Hoofdstuk 8 Sprekend Verleden: Duitsland 1870 - Nu
8.1 Het Duitse keizerrijk.
Pas in 1871 ontstond het Duitse keizerrijk met Wilhelm II als keizer. De keizer had grote macht.
Hij benoemde de Rijkskanselier (minister-president), die op zijn beurt de ministers benoemd.
Duitsland was verdeeld in 397 kiesdistricten die allemaal een afgevaardigde in de Rijksdag
hadden. De Rijksdag mocht de begroting, belastingmaatregelen en wetten goed- of afkeuren. Ze
hadden alleen niks te vertellen tegenover de Rijkskanselier en zijn ministers. Het Duitse rijk
bestond 25 deelstaten, die ook invloed hadden op het bestuur van het rijk. Afgevaardigden van
de deelstaten vormden samen de Bondsraad. Ze hadden dezelfde rechten als de Rijksdag.
De bevolking was in vier lagen verdeeld:
1. Adel, officieren en hoge ambtenaren.
2. Grote fabrikanten en bankiers.
3. Werknemers in de dienstensector, lage ambtenaren, kleine ondernemers, chefs van
afdelingen van grote ondernemingen.
4. Boeren, arbeiders in de landbouw en de industrie, lagere ambtenaren.
De belangrijkste politieke stromingen waren:
 de conservatieven en nationaal-liberalen, met vooral aanhang van de bovenlaag.
 het Centrum, met vooral aanhang onder de katholieken.
 de socialisten, met vooral aanhang van de industrie-arbeiders.
8.2 Zwakke plekken van de Republiek van Weimar.
Na de val van het keizerrijk in 1918 volgde een machtsstrijd tussen twee politieke partijen.
De Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD) die een parlementaire democratie wilde
waarin plaats was voor meer partijen. De Kommunistische Partei Deutschlands (KPD) die het
parlement en de partijen wilde afschaffen en vervangen door ‘raden’, bestaande uit
vertegenwoordigers van arbeiders en soldaten. De strijd werd gewonnen door de SPD. In 1919
werd een nieuw parlement gekozen. Omdat er veel onrust in Berlijn was, kwam men bijeen in
Weimar. Vandaar de naam: Republiek van Weimar.
Voor een goed functionerende parlementaire democratie, moet minstens de helft van de
bevolking in een democratie geloven. Maar dat was niet het geval. De KPD bleef een grote partij
en waren de parlementaire democratie vijandig gezind. De Duitse nationalisten en
conservatieven verlangden naar herstel van een autoritaire staat zoals het keizerrijk. Ze vonden
dat de oorlog was verloren, doordat de socialisten het keizerrijk ten val hadden gebracht. De
nationalisten en conservatieven hadden bovendien een afkeer van angst voor het communisme.
Na WOI keerden er miljoenen soldaten zonder baan terug naar huis. Ze gaven hierbij de
parlementaire democratie de schuld.
8.3 De economische crisis van 1929.
In 1929 daalden de prijzen van de aandelen op de beurs van New York plotseling heel sterk. Een
crisis was het gevolg. De VS ging hierdoor leningen aan Europese landen terugvragen. Veel
Duitse bedrijven gingen hierdoor failliet en andere moesten hun productie beperken en een deel
van de arbeiders ontslaan.
De coalitieregering viel in 1930 uiteen en men slaagde er niet in een nieuwe regering te vormen.
Rijkskanselier en centrumleider Brüning nam toen zijn toevlucht tot artikel 48 van de
grondwet. Daarin was bepaald dat het kabinet bij noodtoestand kon regeren met
noodverordeningen, getekend door de Rijkspresident. Hij en de Rijkskanselier hadden nu de
macht in handen. Ze slaagden er echter niet in een oplossing te vinden voor de crisis. De
fascistische Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP) en haar Führer Adolf
Hitler profiteerde daarvan en boden een alternatief aan. Aanhangers worden nazi’s genoemd.
1
8.4 De ideologie van het fascisme.
Het fascisme is een totalitaire ideologie, (=een wereldbeschouwing die betrekking heeft op alle
aspecten van de maatschappij).
Dit zijn de kenmerken van het fascisme is het algemeen:
 Het fascisme is negatief. Veel aandacht aan zaken waar men tegen is: parlementaire
democratie, persoonlijke vrijheid, liberalisme, kapitalisme, klassenstrijd.
 Het belang van de eigen groep wordt vooropgesteld.
 Het fascisme is ultra-nationalistisch. Fascisten vinden hun staat de beste in de wereld.
 Het fascisme wil een corporatieve staat. De maatschappij moet georganiseerd worden in
beroepsgroepen. Zo kunnen concurrentie en onderlinge strijd voorkomen worden.
 De mensen zijn niet gelijk, ‘hogeren’ moeten het volk leiden.
 Aan het hoofd staat één Leider.
 De fascistische partij beheerst alle uitingen van cultuur in de staat. De staat maakt uit wat
goed en slecht is.
 Het verstand is als basis voor het handelen minder geschikt dan het gevoel.
 Het fascisme verheerlijkt de daad. Vooral daden met kracht en geweld staan hoog
aangeschreven.
 Vrouwen moeten veel kinderen voortbrengen en voor hun gezin zorgen.
Aanvullende kenmerken van het Duitse fascisme:
 De rassenleer. De nationaal-socialisten gingen uit van de ongelijkheid van de rassen in
de wereld. Zij verdeelden de rassen in drie soorten:
1) Er was één hoogwaardig ras, het ‘Arische’ ras, waartoe de blanke volken van
Europa behoorden.
2) De minderwaardige rassen waren de Slaven in Oost-Europa en de gekleurde
bevolking in de niet-westerse wereld.
3) De bederfelijke rassen waren de zigeuners en vooral de Joden. De haat tegen
Joden wordt ook wel antisemitisme genoemd.
 ‘Lebensraum’ in Oost-Europa: het veroveren van meer grondgebied. Daarvoor had Hitler
Oost-Europa en vooral Rusland op het oog.
8.5 Nationaal-socialisten maken zich meester van de macht.
Rijkspresident Von Hindenburg stelde in 1932 de conservatief Von Papen als Rijkskanselier aan.
Von Papen liet gelijk verkiezingen houden. De NSDAP behaalde 37% van de zetels en werd toen
de grootste partij in de Rijksdag. Hitler eiste het rijkskanselierschap voor zich op. Von Papen en
Hindenburg vonden dit te ver gaan en besloten nieuwe verkiezingen te houden. De uitslag
bracht echter geen verandering. Er kwam toen een kabinet, waarin Hitler Rijkskanselier werd,
maar waarin de conservatieven de meerderheid zouden behouden.
Hitler wilde echter meer: hij ontbond de Rijksdag en schreef nieuwe verkiezingen uit. Door
middel van terreur van zijn partijleger, de Sturm Abteiling (SA), hoopte hij de meerderheid te
krijgen. Op 27 februari 1933 stond plotseling het gebouw van de Rijksdag in brand. Hermann
Göring, een nationaal-socialist, had de leiding van het politieonderzoek. Volgens hem was deze
brandstichting een signaal van een communistische revolutie die de KPD en de Komintern
(organisatie van alle communistische partijen ter wereld) wilden beginnen. In diezelfde nacht
werden er duizenden communistische leiders gearresteerd. Dit werd de volgende ochtend in een
wet goedgekeurd: de ‘noodverordening ter bescherming van volk en staat’ maakte een einde aan
alle burgerrechten en gaf de politie de bevoegdheid tot willekeurige arrestaties.
Omdat Hitler zonder een andere partij niet de meerderheid kon krijgen, besloot hij zich door de
Rijksdag te laten machtigen alleen verder te regeren. Een wet moest zowel de Rijksdag als de
grondwet buiten spel zetten.
2
De machtigingswet telde vijf artikelen. De eerste twee waren de belangrijkste:
1. Wetten kunnen behalve op de in de grondwet beschreven wijze ook door de regering
worden uitgevaardigd.
2. Door de regering uitgevaardigde wetten kunnen van de grondwet afwijken.
Om de wet goed te keuren was er twee derde meerderheid nodig. Deze meerderheid kreeg Hitler
doordat hij de centrumpartij een toezegging (stond alleen niet op papier) deed voor vrijheid van
de Kerk en van de rechtspraak en door het ontbreken van de communistische afgevaardigden.
De nazi’s schakelden vervolgens alle mogelijke bronnen van verzet uit:
 De vakbonden. Deze werden vervangen door één nationaal-socialistische organisatie, het
Deutsche Arbeitsfrond (DAF).
 De overige politieke partijen. Er mocht nog maar één politieke partij zijn: de NSDAP.
 Een deel van de SA. Hitler was bang dat de SA en haar leider een nieuwe revolutie zouden
beginnen. De SS, een lagere onderafdeling van de SA, wilde hem graag helpen. In de
Nacht van de lange messen, 30 juni 1934, werden hoge SA-mannen vermoord.
 President Hindenburg overleed. Hitler werd toen ‘Führer’ van het Duitse Rijk.
 Het leger. Deze moest Hitler een eed van trouw afleggen.
 De Kerken. Hitler probeerde de Kerken tot bondgenoten te maken.
De nationaal-socialisten hadden nu overal de macht. Zij noemden Duitsland het ‘Derde Rijk’.
8.6 Nazificatie van de samenleving.
Met nazificatie wordt het organiseren van de samenleving volgens de leer van de nazi’s
bedoeld. De nazi’s maakten er op grote schaal werk van.
Hitler had de steun van het bedrijfsleven en de landbouw ingeschakeld ter voorbereiding van de
oorlog. De industriëlen en boeren mochten winst blijven maken, maar moesten zich bij de
leiding van de NSDAP neerleggen. De staat werd de voornaamste opdrachtgever van de
industrie, vooral de oorlogsindustrie. De boeren zouden als kolonisten in de nieuwe ‘leefruimte’
in het Oosten moeten zorgen voor de voedselvoorziening van het zich uitbreidende Duitse volk.
De boeren stonden bij de nazi’s hoog aangeschreven. Op het platteland was volgens hen het
Germaanse ras het zuivers bewaard gebleven.
Vrouwen werden als moeder verheerlijkt maar in het werk gediscrimineerd. Alle getrouwde
vrouwen met een baan bij de overheid werden ontslagen. In de oorlogsjaren waren de vrouwen
echter wel nodig ter vervanging van mannen die naar het front waren.
De jeugd kreeg op school les over de leer van het nationaal-socialisme: strijdbaar, nationalistisch
en rassenbewust. Het onderwijzend personeel werd ‘gezuiverd’. Er was nog maar één vereniging
voor de jeugd: de Hitlerjugend (HJ), die een aparte afdeling voor meisjes had: Bund deutscher
Mädel (BdM). Na de HJ moesten alle achttienjarigen een half jaar ‘arbeidsdienstplicht’ vervullen.
Al in maart 1933 werd er een nieuw ministerie voor volksvoorlichting en propaganda opgericht
met als minister Joseph Goebbels. Onder zijn leiding maakten de nazi’s meesterlijk gebruik van
film en radio om de massa te beïnvloeden. Goebbels stelde een Rijkscultuurkamer in, waarvan
iedereen die actief was op het gebied van publiciteit of kunst, lid moest worden. Joden en
politiek ‘onbetrouwbare’ personen werden geweigerd en konden hun beroep niet uitoefenen.
8.7 De terreur van de nazi’s.
De nazi’s wilden door terreur twee doelstellingen bereiken: gevaarlijke tegenstanders direct
uitschakelen en weifelaars en toekomstige tegenstanders schrik aanjagen.
3
SS is de afkorting van Schutz-Staffel. De SS werd in 1925 opgericht ter bescherming van de
NSDAP, maar na de ‘Nacht van de lange messen’ kwam de SS rechtstreeks onder Hitler te staan.
In de jaren daarop werd de taak van de SS uitgebreid tot de twee bovengenoemde doelstellingen.
Toen de leider van de SS, Heinrich Himmler, in 1936 de leiding kreeg van de politie in heel
Duitsland, werd hij na Hitler de machtigste man van het land. Voor de oorlog richtte de SS een
eigen troepenmacht op: de Waffen-SS. Dit was de elite van de SS met de modernste wapen.
Omdat de gevangenissen te klein waren, werden er al voor de oorlog concentratiekampen
opgericht. De bewakers mishandelden de gevangenen daar bij de minste of geringste aanleiding.
8.8 De rassenpolitiek.
Vóór de oorlog was de rassenpolitiek van de nazi’s vooral gericht tot emigratie van de Joden uit
Duitsland. Ze deden dit door het leven van de Joden in de samenleving steeds moeilijker te
maken.
 April 1933: boycot Joodse winkels; Joodse ambtenaren werden ontslagen.
 1935: afkondiging van de Neurenberger wetten waarin het Joden werd verboden te
trouwen met Duitser en hun staatsburgerschap werd ontnomen.
 1938: allerlei openbare voorzieningen werden verboden voor Joden.
Joden die zich hier tegen verzetten, verdwenen naar concentratiekampen. Veel Joden waren ook
het slachtoffer van straatterreur. Toppunt was de Reichskristallnacht, in november 1938. Toen
een Duitse diplomaat werd vermoord door een Jood, werden er tienduizenden joden door de
nazi’s gevangen genomen of vermoord.
Na het uitbreken van de WOII richtte de rassenpolitiek zich op het uitmoorden van de Joden,
omdat emigratie geen oplossing meer was in de bezette gebieden. Dit wordt de Endlösung
genoemd. Omdat het doodschieten van alle Joden te omslachtig leek, ging de SS over op een
andere methode: vergassen. Er werden daarvoor verschillende vernietigingskampen opgericht.
 Kampen die zoveel mogelijk Joden en zigeuners vergasten.
 Kampen die zowel vernietigingskamp als werkkamp waren.
 Kampen die gevangenen lieten werken tot ze er dood bij neervielen.
 Kampen waarin krijgsgevangenen werden ondergebracht.
8.9 Verzet in Duitsland.
Tegenstanders van het nazi-bewind werden allemaal in het concentratiekamp gezet. Er waren
ook een aantal meelopers die twijfelden over het beleid door alle vervolgingen, maar zich er
tegen verzetten was geen optie. Verzet was in Duitsland zelf sowieso heel moeilijk omdat heel
Duitsland door leden van de NSDAP en de SS in de gaten werd gehouden. Ook stond een groot
deel van de bevolking achter Hitler, waardoor verzet als landverraad werd gezien.
Ondanks de moeilijkheden ontstonden er wel een aantal kleine verzetsgroepen (zoals de Die
Weisse Rose), maar men had geen schijn van kans. Velen werden opgespoord of verraden.
Bij de Kerken bestond de vrees dat zij net als andere organisaties verboden zouden worden.
Bovendien stonden zij niet volledig afwijzend tegenover het nationaal-socialisme, dat kwam
door verschillende punten: anticommunisme, de centrale plaats van het gezin in de samenleving,
de belangrijke rol van de vrouw als moeder. In 1933 sloot Hitler met de Paus het Concordaat
waarin de vrije uitoefening van de katholieke godsdienst beloofd werd. Hitler bleek zich er
echter niet aan te houden, maar tot een echt verzet is de Kerk nooit gekomen.
In Duitsland waren er twee godsdiensten: de evangelisch-lutherse en de rooms-katholieke. De
evangelisch-lutherse Kerk viel in twee delen uiteen: Duitse christenen (voor-Hitler) en de
Belijdende Kerk (tegen-Hitler).
4
De enige groep die het Hitler-regime daadwerkelijk bedreigde, was het leger. Ondanks de eed
van trouw die iedereen aan Hitler had moeten afleggen, hebben sommigen zowel vóór als in de
oorlog plannen gemaakt om Hitler ten val te brengen. Hun hoofdmotief was hun angst dat Hitler
het Duitse Rijk naar de ondergang zou brengen.
8.10 Na de oorlog Duitsland tijdelijk in twee staten gesplitst.
Duitsland verloor in mei 1945 de oorlog. Duitsland werd door de Geallieerden in vier bezettingszones verdeeld. Het nationaal-socialisme werd verboden en de nazileiders werden gearresteerd.
De Geallieerden konden het niet eens worden over de toekomst van Duitsland. Het land werd
verdeeld in twee staten.
 Bondrepubliek Duitsland (BRD), West-Duitsland (+West-Berlijn) onder bezet van
Engeland, de VS en Frankrijk.
 Duitse Democratische Republiek (DDR), Oost-Duitsland (+Oost-Berlijn) onder bezet
van Rusland.
De BRD kwam in 1949 tot stand. De BRD is een federatie, die bestaat uit een aantal deelstaten.
De deelstaten hebben een eigen parlement en regering. Het hoogste orgaan voor de BRD is de
Bondsdag (parlement). De Bondsregering bestaat uit de bondskanselier en de bondsministers.
De Bondsregering houdt zich bezig met zaken als de buitenlandse politiek en defensie. De
bondskanselier heeft een grote macht. Staatshoofd is de bondspresident, die echter beperkte
bevoegdheden heeft.
De DDR kwam kort na de BRD tot stand. Ondanks de naam democratisch werd de DDR een
eenpartijstaat en die partij was de communistische SED. Om te voorkomen dat mensen naar het
Westen zouden vluchten, werd in 1961 dwars door Berlijn de ‘Muur’ gebouwd. Door de geleide
planeconomie betaalden de burgers voor voedsel, huisvesting en openbaar vervoer minder dan
de helft dan de werkelijke kosten. Maar ‘luxegoederen’ waren slecht van kwaliteit en zeer duur
of helemaal niet verkrijgbaar. Iedere openlijke vorm van oppositie tegen de DDR werd
voorkomen of onderdrukt door het ministerie voor staatsveiligheid, de Stasi.
Konrad Adenheuer werd de eerste bondkanselier van de BRD. Hij werkte nauw samen zijn
minister economische zaken Ludwig Erhard, die later zijn opvolger zou worden. Onder hen
begon een grote economische bloei, het zogenaamde Wirtschaftswunder. De BRD profiteerde
hierbij van de VS verleende Marshall-hulp. West-Duitsland werd één van de sterkste industrieen handelsnaties van de wereld. Het Wirtschaftswunder bevorderde dan ook de politieke
stabiliteit en de opbouw van de democratie.
De BRD erkende de deling van Duitsland niet. De betrekkingen met Oost-Europa bleven daarom
jarenlang zeer koel. Maar langzamerhand ontstonden er betere betrekkingen.
In 1985 was Gorbatsjov begonnen met hervormingen in Rusland. De DDR wilde dat voorbeeld
niet volgen. De Oost-Duitsers wilden echter meer vrijheid en vooral de vrijheid om naar het
Westen te mogen reizen. Er werden al spoedig demonstraties gehouden voor het samengaan van
de DDR en BRD. Op 9 november ging de ‘Muur’ open en wat later trad de communistische leiding
af. De West-Duitse bondskanselier Helmut Kohl sloot in juli 1990 een akkoord met Gorbatsjov:
 De nieuwe Duitse staat mocht lid blijven van de NAVO.
 De Amerikaanse troepen mochten blijven, maar de Russische troepen moesten weg.
 In ruil hiervoor zou de Sovjet-Unie vijf miljard mark ontvangen.
Op 3 oktober werd de BRD officieel opgeheven en was er in heel Duitsland een democratie.
Duitsland was nu staatkundig een eenheid, maar er waren op veel gebieden nog grote
verschillen. Op economisch gebied moest er in Oost-Duitsland overgeschakeld worden naar een
markteconomie. Hierdoor moest er gigantisch geïnvesteerd worden en kwamen er veel
werklozen bij. Maar inmiddels is Duitsland grotendeels een eenheid geworden.
5
Download