieve projectwaarde bezit. Enkel deze worden in het beslissingsproces betrokken. Het is de bedoeling het budget waarover DataX beschikt optimaal toe te wijzen doorheen de tijd aan de potentieel winstgevende projecten, dit voor zover het budget toelaat. Dit betekent dat de totale netto-cashflow van alle projecten die binnen de twaalf jaar voltooid zijn op het einde van de rit zo hoog mogelijk moet zijn. Voor deze eerste planning trachten we nog de volgorde te behouden van de projectselectie die vorige paragraaf opleverde. Beschouwen we echter een context met gelimiteerd budget, dan is het niet altijd mogelijk zich hieraan te houden. Soms kent DataX een gebrek aan voldoende middelen waardoor ze een dergelijk hoogrendabel project niet kan bekostigen. Om die reden start onze eerste planning in tabel 3.2 dan ook onmiddellijk met project B. Eenmaal een ander project voltooid is en haar netto-winsten oplevert, kan het ondernemen van het project met de hogere projectwaarde Analyse 127 opnieuw overwogen worden. In deze eerste planning verkiezen we dus telkens de projecten die een grotere projectwaarde opleveren. Aan de hand van een aantal mogelijke scenario’s willen we aantonen dat het niet altijd optimaal is de projecten te ondernemen in de volgorde van dalende projectwaarde. Bovendien is het betrekkelijk moeilijk de optimale planning te bepalen. Voor dit eerste planningscenario trachten we nog steeds deze volgorde te behouden, voor zover het budget dit toelaat. Zoals reeds vermeld veronderstellen we dat de projecten in bovenstaande tabel 3.1 gerangschikt zijn volgens dalende projectwaarde. Het grijze gebied geeft de projecten weer die niet uitgevoerd zullen worden. Voor ons zijn deze projecten namelijk niet relevant aangezien ze niet voltooid worden binnen de limiet van twaalf jaar. Eveneens kan het gebeuren dat het budget doorheen de tijd nooit toereikend wordt om bepaalde projecten te financieren, zelfs na het incasseren van de netto-winsten van de uitgevoerde projecten. Voor deze toepassing is dit niet het geval. Was er geen, of een ruime tijdsbeperking, dan zouden alle tien de projecten gepland worden zoals weergegeven in tabel 3.2. Rekening houdend met het beperkte budget van €500 wordt het grijze gebied buiten beschouwing gelaten. Voor de duidelijk vermelden we nog dat de twee laatste rijen ‘totaal’ en ‘budget’ enkel rekening houden met het witte gebied. Tabel 3.2. Projectplanning 1. Jaar 1 B -4 C -250 2 3 4 -18 -16 +32 -100 +150 -60 5 6 7 8 +57 +56 +41 +85 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 +250 +200 D -300 +100 +200 -500 E -100 / -240 -200 +100 +75 -100 - 15 +100 -1200 F A +400 +200 +300 -200 -50 +330 +200 G +500 +700 +200 -150 H -130 -250 +200 +200 +200 -800 +600 -400 +650 I -700 +600 -300 +100 +340 J -70 +20 +150 Totaal -254 -118 +134 -28 -93 +156 +101 -40 -80 +100 +730 Budget +246 +128 +262 +234 +141 +297 +398 +358 +458 +1188 Bron: eigen werk. We zien dat project A, wat het meest rendabele project is, pas na vijf projecten kan ondernomen worden. Aangezien het project niet voltooid wordt binnen de vooropgestelde limiet, zal het niet van start gaan. Haar cashflows zitten dan ook niet verwerkt in het totaal en in de wijziging van het budget. Hetzelfde geldt voor de andere vier projecten in de grijze zone. Analyse 128 Het resultaat na 12 jaar bedraagt €1188, gegeven een initieel budget van €500. Deze return vormt (een deel van) de winst van de onderneming. Hiermee kan DataX haar schulden aflossen, de aandeelhouders uitkeren, nieuwe investeringsprojecten starten in een volgende periode, etc. We zien dat na tien jaar het volledige investeringsplan reeds volbracht is. De twee laatste jaren worden niet benut. Dit is voordelig in het licht van de tijdswaarde van geld. De opbrengst die men ontvangt na tien jaar is namelijk meer waard dan mocht men diezelfde opbrengst twee jaar later ontvangen. De volgende projectplanning zal echter laten blijken dat dit voordeel niet opweegt tegen de gederfde inkomsten door het vroegtijdig beëindigen van het volledige investeringsplan. Niet alle opportuniteiten worden benut. In de twee volgende tabellen 3.3 en 3.4 zullen de bedrijfsmiddelen op een andere wijze toegekend worden aan de verschillende projecten. De projecten worden in een andere combinatie gepland. De uiteindelijke combinatie die de hoogste toename van het budget impliceert zal verkozen worden. De volgende tabel illustreert een andere mogelijke allocatie van het ondernemingsbudget. We geven enkel de projecten weer die binnen de tijdslimiet en binnen het budget zullen uitgevoerd worden. Het grijze gebied wordt niet verder ingevuld. In het geval van het tweede scenario beslissen we zeven van de tien projecten te ondernemen. Hoewel we ons hier niet gehouden hebben aan de volgorde van dalende projectwaarde, blijkt toch het uiteindelijke resultaat een stuk gunstiger. De return is reeds toegenomen tot €1258. DataX zal dan ook deze planning verkiezen boven de vorige. Tabel 3.3. Projectplanning 2. Jaar 1 2 3 4 5 6 7 8 B -4 -18 -16 +32 +57 +56 +41 +85 C -250 -100 +150 -60 +250 +200 F -200 +100 +75 -100 +200 H -800 9 10 11 12 +600 -400 D -300 +100 +200 -500 +400 +200 E -100 / -240 +300 -200 +330 J -70 +20 -80 +150 13 14 15 A G I Totaal -454 -18 +209 -128 +507 -544 +171 -195 +530 -50 +200 +530 Budget +46 +28 +237 +109 +616 +72 +243 +48 +578 +528 +728 +1258 Bron: eigen werk. Ditmaal wordt de volledige planning beëindigd na twaalf jaar. Men moet in deze situatie dus twee jaar langer wachten op de inkomsten. Dit kan nadelig zijn voor de onderneming aangezien deze Analyse 129 naast de investeringskosten eveneens andere verplichtingen na te leven heeft. Over het algemeen zit dergelijke gegevens echter vervat in het budget en hoeft men hiermee geen rekening te houden. Heeft de onderneming zware verplichtingen te volbrengen binnen deze eerste twaalf jaren, dan zal het budget automatisch ingekrompen worden. De onderneming zal een gebalanceerde afweging maken tussen enerzijds de snelheid waarmee ze de opbrengst zal innen en anderzijds de omvang van die opbrengst. Welke planning uiteindelijk zal gekozen worden hangt dus ook voor een deel af van de geldende rentevoet. We zetten de redenering verder en proberen het resultaat te optimaliseren. Dit levert een derde projectplanning op, weergegeven in tabel 3.4. Tabel 3.4. Projectplanning 3. Jaar 1 2 3 4 B -4 C -250 F -200 +100 5 6 7 8 -18 -16 -100 +150 +32 +57 +56 +41 +85 -60 +250 +200 +75 -100 +200 +200 -500 9 10 +400 +200 11 D -300 +100 E -100 / -240 +300 -200 +330 G -150 -130 -250 +200 +200 +200 -70 +20 -80 +150 +150 J 12 13 14 15 A H I Totaal -454 -18 +209 -128 -43 +226 -249 +15 +420 +650 Budget +46 +28 +237 +109 +66 +292 +43 +58 +478 +1128 +1278 Bron: eigen werk. Opnieuw is het uiteindelijke resultaat toegenomen. Deze planning zal opnieuw verkozen worden boven de voorgaande. Naast het toegenomen resultaat wordt bovendien de opbrengst reeds verkregen na elf jaar. De drie beschouwde projectplanningen hebben we bijkomend geïllustreerd in een grafiek. Deze weerspiegelt het budget in functie van de tijd. Aangezien de evolutie in de laatste jaren moeilijk zichtbaar is hebben we dit nogmaals uitvergroot. Analyse 130 1300 1100 1400 1200 budget 1000 800 600 900 400 10 11 200 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 tijd iteratie 1 iteratie 2 iteratie 3 Project A zal, binnen de vooropgestelde tijdsbeperking van twaalf jaar, nooit uitgevoerd worden, ondanks de grote projectwaarde. De hoge investeringskost in jaar vier kan onmogelijk gefinancierd worden met het beperkte budget van €500. Mocht DataX niet gelimiteerd worden in de tijd, dan zouden uiteindelijk alle projecten uitgevoerd worden. De analyse kan nog verder gezet worden door alle mogelijke combinaties van investeringen te plannen. Daaruit zal dan de optimale planning weerhouden worden. Voor een onderneming is het moeilijk al deze verschillende combinaties te beschouwen, veelal omwille van tijds-/geldgebrek. Ook wij hebben slechts drie mogelijke situaties weergeven. We hadden echter de redenering nog een aantal keren kunnen herhalen. Dit leek ons weinig zinvol aangezien dit ons weinig nieuws zou opleren. Eveneens zijn de opbrengsten dikwijls niet met zekerheid gekend en kan het gebeuren dat de volledige planning, eens van start gegaan, in duigen valt. Een onderneming wordt geconfronteerd met enorm grote risico’s. Deze zal ze proberen zo goed mogelijk in te schatten, maar nooit zal ze in staat zijn een perfecte voorspelling te maken. Hoe meer onderzoek ze echter verricht, hoe dichter de realiteit kan benaderd worden. 12 Analyse 131 3.4 Conclusie In dit hoofdstuk hebben we aangetoond dat voor een onderneming, in een omgeving van multipele beperkingen, niet enkel de bepaling van de projectwaarde54 relevant is. Evenzeer zal de onderneming trachten het optimale ogenblik van uitvoering te determineren. Met het beperkte budget waarover de onderneming beschikt kunnen tevens niet alle projecten tot uitvoering gebracht worden. Het bepalen van het optimale investeringspakket dat zal ondernomen worden en de planning ervan, vormt een complexe aangelegenheid. Bij de planning vormt de RO-projectselectie, beschreven in paragraaf 3.2, nog steeds het uitgangspunt. Wanneer de keuze bestaat tussen twee projecten met een verschil in projectwaarde, is het logisch dat het project met de hoogste waarde verkozen zal worden. Wordt de onderneming echter geconfronteerd met een veelheid aan potentieel winstgevende projecten, dan vormt dit slechts een vuistregel die niet blindelings opgevolgd mag worden. De laatste paragraaf betreffende projectplanning behandelt deze problematiek. We willen echter nogmaals opmerken dat de literatuur zelden dit onderwerp onder de loep heeft genomen. De lezer mag de voorgaande uiteenzetting niet beschouwen als een absolute waarheid. Ons doel bestaat erin de problematiek te schetsen en eveneens een aantal oplossingen te bieden. Weet echter dat toekomstig onderzoek betreffende de combinatie van deze twee deelgebieden, Reële Opties en projectplanning, een absolute must is. Deze bijzondere problematiek heeft strategische implicaties voor de onderneming. De release van R&D projecten en hun resulterende data van voltooiing hebben een impact op het concurrentievermogen van de onderneming. Richtlijnen voor het van start gaan van projecten vormen een belangrijke determinant voor de performantie. 54 In dit hoofdstuk is enkel de projectwaarde inclusief de incorporatie van Reële Opties van belang. Bij elke vermelding van projectwaarde beschouwen we dus de waarde inclusief flexibiliteit. ALGEMEEN BESLUIT Reële-optieanalyse (ROA) vormt een significante stap voorwaarts in het denken over flexibiliteit en in het bijzonder over de waardering ervan. Er is echter nog heel wat werk aan de winkel, dit niet enkel met betrekking tot het verband Reële Opties – projectplanning, waarvan de eerste pogingen uiteengezet worden in hoofdstuk drie. Ook de link van Reële Opties met speltheorie en strategische benaderingen vergt bijkomend intens onderzoek, zowel van theoretische als van empirische aard. In hoofdstuk 1 was het onze bedoeling de theorie omtrent Reële Opties uit de doeken te doen. Deze theoretische uiteenzetting is noodzakelijk om het verdere verloop van deze scriptie te kunnen vatten. Verscheidene vragen worden gehandeld: Waarom wordt de NPV-methode afgewezen? En hoe komt het dat ondanks deze bevindingen dit waarderingsinstrument nog wereldwijd gehanteerd wordt? Heel wat ondernemingen baseren nog steeds hun investeringsbeslissingen op de NPV die ze telkens op korte termijn evalueren. De complexe RO-berekeningen vormen de basisoorzaak van deze vaststelling. Bovendien gaat NPV in een veel sterkere mate dan ROA risico uit de weg. Eenmaal, op basis van een positieve NPV, beslist wordt een project te ondernemen, zal zelden het project achteraf verlieslatend blijken. Om die reden voelen de ondernemingen geen sterke behoefte hun waarderingscriteria te wijzigen. ROA daarentegen zal vaker tot een dergelijke nefaste situatie leiden aangezien deze geselecteerde projecten dikwijls een hoger risico bezitten dan de projecten geselecteerd binnen het NPV kader. De mogelijkheid tot het faseren van een investering zal echter de verliezen sterk beperken tot de kost van één of enkele fasen van de investering. Ook een stopzettingsoptie stelt een limiet aan het verlies. De opbrengsten van een investering, geselecteerd op basis van haar optiewaarde, kunnen anderzijds een stuk omvangrijker zijn. Bij NPV omvat het verlies, in geval van faling, de kost van het volledige investeringsplan. De opbrengsten zijn gematigd. Deze theoretische omschrijving hebben we daarenboven aangevuld met verscheidene voorbeelden, die de bruikbaarheid van dit optiekader in de praktijk belichten. Opnieuw benadrukken we dat het hoofddoel van deze scriptie niet bestaat in het weergeven van een volledig literatuuroverzicht. De kern van de scriptie vormt hoofdstuk 3, waarin we geprobeerd hebben ons een weg te banen in een tot nu toe nog vrijwel onbehandelde materie, namelijk de link Reële Opties – projectplanning. Een theoretische uiteenzetting vormt hiertoe vanzelfsprekend een noodzaak. In hoofdstuk 2 worden tien projecten volledig uitgewerkt. Deze worden zowel volgens de NPV als volgens ROA gewaardeerd. De NPV-waardering wordt enkel aangehaald omwille van haar vergelijkend vermogen met ROA. De tien projecten hebben we met uiterste voorzichtigheid Algemeen besluit 133 gekozen uit de multipele literatuurstudies. De resultaten worden verder geanalyseerd in hoofdstuk 3. De uiteindelijk gekozen projecten werpen telkens een ander licht op de reële-optiematerie. Elk project bevat een verschillende Reële Optie, wat gepaard gaat met andere berekeningen. Het eerste project beschouwt een uitsteloptie, die op zich vrij eenvoudig te waarderen valt. Naarmate de projecten doorlopen worden, neemt de moeilijkheidsgraad toe. Projecten vijf, zes, en zeven resulteren in vrij complexe berekeningen. We hebben gepoogd deze bewerkingen zo duidelijk mogelijk weer te geven en hopen dat de lezer hierbij betrekkelijk weinig moeilijkheden ervaren heeft. De basisonderstellingen van deze tien projecten kunnen terug gevonden worden in verscheidene bronnen van literatuur. De bundeling ervan binnen één enkel projectkader ging echter gepaard met het aanbrengen van verscheidene aanpassingen waardoor de projecten vaak weinig gelijkenis vertonen met de originele gevallenstudie. In de literatuur hebben de auteurs over het algemeen slechts de bedoeling de kenmerken en de algemene impact van de incorporatie van Reële Opties weer te geven, wat niet overeenstemt met real-life ervaringen. Veelal werd geen investeringskost gegeven. Tal van andere parameters moesten eveneens aangepast worden. Project negen is een volledig fictief project, waarin de uitwerking van de BBT-maatregelen totaal niet overeenstemt met de werkelijkheid. Daarenboven hebben we een uitsteloptie ingebouwd. Het zelfstandig opzetten van een investeringsplan en de evaluatie ervan in het optiekader leverde ons belangrijke inzichten in de werkwijze van optiewaardering en de verscheidene problemen die in praktijk kunnen opduiken. Vanuit dit oogpunt moeten we eerlijk bekennen dat het ons niet sterk verbaast dat vele ondernemingen zich nog steeds vastklampen aan de simpele NPV methode. De berekende projectwaarden van hoofdstuk 2 resulteren in twee selecties, één volgens NPV en een ander volgens ROA. De projecten worden gerangschikt in volgorde van dalende projectwaarde. De volgorde op basis van ROA blijkt sterk te verschillen van deze gebaseerd op NPV. Door observatie van beide rangschikkingen kunnen een aantal conclusies getrokken worden. Dit vormt het eerste deel van hoofdstuk 3. Projecten die gepaard gaan met hoge kosten worden, uitgaande van het NPVcriterium, gemeden. ROA ervaart dit risico echter als een opportuniteit die moet gegrepen worden. Dergelijke kapitaalintensieve projecten kunnen de onderneming namelijk een veelbetekenend concurrentievoordeel opleveren, wat gepaard kan gaan met enorme winsten. Alle projecten die een positieve waarde opleverden worden verwacht winstgevend voor de onderneming te zijn. Deze regel geldt zowel in het geval van de NPV als van ROA. Beschikt de onderneming over een ruim of ongelimiteerd budget, dan zal elk van deze potentieel winstgevende investeringen ook ondernomen worden, wat weliswaar afhankelijk zal zijn van de gehanteerde waarderingsmaatstaf. Bovendien zullen deze geselecteerde projecten uitgevoerd worden in volgorde van dalende projectwaarde. Dit is logisch aangezien de vroegtijdige uitvoering van een project met hoge projectwaarde snel deze hoge verwachte opbrengsten oplevert. Deze kunnen op Algemeen besluit 134 hun beurt een volgend stadium of een volledig nieuw project financieren. Opnieuw verkiezen we het project met de hoogste projectwaarde. Dit proces kan ongelimiteerd verder gezet worden tot alle voorheen geselecteerde projecten uitgevoerd zijn. In realiteit wordt een onderneming echter geconfronteerd met beperkingen. Door de vele verbintenissen waartoe de onderneming zich verplicht, kan zij niet onbeperkt geld uitgeven aan elk van deze investeringen, ondanks hun verwachte winstgevendheid. Afhankelijk van vele factoren zal het investeringsdepartement van de onderneming een bepaald beperkt budget toegewezen krijgen. Ondermeer de economische situatie kan dit budget beïnvloeden. In perioden van economische neergang zal het bestuur van de onderneming minder bereid zijn risicovolle projecten aan te gaan, waardoor het budget sterk ingekrompen zal worden. Het overleven van de onderneming vormt in dergelijke omstandigheden de prioriteit en de onderneming zal minder behoefte hebben aan het ondernemen van risicovolle innovatie. De grote vraag met betrekking tot deze materie betreft welke projecten zullen uitgevoerd worden wanneer de onderneming, omwille van een dergelijke budget constraint, een keuze moet maken tussen de verschillende verwachte winstgevende projecten. Tevens stelt zich de vraag op welk ogenblik elk van deze geselecteerde investeringen optimaal van start moet gaan. Het tweede deel van hoofdstuk 3 behandelt deze materie. De uiteenzettingen zijn gebaseerd op eigen ondervindingen en denkpaden en worden niet ondersteund door de literatuur aangezien deze hieromtrent zeer beperkt is. We willen de door ons voorgestelde oplossingen zeker niet laten doorschijnen als absolute optima. Het proces dat we doorlopen om te komen tot dergelijke oplossingen biedt echter heel wat inzicht in de moeilijkheden waarmee men onderweg geconfronteerd wordt. Dit studiegebied vergt nog uitgebreide future research. Elke onderneming streeft de maximalisatie van de uiteindelijke return van de volledig ondernomen investeringsportefeuille na. Dit vereist een optimale allocatie van de beperkte middelen waarover ze beschikt. Ook hier lijkt intuïtief de financiering van de projecten volgens dalende projectwaarde de beste oplossing, dit tot de uitputting van het budget. Brengen de verschillende projecten gelijkaardige kosten met zich mee dan zal dit inderdaad de optimale oplossing blijken. Een dergelijke situatie is echter twijfelachtig. Aangezien ROA risicovolle projecten, die zowel gepaard gaan met hoge kosten als met hoge verwachte opbrengsten, hoog waardeert, is het mogelijk dat het budget ontoereikend zal zijn voor de financiering ervan. In een dergelijke situatie zal het dan ook optimaal zijn in de eerste plaats projecten te ondernemen waarvan de kosten beperkt blijven, maar die tegelijkertijd toch een zo hoog mogelijke return opleveren. Met deze opbrengsten kunnen andere projecten of projectstadia gefinancierd worden. Dit proces moet keer op keer herhaald worden, waarbij telkens voorrang wordt verleend aan de projecten met de hoogste projectwaarde. Algemeen besluit 135 Uiteindelijk zullen geen projecten meer beschikbaar zijn of zal het budget ontoereikend worden. Dit laatste is het geval in hoofdstuk 3. In principe zou de onderneming alle mogelijke planningen moeten evalueren. De combinatie van projecten die resulteert in de hoogste return zal als optimaal verkozen worden. Dit vormt echter een uiterst complexe aangelegenheid aangezien de onderneming met heel was onzekerheden te kampen heeft en tientallen projecten tegelijkertijd beschouwt. Vaak maakt tijds- en geldgebrek een dergelijke procedure onmogelijk. Nogmaals vermelden we dat de literatuur betreffende Reële Opties heel uitgebreid is. Zelden wordt echter de link gelegd met projectplanning. Aangezien beide deelgebieden sterke overlapping vertonen vormt toekomstig onderzoek hieromtrent een vereiste. Wij hopen dat deze scriptie hiertoe een waardevolle bijdrage geleverd heeft en als basis kan dienen tot verder onderzoek. X REFERENTIES Amram, M. en N. Kulatilaka, 1999a, “Real Options: Managing Strategic Investment in an Uncertain World”, Financial Management Association Survey and Synthesis Series, 246 blz. Amram, M. en N. Kulatilaka, 1999b, “Disciplined Decisions: Aligning Strategy with the Financial Markets”, Harvard Business Review, Jan/Febr. 1999, blz. 95-104. Arojärvi, O., 2001, “How to Value Biotechnology Firms: a Study of Current Approaches and Key Value Drivers, Helsinki School of Economics and Business Administration, 116 blz. 34-45. Badri, M., Davis, D., en Davis, D., 2001, “A comprehensive 0-1 Goal Programming Model for Project Selection”, International Journal of Project Management, nr. 19, 2001, blz. 243-252. Baken, N., 2001, “Opties voor Opties: Management van Strategische Innovaties in een Onzekere Telecom Wereld, 31 blz. Bastin, V., Hübner, G., en P. Michel, 2000, “Real Options: a New Valuation Tool for Biopharmaceutical Companies”, European Biopharmaceutical Review, blz. 26-30. Black, F., en M. Scholes, 1973, “The Pricing of Options and Corporate Liabilities”, Journal of Political Economy 81, Mei/Juni, blz. 637-659. Borissiouk, O. en J. Peli, 2002, “Real Option Approach to R&D Project Valuation: Case study at Serono International S.A., Master Thesis, 90 blz. Boute, R., Demeulemeester, E. en W. Herroelen, 2003, “A real options approach to project management”, Research Report 0320, Departement Toegepaste Economische Wetenschappen, Katholieke Universiteit Leuven. Brennan, M. en L. Trigeorgis, 2000, “Project Flexibility, Agency, and Competition: New Developments in the Theory and Application of Real Options”, Oxford University Press, 357 blz. XI Carlsson, C., en Fullér, R., 2002, “Project Scheduling with fuzzy Real Options”, Cybernetics and Systems 2002, Proceedings of the sixteenth European Meeting on Cybernetics and Systems Research, 3 blz. Copeland, T., 2002, “De Waarde van Flexibiliteit: De Reële-Optiebenadering voor het toewijzen van Kapitaal”, Finance & Control, Februari 2002, blz. 51-55 Copeland, T. en V. Antikarov, 2001, “Real Options: A practitioner’s guide”, Texere (New York), 372 blz. Copeland, T. en P. Keenan, 1998a, “How much is flexibility worth?”, The McKinsey Quarterly 1998 nr. 2, blz. 38-49. Copeland, T. en P. Keenan, 1998b, “Making Real Options real”, The McKinsey Quarterly 1998 nr. 2, blz. 128-141. Damodaran, “The Promise and Peril of Real Options”, Working Paper, 75 blz. Deloof, M., Manigart, S. en H. Ooghe, 2002, Handboek Bedrijfsfinanciering, Inersentia, 590. Dias, M., 2002, “Investment in Information in Petroleum, Real Options and Revelation”, 47 blz. Dixit, A., en R. Pindyck, R., 1994, “Investment under Uncertainty”, Princeton University Press, 476 blz. Doersch, R.H., en J.H. Patterson, 1977, “Scheduling a Project to Maximize its Present Value: A zeroone Programming Approach”, Management Science, vol. 23, nr.8, blz. 882-889. Farber, A., 2002a, “The binominal Option Pricing Model”, Solvay Business School, 17 blz. Farber, A., 2002b, “Present Value, Risk-Free Cash Flows”, Solvay Business School, 7 blz. Fleten, S., Jørgensen, T., en S. Wallace, 1998, “Real Options and Managerial Flexibility”, Teletronikk 94 (3/4), 1998, blz.62-66. Guillerminet, M., 2003, “Decision Making under large Uncertainty”, Atlantis Meeting. XII Haanappel, H. en E. Perotti, 1999, “Strategische groeiopties in oligopolistische markten: investeren in onzekerheid: Reele Optietheorie en Speltheorie”, Artikel Economisch Statistische Berichten, 4 blz. Imai, J. en M. Nakajima, 2000, “A Real Option Analysis of an Oil Refinery Project”, Financial Practice and Education, Fall/Winter 2000, blz 78-91. Jacobs, A., De Bock, L. en R. Dijkmans, 2001, “ Best Beschikbare Technieken (BBT) voor Asfaltcentrales”, Studie uitgevoerd door Vlaams kenniscentrum voor Beste Beschikbare Technieken (Vito) in opdracht van het Vlaams gewest. Jagannathan, R., en I. Meier, 2001, “Do we need CAPM for capital budgeting?”, 34 blz. Kellogg, D., en J. Charnes, “Using Real-Options Valuation Methods for a Biotechnology Firm”, Financial Analysts Journal, Vol. 56, nr.3, 2000, blz. 76-84. Kemna, A.G.Z., 1987, “Options in Real and Financial Markets”, Kanters B.V., 205 blz. Kulatilaka, N., 1993, “The Value of Flexibility: The Case of a Dual-Fuel Industrial Steam Boiler”, Financial Management, Herfst 1993, blz. 271-280. Kulatilaka, N., en E. Perotti, 1999, “Investment under uncertainty”, Management Science, Vol. 44, nr.8, blz. 1021-1031. Kulatilaka, N. en E. Perotti, 1999, “Time-to-Market Advantage as a Stackleberg Growth Option”, Management Science, Vol. 44, nr. 8, blz.1021-1031. Leslie, K. en M. Michaels, 1997, “The real power of Real Options”, The McKinsey Quarterly 1997 nr. 3, blz. 4-22. Lint, O., 2002, “Retrospective insights from Real Options in R&D”, Vlerick Working Papers 2002/12, 31 blz. Loch, C. en K. Bode-Greuel, 2001, “Evaluating Growth Options as Sources of Value for Farmaceutical Research Projects”, R&D Management 31, nr. 2, blz. 231-248. Lukach, R., Kort, P.M., en J. Plasmans, 2002, “Strategic Dynamic R&D Investments”, 13 blz. XIII Mello, A. en U. Pyo, 2003, “Real Options with Market Risks and Private Risks”, Journal of Applied Corporate Finance, vol. 15, nr.2, Winter 2003, blz. 89-101) Moel, A. en P. Tufano, 1998, “Bidding for the Antamina Mine: Valuation and Incentives in a Real Options Context”, 38 blz. Mohamed, S., en A. McCowan, 2001, “Modelling Project Investment Decisions under Uncertainty using Possibility Theory”, International Journal of Project Management, Vol.19, 2001, blz. 231241. Monfort-Windels, F., “Hoe de meest geschikte BBT’s (BAT – Beste Beschikbare Technieken) voor uw onderneming bepalen”, Techniwatch, 2002, blz. 65-113. Narayanaswamy, C., Schirm, D., en R. Shukla, 2001, “ Financial Distress and the StockholderBondholder conflict: Application of Binomial Option Pricing Methodology” blz. 35-40. Padman, R., Smith-Daniels, D., en V. Smith-Daniels, 1996, “Heuristic Scheduling of Capital Constrained Projects”, Journal of Operations Management, nr.14, 1996, blz. 241-254. Pennings, E., 1998, “Real Options and Managerial Decision Making”, Ridderprint B.V., 126 blz. Perlitz, M., Peske, T., en R. Schrank, 1999, “Real Options Valuation: the New Frontier in R&D Project Evaluation?”, R&D Management 29, nr. 3, blz. 255-269. Quaden, G., 2002, “New Views on Firm’s Investment and Finance Decisions”, BIS Review 33/2002, 5 blz. Sercu, P. en C. Van Hulle, 1999, “Traditionele versus Optie-Waarderingsmethodes voor Groeibedrijven: er zijn geen mirakeloplossingen”, Tijdschrift voor Economie en Management, vol. XLIV, nr.3, blz. 323-336. Shall, D., Sundem, G., en W. Geijsbeek, Jr., 1978, “Survey and Analysis of Capital Budgeting Methods”, Journal of Finance 33, nr.1 (mart), blz. 281-288. Shockley, R., Curtis, S., Jafari, J., en K. Tibbs, “The Option Value of an early-stage Biotechnology Investment”, Journal of Applied Corporate Finance, vol. 15, nr.2, Winter 2003, blz. 44-55. XIV Smit, H. en L. Trigeorgis, 2003, “Real Options: Examples and Principles of Valuation and Strategy”, 36 blz. 12-16. Smit, H., 2002, “The Economics of Private Equity”, Erasmus Research Institute of Management, 38 blz. Soenen, L., 2003, “Real Options: a New Way of Thinking about Financial Decisions”, 21 blz. 1-21. Trigeorgis, L., 1995, “Real Options in Capital Investment: Models, Strategies, and Applications”, Greenwood Press, 384 blz. 1-4, 31-45. Trigeorgis, L., 1993, “Real Options and Interactions with Financial Flexibility”, Financial Management, vol. 22, nr.3, Herfst 1993, blz. 202-224. Trigeorgis, L., 2002, “Real Options and Investment under Uncertainty: what do we know?”, National Bank of Belgium, Working Paper series Nr. 22 - mei 2002, 23 blz. Vergauwen, P. en S. Vandemaele, 2001, “Accounting in de ‘Nieuwe Economie’: op zoek naar een relevante berichtgeving, Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, April 2001, blz. 124133.