Preek Opstandingskerk 17 maart 2013 Broeders en zusters, In het lied dat we zongen, wordt het evangelieverhaal op onszelf betrokken. Wij zijn die pachters, wij vinden dat de wijngaard van ons is, en wij gooien iedereen eruit die ons eraan herinnert dat het niet ons bezit is. Wie ons komt vertellen dat we de opbrengst moeten delen met anderen, daar sturen we de hond op af. Dat gaat tegen een heleboel traditionele uitleg in. Eeuwenlang is de gelijkenis van de pachter en de wijngaard door de kerk gelezen als een veroordeling van Israel. Immers, de wijngaard is al vanaf Jesaja 5 een beeld van het huis van Israel, Gods planting. Zoals Jezus het vertelt gaan de slechte pachters eraan en wordt de wijngaard aan anderen gegeven. Dat nooit! roepen de hoorders van Jezus; want zij kennen Jesaja 5 ook. Gods planting aan anderen gegeven - mag Israel niet meer Gods proeftuin zijn? De kerk heeft dit lange tijd zo gezien: Israel zou inderdaad niet meer Gods planting zijn, dat was nu de kerk. De kerk als het ware Israel, het nieuwe verbondsvolk, en het oude volk had afgedaan. Zo begon de jodenmiskenning en -vervolging door christenen, eeuwenlang, tot en met de holocaust in de tweede wereldoorlog. Men dacht de bijbel aan zijn kant te hebben. Als God de heer van de wijngaard is, als Hij zal komen om te pachters te doden die zijn zoon hebben vermoord - dan is dat toch duidelijk: de joden hebben Gods Zoon en onze Heer vermoord; nou, dan zullen wij God wel een handje helpen om degenen te pakken die dat hebben gedaan. Hoe verkeerd dit denken is, weten we inmiddels. Het joodse volk is niet de boosdoener. Onze Heer was zelf een jood. Zijn leerlingen waren joden. De apostelen en bijna alle schrijvers van het Nieuwe Testament waren joden. Dat er een niet-joodse, christelijke Heer zou zijn vermoord door joodse vijanden, dat is een grote vergissing; een joodse rabbi is gedood door joodse leiders, samen met de Romeinse overheid voor wie een mensenleven niet telde, zo hoorden we twee weken geleden in Lucas 13: Pilatus die een aantal joden liet vermoorden terwijl ze aan het offeren waren op het tempelplein. Zo iemand vond het geen punt om mee te werken aan de gerechtelijke moord door geestelijke leiders op een andere geestelijke leider. Kortom, geen joodse moord op een christen. De kerk is gesticht door joodse volgelingen van een joodse rabbi, onze wortels zijn joods. Toen er niet-joodse mensen bijkwamen, zagen die de oorspronkelijke joodse kerkleden zelfs als betere gelovigen, wat Paulus fel bestreed in zijn brieven, we hebben het gehoord: hij is zelf besneden, maar wil zich daar niet op beroemen, het bij Christus horen is het enige wat telt. Nog weer later sloeg dat om: de kerk groeide uit tot een merendeels niet-joodse beweging, die de eerste leden, de joodse broeders en zusters, er op den duur uit heeft gewerkt, helaas. Pas toen werd de moord op Gods Zoon een verwijt aan - zo zei men dan - ‘de joden’. Weer eeuwen later, na Auschwitz, zijn we gaan beseffen hoe rampzalig dat misverstand is, en zijn we over veel dingen van het geloof opnieuw gaan nadenken. Voor mensen in de traditie van Jezus is een jood geen rivaal maar een broeder. In het evangelie staan overpriesters en schriftgeleerden en oudsten tegenover rabbi Jezus; een conflict tussen geestelijke leiders binnen het volk van God. Zoiets had ook binnen de kerk kunnen plaatsvinden, en in de tijd van Reformatie hèbben zulke dingen ook plaatsgevonden, inclusief moord en doodslag. Gevestigde leiders die het willen houden zoals het is, voelen zich bedreigd door iemand die iets nieuws komt vertellen en veel aanhang krijgt. Vaak iemand die het anders wil, iets dat meer in de richting gaat die de Heer ons wijst. Zou de nieuwe paus meer in die richting zitten? De tijd zal het leren. In elk geval gaat het om de bijbelse koers van samen delen wat we van God ontvangen. Want wat is een wijngaard: grond die vruchten opbrengt, waar mensen van leven. Het zijn mensen die daarin werken, maar het is God die het laat groeien. Ook in ons leven als dienaars van God. Wij kunnen onze bijdrage leveren aan groei en bloei, maar of het lukt is van meer afhankelijk dan ons werk, onze inzet. Wie dat beseft is verwonderd en dankbaar voor elke vorm van bloei om ons heen, voor vruchten die groeien, ook in het bestaan van mensen; en wie dankbaar is wil het niet voor zichzelf houden. Die zegt niet: dit is het werk van mijn handen, afblijven! Die laat anderen ervan meegenieten. In het evangelie wordt die boodschap duidelijk als we de heer van de wijngaard slaven zien sturen om een deel van de vrucht te vragen: ook buiten de kring van de pachters zijn mensen zijn die zitten te wachten op wat de wijngaard opbrengt. En wat brengt hier in onze kerk de wijngaard op? En wie vragen er om de vruchten? We zouden wel willen dat er meer om gevraagd werd … Wie hier komen zijn uiteraard op zoek naar menselijkheid, warmte, inspiratie, nieuw perspectief. Steun, begrip. Contact, sympathie. Concrete hulp soms. Wat wij hier hebben opgebouwd met elkaar, is dat ons bezit? Afblijven, wegwezen, anders stuur ik de hond op je af? Natuurlijk niet. Het is iets dat wij ook maar gekregen hebben, en hoe meer mensen ervan profiteren hoe mooier, hoe meer tot Gods eer. De lezing uit Jesaja heeft het over vasten. Solidair met mensen die honger hebben. Zelf een beetje voelen wat het is om tekort te komen. Het geeft je ook een helder hoofd, om beter te kunnen nadenken en beter te kunnen bidden. Zoals wie nuchter moet zijn voor een operatie vaak heel helder is. Vasten en bidden worden in de bijbel vaak samen genoemd. Wie volgegeten is wordt lodderig en loom, kan niet goed denken, is minder bezig met anderen of met God, met bidden, met zoeken naar de richting van zijn of haar leven. Die voelt zich minder verantwoordelijk voor anderen. Terwijl Jesaja juist die verantwoordelijkheid bedoelt: vasten is je brood breken voor de hongerige. Leren delen. Naakten kleden, arme zwervers huisvesten, iets uit je eigen mond kunnen sparen voor een ander. Zo kunnen we veertig dagen bezuinigen op eten of drinken, alcohol of roken, ten bate van een goed doel, zoals het project uit het veertig-dagen-boekje. Je niet onttrekken aan je medemens, omdat je teveel hebt waar je aan vastzit, maar vrij zijn, ook van je bezit, je welvaart. Ervan genieten, maar ook zonder kunnen, dingen kunnen delen. Alles prijsgeven om Christus te winnen, zegt Paulus. Elk juk verbreken, alle boeien los te maken die mensen binden. Dan, zegt Jesaja, dan ben je vrij. Dan breekt je licht door als de dageraad, dan is de nacht voorbij. Dan zal je wond zich spoedig sluiten. Ook wie zelf door het leven gewond is kan geven, en omgekeerd kan wie ontvangt soms veel betekenen voor de gever. Hier is geen tweedeling in mensen die geven en mensen die alleen maar hun hand ophouden. Geven en nemen gaan over en weer, dan is er een gezonde situatie, ja zelfs een genezend klimaat. Wat we moeten afleren is dat eeuwige wij en zij. Wij die het hebben en zij die het willen afpakken. Of zij die zo zielig zijn en wij die ons naar hen overbuigen. Alles waar ik mij op beroemen kan, zegt Paulus, acht ik om Christus’ wil schade. En omgekeerd kunnen afgekeurde stenen hoekstenen worden. Er blijven weinig illusies over onszelf, als we het lied van Muus Jacobse zingen: Zend Gij uw Zoon? Gij kent ons toch, Gij weet toch hoe wij met Hem handelen, hoe wij Hem doden als de anderen. Het sterven van Jezus wordt ons aangerekend. Geen wijsvinger naar anderen, maar een spiegel voor onszelf. 't En zijn de Joden niet, Heer Jesu, die u kruisten, dichtte Revius al. En Bach laat in de Matthaeus Passion zingen: Ich bin's, ich sollte büszen. Het was onze menselijke haat en boosheid waar Jezus aan stierf, ons aller egoïsme, ons aller onverschilligheid en gebrek aan liefde. Hij die het tegendeel was van onverschilligheid, toonbeeld van goddelijke en menselijke liefde, hij moest eraan. Zo kunnen wij mensen reageren op goedheid die wij missen. Als we daarbij stilstaan, valt er niets anders te roepen dan ‘Heer ontferm U’. Deze laatste weken voor Pasen, deze lijdensweken zijn door dit roepen gekenmerkt: Kyrie eleison. Opdat wij met Christus zullen sterven aan deze dood en daaruit opstaan; opdat wij door Hem telkens weer de weg terugvinden naar God en naar elkaar. Amen.